Historisch Archief 1877-1940
:? >' f""'-- $> ."i - * .'? ' I ? ? : L "'? ! ' A " " ^ ^ ^^
DE A M SI-T E|l'jt> A M' M ;R' W E,E K B-L A D// V O O R N E D E R U A N D.
i; 1710."
sjaan om, zooal niet de rampen van den
oorlog, dan touh de vernietiging van onze
nationaliteit te ontgaan.
e«e weg leidt echter niet langs militaire
toerustingen ofschoon ook deze nooit
kwaad kunnen maar hoofdzakelijk langs
versterking van onze nationale eigenheid en
ontwikkeling van ons nationaal bewustzijn.
De ontwikkeling der
staatsgemeensehappen in den modernen tijd heefe op eigen
aardige1 wijze plaats gehad.
Ebnerzijds is het bestaan van kleine,
afzonderlijke Staten steeds onzekerder ge
worden ; de drang tot politiek en
econonisch zelf behoud heeft de grooteen machtige
Staten Steeds verder gedreven op den weg
na»r annexatie of protectie" van kleinere
Suten, die men binnen hun invloedsspheer"
aclit; gelegen. Engeland dat de Zuid
Afrikaahsche Republieken, Japan dat Korea,
Frankrijk dat Marokko in een of anderen
rprui ia afhankelijkheid bracht, zijn daar
voor :flëmeest recente voorbeelden.
'fitf 'hu spreken we nog niet eens van de
verkapte afhankelijkheid waarin zich bij
voorbeeld Portugal van Engeland eu Servi
Yan 'Oostenrijk bevindt.
Aa ierzijds echter is overal de zelfstan
digheid toegenomen der verschillende natio
naliteiten en rassen, die gedwongen zijn
binnen eenzelfie Staatsverband te leven.
Het is geen heerschiucht en geen banale
veroveringslost meer, die de groote mogend
heden thans dringt om de kleine Staten
onder bun gezag te brengen; het is, zooals
wij hierboven aanstipten, meestal een vraag
ra n economisch zelfbehoud; het is de nood
zakelijkheid om het noodige afzetgebied te
vinden voor de producten van hun land
bouw en industrie; omdat zonder zulk een
afzetgebied in onzen tijd en bij onze
produktie-wijze de bevolking ten gronde
zou gaan.
Maar het gevolg daarvan is, dat wanneer
een klein lanl op deze wijze in economische
afhankelijkheid is gebracht, de
overheerschènde groote mogendheid meestal indien
rij tbn minste niet al te achterlijk in poli
tieke ontwikkeling is bereid zal zijn om
een groote mate van zelfbestuur aan het
wiflgèwett te verleenen.
Ei deze geneigdheid zal te groater zijn,
naarmate de bevolking van het wingewest',
onafhankelijker van natuur is, en zijn nati
onale eigenaardigheden grootere verschillen
met die van het overhserschenda land ver
'tonnen.
Ja, de kans om zich door de annexatie
vain' een vrtjheidlieveode bevolking in een
wespennest van voordurend lijdelijk en
onlijdelijk" verzet te steken, zal in som
mige gevallen de regeering eener groote
mogendheid zich nog wel eens tweemaal doen
bedenken voordat zij daartoe overgaat.
?Of... zij zal, indien zij werkelijk annexa
tie-plannen heeft, er prijs op stellen om
eerst de publieke opinie in het te annexeerea
land er zooveel mogelijk gunstig voor te
stemmen.
Ki dit is het dient nergens toe om er
doekj js om te winden inde laatste jaren
ten opzichte van ons land reeds zeer druk
geschied
Wij behoeven slechts te wijzen op de
aanhoudende aanprijzingen van een
tolverbond met Duitftchland, om aan te duiden
wat wij bedoelen.
1 Deze aanprijzing was niet alleen, jazelfs
m ie t hoofdzakelijk te vinden in duitsche
organen; ook van nederlandsche zijde bleek
fo:u» neiging te bestaan tot een ..nauwere
aansluiting" bij den machtigen nabuur.
1 Bleef het nu bij een discussie over de
Traag of een tol verbond of een andere wijze
t«n aansluiting bijv. van een toetreding
?van Nederland als bondstaat bij het Duit
sche rijk, zooals wij dit reeds in sommige
Duitsche bladen zagen aangeprezen dan
zou er aog niet veel reden tot ongerust
heid zijn.
Maar er is meer.
Het gevaar schuilt daar waar men dit
a«t minst zou vermoeden.
Een kwart eeuw geleden zou niemand ooit
hebben geloofd, dat het Nederlandsche
volkskarakter, gevormd door eeuwen van
Staatkundige vrijheid, zich ooit een
pruisgisch regime" zou laten welgevallen.
.Geen enkele klasse der bevolking van
ons land zou ooit zijn achtergebleven
wanneer het gold, zich te verzetten tegen
de invoering, in ons land, van gebruiken
lllUlllllllllltll
Q-IE L JD
DOOR
ALEIDA VAN PELLECOM.
Meneer en mevrouw Paters hadden tien
duizend gulden uit de lotery getrokken. Of
etgenly'k had mevrouw ze getrokken; hetgeen
meneer niet zoo heel aangenaam vond. In
de eerste vreugde-opwelling had hij het gevoel
gehad of ze alleen voor hem waren; hy zou
a'n vrouw er natuurlijk ook wat van geven,
maar hy alleen had de beschikking er over.
Daarna was het tot hem doorgedrongen
dat dit een misverstand was. Wae 't maar
liever een erfenis geweest, dacht hy, dan
zou ik alles i 4 handen hebben gekregen.
Want de uitdrukking: man en vrouw zijn
n klinkt wel heel aardig, maar wanneer
er van geld sprake is, gaat 't niet op, want
n van beiden kan het toch maar uitgeven.
E a al meenen nu alle jonge menschen die
trouwen dat hun huwelijk een ideëele
toeatand schept, waarin twee menschen in
in volkomen harmonie alles samen beschikken
en legelen, er komt onvermijdelijk een dag
waarop n van beiden tot de ontdekking
komt dat de ander de baas is.
In bovengemeld huishouden nu was meneer
ongetwijfeld de baas. Meneer beheerde de
geldzaken; zooveel bestemde bij voor het
huishouden, zooveel voor kleeding van zijne
vrouw en kinderen, en daar moest men mee
toe. Zijn eigen kleeren kocht hij zelf.
Nu wa» op eeag de macht verplaatst; de
bevelhebber was 'gedegradeerd tot onder
geschikte.
Er was gtld in huig, waar hij, om zoo te
zeggen, niet aan mocht komen.
Telkena weer betrapte hy er zich op, dat
hij lucht kasteel en bouwde van geld dat hem
niet toebehoorde.
Ik krijg er toch zeker ook wat van
had hij quasi uit gekheid gevraagd.
Ja, natuurlijk, had z'n vrouw geantwoord.
en gewoonten, uit Staten, die niet de tot
volgroeide democratie gekomen ontwikke
ling hadden doorgemaakt waarop wij ons
met recht konden verheffen... tot voor
eenige jaren.
Maar langzamerhand is, met het toe
spitsen van het antagonisme tusschen de
verschillende kringen onzer bevolking
bij de heerschende klasse een neiging ont
waakt, om het met de burgerlijke vrijheid,
het democratische karakter onzer Staats
instellingen minder nauw te nemen.
Onze politieke toestand, onze burgerlijke
en justitieele autoriteiten alles begint
hoe langer hoe meer pruissisch" te worden.
En tot overmaat van ramp schijnen ook
de dagen van het vrij^andelstelsal hier ge
teld te zijn.
Ea juist dat vrijhandelstelsel de open
deur" voor ons land en onze koloniën!
is zulk een uitnemend bolwerk voor onze
onafhankelijkheid,
Iiidien wij werkelijk eenig voordeel kunnen
trekken van den ouderlingen naijver der ons
omringende groote mogendheden, dan zal
dit alleen geschieden wanneer ons land en
zijn koloniën vrije kampplaatsen blijven voor
den internationalen economischer! strijd.
Daarom zou een tol verbond
metDuitschland ook de eerste en een zeer groote ?
stap zijn tot inlijving bij een rijk, waar de
politieke ontwikkeling zoo/ieer bij ons ten
achter staat, en waar de
burgelijk-democratische vrijheid nog moet veroverd worden.
De eerste en voornaamste strijd voor het
behoud van ons onafhankelijk volksbestaan
moet worden gestreden in den boezem van
ons volk. Het moet zijn een strijd voor de
oprechtheid ea de moraliteit in ons publieke
leven, en tegen de slaafschheid en schijn
heiligheid waardoor dit thans blijkt aan
getast; een strijd ook tot behoud onzer
aloude tradities van burgerlijke vrijheid en
tot handhaving van den vrijhandel.
Als wij waarlijk prij» stellen op het be
houd onzer onafhankelijkheid laat ons dan
toonen, haar nog waard te zijn.
JAN BRAMSEX.
lUIMIIilmlIIIUIUIIIMIII
[Hitecler.
W|j beminden ons onder de dieren. Even
als de Kleine Johannes zij a wij heel klein
geworden of wel wat op hetzelfde neer
komt de voorwerpen rondom ons hebben
reusachtige af met'ngea gekrpgen.Z en wij alles
werkelik anders dan vroeger ? Worden wy'
nader eebracht tot wat ons eerst zo vreemd
was? Zijn de dieren voor ons g«worden wat
zjj waren voor Kiplings Mowgli ?
Kiplings werk is een openbaring: we weten
wel dat hè' een mans is dt» het Boek van
de Jungle" heef c geschreven, een meaa die
alleen op menseüke wij je O7er zo verschil
lende wezens kon spreken en zich alleen door
niterlikheden omtrent hen kon lat ?sn iclichteD.
Maar zó groot is zijn sympathie voor dieren
en zó nauw weet hij hun inn-riik wezen in
verband te brengen met bun ged-agingen, dat
wij werkelik de visie krijgen van een geheel
andere wereld, die een realiteit voor ons
wordt. Het is ons als leerden wij de dieren
beter kennen en daardoor raesr waarderen;
wjj huiveren, sidderen voor cobra's, ratelslan
gen, tijgere, maar, dank zij Kipüng, weten wij
dat wij niet minder hnu vijanden zijn dan
zij de onze, en dat die dieren alleen door ons
toedoen zo verschrikkelik wordet ; in hun
eigen wereld en zelfs tegenover een kind dat
hen begrijpt, zijn zij niet erger en niet beter
dan mensen tegenover een medemens. De
afschuwelike dans van de ratel slang d ie de apen
hypnotiseert, is niet meer een uiting van
instinktieve wreed beid, maar wij zien er de
geiechte straf in voor een misdaad: hebben
de apen niet Mowgli willen roven?
Maar voor Rostand is de dierenwereld
slechts een decor: wij zijn niet in een hoen
derhof, maar in Parijs, op de boulevard of in
de salon van een ontvanggrage dame; rondom
ons zyn echt Parijse typen. Rostand is trouw
gebleven aan de triditia van de middeleeuwse,
vooral de latere middeleeuwse dichters; zy'n
Ei wat ga je nou doen met al dat geld?
Ja, dat zul je wel zien; ik moet er eerst
eens over denken. De waarheid was dat
meneer geplaagd werd door zijn geweten.
Hij durfde niet te tragen: geef mij de helft ,
omdat hij overtuigd was dat hij, wanneer
het geval omgekeerd was geweest, het ook
niet zou gedaan hebben. Eu een duister gevoel
zei hem, dat hu altijd veel ineer geld voor
zichzelf hield, dan noodig en verantwoordilijk
was tegenover z'n vrouw en kinderen. Dat
gevoel had hem wel eens meer gehinderd,
maar hij had 't steeds onderdrukt.
Nu had hij zoo een vaag vermoeden dat
zy'ne vrouw alles zelf zou houlen,
voorkleegeld, en om naar kornedie's en concerten te
gaan, op de avonden die hij haar alleen liet
zitten. Ofschoon zij nooit eenig blyfe nad
gegeven van egoiame of ontevredenheid met
haar lot; ze was zulk een lief, zaclit en
gedwee vrouwtje. Het was meer de wroeain*
over zyn gedrag, die haar het recbt toekende
te handelen zooals hy waarschijnlijk zou
gedaan hebben.
Meneer was jong ambtenaar, das niet ruim
gesalarieerd. Maar als ambtenaar moest hij
altijd netjes gekleed zijn, moeel hij behoorlijk
zakgeld hebben om nu en dan eens met
zijne vrinden uit te kunnen gaan. Hij was
bjj den dunrsten kleermaker en den duursten
schoenmaker ait de stad, waar hij van jongsaf
aan gewend was, en die bovendien, naar zijn
beweringen, niet duurder waren dan
mindersoortigen.
In deze begrippen waa zyne vrouw het
roerend met hem eens. Altijd als hij iets
nieuws meende noodig te hebben, was dit
ook hare opinie.
Daar zij geen geld mee ten huwelijk had
gebracht, was haar het lot ten deel gevallen
zich wel te moeten verminderen, wat betreft
haar kleeding; zakgeld schoot er heelemaal
niet voor haar over.
Zij droeg dit lot gelaten en tevreden, alsof
ze niet anders bad gewenscht.
Vaa een oom die speculeerde, had ze, in
een royale bui, eens een paar loten gekregen;
loten die rente gaven, en de kana boden rij fc
te worden. Maar telkens wanneer ze geld te
kort kwam voor 't huishouden, ha i ze, zonder
di«ren zjjn mensen met een dierenlichaam;
zijn Chantecler is de regelrechte afstamme
ling van da deftige haan uit R-inaert.
Het geslacht is vooruitgegaan: vroeger was
de haan een onbetekenende bijpersoon, bij
Rojtand is hy de hoofdvertoner geworden;
hij is niet meer een der vele hanen, hjj is de
Haan. Heer en meester in de hoenderhof,
waar alles geregeld toegaat en waar allen hem
gehoorzamen, boezemt bij zijn onderdanen
eeröied in omdit hij met zelfverloochening,
m-«t een stipte plichtsbetrachting zjjn taak
vervult en daarom het recht heef a te eisen
dat men naar hem luistert. Zjn werk is hem
heilig; hij verhovaardigt zied er niet op,
maar van liet gewicht ervan is hij diep door
drongen en hij besc louirt de vereringder zijnen
als iets dat vanzelf spreeit. Hungt van hem
niet hun wel en wee af, is hy niet de zanger,
de profeet, op wiens teken de ion opgaat die
o 'eral leven verspreidt na ds duistere nacbi?
Want Chantecler is dichter, by is de geïn
spireerde bard; niet een zanger der liefde maar
de vertegenwoordiger van het hoogste ideaal.
Zó alians ziet by zichzelf, zó zien hem
zijn Kippen, zó beschouwt hein ook de
wacathond; ja ze>f« de spotzieke merel buigt zich
voor hem, al geeft hij zich ook «en air van
gemaenzaamhei 1.
T .j t dat... een wyfjesfizant in de
hoenderQof bescherming komt «oaken. Ook zij, de
zwerfdier, de bewoonster van het eindeloze
woud, komt onder de bekoring van Chante
cler, die zo mooi spreekt over zijn roeping
en uaar zoveel leert waaraan xy nooit heefc
gedacht. Ea Ciamecler voelt zich, van zjjn
kant, onweerstaanbaar aangetrokken door de
goudgele vederen en de zoate taal der be
zoekster. Wat zg'n trouwe kippen hem tever
geefs hebben gevraagd, n.l. hun het geheim
te openbaren van zy'n gezang, dat kan hij
aan da verleidster wier verering hem zo
trots miakt, ni»t weigeren. Ia de vroege
stilte van het woud, waarheen hij, voor wie
totnu toe d» boender hof da gehele wereld
was, haar is gevolgd, verklaart hu haar in
een hoogkliokenda tirade, dat hjj de stem il
die van uit de g ond opklinkt naar de hemel.
Vóór dat hy zin gr, graaft hy met zy'n poot
in de grond om taste aanraking te krijgen
met die ge w ij Ie zwart* aarde, en daaruit
put hij de kracht om zyn fors kikeriki" uit
te stoten. En. als zij c krees weerklinkt, zie
daar komen de eerice lichtstralen over de
heuvels; een nieuwe galm, en da r.on schijnt
in de dalen; en telkens kondigt Chantecler
vooraf aan, welke uitwerking zyn gezang zal
habbdn: in de Toe^enwoningdn komt leven,
het landvolk beg efc zich aan het werk. En
uitgeput door <ie inspanning zinkt hy neer
aan de voeten van de geliefde.
Caanteclsr is de Victor Hu*o van de
hoanderhüi; hij is de dichter van de R
>mantiek, de door G >d i/eroep «e, de geheiligde
die heer.-st over koningen en kepers, die
aef c likt over h^t lot van de mensheid, wiens
zangen oorlogen kuunen doen ontbranden
en wiens woord Licht brengt; hij zwaait de
fakkt-l.
Maar de tij'en van de romantiek zijn
voorby. VVeder is Chaotecler met de
goudfazant in het ttatige woud ; rnaw er is geen
morgendauw, geen verry'zeLis van een nieuwe
lichte dag. Het is somber om hem heen;
binnen in heai zal het nog donkerder worden.
Want Cüantecln- is zichzelf niet meer. hij is
geworden tot een werktuig van de vrouw die
hu' lief heef o en die niet hoog genoeg staat
om zijn roepinj, zijn heilige taak te eer
biedigen. Zij is jaloers geworden op dat ge
zang, op die kreet die niet is een kreet van
liefde voor ha*r en zij belet hem t< zingen.
En dan gebeurt dat vreselike, dat vernieti
gende : de zon komt op zonder dat Ciantecler
hem heeft geroepen; de dich'er beseft dat
wat hy tot nu toe had beschouwd als zijn
werk, door andere machten wordt bestuurd.
Hij heeft zy'n geloof in zyn roeping verloren ;
de fakkel ia hem uit de handen gevallen.
Ook aan zijn kunst was hy' een oo^enblik
gaan wanhopen, want daar had het gezang
van de nachtegaal weerklonken, zoveel
heerliker dan zijn esntonige kreat. I «hij dan
veroordeald onder te gian in zijn wanhoop?
De nachtegaal had hem getroost; ook hy is
niet tevreden mat zy'n eigen geza g, ook hy'
stelt zich een idaaal voor lat tiij niet kan be
reiken. Daar weerklinkt een schot; dodelik
getroffan valt de kleine zanger neer. Maar dan
doet een andere nichtegaal zi;h horen. En
O.antecler bagrijpt iat de pereo m vaa de
dichter bijzaak is: een ander itaat klaar hem
er over te spreken, een lot verkocht. Haar
man had er ook nooit naar gevraagd, maar hy
wist het heel goed, hij kende haar bergplaats,
en za ; steed» wanneer er weer een was ver
dwenen. En nu had ze op het laatste dat er
nog over was tiea duizend gulden getrokken!
Zóó werd stiHe, ii«f levolle opuü'sjring beloond!
't Was opmeikelyk, maar meneer Peters
had veel meer egards voor zijne vrouw sinds
ze rijk was. Hij maakte ook allerlei opmer
kingen over haar toilet, dit kon ze niet rneer
dragen, dat moest ze toch eens koopen, ze
had nu i m tner s geld genoeg. Hij vermeed het
angstvallig over voor hemzelf noodzakelijke
inkoopen te spreken.
Maar op 't bureau had hij niet kunnen
zwijgen.
Dade'ijk. den eersten morgen al, had hij,
uit zucht tot geuraa, da ondoorzichtigheid
begaac, te doen alsof hij zelf de tien duisend
guuien getrokken had. Hij had gebluft op
allerlei, voor een gewoon ambtenaar onbe
reikbare dmgen die hij doen of koopen
Toch hadden zijne collega's zoo duidelijk
en hardaakkig op z'jn edelmoedig geweten
gewerkt, dat hij hun van ailes had beloofd,
oin te beginnen: i eu dien avond te
trakteerea op aüe* wat ze wenschten.
Dat was hem duur te staan gekomen, en
toen hij 's avonds laat naar huis wandelde,
had hij 't ellendige gevoel van zich unfair
tegenover zijne vrouw gedragen te hebben.
Hij nam zich vast voor huiselijker ea dege
lijker te worden.
Het was nu de tweede dag van de nieuwe
situatie, en toen 'a avonds de kinderen uaar
bed waren, voelden beiden dat er nu toch
eens over dat geld moest gesproken en be
slist worden.
Mevrouw zette een kopje thee voor haar
man Beer, ging achter ziju. stoel staan, lei
haar armen om zijn hals, gaf hem een zoen
op z'n wang, en zei :
Zeg, we moetea nou is praten wat we
met dat geld zuilen doen... Je vroeg wat ii
er mee doan ging, maar dat vind ik heele
maal niet aardig. . . 't Hooit even goed van
jou, dat weet je ook wel... Je mag 't alle
maal hebben, hoar. . .
te vervangen, maar Het gezang blijft. Hij be
grijpt ook dat bij zijn roeping heeft overschat,
en, berustend, nederig, keert bij terug tot
zyn hoenderbof, beseffende de
noodzakelikheid zijn plicht te doen, ook al is die lager
dan hij meende.
De ty'den der Romantiek zyn voorbij; de
dichters hadden hun rol te hoog aangesla
gen. Zg heersen niet meer over het nelal,
maar, al roepen zy de dageraad niet meer
op, zij blyven hem verkondigen; zij bly'ven
de dragers van het ideaal van hun volk eu
alleen degenen die door het ideaal worden
geïnspireerd, zy'n geroepen om te heeraen.
Man zet, de Haan van de onbekende dich
ter van de Reinaert bshoeft zich over zijn
afstammeling niet te schamen.
Men heeft tevens kunnen bemerken dat
wij, in Ckantecler, ons in de letterkun iige
wereld bevinden, De Haan is de drager van
Rostands denkbeelden over hedendaagse
litteratuur. De hoofdgedachte, die wij, ontdaan
van alle bijwerk, ia het volle licht hebben
trachten te plaatsen, is, dun (t ons, dete:da
die iter van Cyrano en van l'Aiglon is de
romantiek voorbijgestreefd; deze is voortaan
slechte een der tapeh" op de weg van zyn
evolutie. Faguet aeeft gezegd dat Cyrano het
drama was dat de romantici steeds hadden
trachten te verwezenliken zonder erin te
s!a-en; Ctiantecler is dan, vo gen» de dichter
lelf, het laatste romantiete drama.
Maar, heef s hij ie ondergang der romantiek
moeien erkennen, het is met een bloedend
hart, en hij wil ervan reiden wat te redden
valt, de eeriikheid, de hoge bedoeling, het
ecut nationale. In cijn omgeving siet hy
slechts gnooisme, jicat naar het exotiese,
lage motieven. Een enkele in de hoenderhof
die een soort Lindeman is deelt zy'n
overtuiging: d« wacht hond Patou, die waakt
over da Franse taal mat niet minder aorg
dan over de Hoender hof, gehecht aan de tra
ditie van orde en regelmaat, aftarig van de
neologismen en de ongewone konstrutties
die de j ingeren in zwang brengen. Zyn
grote vijand is de merel, het type van de
snob, een dier onaangename jonge mannen,
gedoken in hun lange jassen en in de dassen
van da snit van 1830, die aan hnn gebrek
aan talent tegemoat komen door hyper
modern te zijn, a les volgens de laatste
mode te doen; zy' zij B jaloers op het talent
tn dringen zich op aan de grote meesters,
die zij in de grond van hun ziel minachten.
Zjn verhouding tot Chantecler is zeer lijn
'getekend; eigenlik vitds hy hem pompon",
ouderwet^, bespot hem en zyn hoge ideeën,
maar hij wil da gevierde dichter niet loslaten.
Ia het stus dient hy als repoussoir" voor
Caantecler: deze oprecht, goed, loyaal, ge
lovig, col veriroiwen; gene scepties,
blagieur", liefhebber van loo^auaam lo grappen
die vaa eea groot gebrek aan goede smaak
getuigen. Het acuy'uc dat KjslauJ deze mat
opset so buitengewoon fliuw heeft gemaakt,
om da merel beter ta kenschetsen; anders
kan ik mij niet begrijpen hoe het mojeiik
is diïeen dichter van talent vele ervan
heeft kunnen neersciryven.
Trouwens, nu wy' de hoofdlijnen der
gadachtsn die in Chantecler belichaamd zijn,
hebbea getrokken, is het de vraag of het
wel da moeite loont ds iatrige van net stuk
verder mede te delen. Het is de strijd van
Chantecler ttgen da hetn vijandige omgeving,
waarin hij, mat een cranerie" die levendig
aiii Cyrauo herinnert zie vooral zyn ge
vecht met de kemphaan in de derde akte
het hoofd biedt aan alle aanvallen. Het
stuk als zoodanig lijkt my zwak: bet zyn
meestal da bekende truc», en de zeldzaam
kunstige versifikatie moet al te raak zwak
heid van vinding bedekken. Natuurlijk
mag men een eindoordeel alleen vellen na
het stuk op het toneel te hebben gezien;
miar volgens niet weinig critici bewijit
men de dichter een dienat door zijn werk
van de opvoering te eeheiden: deze gchy'nt
zelfs aan bescheiden eisen niet te hebben
kunnen voldoen. Het was dan ook een waag
stuk l Levende dieren uit te beelden op het
toceel, is dat inogelik? Ea waarschy'nlik zal
bij de vertoning nog duideliker d»n by het
leien de vraag by ons opkomen welk nut,
welke hogere noodzakelikheid de dichter er
tos heeft gebracht zyn stuk in de dierenwe
reld te laten spelen. Voor de dichter van de
Reinaert was die transpositie een onschatbaar
middel oan vrij, zonder hoge heren of
geastaliken te vrezen t« hebben, zy'n satire te
kuanen uiten! Caati had geen aadere bedoeling
Meneer was sterk geroerd door dit olijk
van liefde.
Hij schaamde zich dat hij aan haar had
getwijfeld.
On zijne houding te redden, werd hij ook
edelmoedig.
Het werd een waar combat de générosité».
Ten slotte kwamtn zij tot een vergelgk.
Beiden zouden zich goed m de kleeran steken
(waarvoor meneer tweemaal zooveel geld
noodijj had als mevrouw, want heerenkleeding
waf veel duurder); ook voor de kinderen
werd een sommetja bestemd. Alle rekeningen
zouden betaald en voortaan niets meer op
crediet gekocht worden. Had hij niet geld
van de een of auder geleend ? Jawel, vijf
en twintig gulden, den vorigen avond om
te fuiven, maar dat laatste verzweeg hij.
Anders niet? O ja, noz eens vy'ftig uulden,
eea tijd geleden. Goed, alles terugbetalen,
hoor. Dan moest hij er nog honderd gulden
afhouden, voor zijn plezier, om eens voor
uit te gaan. Maar dat wilde hij absoluut
niet als zij ook niet evenveel nam. Wat
moest zij er mee doan'? Ze wou wel eens
graag met de kinderen uitgaan, niaar daar
had ze zooveel geld niet voor noodig. Nee, dan
dee hij 't ook niet. Flauw, hij kon 't imar'jïii
best gebruiken.
Toen kwamen ae overeen, dat ze de rest
heel solide zouden beleggen. Hij wilde juist
den naam noemen van een vriendjdie effecten
handelaar was, toen zij sprak over haar oom.
Zijn edelmoedigheid vond dit natuurlijk beat.
Ze cijferden en berekenden dat ze dan nog
zoo ongeveer drie hoaderd gulden renten
zouden krijgen. Toen kreeg hy opeens weer
een bevlieging van luxe idealen. Hy sprak
van een half ankertje wijn bestellen, grooter
gaan wonen, elektrisch licht en telefoon in
huis, 's zomers een reisje maken....
Maar toen hy zijne vrouw aankeek, zweeg
hij plotseling. Met neergeslagen oogen, en
een heel treurige mond zat ze daar. En toe»
ze b.egon te spreken, blozend en weifelend,
voad ze heel lieve namen voor hem, om de
bittere pil te verzoeten, en uit de weemoedige
toon van haar woorden bleek dat 't haar
heel erg verdriet deed, hem al die genoegens
te moeten ontzeggen.
met zijn Animali parlanti. La Fontaine heeft
ook de dierenvermonming gebruikt aU een
schild maar hoeveel natnurliker staat deze
aan de personen van zijn verbeelding; in zyn
fabels voelen wy die sympathie net beesten,
die toenadering tot een wereld zo geheel ver
schillend van de onze, die oolc maakt dat wij
zoveel honden van Kipling. Maar in Chanteclerf
Groningen. J. J. SALVKBDA DE GRAVE.
ToMoy's
De gelijkenisten van een profeet. Verhalen
en gesprekken vaa LEO TOLSTOY, met
een inleiding van WILLIAM F. STEAD,
door G. AKERSLOOT.
Uitgeversgenootschap Kuituur" Amsterdam.
II.
Naast verschillende verhalen en gelijkenis
sen van Tolstoy, waarbij wy in een vorig
artikel stilstonden, worden ons in het boven
genoemde boek eenige gesprekken, door S'éad
met Tolitoy gevoerd, medegedeeld. Gesprek
ken van en met een groot man behooren tot
de aantrekkelijkste en interessantste lectuur.
Ik voor mij althans neem eind t vele jaren
Goethe's gesprekken met Eckermann
telkeni weer ter hand. Wel ga ik niet on
voorwaardelijk mee met zijn bewonderaar
dien ik met open mond en van verrukking
stralende oogen aan 's meesters lippen zie
hangen, en die meermalen een gesprek besluit
met de aanteekeniug: Sa sprach Goethe;
ich aber bewnnderte und seh wieg." Maar al
doet men niet mee met de :e hartstochtelijke
aanbidding, al zet men menig vraagteeken
acuter Goethe's soms apodictische uitspraken,
toch zal men moeten erkennen dat h j) een
der grootste dichters en denkers niet alleen,
maar ook een dar nitnemendste praters ia
geweest, die ooit geleefd hebben.
Ne«m na na G jethe's gesprekken die van
Tolstoy ter hand en ge voelt n aanvankelijk
teleurgesteld en onvoldaan. Hier niet de
dichterlijke wijigeer, de enthousiaste kun
stenaar, maar de strenge boetprofeet die,
gelijk alle boetprofeten, steeds op hetzelfde
aambeeld ilaat, daardoor telkensin herhalingen
valt en de leuj in toepassing brengt: frap_
pez, frappez ton jours. Gelijk Johannea de
Dooper met eentonige regelmatigheid de ver
maning Bekeert a" deed hooren, zoo her
haalt Tolstoy tot in 't oneindige zijn lieve
lingsleus: Weersta den boozeniet.
Weerloosheidsleer en antimilitarisme, geheeloDthouding
en vegetarisme, anarchisme en communisme,
dat zijn de telkens terugkee-ende
Lsitmotive" van Tolstoy's levengsymphome. Maar
hij herhaalt die hoofdthema» met zoo
innige overtuiging, met zooveel kracht en
klem, dat ook wie zich niet onder zij n
geeitverwanten schaart, onwillekeurig daardoor
aangegrepen en geboeid wordï.
Christus zegt," zoo spreekt b.v. Tolstoy:
Neem uw kruis op ea volg my", hetgeen
beteekent: verdraag geduldig het lot dat u
verbeidt en gehoorzaam alleen aan God, niet
aan de menschen. Maar de eerste niets waar
dige man in uniform, die voor niets geschikt is
dan om te moorden en het in zij a hoofd
krijgt om te zeggen: neem uw kruis niet
op, maar uw ransel en uw geweer en vo'g
mij om den dood te brengen en te on
dergaan, wordt door iedereen aangehoord
en gehoorzaamd. Hun familie, ouders,
vrouw en kinderen achterlatend, uitgedost
als dwazen en den wil gehoorzamend van
den eersten den besten hooggeplaatsten man,
dien zij ontmoeten, uitgehongerd, uitgeput
door lange marschen, volgen ay hun aan
voerder, terwijl zij niet weten waarheen, als
een kulde vee naar het slachthuis. Maar
het ii geen vee, het zy'n menschen. Zij weten
heel goei waar het met hen het-n gaat. Met
de on Geantwoorde vraag: Waarom?' op de
lippen en wanhoop in het hart, marchteren
zij voort om te sUrven van koude, honger
ea ziekte, door geweer- en kanonschoten.
Zij dooden en worden gedood en toch weet
niemand het hoe en waarom er van. De
Turken roosteren hen levend, villen ze,
rukken hun de ingewanden uit het lichaam,
maar toch marcheeren den volgenden dag,
op het blazen van de trompet, de over
levenden weer pijn en dood te gemoet. Toch
gevoelt niemand eenige moeilijkheid om de'.e
bevelen op te volgen. Niet alleen de strijders
zelf, maar ook huu vaders en moeders
hechten hun goedkeuring hieraan; de ouders
vermanen zelfs hun kinderen tot
gehoorNee, heusch, dat ging niet.... lij had
geen idee wat een huishouden kosite; dat
kon ze ook best begrijpen, er waren zooveel
dingen noodig die hij niet kende, dat liep
zoo op; ze begreep soms aelf niet waar 't geld
bleef. Ea de kinderen hadden zooveel noodig,
ze sleten zooveel schoenen... En over een
pasr jaar moesten ze allebei naar school, dat
werd ook weer duurder... Ze vertelde ook
van het successie relijk verkoopen van de
loten, en dat dit het laatste was.
Ja, dat wist ik wel, zei lig.
Dat verlichtte haar merkbaar. Ze had het
niet verwacht.
Dat was tenminste een teleurstelling
miflder voor heoi.
Misschien kon ze nog wel zuiniger huis
houden, probeeren of ze over kon houden.
Nee, dat is onzin, zei hij; als je't noodig
hebt, dan moet je 't maar gebruiken.
la zijne stem klonk teleurstelling en een
licht verwijt; alsof het haar schuld was dat
zijne verlangens niet vervuld konden worden.
Dat stemde haar heel deemoedig; ze jocht
iets om haar lisfde en opofferingsgezindheid
te laten blijken.
Weet ie wat we zullen doen, sprak ze,
wa nemen ieder de delft; we hebb^u cLn
elk twaalf gulden vijftig in de maand meer,
vin je dat goed?
Toen had ze het pleit gewonnen; hij vond
haar weer heel lief.
Toch maakte hij eerst nag beswarea,'t was
haar geld, en zij kon 't veel beter gebruiken,
hij had 't werkelijk niet noodig. Ten elotte.
omdat zij 't graag wilde, alleen voor haar
plezier, stemde hy' toe.
De harmonie was nu weer volkoman.
Een paar dagen later, toen er op'i bureau
gesproken werd over feminisme en vrouwen
kiesrecht, bleek het dat meneer Peters alle
gewetensbeiwaren over de geldkwestie
tusschen hem en zjjne vrouw totaal overwon
nen had.
Och wat," spakrhij, dat is allemaal onzin,
gekkepraat van een paar ouve vrijsters, uit
wraak omdat ze zijn blijven zitten. Esn echte
vrouw is alleen maar gelukkig als ze zich
voor haar man en kinderen kan opofferen.