Historisch Archief 1877-1940
l*. 1741
DE AMSTERDAMMER
A8. 1MO
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
r@cLa.crt±e
Dit nimmer bevat een b^voegseL
s. IF. L.
uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Anuterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Zondag 10 April
Advertentiën van 1 5 regels f i 25, elke regel meer
Advertentiën op de finantieele* en kunstpagina per regel . .
. f 0^
. . . O30
. . ,OIO
INHOUD:
VAN VERRE EN VAN NABIJ: Het dubbel
ontslag, door L. Simons. Spiegelingen,
do ir L. Simons. Brieven uit het Zuiden.
FEUILLETON: Van Weenen naarCompiègne,
in Maart 1810, doer dr. K. E. W. Strootman.
KUNST EN LETTEREN: Muziek in de
Hoofdstad door Ant. Averkamp. De
galonsocialist, roman van 6. Bernard Shaw,
vertaald door Herman Fairfax, beoordeeld
door Frans Coenen. Catharina, door Elise,
beoord. door Herman Robbers. INGE
ZONDEN. Berichten. ALLERLEI, door
laterim. UIT DE NATUUR, door E.
Heiman*. Finland en de Finnen, door
dr. H. Blink. Heraldiek, door T. van der
Laar?. Portret van Melcbior de Vogué.
Partret, van Jean Moreai. Beschouwingen
en nabeschouwingen, I, door Plasschaert.
LOB vre- fantasieën, IV, door Neale Raaff.
Karakter en handschrift, door B. J. Kerkhof.
Charlvari. FINANCIEELE EN
OECONOMISCHE KRONIEK, door T. d. M. en
T. d. 8. Het Drama der Antocratie.
SCHAAKSPEL. - DAMRUBRIEK. - AD
VERTENTIËN.
tMIllllllllllllllllltllllllllllllltllll
Het dubbel ontslag.
Wie nagaat den keten van het gebeurde
tot het ook in het Gemeentelang zeer te
betreuren ontslag van den heer Delprat
als Wethouder vindt ah oorzaak de na
werking van de geheerscht-hebbende
meening ten Prinsenhove, dat Raads
commissies van Bijstand te ontberen en
liefst te veronachtzamen hinderlijke bij
wagens van bestuur zijn.
De heer Delprat was nog pas zeer kort
Raadslid geweest en daarbij in dat eerste
jaar weinig tegenwoordig, zoodat hij, wet
houder geworden, nog niet zeer was in
gedrongen in de psychologie van den
Baad, als bestuurslichaam. En opgeno
men in het dagelijksch bestuur vond hu
er, noch ah traditie van zijn eigen voor
ganger, Hoch als geest van den voorzitter
het besef levend gelijk dat bijv. te
Rotterdam het geval is 1) dat de
wethouders in het dagelijksch bestuur
zitten als voorzitters der Commissies van
Bijstand. Dus commissoriaalsgewijs, niet
individueel.
Was nu de verhouding hier geweest
als te Rotterdam, de heer Delprat zou
aanstonds zijn mede-commissieleden bijeen
geroepen hebben om hen in te wijden
in het geral De Gelder; en met hen te
raadplegen over hetgeen hier stond te
doen.
Hoogst waarschijnlijk, zou zulk raad
plegen niet geleid hebben tot het bruusk
ontslaan van den onderdirecteur voor het
onderzoek, en zou in elk geval dat on
derzoek gebeurd zijn door den heer Del
prat, als voorzitter mét de commissie.
En de Raad, in het geval gemengd,
zou er stellig niet aan gedacht hebben,
een andere commissie van onderzoek
te doen benoemen, als was meegedeeld
dat de commissie, die geroepen was in
dezen te onderzoeken, de taak al had
aangevangen.
De loop van deze zaak is aldus duide
lijk een gevolg van verkeerde
Prinsenhoftraditie. Men stelt zich niet voor de
verhouding:
RAAD.
RAADSC. RAADSC. RAADSC. RAADSC.
met met met met
? l ! l j
Voorzitter Voorzitter Voorzitter Voorzitter
Burgemeester
B. EN W.
maar:
Burgemeester en Wethouders.
RAAD
zoodat B. en W. het besturend college
der Gemeente vormen en de Raad, als
dwarskijkend lichaam, achteraan hinkend.
Tot schade van keel ons Gemeente
wezen heeft deze opvatting te lang op
ons Prinsenhof geheerscht. De ernstige
kwestie aan de Electriciteitswerken was
noodig, om de meerderheid van den
Raad tot besef van 's Raads verantwoor
delijkheid te brengen. En het votum
1) In Rotterdam is dezer dagen na de
benoeming van een tijdelijk Wethouder mede
gedeeld, niet: dat hij belast was met het
beheer van die en die afdeeling, maar was
aangewezen em op te treden alt Voorzitter
van die en die Raadscommissie". Waarin
d as uitdrukking vond de daar erkende orga
nisatie dat het d« Raadscommissie is van
wie het beheer nitgaat, om daarna te klimmen
tot B. en W.
L. SIMONS,
tot benoeming van een Commissie van
Onderzoek buiten B. en W. was daarom
geen persoonlijk votum van wantrouwen
in den Wethouder, 't was allereersteen
uiting van den Raad, dat die genoeg
had van het: Nous allons faire la paix
chez vous, sur .vous, et sans vous!"
Als de heer Delprat, wien in eenjaar
tijd van samenwerking met zijn vroegeren
voorzitter diens autocratisme toch niet
zoo heel diep in het bloed kan zijn ge
werkt, dit kalm wil inzien, zal hij tot
de slotsom komen, dat niet hij getroffen
is maar een verkeerd systeem, en hij
dus na 'sRaad's uitgesproken waar
deering, gerust zijn taak kan blijven
voortzetten.
L. SIMONS.
Spiegelingen.
Gedachtig aan het de eene dienst is de
andere waard", heeft de liedactie van Het
Volk myn artikel van 2 April, waarin ik
der sociaal democratie den spiegel van haar
verschijnen in de onderwijszaak voorhield,
beantwoord door haar lezers op haarbeurt
mijn portret te teekenenen. Een heel klein
mannetje" (worden, in hun partü, de argu
menten afgemeten naar de lengte der spre
kers, zoodat bijv. die van den heer Gulden
noodzakelijk meer bij hen gelden dan die
van zijn Raads-buurlui Van Euykhof of
Vliegen ?) en een gewoon liberaal."
Die laatste karakteristiek is nu ongeveer
net wat ik hebben moet. Als de rechtschen
en de liberalen me uitmaken voor 'n rooie,"
en de rooien voor een liberaal dan
blijk ik net te staan waar ik staan wil:
tuEschen het liberalisme en socialisme in,
van beide het goede nemend, onbevooroor
deeld omdat ook voor mij alleen die
politiek goed is, die leidt tot (het stellen
van eisenen van) maatschappelijke be
schaving." Ik zet die paar woorden
van Het FoZi-artikel tusschen haakjes,
Ie omdat ik minder hecht aan het
stellen van eischen van beschaving dan
juist aan het verwezenlijken ervan en 2e het
verschil tusschen my en Volk-redactie hierin
ligt, dat het voor haar een uitgemaakte
zaak is dat het socialisme en het
socialismealléen tot die verwezenlijking kan leiden,
terwijl ik, erkennend dat we in de toekomst
veel meer socialisme zullen behoeven en
krijgen, daarmee alleen" onze
toekomstproblemen niet opgelost acht.
Maar nu is toch al dadelijk een belang
rijke trek in het VoWsche spiegelbeeld mis.
Mis tot mün gpyt, dat moet ik zeggen. Het is
dat het liberalisme"in mijn artikel gewoon"
zou zijn. Het moest dat wezen, in dien zin
dat in deze heele neutraliteitskwestie tegen
over de onderwijzers geen sprake mocht
zijn van dwang', direct of indirect. Dat
mijn stelling: de onderwijzer geen poli
tiek strijder en verkiezingsagent" zich zou
richten tegen de socialistische doollichten,
maar zou willen sparen wie de bourgeoisie
in het gevlei komen" is een gevolgtrekking
van Het Volk uit mijn artikel getrokken,
in lynrechten strijd met heel den geest
ervan en met dien van mijn openbaar op
treden in het algemeen. Ik heb den
onderwijzers zelf die stelling voorgehouden,
en er tegen geprotesteerd dat men ze hun zou
opdwingen. Dat protest is liberaal, in den zui
veren zin, heelemaal niet meer, eilaas, in
den geldenden politieken.
Doch minder dan op de juiste uitlegging
van mijn woorden, komt het aan op wat
Het Volk dan wil. Het ziet in mijn
artikel eqn uitdrukking van angst, voor
mijn ooilam: het openbaar onderwijs"
Die angst van mij is grappig! Maar ik
vraag: Wat willen de openbare onderwijzers
dan ; wat wil Het Volk f Een
overheidsschool, allén gezocht door ouders, die, als
Het Volle, de neutraliteit willen gehand
haafd zien, absoluut demonstratief
nnationaal ? en dus, al is het niet in haar
positieve" leering, in haar negatief-karak
ter sociaal-democratisch-republikeinsch, en
waarheen dus de ouders, die een nationaal
ietwat warmer"-getinte sehoolomgeving
voor hun kinderen wenschen, ze al dan
niet ten onrechte liever niet heen zullen
sturen ?
Dat zou tot consequenties voeren, die ik
hier niet zal ontwikkelen doch die me voor
komen noch door het overgroote deel onzer
openbare onderwijzers gewild, noch voor
de S.D.A.P. zelf gewenscht te zijn en
zeker niet in het wijder volksbelang" te
begeeren omdat die wel allereerst zouden leiden
tot onderwijs voor een groot deel der tegen
woordige bevolking onzer openbare scho
len veel enger en bekrpmpener opgevat dan
wat ze daar nu krijgen, zelfs met een
Orangisiisoh sausje", en dus veel scha
delijker voor de kinderziel. Die consequen
ties onder de oogen zien is eisch van
de Real Politik", waarop ik uit de gele
deren der S.D.A.P. toch ook menig ver
standig beroep heb gehoord; en vor
derde een waarschuwing aan onze onder
wijzers om zich niet te laten verpo
litieken, zich niet te laten meetrekken in
de armen van eene partij, die zeker (en
dat was mijn grief tegen de
VrijzinnigDemocraten) op dit oogenblik de eenige
was om hen te steunen, doch wier hulp,
onder de bestaande omstandigheden, dreigde
te vernietigen wat zij juist -wilde handhaven.
En als mijn betoog niet meer grond van
waarheid in zich gehad heeft dan de
Volk-redactie wil erkennen, zou zij dan
dat betoog van het heel kleine man
netje, zonder volgelingen achter zich", de
onderscheiding eener bestrijding van twee
en een half kolom hebben waard gekeurd ?
L. S.
Brieven uit het Zuiden.
De meerdere belangstelling die in het
centrum en het noorden van ons land voor
Limburg aan den dag wordt gelegd, doet
ons, die zuchten onder den druk van een
onduldbaar clericaal bewind, goed aan.
Immers gewoonlijk wordt pp onze klach
ten geantwoord dat 't wel niet zoo erg zal
zijn en worden wij vrijzinnigen en
nietclericaLen van allerlei schakeering aan
ons lot overgelaten.
Ik wil niet ?ontkennen dat velen van wie
men weet dat zij niet clericaal, ja niet
Katholiek zijn, aanleiding er toe hebben
gegeven om die meening en dat gedrag van
onze noordelijke broeders in het leven te
roepen.
Van fier hoog houden van protestantsch
of vrijzinnig beginsel werd tot voor kort
weinig vernomen, men voelde zich blijkbaar
zóó in de minderheid dat men zweeg.
Daarin begint verandering te komen vooral
door de laatdunkendheid en overmoed van
clericalen en clergé.
Toch zijn er nog altijd personen die er
blijkbaar heil in zien met de wolven m
te huilen en 't behoeft niet betoogd dat
dezen enormen afbreuk doen aan de pogin
gen die hier gedaan worden om zich aan
de clericale overmacht te onttrekken.
Wat thans weer zich in Maastricht af
speelt, is zoo'n schitterend bewijs van het
geen ik boven beweerde, dat het in gansch
Nederland moet bekend worden; ten eerste
om te laten zien wat in de tegenwoordige
politieke verhoudingen het kerkelijk gezag
in bijna zuiver roomsche gireken aandurft
en ten tweede om daardoor zoo mogelijk hen,
die 't nog zoo erg niet vinden, de oogen te
openen.
Eeeds lang hebben de Maastrichtsche
vroede vaderen gedelibereerd over de op
richting eener ambachtsschool. Drie raads
leden bezochten verschillende scholen in
Nederland en brachten daarover een rapport
uit dat de Raad bracht tot het besluiten:
dat hij wenschte mede te werken tot op
richting eener ambachtsschool."
Wel werd er ook in den Raad eene poging
gedaan om te komen tot oprichting eener
gemeentelijke school, maar dat voorstel werd
verworpen, in hoofdoorzaak door
voorppzetting van het argument dat de Regeering
bij voorkeur subsidie gaf voor een school
opgericht door het particulier initiatief.
Dat de gedweeëclericale meerderheid
daarmede een ander doel had, is nu ech
ter wel duidelijk.
Ternauwernood toch heeft de Raad het
besluit genomen of er is kant en klaar
eene vereeniging die om subsidie aanklopt.
En nu moet heel Nederland weten op
welke wijze deze school zal opgericht en
ingericht worden van de gelden van de
gemeenschap.
De vereeniging vormt eene afdeeling van
de Vereeniging van het Roomsch-Katholiek
Patronaat voor jeugdige werklieden te
Maastricht.
Hiermede is de school dus gestempeld
tot eene Roomsch-Katholieke.
Het Bestuur wordt gekozen uit een voor
dracht op te maken door het Bestuur van
bovengenoemd patronaat.
De macht der leden dus tot nul geredu
ceerd !
Een bestuurslid is een Koomsch-Katholiek
Priester, die voor zoover hij zich daartoe
bereid verklaart, optreedt als secretaris.
Hij wordt benoemd door den Bisschop van
Moermand, voor zoover deze zich daartoe
bereid verklaart.
Men lette op de voorzichtige redactie
voorzooverre deze zich bereid verklaart!"
't Is immers geen absoluut voorschrift, zal
nu het antwoord luiden aan hem die hier
tegen protesteert.
Alsof ooit de Bisschop zich niet bereid
zou verklaren, alsof ooit de door den Bisschop
aangewezen priester zich niet bereid zou
verklaren l
De clou moet echter nog komen.
In Art. 9 der statuten staat te lezen:
Wijziging van deze statuten behoeven
nadere Koninklijke goedkeuring, die slechts
zal worden aangevraagd, nadat de goedkeu
ring van den Bisschop van Roermond is
verkregen !
Hiermede is dus geschapen «en zuiver
confessioneele school! En in het Bestuur van
die zuiver Katholiek, kerkelijk beheerde
school heeft men zoo waar nog een prote
stant weten te kiezen.
Waartoe iemand zich al niet wil laten
gebruiken!
Deze benoeming is natuurlijk alleen ge
schied om het air van onpartijdigheid, van
ruimen blik aan te nemen.
Want vast staat dat de school een willig
werktuig der geestelijkheid zal zijn. Men
leze maar eens welke macht de secretaris
de Roomsch Katholieke priester, indien hij
althans daartoe bereid is! bezit.
Art. 3 v. h. Huishoudelijk Reglement
luidt:
Hij (d. i. de secretaris) ontwerpt alle uit
gaande stukken, die hy met den voorzitter
teekent.
Hij houdt een stamboek der leerlingen,
die de Ambachlsschool bezoeken, houdt
aanteekening van gedrag, vlyt, vorderingen
en verzuim der leerlingen, volgens opgaven
door den Directeur verstrekt, voert de cor
respondentie en alle yerdeie administratie
in overleg met den Directeur.
Hij bevordert zooveel mogelijk de plaatsing
der oud-leerlingen op de werkplaatsen,
bezoekt van tijd tot tijd zooveel mogelijk
alle patroons die oud-leerlingen in dienst
hebben, houdt geregeld aanteekeningen over
loon, vlyt, gedrag en vorderingen hem door
de werkgevers en leerlingen verstrekt.
Hij sluit namens de vereeniging met
patroons en ouders van beschermelingen
leerlingcontracten en draagt zorg voor alles
wat tot invoering en toepassing van het
Leerlingstelsel" te Maastricht en omstreken
noodig en nuttig is. Daarbij pleegt hij overleg
met de tot de Vereeniging toegelaten vak
organisaties."
Zoo iemand noemt de clergéhier
secretaris".
Was men nu niet veel eerlijker geweest
indien men had gezegd: De Bisschop van
Roermond stelt de statuten vast en benoemd
tot bestuurder een priester die alles beheert,
en alleen voor technische zaken een Direc
teur naast zich heeft'.
Nog eene kleine verrassing heb ik be
waard voor de protestantsche fractie van
de christelijke coalitie.
Natuurlijk als bewijs van de groote ver
draagzaamheid staat geschreven in Art 9
van het reglement:
De school is toegankelijk voor leerlingen
van alle godsdienstige gezindten.''
Wy hopen dat niemand behalve
eventueele zoons van het protestantsche bestuurs
lid! van dat recht zal gebruik maken.
Op dergelijk kerkelijk instituut behooren
alleen clericalen thuis!
Toch verwacht men 't, want als voorzorg
staat in Art. 11:
Aan katholieke leerlingen zal godsdienst
onderwijs worden gegeven, als hunne ouders
zich daartegen niet schriftelijk verzetten."
Wat beminlyke eenvoud ligt in de ge
dachte dat n ouderpaar alhier dien moed
zou hebben, maar nu is dwang" immers
uitgesloten!
De rechtsche protestanten ontvangen hier
echter een Ie? j e in ware rechtzinnigheid.
Wij, aldus redeneert het kerkelijk be
stuur, moeten terwille der subsidie leerlin
gen van alle gezindten toelaten; wij willen
zelfs protestantsche leden hebben (men lette
slechts op het protestantsche bestuurslid)
wij willen als christelijke groep" natuurlijk
godsdienstonderwijs geven maar wij doen
dit alleen aan katholieken ! Het andere ge
loof, oh! politieke broeders, ii immers uit
den booze.
Ten slotte het bewijs dat het particuliere
initiatief" slechts een middeltje is om een
dergelijk kerkelijk schooltje van het geld
van de gemeenschap en andersdenkenden
te doen stichten.
De Staat subsidieert hier niet alleen het
ambachtsonderwiJB, maar pok den reeds ge
subsidieerden kath. godsdienst!
Op de begrooting sluiten de inkomsten
en uitgaven met een bedrag van ? 21.600.
Het particitlier in'itiatief draag t hierin bij
? 400.
Het zal thans wel duidelijk zijn dat in
den aanvang niets te veel is gezegd.
Zal de gemeente Maastricht er zich rustig
by neerleggen dat haar geld wordt gebruikt
om deze kerkelijke inrichting te stichten?
Er loopen geruchten van protestvergade
ring, ook van de oprichting eener neutrale
vereeniging.
Dit laatste zou het echte middel zijn.
Maar daar is haast bij. De clergézal
haar raadsleden wel aanzetten tot spoed
om te zorgen dat de buit veilig binnen
komt.
Zullen nu in Holland de oogen eens open
gaan en zal men daar begrypen dat 't wel
erg is indien hier wordt geklaagd over
clericale drijverij en tirannie? Indien nu
niet dan staat dit wel nooit te wachten.
Miziet ii ie HeeMal.
Een der eigenaardigste en tevens een der
belangrijkste figuren nit de tweede helft der
negentiende eeuw is gewis Anton Bruckner.
Als musicus in abstracten zin staat hij hoog,
zeer hoog, en behoeft hy voor geen zijner
tijdgenooten uit den weg te gaan, met uit
zondering van Wagner, voor wien hu een
grenzenloozen eerbied koesterde; als kunste
naar in algemeenen zin echter staat hy ach
ter bij velen, ja zelfs by hen die als musici
niet in zijn schaduw kunnen staan.
Een wwker is Bruckner altijd geweest.
Maar zijne verdiensten zjjn eerst later en
dan nog maar in tamelijk beperkten kring
erkend.
Het was in den winter van 84/85 dat ik
Bruckner leerde kennen te München. Daar
werd voor het eerst zijne zevende symphonie
uitgevoerd door het prachtige hoforchest
onder leiding van Hermann Levy. Vóór dien
tyd kende m«n daar ternauwernood 's compo
nisten naam. Het werk werd buitengewoon
warm opgenomen door het publiek en
toen Levy den eenvoudigen gemoedelijken
meester op het podium voerde, kende het
enthousiatme van het pabliek geen grenzen.
Een enthousiastme waarin wij jongeren van
harte deelden; nog te meer daar hy, in de
dagen van zijn verblijf te München, bjj
voetkeur met jonge kunstenaars verkeerde en niet
moede werd sich a in hen geheel te gsvca
met al de naïveteit van zijn persoon, maar
vooral ook met al zijne groote gaven ate
musicus. Ik herinner mjj levendig den
overweldigenden induik dien wij v»n zijn
phan(aseeren op het orgel ontvingen. Tyd bestond
er dan voor hem niet. Maar nog minder TOOT
ons. Zulke heerlijke frissche en tevens moderne
gedachten waren ons op het koninklijkate
der instrumenten nog niet voorgetooveid.
En bjj al dien rijkdom van gedachten, waar
aan hy zich zonder eenige reserve overgaf,
wat een beheersching der stof en eenheid
in den vorm l Na de meest phantasievolle
uitweidingen hoort men plotseling het thema
in z\jn oorspronkelijke gestalte, als het ware
om ons er aan te herinneren dat de draad,
die 's meesters gedachten bijeenhoudt, niet
verbroken was, al hadden wij hem ternau
wernood nog bespeurd,
Die phantasie ook was het die Levy «n
het orchett en toehoorders vervnld hadden
met bewondering voor zijne zevende sym
phonie.
Toen ik later, onder Dan. de Ljnge, dezelfde
symphonie op : een der Caecilia-concerten
hoorde, kreeg ik eveneens een sterken indruk.
Meermalen heb ik my afgevraagd hoe kooit
het toch dat men wel andere eymphoiiën
van Bruckner, b.v. de z.g. Romantische ef
de onvoltooide negende te hooren krijgt, en
niet de schoonste van allen, de zevende?
Eindelijk dan heeft de heer Gostav Kogel
ook deze symphonie op het programma ge
bracht. Den eersten keer was ik helaas ver
hinderd ; gelukkig kon ik de herhaling er
van bijwonen en tot mijn vreugde mag ik
verklaren, dat nog met onverzwakte kracht
de symphonie een groote uitwerking op n>g
heeft teweeg gebracht.
Dadelijk reeds wordt men gepakt door het
stoere, krachtige eerste thema, met bg zondere
plastiek tegen het tremolo der
nunten afstekend.
Van niet minder belang is het tweede
thema, hetwelk bijzonder goed contrasteert
met het hoofdthema. Hoe dankbaar wij ook
mogen zijn, voor de reproductie van het
thematisch materiaal in het programmaboek,
zoo meen ik er toch op te moeten wgzen,
dat men wel eens wat karig il in het
toemeten der notenvoorbeelden. Juist het thema
dat optreedt, wanneer de notatie van het hoofd
thema in het programmaboek eindigt, wordt
door den componist zeer veelvuldig gebruikt
voor zijn bewerking. Ook ten opzichte van
de andere deelen, geldt deze opmerking.
Overigens komt in de bewerking zeer veel
nieuw materiaal voor den dag.
Het Adagio is een van die heerlyke uitin
gen van nnendliche Melodie", welke ber
inneren aan de Adagio's van Beethoven**
laatste quirtetten. Onafgebroken stroomt de
melodie voort en al is het Adagio lang van
duur, de aandacht verflauwt niet.
Ontegenzeggelijk zal men de schitterende in
strumentatie mede als oorzaak hiervan mogen
beschouwen. Bruckner heeft in het Adagio
een zeer gelukkig gebruik gemaakt van een
tuba-qnartet, vermoedelijk daarmeede het
voetspoor volgende van Wagner, die in xjjn
Nibelungen-trilogie eveneens vier tuba's aan
wendt. Het welke, volle gelnid van detaba
levert zich bij uitstek er toe met andere
instrumenten vermengd te worden en het
geeft dan een bijzonder en fraai coloriet aan
de instrumentatie.
Het scherzo, met zijn levendigen
rhythmus en het daarbij behoorende trio, met
zijn vredige F-dnr-melodie is wel het meest
bevattelijke gedeelte van de symphonie, ook
al omdat het 't minst afwijkt van den
gewonen vorm. Hield de heer Kogel het
hoofdtempo niet wat veel in.?
Het Finale heeft in stemming veel ver
wantschap met het eerste Allegro; het mist
echter den genialen gang dien men in I
zoozeer bewondert. Overigens aan bet slot
ook weer dien plechtigen, grootschen op
bouw van E dur accoorden op den diepen
orgelpunt-toon.
Eigenaardig was het den indrnk van thans
te vergelijken met dien van 24 jaren geleder.
Toen bijna algemeen een niet verstaan van
het ingewikkelde, zware werk en een klacht
over den te langen daar. Thans, na het
publiek compositiën te hooren heeft gekregen,
die op veel verder geavanceerd standpunt
staan, een bijna algemeen waardeeren van
het werk, zich uitende in een welverdiend
applaus jegens den heer Kogel «n de prach
tige reproductie van het orches*.
Met bijzonder veel genoegen woonde ik bij
een uitvoering van Hub. Cnypers' Melodrama
Terwe", in de Zangvereeniginj Arti et
Beligioni".
Het i» een landelük gegeven dat den
Vlaamschen dichter Renéde Clercq heeft geïnspi
reerd tot het schrijven van zijn naieve idylle.
We worden in gedachten verplaatst naar een
Vlaamsen, dorp op den dag, dat het St. El
ooifeest gevierd wordt. Men vindt in Terwe"
een hcrbergascène waar liederen worden ge
zongen; men vindt er beschrijvingen van de
natuur den Winter met syn deken van
vlekkeloos laken, gericheld, gebicheld op al
de daken", de Lente ze spreidt al gauw haar
hooge tente van vlekkeloos blauw" dan
wordt men geleid naar een stille kamer bij de
schomm'ling van een wieg en hoort 't aardig
liedje Wie zal ons kindekt donwen".
Hub. Cuypers is er bijzonder goed in
geslaag i de verschillende stemmingen van dat
gedicht muzikaal weer te geven. Reeds dade
lijk wordt men uit het orchest gewaar den
gullen toon, die onder het boerenvolk in de
herberg heerscht. In de liederen is niet alleen