Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1719
G. G. van A?, overzichtschrijver
van de Nederlander.
J. E. W. Duys, redacteur van het Zaandamsch S.U.
orgaan, ook Kamerlid, gelijk bekend is.
B. Blok (Ned. Corr. Bureau),
overzichtgchryver voor verschillende organen van
de provinciale pers.
Mr. A. de Jong, hoofdredacteur van de
antirevolutionaire Rotterdammer, als kamerlid zijn
aanmirmigsten blik richtende naar de perstribune.
De Kamer-pers.
Teekeningen van Mevr. M. de Roode
Heyermans.
Het is een teer onderwerp, om in een
krant te behandelen, de pers. Beurtelings
wenken de machtige solidariteit onder
de kollega's, en de niet minder machtige
vijandschap tusschen de meeningen. Hier
heeracht, als trouwens in de Kamer zelf,
een scheiding tusschen mensen en meening,
geljjk zij zelden wordt gevonden. Een
scheiding, die soms onnatuurlijk lijkt,
omdat vaak de politieke meening den
heelen mensch uitmaakt. Waar dan nog
bij komt de yakkonkurrentie, de zucht
om elkander in frischheid van idee, in
oorspronkelijkheid van opvatting, in pun
tigheid en pittigheid van stijl, de loef
af te steken. Antithese te knst en te keur!
In het woord Kamer-pers zelf zit nog
ee*n andere antithese. Ik mag wel zeggen,
dat weinig organen, die voor elkander
zoo absoluut onmisbaar zij n als da Kamer
en de pers, in den diepsten grond van
hun allerinnigste hait elkander zoo fel
en onverzoenlijk haten, als deze twee.
Die altijd-tegenwoordige, altijd op fouten
happige, in zwakheden gnuivende, op mis
lukkingen loerende, naai slacht-tooneelen
hunkerende, emotie-zieke pers, is voor
den volksvertegenwoordiger een last op
den nek, en zij wordt het te erger, naar
mate meer en meer de journalist van de
tribune de zaken pleegt te bekijken door
den bril van zijn hoofdredakteur de
uitzonderingen worden zeldzaam!
zoodat zijn eigen individualiteit zich moet
uitleven op de personen van de Kamer
leden. Duymaer van Twist, Ter Laan,
Borgesius, om maar een paar te noemen,
zij weten wat het zeggen wil, verschoppe
lingen te zijn van het
pennen-riddersheir; als hun vrouwen niet menigen
slapeloozen nacht eraan te wijten hebben,
zijn zij toonbeelden van mannen.
Hoe ontzettend veel meeningen heeft
in den loop van enkele jaren de tribune
man hooren verkondigen; hoe heeft hij
nu deze, dan gene partij ongenadig zien
aftuigen voor het aangezicht des Tands,
hoe diep wordt hem de Schoolmeesters
wijsheid in het gemoed gegrift, dat alles
relatief is, en, nieuwe antithese, hoe
lijnrecht gaat deze overtuiging in tegen
de .behoefte van zijn publiek, om felle,
absolute meeningen te vernemen, lof
zonder terughouding, maar liever nog
veroordeeling zonder verzachtende om
standigheden ! Het zijn de heeren in de
zaal, die daarvoor moeten lijden, en,
helaas! zij doan het niet met gratie. Al
worden er soms woorden gespendeerd
aan de vertegenwoordigers der
krantenlezende menigte, wij beseffen maar al te
goed, dat de heeren zich met ons ge
zelschap opgescheept voelen, als een jolige
picnic-club met een chagrijnige oude
tante Och ja, wij maken het er wel
eens naar; wij vergeten wel eens, dat de
man daar beneden, dien wij met onze
liefderijke opmerkingsgave vervolgen, zqn
stoffelijke verschijningsvorm ook niet zelf
heeft geschapen; dat zijn geestesgebreken
hem het leven al moeilijk genoeg maken,
en dat terwijl wij met angstvallige
kieschheid alle toespelingen op lichaamsgebreken
vermijden, het breed uitmeten van iemands
moreele ea artistieke defekten niet minder
wreed is. Er mag soms wat ijdelheid
bij komen, de man in de zaal voert toch
A. E. Leo, overzishtschrijver van de Maasbode.
Mr. H. P. Maschant, hoofdredacteur van
Land en Volk, Kamerlid.
Jhr. O. J. B. van B west ey n, overzichtschrijver van
de Middelburgeche Courant, adviseur Buitenl. Zaken
buiten bezwaar van den lande.
in den regel een strijd voor
het landsbelang, of althans
voor de partij, wier groot
heid voor hem 's lands
welvaren beteekent Wij
moesten waarlijk elkander
meer liefhebben!
_ Maar er is ook geen land
ter wereld, waar de volks
vertegenwoordiger tegen
over de pers naijveriger is
op zijn prerogatieven, dan
Nederland. Alleen als zij
ze noodig hebben, weten
de heeren ze te vinden;
zoo streng mogelijk houden
zij zich de muskieten van
het lijf. De pers zit opge
pakt in een kippenren, waar
zij, om zich een oogenblik
te vertreden niet de ge
ringste ruimte heeft. De
drukkersjongen die kopij
komt halen, kan zich nau
welijks heenwringen naar zijn mijnheer,
door het steegje achter de stoelenrij, dat
meestal verstopt is door een of ander
voor wien plaats ontbreekt.
Een portie is ondergebracht op een
afgeschoten hoekje van de gereserveerde
tribune. Een trapje dient daar tot ver
heven zitplaats, als het aantal stoelen
niet toereikt. Deze uiterlijke toestand is
het beeld van de innerlijke waardeering,
door de Kamer teegedragen aan de pers.
Men spreekt van een nieuw Paleis der
Natie, in elk geval van een principieele
verbouwing van het bestaande; wij slaken
wel eens de verzuchting, dat ook voor
ons dan eindelijk een menschwaardig
bestaan mocht aanbreken; zoo hoopt de
twintigjes-speler bij elke nieuwe loterij
op de honderdduizend
Zal ik eens met een typisch voorbeeld
de waardeering teekenen die in de Kamer
atmosfeer bestaat voor de pers ? De dame
die het buffet heeft gepacht, levert ook
ons, door de waarlijk onvolprezen
tusschenkomst van de boden, haar victualiën.
Maar terwijl ee_n Kamerlid voor een kop
koffie drie stuivers moet betalen, is de
prijs voor ons, menschen van minderen
stand, een dubbeltje. Is dit geen grie
vende beleediging ?
De schrijvers van de groote" tribune
danken aan het feit dat zij leven buiten
de gemeenschap althans dit eene, dat
hun troniën verborgen blijven voor de
ongewijde massa. De bezoekers van de
publieke tribune kijken hen op den
schedel, de fijnere bezoekers aan den
overkant zjjn te ver weg, om hen anders
dan als nevelvlekken te zien. Alleen de
kollega's die in den engelenbak zijn ge
borgen, in het afgeschoten hoekje van
de gereserveerde tribune, zijn aan profane
blikken blootgesteld; zij worden gehin
derd door de lichtzinnige babbelzucht
van distrikts-notabelen, gekomen om hun
plattelands-afgevaardigde te zien schit
teren in al zijn grootheid, en die een
speech van Lohman toch al zoo
moeilijk te volgen! het geschikte
oogenblik achten om elkander hun in
drukken toe te vertrouwen.
De persmannen mogen eerst beleefd,
dan driftiger, om stilte verzoeken, het
ongeluk wil natuurlijk juist, dat het
zinnetje, de enkele woorden waar het
C. D. Wesseling, overzichtechrijver van De Tijd, broeit op zijn stuk.
het meest op aankomt, hun door een
onnoozel geginnegap van die goede
buitenlui worden weggegrist. En als straks
die onzeglijke onbenulligheid beneden
het woord krijgt om niets van belang
te vertellen, dan eischen die brave
plattelandslui op den meest stelligen toon een
absolute stilte van onze kpllega's, voor
wie juist dan het oogenblik der mede
deelzaamheid was aangebroken. Inder
daad, hun lot is bitter, en zij worden
nog uitgeteekend op den koop toe!
Een grappig clubje is het, daar bijeen
gebracht : twee katholieken, een chris
telijk-historisch man, een
vrijzinnigdemokraat, en, afgedrongen van den
bodem der journalistiek, en bij gebrek
aan beter, ondergebracht bij de
gedistingueerde gasten, een kleurlooze. Tijd,
Maasbode, Nederlander zijn er het trouw
ste drietal. Voor de
bedachtzaam-conservatieve Tijd schrijft het
bedachtzaamdemocratische Haagsche raadslid, de heer
Wesseling. Hij vertegenwoordigt het
ideaal van onzen joligen premier: de
verzoening van democratie en conser
vatisme, binnen het raam van de kleri
kale meerderheid. De politieke omstan
digheden maken het hem niet al te
lastig: zoolang hij daar zit, heeft een
groote worsteling om een konkrete
demokratische hervorming in de Kamer nog
nooit plaats gehad; hij heeft dus den
tijd, filosoof te worden, en benut hem
naarstig. Toch besluipt hem nog een
enkelen keer de geestdrift, waarvan
demokratische naturen maar al te veel last
plegen te hebben, en zoo heeft hij bij
Kuyper's befaamde verklaring over de
lintjeszaak al te vroeg en al te lyrisch
een triomfzang voor den grooten leider
gezongen. Hij is sedert dien een tikje
sceptisch geworden.
De man van de Nederlander is de
Nederlander zelf. Of hij de Nederlander
maakt of de Nederlander hem, zij in het
het midden gelaten. De heer Lohman
is een groot profeet, en de heer Van As
is een trouw discipel.
Het jonge mensch van de Maasbode
draagt met trots da reputatie van zijn
krant, en poogt ze naar zijn krachten te
versterken. Zoo als hij Schaper uitschold
om zijn obstruktie, deed het geen ander.
Hij vond het schilderachtige beeld van
de verf k wast, waarop
Schaper in de volksmeeting
weer antwoordde met zijn
ververs-ervaring: dat het
vernis er vaak zoo jammer
lijk dun op zit bij de be
schaafden ; het temperament
van het schelden heeft de
heer Leo ontegenzeggelijk,
en welke journalist zou hem
dat niet benijden! maar
hij is wat ouderwetsch; voor
den stijl, den broeden zwaai
en den sonooren klank
kan hij nog vruchtbare studie
maken bij Van Deyssel.
De
vrijzinnig-demokratische jonkheer Van
Berensteyn is i» de eerste plaats
een man van
Buitenlandsche Zaken. Voor hem is
het gewriemel tusschen de
partijen in het kleine Neder
land te klein gedoe, dan
dat hij er zijn ziel aart zou kunnen
geven. Zijn ziel waart rond in de stoffige
gangen en kamers van'het Departement
van Buitenlandsche Zaken; hij snuift
er het nieuws en het geïntrigeer van
de diplomatie. Hij riekt de oorlo
gen die opdoemen tusschen Duitschland
en Engeland, tusschen Amerika en Japan,
en tusschen een referendaris en een ge
zant, en hij dompelt zich in de frissche
stroomen der vrijzinnig-demokratische
idee, om straks op zijn verheven trapje
het gewroet der aardsche grootheden te
verachten.
De heer Blok eindelijk, is de
universeele journalist, voor wien de politiek
een zaak is van oneindig minder belang
dan het gedoe der heeren. Hun zitten
en opstaan, hun lorgnetspel en armzwaai
zijn het voorwerp van zijn aanhoudende
zorg; hij kent geen interessantere cinema
dan de vergaderzaal der Tweede Kamer.
Dit vijftal heeft beneden in de zaal
n gemeen schap pel ij ken zonden bok : den
afgevaardigde van Zaandam. Ook die is
op zijn tijd journalist: hij heeft in zijn
district een weekblaadje.
JournalistenKamerleden kunnen wij toch niet goed
zetten: zij halen de waardigheid van het
vak omlaag. Daarbij komt, dat de heer
Duijs ontzettend snel spreekt en dus aan
de inspanning van zijn kollega's hooge
eischen stelt, dat hij jong is en dus voor
een ervaren journalist de moeite van het
luisteren nog niet waard. Dat hij uit den,
toon van het Kamerdebat valt, wat ons,
vaak afgewerkte tobbers, kriegel maakt,
en zooveel meer, gelijk men- in de
kranten van de laatste weken tot
verzadigens toe heeft kunnen lezen.
Duijs echter is niet de eenige meer of
minder bona file kollega, die wij met
wrok in het hart beneden zien zwerven.
Eén is er, wiens naam ik niet zal noemen,
die jaren lang op onze tribune zat; hij
was een zwijgzaam man, en genoot voor
de bekwaamheid waarmee hij zijn werk
deed, ons aller achting. Hij heeft de
ongelukzalige gedachte gehad om van de
tribune af te dalen in de zaal en pleegt
ons nu tot wanhoop te brengen met
eindelooze jeremiades over het invoer
recht op sucade en de fosfaat-industrie
op Curae-ao. Is er droeviger ontaarding
denkbaar ? Wij sparen onzen oud-kollega
nog, uit solidariteit; maar eenmaal, als
hij het te bont maakt, gaan wij heusch
verslag van zijn speeches geven!
Een ander, dien ik wel zal noemen,
is Mr. Marchant. Met hem is het precies
anderaom. Als Kamerlid de
vrijzinnigdemokratische specialiteit in oorlogszaken,
hooren wij hem altijd met pleizier. Hij
bijt naar alle kanten: dat geeft kopij
voor de krant. Maar ah wrj dan weer
lezen, wat hij zelf in zijn krant schrijf c,
hoe hij er in vliegt; hoe hij bij de
publikatie van de lintjes-affaire komt ver
tellen: dat alles wist ik al lang, maar
het is van geen beteekenis; hoe hij bij
de Schaper-obstruktie met den heerLej
van de Maasbode n van ziel is, en n
van toon, alleen wat minder talentvol,
dan schudden wij het hoofd over dien
kolleg i; en onze konklusie is: een drage
lijk Kamerlid zijn, dat kan iedereen;
maar een goed journalist, daar hoort
wat anders toe!
Nog een is er, daar omlaag, dien wij
kollega moeten noemen. Een hoofd
redakteur, de hemel ver geve het hem!
Wij plegen hem na te kijken met mede
lijden; met de vrees dat hij nooit zijn
problemen te boven zal komen. Zelfs
zijn engere geestverwant, de
Standaardman, kan hem niet aanzien zonder
den droevigsten twijfel in zich te voelen
opkomen. Het is de man van Dr. Kuyper
liegt altijd", de hoofdredakteur van de
anti-revolutionaire Botterdammer, Mr. A.
de Jong. Wij wilden, als de Ned. Her
vormde Kerk, een synode hebben; dan
zouden wij als zij, bepalen, dat niemand
bedienaar kan zij n'van de kranten-pers
en Kamerlid tevens. Dat de heer De Jong
volksvertegenwoordiger zij, dat hij het
blijve; dat hij sta en ga en spreke en
z wij ge, als een kostbaar onderwerp van
moraal-filosofie en journalistenvernuft.
Maar dat hij krantenman is als wij,
dat hij plaats kan nemen onder ona als
onze gelijke, in onze verheven bent, waar
het zelf-respekt een hoogte heeft bereikt
als in geen ander ambt, dat is een nagel
aan onze doodkist, het is onze nachtmerrie,
het is een horreur!
Z. Z. Z.
ChariTari.
Vlijmscherp," zoo leüen wüin een
Kameroverdcht in de N. R. Cl., vlijmscherp zette
de heer Tydeman recht wat kromgetrokken
was." De heer Tyleman toont al zeer weitig
waardeering te hebben voor de krachtsin
spanning, vereiseht om dingen krom te
trekken; had hij niet eens iets anders vlijm
scherp recht kunnen zetten, als dit nu eenmaal
een liefhebberij van hem is?
*
Een achttieojarig meisje, dat
bjjeenpradikaiit te Dessau dient, heeft uit de
Vereenigde Staten bericht gekregen dat een oom
haar een vermogen van 10 millioen Mk.
nagelaten heefc. tiet meisje heeft gezegd dat
zij geen plan Leeft, uit hare betrekking te
gaan". (N. v. d. D.)
De predikant, zoo vernemen wij heeft op
het hooren van dit besluit, haar loon ver
hoogd mat 25 Mk. 's j aars, benevens het
genot van yrye bewassching.
*
De Standaard noemt wat den heer
VanHeeckeren was toevertrouwd van zelf sprekend
geheim". Van zelf sprekend was in dit geval
niet zoo zeer het geheim, dunkt ons, als de
heer Van Heeckeren.