De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 3 april pagina 2

3 april 1910 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

:? >' f""'-- $> ."i - * .'? ' I ? ? : L "'? ! ' A " " ^ ^ ^^ DE A M SI-T E|l'jt> A M' M ;R' W E,E K B-L A D// V O O R N E D E R U A N D. i; 1710." sjaan om, zooal niet de rampen van den oorlog, dan touh de vernietiging van onze nationaliteit te ontgaan. e«e weg leidt echter niet langs militaire toerustingen ofschoon ook deze nooit kwaad kunnen maar hoofdzakelijk langs versterking van onze nationale eigenheid en ontwikkeling van ons nationaal bewustzijn. De ontwikkeling der staatsgemeensehappen in den modernen tijd heefe op eigen aardige1 wijze plaats gehad. Ebnerzijds is het bestaan van kleine, afzonderlijke Staten steeds onzekerder ge worden ; de drang tot politiek en econonisch zelf behoud heeft de grooteen machtige Staten Steeds verder gedreven op den weg na»r annexatie of protectie" van kleinere Suten, die men binnen hun invloedsspheer" aclit; gelegen. Engeland dat de Zuid Afrikaahsche Republieken, Japan dat Korea, Frankrijk dat Marokko in een of anderen rprui ia afhankelijkheid bracht, zijn daar voor :flëmeest recente voorbeelden. 'fitf 'hu spreken we nog niet eens van de verkapte afhankelijkheid waarin zich bij voorbeeld Portugal van Engeland eu Servi Yan 'Oostenrijk bevindt. Aa ierzijds echter is overal de zelfstan digheid toegenomen der verschillende natio naliteiten en rassen, die gedwongen zijn binnen eenzelfie Staatsverband te leven. Het is geen heerschiucht en geen banale veroveringslost meer, die de groote mogend heden thans dringt om de kleine Staten onder bun gezag te brengen; het is, zooals wij hierboven aanstipten, meestal een vraag ra n economisch zelfbehoud; het is de nood zakelijkheid om het noodige afzetgebied te vinden voor de producten van hun land bouw en industrie; omdat zonder zulk een afzetgebied in onzen tijd en bij onze produktie-wijze de bevolking ten gronde zou gaan. Maar het gevolg daarvan is, dat wanneer een klein lanl op deze wijze in economische afhankelijkheid is gebracht, de overheerschènde groote mogendheid meestal indien rij tbn minste niet al te achterlijk in poli tieke ontwikkeling is bereid zal zijn om een groote mate van zelfbestuur aan het wiflgèwett te verleenen. Ei deze geneigdheid zal te groater zijn, naarmate de bevolking van het wingewest', onafhankelijker van natuur is, en zijn nati onale eigenaardigheden grootere verschillen met die van het overhserschenda land ver 'tonnen. Ja, de kans om zich door de annexatie vain' een vrtjheidlieveode bevolking in een wespennest van voordurend lijdelijk en onlijdelijk" verzet te steken, zal in som mige gevallen de regeering eener groote mogendheid zich nog wel eens tweemaal doen bedenken voordat zij daartoe overgaat. ?Of... zij zal, indien zij werkelijk annexa tie-plannen heeft, er prijs op stellen om eerst de publieke opinie in het te annexeerea land er zooveel mogelijk gunstig voor te stemmen. Ki dit is het dient nergens toe om er doekj js om te winden inde laatste jaren ten opzichte van ons land reeds zeer druk geschied Wij behoeven slechts te wijzen op de aanhoudende aanprijzingen van een tolverbond met Duitftchland, om aan te duiden wat wij bedoelen. 1 Deze aanprijzing was niet alleen, jazelfs m ie t hoofdzakelijk te vinden in duitsche organen; ook van nederlandsche zijde bleek fo:u» neiging te bestaan tot een ..nauwere aansluiting" bij den machtigen nabuur. 1 Bleef het nu bij een discussie over de Traag of een tol verbond of een andere wijze t«n aansluiting bijv. van een toetreding ?van Nederland als bondstaat bij het Duit sche rijk, zooals wij dit reeds in sommige Duitsche bladen zagen aangeprezen dan zou er aog niet veel reden tot ongerust heid zijn. Maar er is meer. Het gevaar schuilt daar waar men dit a«t minst zou vermoeden. Een kwart eeuw geleden zou niemand ooit hebben geloofd, dat het Nederlandsche volkskarakter, gevormd door eeuwen van Staatkundige vrijheid, zich ooit een pruisgisch regime" zou laten welgevallen. .Geen enkele klasse der bevolking van ons land zou ooit zijn achtergebleven wanneer het gold, zich te verzetten tegen de invoering, in ons land, van gebruiken lllUlllllllllltll Q-IE L JD DOOR ALEIDA VAN PELLECOM. Meneer en mevrouw Paters hadden tien duizend gulden uit de lotery getrokken. Of etgenly'k had mevrouw ze getrokken; hetgeen meneer niet zoo heel aangenaam vond. In de eerste vreugde-opwelling had hij het gevoel gehad of ze alleen voor hem waren; hy zou a'n vrouw er natuurlijk ook wat van geven, maar hy alleen had de beschikking er over. Daarna was het tot hem doorgedrongen dat dit een misverstand was. Wae 't maar liever een erfenis geweest, dacht hy, dan zou ik alles i 4 handen hebben gekregen. Want de uitdrukking: man en vrouw zijn n klinkt wel heel aardig, maar wanneer er van geld sprake is, gaat 't niet op, want n van beiden kan het toch maar uitgeven. E a al meenen nu alle jonge menschen die trouwen dat hun huwelijk een ideëele toeatand schept, waarin twee menschen in in volkomen harmonie alles samen beschikken en legelen, er komt onvermijdelijk een dag waarop n van beiden tot de ontdekking komt dat de ander de baas is. In bovengemeld huishouden nu was meneer ongetwijfeld de baas. Meneer beheerde de geldzaken; zooveel bestemde bij voor het huishouden, zooveel voor kleeding van zijne vrouw en kinderen, en daar moest men mee toe. Zijn eigen kleeren kocht hij zelf. Nu wa» op eeag de macht verplaatst; de bevelhebber was 'gedegradeerd tot onder geschikte. Er was gtld in huig, waar hij, om zoo te zeggen, niet aan mocht komen. Telkena weer betrapte hy er zich op, dat hij lucht kasteel en bouwde van geld dat hem niet toebehoorde. Ik krijg er toch zeker ook wat van had hij quasi uit gekheid gevraagd. Ja, natuurlijk, had z'n vrouw geantwoord. en gewoonten, uit Staten, die niet de tot volgroeide democratie gekomen ontwikke ling hadden doorgemaakt waarop wij ons met recht konden verheffen... tot voor eenige jaren. Maar langzamerhand is, met het toe spitsen van het antagonisme tusschen de verschillende kringen onzer bevolking bij de heerschende klasse een neiging ont waakt, om het met de burgerlijke vrijheid, het democratische karakter onzer Staats instellingen minder nauw te nemen. Onze politieke toestand, onze burgerlijke en justitieele autoriteiten alles begint hoe langer hoe meer pruissisch" te worden. En tot overmaat van ramp schijnen ook de dagen van het vrij^andelstelsal hier ge teld te zijn. Ea juist dat vrijhandelstelsel de open deur" voor ons land en onze koloniën! is zulk een uitnemend bolwerk voor onze onafhankelijkheid, Iiidien wij werkelijk eenig voordeel kunnen trekken van den ouderlingen naijver der ons omringende groote mogendheden, dan zal dit alleen geschieden wanneer ons land en zijn koloniën vrije kampplaatsen blijven voor den internationalen economischer! strijd. Daarom zou een tol verbond metDuitschland ook de eerste en een zeer groote ? stap zijn tot inlijving bij een rijk, waar de politieke ontwikkeling zoo/ieer bij ons ten achter staat, en waar de burgelijk-democratische vrijheid nog moet veroverd worden. De eerste en voornaamste strijd voor het behoud van ons onafhankelijk volksbestaan moet worden gestreden in den boezem van ons volk. Het moet zijn een strijd voor de oprechtheid ea de moraliteit in ons publieke leven, en tegen de slaafschheid en schijn heiligheid waardoor dit thans blijkt aan getast; een strijd ook tot behoud onzer aloude tradities van burgerlijke vrijheid en tot handhaving van den vrijhandel. Als wij waarlijk prij» stellen op het be houd onzer onafhankelijkheid laat ons dan toonen, haar nog waard te zijn. JAN BRAMSEX. lUIMIIilmlIIIUIUIIIMIII [Hitecler. W|j beminden ons onder de dieren. Even als de Kleine Johannes zij a wij heel klein geworden of wel wat op hetzelfde neer komt de voorwerpen rondom ons hebben reusachtige af met'ngea gekrpgen.Z en wij alles werkelik anders dan vroeger ? Worden wy' nader eebracht tot wat ons eerst zo vreemd was? Zijn de dieren voor ons g«worden wat zjj waren voor Kiplings Mowgli ? Kiplings werk is een openbaring: we weten wel dat hè' een mans is dt» het Boek van de Jungle" heef c geschreven, een meaa die alleen op menseüke wij je O7er zo verschil lende wezens kon spreken en zich alleen door niterlikheden omtrent hen kon lat ?sn iclichteD. Maar zó groot is zijn sympathie voor dieren en zó nauw weet hij hun inn-riik wezen in verband te brengen met bun ged-agingen, dat wij werkelik de visie krijgen van een geheel andere wereld, die een realiteit voor ons wordt. Het is ons als leerden wij de dieren beter kennen en daardoor raesr waarderen; wjj huiveren, sidderen voor cobra's, ratelslan gen, tijgere, maar, dank zij Kipüng, weten wij dat wij niet minder hnu vijanden zijn dan zij de onze, en dat die dieren alleen door ons toedoen zo verschrikkelik wordet ; in hun eigen wereld en zelfs tegenover een kind dat hen begrijpt, zijn zij niet erger en niet beter dan mensen tegenover een medemens. De afschuwelike dans van de ratel slang d ie de apen hypnotiseert, is niet meer een uiting van instinktieve wreed beid, maar wij zien er de geiechte straf in voor een misdaad: hebben de apen niet Mowgli willen roven? Maar voor Rostand is de dierenwereld slechts een decor: wij zijn niet in een hoen derhof, maar in Parijs, op de boulevard of in de salon van een ontvanggrage dame; rondom ons zyn echt Parijse typen. Rostand is trouw gebleven aan de triditia van de middeleeuwse, vooral de latere middeleeuwse dichters; zy'n Ei wat ga je nou doen met al dat geld? Ja, dat zul je wel zien; ik moet er eerst eens over denken. De waarheid was dat meneer geplaagd werd door zijn geweten. Hij durfde niet te tragen: geef mij de helft , omdat hij overtuigd was dat hij, wanneer het geval omgekeerd was geweest, het ook niet zou gedaan hebben. Eu een duister gevoel zei hem, dat hu altijd veel ineer geld voor zichzelf hield, dan noodig en verantwoordilijk was tegenover z'n vrouw en kinderen. Dat gevoel had hem wel eens meer gehinderd, maar hij had 't steeds onderdrukt. Nu had hij zoo een vaag vermoeden dat zy'ne vrouw alles zelf zou houlen, voorkleegeld, en om naar kornedie's en concerten te gaan, op de avonden die hij haar alleen liet zitten. Ofschoon zij nooit eenig blyfe nad gegeven van egoiame of ontevredenheid met haar lot; ze was zulk een lief, zaclit en gedwee vrouwtje. Het was meer de wroeain* over zyn gedrag, die haar het recbt toekende te handelen zooals hy waarschijnlijk zou gedaan hebben. Meneer was jong ambtenaar, das niet ruim gesalarieerd. Maar als ambtenaar moest hij altijd netjes gekleed zijn, moeel hij behoorlijk zakgeld hebben om nu en dan eens met zijne vrinden uit te kunnen gaan. Hij was bjj den dunrsten kleermaker en den duursten schoenmaker ait de stad, waar hij van jongsaf aan gewend was, en die bovendien, naar zijn beweringen, niet duurder waren dan mindersoortigen. In deze begrippen waa zyne vrouw het roerend met hem eens. Altijd als hij iets nieuws meende noodig te hebben, was dit ook hare opinie. Daar zij geen geld mee ten huwelijk had gebracht, was haar het lot ten deel gevallen zich wel te moeten verminderen, wat betreft haar kleeding; zakgeld schoot er heelemaal niet voor haar over. Zij droeg dit lot gelaten en tevreden, alsof ze niet anders bad gewenscht. Vaa een oom die speculeerde, had ze, in een royale bui, eens een paar loten gekregen; loten die rente gaven, en de kana boden rij fc te worden. Maar telkens wanneer ze geld te kort kwam voor 't huishouden, ha i ze, zonder di«ren zjjn mensen met een dierenlichaam; zijn Chantecler is de regelrechte afstamme ling van da deftige haan uit R-inaert. Het geslacht is vooruitgegaan: vroeger was de haan een onbetekenende bijpersoon, bij Rojtand is hy de hoofdvertoner geworden; hij is niet meer een der vele hanen, hjj is de Haan. Heer en meester in de hoenderhof, waar alles geregeld toegaat en waar allen hem gehoorzamen, boezemt bij zijn onderdanen eeröied in omdit hij met zelfverloochening, m-«t een stipte plichtsbetrachting zjjn taak vervult en daarom het recht heef a te eisen dat men naar hem luistert. Zjn werk is hem heilig; hij verhovaardigt zied er niet op, maar van liet gewicht ervan is hij diep door drongen en hij besc louirt de vereringder zijnen als iets dat vanzelf spreeit. Hungt van hem niet hun wel en wee af, is hy niet de zanger, de profeet, op wiens teken de ion opgaat die o 'eral leven verspreidt na ds duistere nacbi? Want Chantecler is dichter, by is de geïn spireerde bard; niet een zanger der liefde maar de vertegenwoordiger van het hoogste ideaal. Zó alians ziet by zichzelf, zó zien hem zijn Kippen, zó beschouwt hein ook de wacathond; ja ze>f« de spotzieke merel buigt zich voor hem, al geeft hij zich ook «en air van gemaenzaamhei 1. T .j t dat... een wyfjesfizant in de hoenderQof bescherming komt «oaken. Ook zij, de zwerfdier, de bewoonster van het eindeloze woud, komt onder de bekoring van Chante cler, die zo mooi spreekt over zijn roeping en uaar zoveel leert waaraan xy nooit heefc gedacht. Ea Ciamecler voelt zich, van zjjn kant, onweerstaanbaar aangetrokken door de goudgele vederen en de zoate taal der be zoekster. Wat zg'n trouwe kippen hem tever geefs hebben gevraagd, n.l. hun het geheim te openbaren van zy'n gezang, dat kan hij aan da verleidster wier verering hem zo trots miakt, ni»t weigeren. Ia de vroege stilte van het woud, waarheen hij, voor wie totnu toe d» boender hof da gehele wereld was, haar is gevolgd, verklaart hu haar in een hoogkliokenda tirade, dat hjj de stem il die van uit de g ond opklinkt naar de hemel. Vóór dat hy zin gr, graaft hy met zy'n poot in de grond om taste aanraking te krijgen met die ge w ij Ie zwart* aarde, en daaruit put hij de kracht om zyn fors kikeriki" uit te stoten. En. als zij c krees weerklinkt, zie daar komen de eerice lichtstralen over de heuvels; een nieuwe galm, en da r.on schijnt in de dalen; en telkens kondigt Chantecler vooraf aan, welke uitwerking zyn gezang zal habbdn: in de Toe^enwoningdn komt leven, het landvolk beg efc zich aan het werk. En uitgeput door <ie inspanning zinkt hy neer aan de voeten van de geliefde. Caanteclsr is de Victor Hu*o van de hoanderhüi; hij is de dichter van de R >mantiek, de door G >d i/eroep «e, de geheiligde die heer.-st over koningen en kepers, die aef c likt over h^t lot van de mensheid, wiens zangen oorlogen kuunen doen ontbranden en wiens woord Licht brengt; hij zwaait de fakkt-l. Maar de tij'en van de romantiek zijn voorby. VVeder is Chaotecler met de goudfazant in het ttatige woud ; rnaw er is geen morgendauw, geen verry'zeLis van een nieuwe lichte dag. Het is somber om hem heen; binnen in heai zal het nog donkerder worden. Want Cüantecln- is zichzelf niet meer. hij is geworden tot een werktuig van de vrouw die hu' lief heef o en die niet hoog genoeg staat om zijn roepinj, zijn heilige taak te eer biedigen. Zij is jaloers geworden op dat ge zang, op die kreet die niet is een kreet van liefde voor ha*r en zij belet hem t< zingen. En dan gebeurt dat vreselike, dat vernieti gende : de zon komt op zonder dat Ciantecler hem heeft geroepen; de dich'er beseft dat wat hy tot nu toe had beschouwd als zijn werk, door andere machten wordt bestuurd. Hij heeft zy'n geloof in zyn roeping verloren ; de fakkel ia hem uit de handen gevallen. Ook aan zijn kunst was hy' een oo^enblik gaan wanhopen, want daar had het gezang van de nachtegaal weerklonken, zoveel heerliker dan zijn esntonige kreat. I «hij dan veroordeald onder te gian in zijn wanhoop? De nachtegaal had hem getroost; ook hy is niet tevreden mat zy'n eigen geza g, ook hy' stelt zich een idaaal voor lat tiij niet kan be reiken. Daar weerklinkt een schot; dodelik getroffan valt de kleine zanger neer. Maar dan doet een andere nichtegaal zi;h horen. En O.antecler bagrijpt iat de pereo m vaa de dichter bijzaak is: een ander itaat klaar hem er over te spreken, een lot verkocht. Haar man had er ook nooit naar gevraagd, maar hy wist het heel goed, hij kende haar bergplaats, en za ; steed» wanneer er weer een was ver dwenen. En nu had ze op het laatste dat er nog over was tiea duizend gulden getrokken! Zóó werd stiHe, ii«f levolle opuü'sjring beloond! 't Was opmeikelyk, maar meneer Peters had veel meer egards voor zijne vrouw sinds ze rijk was. Hij maakte ook allerlei opmer kingen over haar toilet, dit kon ze niet rneer dragen, dat moest ze toch eens koopen, ze had nu i m tner s geld genoeg. Hij vermeed het angstvallig over voor hemzelf noodzakelijke inkoopen te spreken. Maar op 't bureau had hij niet kunnen zwijgen. Dade'ijk. den eersten morgen al, had hij, uit zucht tot geuraa, da ondoorzichtigheid begaac, te doen alsof hij zelf de tien duisend guuien getrokken had. Hij had gebluft op allerlei, voor een gewoon ambtenaar onbe reikbare dmgen die hij doen of koopen Toch hadden zijne collega's zoo duidelijk en hardaakkig op z'jn edelmoedig geweten gewerkt, dat hij hun van ailes had beloofd, oin te beginnen: i eu dien avond te trakteerea op aüe* wat ze wenschten. Dat was hem duur te staan gekomen, en toen hij 's avonds laat naar huis wandelde, had hij 't ellendige gevoel van zich unfair tegenover zijne vrouw gedragen te hebben. Hij nam zich vast voor huiselijker ea dege lijker te worden. Het was nu de tweede dag van de nieuwe situatie, en toen 'a avonds de kinderen uaar bed waren, voelden beiden dat er nu toch eens over dat geld moest gesproken en be slist worden. Mevrouw zette een kopje thee voor haar man Beer, ging achter ziju. stoel staan, lei haar armen om zijn hals, gaf hem een zoen op z'n wang, en zei : Zeg, we moetea nou is praten wat we met dat geld zuilen doen... Je vroeg wat ii er mee doan ging, maar dat vind ik heele maal niet aardig. . . 't Hooit even goed van jou, dat weet je ook wel... Je mag 't alle maal hebben, hoar. . . te vervangen, maar Het gezang blijft. Hij be grijpt ook dat bij zijn roeping heeft overschat, en, berustend, nederig, keert bij terug tot zyn hoenderbof, beseffende de noodzakelikheid zijn plicht te doen, ook al is die lager dan hij meende. De ty'den der Romantiek zyn voorbij; de dichters hadden hun rol te hoog aangesla gen. Zg heersen niet meer over het nelal, maar, al roepen zy de dageraad niet meer op, zij blyven hem verkondigen; zij bly'ven de dragers van het ideaal van hun volk eu alleen degenen die door het ideaal worden geïnspireerd, zy'n geroepen om te heeraen. Man zet, de Haan van de onbekende dich ter van de Reinaert bshoeft zich over zijn afstammeling niet te schamen. Men heeft tevens kunnen bemerken dat wij, in Ckantecler, ons in de letterkun iige wereld bevinden, De Haan is de drager van Rostands denkbeelden over hedendaagse litteratuur. De hoofdgedachte, die wij, ontdaan van alle bijwerk, ia het volle licht hebben trachten te plaatsen, is, dun (t ons, dete:da die iter van Cyrano en van l'Aiglon is de romantiek voorbijgestreefd; deze is voortaan slechte een der tapeh" op de weg van zyn evolutie. Faguet aeeft gezegd dat Cyrano het drama was dat de romantici steeds hadden trachten te verwezenliken zonder erin te s!a-en; Ctiantecler is dan, vo gen» de dichter lelf, het laatste romantiete drama. Maar, heef s hij ie ondergang der romantiek moeien erkennen, het is met een bloedend hart, en hij wil ervan reiden wat te redden valt, de eeriikheid, de hoge bedoeling, het ecut nationale. In cijn omgeving siet hy slechts gnooisme, jicat naar het exotiese, lage motieven. Een enkele in de hoenderhof die een soort Lindeman is deelt zy'n overtuiging: d« wacht hond Patou, die waakt over da Franse taal mat niet minder aorg dan over de Hoender hof, gehecht aan de tra ditie van orde en regelmaat, aftarig van de neologismen en de ongewone konstrutties die de j ingeren in zwang brengen. Zyn grote vijand is de merel, het type van de snob, een dier onaangename jonge mannen, gedoken in hun lange jassen en in de dassen van da snit van 1830, die aan hnn gebrek aan talent tegemoat komen door hyper modern te zijn, a les volgens de laatste mode te doen; zy' zij B jaloers op het talent tn dringen zich op aan de grote meesters, die zij in de grond van hun ziel minachten. Zjn verhouding tot Chantecler is zeer lijn 'getekend; eigenlik vitds hy hem pompon", ouderwet^, bespot hem en zyn hoge ideeën, maar hij wil da gevierde dichter niet loslaten. Ia het stus dient hy als repoussoir" voor Caantecler: deze oprecht, goed, loyaal, ge lovig, col veriroiwen; gene scepties, blagieur", liefhebber van loo^auaam lo grappen die vaa eea groot gebrek aan goede smaak getuigen. Het acuy'uc dat KjslauJ deze mat opset so buitengewoon fliuw heeft gemaakt, om da merel beter ta kenschetsen; anders kan ik mij niet begrijpen hoe het mojeiik is diïeen dichter van talent vele ervan heeft kunnen neersciryven. Trouwens, nu wy' de hoofdlijnen der gadachtsn die in Chantecler belichaamd zijn, hebbea getrokken, is het de vraag of het wel da moeite loont ds iatrige van net stuk verder mede te delen. Het is de strijd van Chantecler ttgen da hetn vijandige omgeving, waarin hij, mat een cranerie" die levendig aiii Cyrauo herinnert zie vooral zyn ge vecht met de kemphaan in de derde akte het hoofd biedt aan alle aanvallen. Het stuk als zoodanig lijkt my zwak: bet zyn meestal da bekende truc», en de zeldzaam kunstige versifikatie moet al te raak zwak heid van vinding bedekken. Natuurlijk mag men een eindoordeel alleen vellen na het stuk op het toneel te hebben gezien; miar volgens niet weinig critici bewijit men de dichter een dienat door zijn werk van de opvoering te eeheiden: deze gchy'nt zelfs aan bescheiden eisen niet te hebben kunnen voldoen. Het was dan ook een waag stuk l Levende dieren uit te beelden op het toceel, is dat inogelik? Ea waarschy'nlik zal bij de vertoning nog duideliker d»n by het leien de vraag by ons opkomen welk nut, welke hogere noodzakelikheid de dichter er tos heeft gebracht zyn stuk in de dierenwe reld te laten spelen. Voor de dichter van de Reinaert was die transpositie een onschatbaar middel oan vrij, zonder hoge heren of geastaliken te vrezen t« hebben, zy'n satire te kuanen uiten! Caati had geen aadere bedoeling Meneer was sterk geroerd door dit olijk van liefde. Hij schaamde zich dat hij aan haar had getwijfeld. On zijne houding te redden, werd hij ook edelmoedig. Het werd een waar combat de générosité». Ten slotte kwamtn zij tot een vergelgk. Beiden zouden zich goed m de kleeran steken (waarvoor meneer tweemaal zooveel geld noodijj had als mevrouw, want heerenkleeding waf veel duurder); ook voor de kinderen werd een sommetja bestemd. Alle rekeningen zouden betaald en voortaan niets meer op crediet gekocht worden. Had hij niet geld van de een of auder geleend ? Jawel, vijf en twintig gulden, den vorigen avond om te fuiven, maar dat laatste verzweeg hij. Anders niet? O ja, noz eens vy'ftig uulden, eea tijd geleden. Goed, alles terugbetalen, hoor. Dan moest hij er nog honderd gulden afhouden, voor zijn plezier, om eens voor uit te gaan. Maar dat wilde hij absoluut niet als zij ook niet evenveel nam. Wat moest zij er mee doan'? Ze wou wel eens graag met de kinderen uitgaan, niaar daar had ze zooveel geld niet voor noodig. Nee, dan dee hij 't ook niet. Flauw, hij kon 't imar'jïii best gebruiken. Toen kwamen ae overeen, dat ze de rest heel solide zouden beleggen. Hij wilde juist den naam noemen van een vriendjdie effecten handelaar was, toen zij sprak over haar oom. Zijn edelmoedigheid vond dit natuurlijk beat. Ze cijferden en berekenden dat ze dan nog zoo ongeveer drie hoaderd gulden renten zouden krijgen. Toen kreeg hy opeens weer een bevlieging van luxe idealen. Hy sprak van een half ankertje wijn bestellen, grooter gaan wonen, elektrisch licht en telefoon in huis, 's zomers een reisje maken.... Maar toen hy zijne vrouw aankeek, zweeg hij plotseling. Met neergeslagen oogen, en een heel treurige mond zat ze daar. En toe» ze b.egon te spreken, blozend en weifelend, voad ze heel lieve namen voor hem, om de bittere pil te verzoeten, en uit de weemoedige toon van haar woorden bleek dat 't haar heel erg verdriet deed, hem al die genoegens te moeten ontzeggen. met zijn Animali parlanti. La Fontaine heeft ook de dierenvermonming gebruikt aU een schild maar hoeveel natnurliker staat deze aan de personen van zijn verbeelding; in zyn fabels voelen wy die sympathie net beesten, die toenadering tot een wereld zo geheel ver schillend van de onze, die oolc maakt dat wij zoveel honden van Kipling. Maar in Chanteclerf Groningen. J. J. SALVKBDA DE GRAVE. ToMoy's De gelijkenisten van een profeet. Verhalen en gesprekken vaa LEO TOLSTOY, met een inleiding van WILLIAM F. STEAD, door G. AKERSLOOT. Uitgeversgenootschap Kuituur" Amsterdam. II. Naast verschillende verhalen en gelijkenis sen van Tolstoy, waarbij wy in een vorig artikel stilstonden, worden ons in het boven genoemde boek eenige gesprekken, door S'éad met Tolitoy gevoerd, medegedeeld. Gesprek ken van en met een groot man behooren tot de aantrekkelijkste en interessantste lectuur. Ik voor mij althans neem eind t vele jaren Goethe's gesprekken met Eckermann telkeni weer ter hand. Wel ga ik niet on voorwaardelijk mee met zijn bewonderaar dien ik met open mond en van verrukking stralende oogen aan 's meesters lippen zie hangen, en die meermalen een gesprek besluit met de aanteekeniug: Sa sprach Goethe; ich aber bewnnderte und seh wieg." Maar al doet men niet mee met de :e hartstochtelijke aanbidding, al zet men menig vraagteeken acuter Goethe's soms apodictische uitspraken, toch zal men moeten erkennen dat h j) een der grootste dichters en denkers niet alleen, maar ook een dar nitnemendste praters ia geweest, die ooit geleefd hebben. Ne«m na na G jethe's gesprekken die van Tolstoy ter hand en ge voelt n aanvankelijk teleurgesteld en onvoldaan. Hier niet de dichterlijke wijigeer, de enthousiaste kun stenaar, maar de strenge boetprofeet die, gelijk alle boetprofeten, steeds op hetzelfde aambeeld ilaat, daardoor telkensin herhalingen valt en de leuj in toepassing brengt: frap_ pez, frappez ton jours. Gelijk Johannea de Dooper met eentonige regelmatigheid de ver maning Bekeert a" deed hooren, zoo her haalt Tolstoy tot in 't oneindige zijn lieve lingsleus: Weersta den boozeniet. Weerloosheidsleer en antimilitarisme, geheeloDthouding en vegetarisme, anarchisme en communisme, dat zijn de telkens terugkee-ende Lsitmotive" van Tolstoy's levengsymphome. Maar hij herhaalt die hoofdthema» met zoo innige overtuiging, met zooveel kracht en klem, dat ook wie zich niet onder zij n geeitverwanten schaart, onwillekeurig daardoor aangegrepen en geboeid wordï. Christus zegt," zoo spreekt b.v. Tolstoy: Neem uw kruis op ea volg my", hetgeen beteekent: verdraag geduldig het lot dat u verbeidt en gehoorzaam alleen aan God, niet aan de menschen. Maar de eerste niets waar dige man in uniform, die voor niets geschikt is dan om te moorden en het in zij a hoofd krijgt om te zeggen: neem uw kruis niet op, maar uw ransel en uw geweer en vo'g mij om den dood te brengen en te on dergaan, wordt door iedereen aangehoord en gehoorzaamd. Hun familie, ouders, vrouw en kinderen achterlatend, uitgedost als dwazen en den wil gehoorzamend van den eersten den besten hooggeplaatsten man, dien zij ontmoeten, uitgehongerd, uitgeput door lange marschen, volgen ay hun aan voerder, terwijl zij niet weten waarheen, als een kulde vee naar het slachthuis. Maar het ii geen vee, het zy'n menschen. Zij weten heel goei waar het met hen het-n gaat. Met de on Geantwoorde vraag: Waarom?' op de lippen en wanhoop in het hart, marchteren zij voort om te sUrven van koude, honger ea ziekte, door geweer- en kanonschoten. Zij dooden en worden gedood en toch weet niemand het hoe en waarom er van. De Turken roosteren hen levend, villen ze, rukken hun de ingewanden uit het lichaam, maar toch marcheeren den volgenden dag, op het blazen van de trompet, de over levenden weer pijn en dood te gemoet. Toch gevoelt niemand eenige moeilijkheid om de'.e bevelen op te volgen. Niet alleen de strijders zelf, maar ook huu vaders en moeders hechten hun goedkeuring hieraan; de ouders vermanen zelfs hun kinderen tot gehoorNee, heusch, dat ging niet.... lij had geen idee wat een huishouden kosite; dat kon ze ook best begrijpen, er waren zooveel dingen noodig die hij niet kende, dat liep zoo op; ze begreep soms aelf niet waar 't geld bleef. Ea de kinderen hadden zooveel noodig, ze sleten zooveel schoenen... En over een pasr jaar moesten ze allebei naar school, dat werd ook weer duurder... Ze vertelde ook van het successie relijk verkoopen van de loten, en dat dit het laatste was. Ja, dat wist ik wel, zei lig. Dat verlichtte haar merkbaar. Ze had het niet verwacht. Dat was tenminste een teleurstelling miflder voor heoi. Misschien kon ze nog wel zuiniger huis houden, probeeren of ze over kon houden. Nee, dat is onzin, zei hij; als je't noodig hebt, dan moet je 't maar gebruiken. la zijne stem klonk teleurstelling en een licht verwijt; alsof het haar schuld was dat zijne verlangens niet vervuld konden worden. Dat stemde haar heel deemoedig; ze jocht iets om haar lisfde en opofferingsgezindheid te laten blijken. Weet ie wat we zullen doen, sprak ze, wa nemen ieder de delft; we hebb^u cLn elk twaalf gulden vijftig in de maand meer, vin je dat goed? Toen had ze het pleit gewonnen; hij vond haar weer heel lief. Toch maakte hij eerst nag beswarea,'t was haar geld, en zij kon 't veel beter gebruiken, hij had 't werkelijk niet noodig. Ten elotte. omdat zij 't graag wilde, alleen voor haar plezier, stemde hy' toe. De harmonie was nu weer volkoman. Een paar dagen later, toen er op'i bureau gesproken werd over feminisme en vrouwen kiesrecht, bleek het dat meneer Peters alle gewetensbeiwaren over de geldkwestie tusschen hem en zjjne vrouw totaal overwon nen had. Och wat," spakrhij, dat is allemaal onzin, gekkepraat van een paar ouve vrijsters, uit wraak omdat ze zijn blijven zitten. Esn echte vrouw is alleen maar gelukkig als ze zich voor haar man en kinderen kan opofferen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl