De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 27 maart pagina 6

27 maart 1910 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1719 G. G. van A?, overzichtschrijver van de Nederlander. J. E. W. Duys, redacteur van het Zaandamsch S.U. orgaan, ook Kamerlid, gelijk bekend is. B. Blok (Ned. Corr. Bureau), overzichtgchryver voor verschillende organen van de provinciale pers. Mr. A. de Jong, hoofdredacteur van de antirevolutionaire Rotterdammer, als kamerlid zijn aanmirmigsten blik richtende naar de perstribune. De Kamer-pers. Teekeningen van Mevr. M. de Roode Heyermans. Het is een teer onderwerp, om in een krant te behandelen, de pers. Beurtelings wenken de machtige solidariteit onder de kollega's, en de niet minder machtige vijandschap tusschen de meeningen. Hier heeracht, als trouwens in de Kamer zelf, een scheiding tusschen mensen en meening, geljjk zij zelden wordt gevonden. Een scheiding, die soms onnatuurlijk lijkt, omdat vaak de politieke meening den heelen mensch uitmaakt. Waar dan nog bij komt de yakkonkurrentie, de zucht om elkander in frischheid van idee, in oorspronkelijkheid van opvatting, in pun tigheid en pittigheid van stijl, de loef af te steken. Antithese te knst en te keur! In het woord Kamer-pers zelf zit nog ee*n andere antithese. Ik mag wel zeggen, dat weinig organen, die voor elkander zoo absoluut onmisbaar zij n als da Kamer en de pers, in den diepsten grond van hun allerinnigste hait elkander zoo fel en onverzoenlijk haten, als deze twee. Die altijd-tegenwoordige, altijd op fouten happige, in zwakheden gnuivende, op mis lukkingen loerende, naai slacht-tooneelen hunkerende, emotie-zieke pers, is voor den volksvertegenwoordiger een last op den nek, en zij wordt het te erger, naar mate meer en meer de journalist van de tribune de zaken pleegt te bekijken door den bril van zijn hoofdredakteur de uitzonderingen worden zeldzaam! zoodat zijn eigen individualiteit zich moet uitleven op de personen van de Kamer leden. Duymaer van Twist, Ter Laan, Borgesius, om maar een paar te noemen, zij weten wat het zeggen wil, verschoppe lingen te zijn van het pennen-riddersheir; als hun vrouwen niet menigen slapeloozen nacht eraan te wijten hebben, zijn zij toonbeelden van mannen. Hoe ontzettend veel meeningen heeft in den loop van enkele jaren de tribune man hooren verkondigen; hoe heeft hij nu deze, dan gene partij ongenadig zien aftuigen voor het aangezicht des Tands, hoe diep wordt hem de Schoolmeesters wijsheid in het gemoed gegrift, dat alles relatief is, en, nieuwe antithese, hoe lijnrecht gaat deze overtuiging in tegen de .behoefte van zijn publiek, om felle, absolute meeningen te vernemen, lof zonder terughouding, maar liever nog veroordeeling zonder verzachtende om standigheden ! Het zijn de heeren in de zaal, die daarvoor moeten lijden, en, helaas! zij doan het niet met gratie. Al worden er soms woorden gespendeerd aan de vertegenwoordigers der krantenlezende menigte, wij beseffen maar al te goed, dat de heeren zich met ons ge zelschap opgescheept voelen, als een jolige picnic-club met een chagrijnige oude tante Och ja, wij maken het er wel eens naar; wij vergeten wel eens, dat de man daar beneden, dien wij met onze liefderijke opmerkingsgave vervolgen, zqn stoffelijke verschijningsvorm ook niet zelf heeft geschapen; dat zijn geestesgebreken hem het leven al moeilijk genoeg maken, en dat terwijl wij met angstvallige kieschheid alle toespelingen op lichaamsgebreken vermijden, het breed uitmeten van iemands moreele ea artistieke defekten niet minder wreed is. Er mag soms wat ijdelheid bij komen, de man in de zaal voert toch A. E. Leo, overzishtschrijver van de Maasbode. Mr. H. P. Maschant, hoofdredacteur van Land en Volk, Kamerlid. Jhr. O. J. B. van B west ey n, overzichtschrijver van de Middelburgeche Courant, adviseur Buitenl. Zaken buiten bezwaar van den lande. in den regel een strijd voor het landsbelang, of althans voor de partij, wier groot heid voor hem 's lands welvaren beteekent Wij moesten waarlijk elkander meer liefhebben! _ Maar er is ook geen land ter wereld, waar de volks vertegenwoordiger tegen over de pers naijveriger is op zijn prerogatieven, dan Nederland. Alleen als zij ze noodig hebben, weten de heeren ze te vinden; zoo streng mogelijk houden zij zich de muskieten van het lijf. De pers zit opge pakt in een kippenren, waar zij, om zich een oogenblik te vertreden niet de ge ringste ruimte heeft. De drukkersjongen die kopij komt halen, kan zich nau welijks heenwringen naar zijn mijnheer, door het steegje achter de stoelenrij, dat meestal verstopt is door een of ander voor wien plaats ontbreekt. Een portie is ondergebracht op een afgeschoten hoekje van de gereserveerde tribune. Een trapje dient daar tot ver heven zitplaats, als het aantal stoelen niet toereikt. Deze uiterlijke toestand is het beeld van de innerlijke waardeering, door de Kamer teegedragen aan de pers. Men spreekt van een nieuw Paleis der Natie, in elk geval van een principieele verbouwing van het bestaande; wij slaken wel eens de verzuchting, dat ook voor ons dan eindelijk een menschwaardig bestaan mocht aanbreken; zoo hoopt de twintigjes-speler bij elke nieuwe loterij op de honderdduizend Zal ik eens met een typisch voorbeeld de waardeering teekenen die in de Kamer atmosfeer bestaat voor de pers ? De dame die het buffet heeft gepacht, levert ook ons, door de waarlijk onvolprezen tusschenkomst van de boden, haar victualiën. Maar terwijl ee_n Kamerlid voor een kop koffie drie stuivers moet betalen, is de prijs voor ons, menschen van minderen stand, een dubbeltje. Is dit geen grie vende beleediging ? De schrijvers van de groote" tribune danken aan het feit dat zij leven buiten de gemeenschap althans dit eene, dat hun troniën verborgen blijven voor de ongewijde massa. De bezoekers van de publieke tribune kijken hen op den schedel, de fijnere bezoekers aan den overkant zjjn te ver weg, om hen anders dan als nevelvlekken te zien. Alleen de kollega's die in den engelenbak zijn ge borgen, in het afgeschoten hoekje van de gereserveerde tribune, zijn aan profane blikken blootgesteld; zij worden gehin derd door de lichtzinnige babbelzucht van distrikts-notabelen, gekomen om hun plattelands-afgevaardigde te zien schit teren in al zijn grootheid, en die een speech van Lohman toch al zoo moeilijk te volgen! het geschikte oogenblik achten om elkander hun in drukken toe te vertrouwen. De persmannen mogen eerst beleefd, dan driftiger, om stilte verzoeken, het ongeluk wil natuurlijk juist, dat het zinnetje, de enkele woorden waar het C. D. Wesseling, overzichtechrijver van De Tijd, broeit op zijn stuk. het meest op aankomt, hun door een onnoozel geginnegap van die goede buitenlui worden weggegrist. En als straks die onzeglijke onbenulligheid beneden het woord krijgt om niets van belang te vertellen, dan eischen die brave plattelandslui op den meest stelligen toon een absolute stilte van onze kpllega's, voor wie juist dan het oogenblik der mede deelzaamheid was aangebroken. Inder daad, hun lot is bitter, en zij worden nog uitgeteekend op den koop toe! Een grappig clubje is het, daar bijeen gebracht : twee katholieken, een chris telijk-historisch man, een vrijzinnigdemokraat, en, afgedrongen van den bodem der journalistiek, en bij gebrek aan beter, ondergebracht bij de gedistingueerde gasten, een kleurlooze. Tijd, Maasbode, Nederlander zijn er het trouw ste drietal. Voor de bedachtzaam-conservatieve Tijd schrijft het bedachtzaamdemocratische Haagsche raadslid, de heer Wesseling. Hij vertegenwoordigt het ideaal van onzen joligen premier: de verzoening van democratie en conser vatisme, binnen het raam van de kleri kale meerderheid. De politieke omstan digheden maken het hem niet al te lastig: zoolang hij daar zit, heeft een groote worsteling om een konkrete demokratische hervorming in de Kamer nog nooit plaats gehad; hij heeft dus den tijd, filosoof te worden, en benut hem naarstig. Toch besluipt hem nog een enkelen keer de geestdrift, waarvan demokratische naturen maar al te veel last plegen te hebben, en zoo heeft hij bij Kuyper's befaamde verklaring over de lintjeszaak al te vroeg en al te lyrisch een triomfzang voor den grooten leider gezongen. Hij is sedert dien een tikje sceptisch geworden. De man van de Nederlander is de Nederlander zelf. Of hij de Nederlander maakt of de Nederlander hem, zij in het het midden gelaten. De heer Lohman is een groot profeet, en de heer Van As is een trouw discipel. Het jonge mensch van de Maasbode draagt met trots da reputatie van zijn krant, en poogt ze naar zijn krachten te versterken. Zoo als hij Schaper uitschold om zijn obstruktie, deed het geen ander. Hij vond het schilderachtige beeld van de verf k wast, waarop Schaper in de volksmeeting weer antwoordde met zijn ververs-ervaring: dat het vernis er vaak zoo jammer lijk dun op zit bij de be schaafden ; het temperament van het schelden heeft de heer Leo ontegenzeggelijk, en welke journalist zou hem dat niet benijden! maar hij is wat ouderwetsch; voor den stijl, den broeden zwaai en den sonooren klank kan hij nog vruchtbare studie maken bij Van Deyssel. De vrijzinnig-demokratische jonkheer Van Berensteyn is i» de eerste plaats een man van Buitenlandsche Zaken. Voor hem is het gewriemel tusschen de partijen in het kleine Neder land te klein gedoe, dan dat hij er zijn ziel aart zou kunnen geven. Zijn ziel waart rond in de stoffige gangen en kamers van'het Departement van Buitenlandsche Zaken; hij snuift er het nieuws en het geïntrigeer van de diplomatie. Hij riekt de oorlo gen die opdoemen tusschen Duitschland en Engeland, tusschen Amerika en Japan, en tusschen een referendaris en een ge zant, en hij dompelt zich in de frissche stroomen der vrijzinnig-demokratische idee, om straks op zijn verheven trapje het gewroet der aardsche grootheden te verachten. De heer Blok eindelijk, is de universeele journalist, voor wien de politiek een zaak is van oneindig minder belang dan het gedoe der heeren. Hun zitten en opstaan, hun lorgnetspel en armzwaai zijn het voorwerp van zijn aanhoudende zorg; hij kent geen interessantere cinema dan de vergaderzaal der Tweede Kamer. Dit vijftal heeft beneden in de zaal n gemeen schap pel ij ken zonden bok : den afgevaardigde van Zaandam. Ook die is op zijn tijd journalist: hij heeft in zijn district een weekblaadje. JournalistenKamerleden kunnen wij toch niet goed zetten: zij halen de waardigheid van het vak omlaag. Daarbij komt, dat de heer Duijs ontzettend snel spreekt en dus aan de inspanning van zijn kollega's hooge eischen stelt, dat hij jong is en dus voor een ervaren journalist de moeite van het luisteren nog niet waard. Dat hij uit den, toon van het Kamerdebat valt, wat ons, vaak afgewerkte tobbers, kriegel maakt, en zooveel meer, gelijk men- in de kranten van de laatste weken tot verzadigens toe heeft kunnen lezen. Duijs echter is niet de eenige meer of minder bona file kollega, die wij met wrok in het hart beneden zien zwerven. Eén is er, wiens naam ik niet zal noemen, die jaren lang op onze tribune zat; hij was een zwijgzaam man, en genoot voor de bekwaamheid waarmee hij zijn werk deed, ons aller achting. Hij heeft de ongelukzalige gedachte gehad om van de tribune af te dalen in de zaal en pleegt ons nu tot wanhoop te brengen met eindelooze jeremiades over het invoer recht op sucade en de fosfaat-industrie op Curae-ao. Is er droeviger ontaarding denkbaar ? Wij sparen onzen oud-kollega nog, uit solidariteit; maar eenmaal, als hij het te bont maakt, gaan wij heusch verslag van zijn speeches geven! Een ander, dien ik wel zal noemen, is Mr. Marchant. Met hem is het precies anderaom. Als Kamerlid de vrijzinnigdemokratische specialiteit in oorlogszaken, hooren wij hem altijd met pleizier. Hij bijt naar alle kanten: dat geeft kopij voor de krant. Maar ah wrj dan weer lezen, wat hij zelf in zijn krant schrijf c, hoe hij er in vliegt; hoe hij bij de publikatie van de lintjes-affaire komt ver tellen: dat alles wist ik al lang, maar het is van geen beteekenis; hoe hij bij de Schaper-obstruktie met den heerLej van de Maasbode n van ziel is, en n van toon, alleen wat minder talentvol, dan schudden wij het hoofd over dien kolleg i; en onze konklusie is: een drage lijk Kamerlid zijn, dat kan iedereen; maar een goed journalist, daar hoort wat anders toe! Nog een is er, daar omlaag, dien wij kollega moeten noemen. Een hoofd redakteur, de hemel ver geve het hem! Wij plegen hem na te kijken met mede lijden; met de vrees dat hij nooit zijn problemen te boven zal komen. Zelfs zijn engere geestverwant, de Standaardman, kan hem niet aanzien zonder den droevigsten twijfel in zich te voelen opkomen. Het is de man van Dr. Kuyper liegt altijd", de hoofdredakteur van de anti-revolutionaire Botterdammer, Mr. A. de Jong. Wij wilden, als de Ned. Her vormde Kerk, een synode hebben; dan zouden wij als zij, bepalen, dat niemand bedienaar kan zij n'van de kranten-pers en Kamerlid tevens. Dat de heer De Jong volksvertegenwoordiger zij, dat hij het blijve; dat hij sta en ga en spreke en z wij ge, als een kostbaar onderwerp van moraal-filosofie en journalistenvernuft. Maar dat hij krantenman is als wij, dat hij plaats kan nemen onder ona als onze gelijke, in onze verheven bent, waar het zelf-respekt een hoogte heeft bereikt als in geen ander ambt, dat is een nagel aan onze doodkist, het is onze nachtmerrie, het is een horreur! Z. Z. Z. ChariTari. Vlijmscherp," zoo leüen wüin een Kameroverdcht in de N. R. Cl., vlijmscherp zette de heer Tydeman recht wat kromgetrokken was." De heer Tyleman toont al zeer weitig waardeering te hebben voor de krachtsin spanning, vereiseht om dingen krom te trekken; had hij niet eens iets anders vlijm scherp recht kunnen zetten, als dit nu eenmaal een liefhebberij van hem is? * Een achttieojarig meisje, dat bjjeenpradikaiit te Dessau dient, heeft uit de Vereenigde Staten bericht gekregen dat een oom haar een vermogen van 10 millioen Mk. nagelaten heefc. tiet meisje heeft gezegd dat zij geen plan Leeft, uit hare betrekking te gaan". (N. v. d. D.) De predikant, zoo vernemen wij heeft op het hooren van dit besluit, haar loon ver hoogd mat 25 Mk. 's j aars, benevens het genot van yrye bewassching. * De Standaard noemt wat den heer VanHeeckeren was toevertrouwd van zelf sprekend geheim". Van zelf sprekend was in dit geval niet zoo zeer het geheim, dunkt ons, als de heer Van Heeckeren.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl