De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 17 april pagina 2

17 april 1910 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD' VOOR NEDERLAND; N©. 1712 de wciafistisehe, maatschappij geene mis dadigers hebbftn, 'want zy verdient ze niet". Eane waarlijk wetenschappelijke verde diging ran de*ëzoeterige en verliefderige stelling zou zeker de moeite loonen. Wel licht, dat Mr. Bonger haar nemen wil. Maar in handen van zulke propagandisten, door liefde blind, zjjn statistieken erger dan onbetrouwbaar. Z\jn zij gedecideerd gevaarlijk. JACOB ISBAËL DB HAAN. De beteekenis van een monarchie. Geachte Eedactie, Mag ik naar aanleiding van enkele zin nen uit het artikel van de» Heer Feberwee in de Groene" van 13 Maart j.l. het vol gende aan de lezers van dit blad ter over denking aanbieden? De passage, waarmee ik me niet kan vereenigen, luidt: ... Maar nergens staat te lezen, dat de Koningin er recht op heeft, dat haar beeld wordt geprent op de ziel van het kind." " .Dit staat te lezen in de geachiedenis van ons vaderland, welke tevens de geschiedenis van 't Huis van Oranje-Na»eaa is. Afgescheiden nog van persoonlijke verdiensten, dient het kind op de Nederlandsche staatsohool voor zijn opvoeding tot Nederlander in de Koningin te leeren eerbiedigen op kinderlijke wijze deherinnering aan ons verleden, zooals het dat op kleinere schaal op een De Buyterdag deed, en het hoogste gezag in de staat" Ean dergelijke beschouwing heb ik in meer bladen ontmoet en 't wil mij voor komen, dat zij, die aldus redeneeren zich niet duidelijk maken «at een monarch en een monarchie is. De kinderen zouden du» in de Koningin moeten leeren eerbiedigen het hoogste gezag in den Staat. Maar heeft een monarch wel gezag? Gezag kan men doen gelden. Kan de Koningin dit? Ais monarch is zij het hoofd van leger en vloot. Kan zy in die ddbbele functie haar gezag handhaven ? Er is geen monarch, die voor zoo'n dubbele taak bekwaam h, en een vrouw allerminst. Indien men aan 't woord gezag werkelijk de beteekenis geeft, die het in het dagelyksch gebruik heeft, d. i. een materieele, is het onzin, dat n persoon het opper bevel heeft over leger en vloot. Vat men echter het begrip gezag geheel ideëel op, dan is de dubbele functie van generaal en admiraal volkomen begrijpelijk. De monarch toch is de verpersoonlijking van de eenheid van het volk, of, zooals prof Bolland in de Zuivere ede" zegt <blz. 590 e. v) de realiteit van de idee. De Staat nl. is idee. Materieel genomen bestaat ze niet. Ze is niet hier, om elders niet te zijn, zooals prof. B. het zou uit drukken. Ze is idee- Die idee (de eenheid van landi- en volksdeelen) wordt gereali seerd, geobjectiveerd in den persooa van dan monarch. De monarch ij dus wel een persoon, maar geen persoonlijkheid, juist een verpersoonlijking. Als belichaamde idee hoeft de Monarch geen gezag om te zeggen: ?wenschen jslui het zoo, nu, ik juist andersom. Indien de vorst dat kon zeggen, had hij gezag ia materieelen zin. Maar dan was er tevens verdeeldheid in het v^lk en de vorst niet meer de verpersoonlijking van de eenheid, doch het hoofd van een partij, ergo: geen monarch meer. Zoo is het koningschap materieel gedacht, in alle opzichten onlogisch. Wat bijv. te denken van de erfelijkheid! Dit is juist een kenmerk van een ware monarchie. Het hoogste gezag kan daardoor in handen komen van wie weet welk een onbeduidend persoon. Zou het niet logischer zijn, dat het volk zich een monarch koos ? Dan kon men den bakwaamsten kiezen. Juist; maar bekwaam in welk opzicht? Een generaal, een admi raal, een financier? Men voelt, materieel redeneerende moeten we komen tot de conclusie, dat een monarchie onzin is. Dankt men ideëel en houdt men vast aan de formule: de vorst is realiteit van ide aliteit, dan lijjt het in de Rede, dat de verpersoonlijking ook door moet gaan in den oudsten zoon. Voor het philosophisch bewijs za Imenigeen niet zwichten, gedachtig aan het gezegde: DE BROEDMESJIEN DOOR DAAN VAN DER ZEE. Mekeer je 't hier?" La mijn nou maar begaan." \VV> ee toch idioot kijken kon, oogen cm Mag van te worden. Niks had je an d'r, niks. Je mooie plannetjes dwarsboomen, plannetjes, waarmee je je dagen lang lekker had gemaakt, ddt kon ze. Maar andera kon ze oifes. Daar stond ze nou weer met d'r eigenwijze vinger an d'r voorhoofd te punneken, of-ie 't gekste ding ter wereld had uitgehaald. Begreep zoo'n mensen d'r wat van? Niks immers. Stom, dat-ie zich altijd nog an d'r stoorde , Kregel, met z'n figuur verlegen, ging-ie aan de tafel zitten, de open jas nog aan, 't ronde hoedje nonchalant achterover op 'c hoofd. En z'n vrouw, de linker-vuist in d'r zij gedrukt, keek naar 'm met minachtende gri nimigheid. Zoo'n vent, wat die toch mekaarde. Altijd wat en telkens weer wat anders. Nooit nou's gezellig bij je komen zitten met 'c krant of zoo, altijd maar prutsen. En wat d&t nou weer was. Was-ie gek, 'a mesjien, een meujien om kuikens te broeien. Of-ie zóó maar leven dige kippen kon namaken. Stapel was-ie. En mokkend: Hèje geld te veel soms? 'n Breedmeijien, hoe krijg-ie 't in je hersens ? Doch-ie nou wezenlijk, dat dat kón? Z* kenne jou net maar wijs make wat ze wille." Zóó, zóó, en óf 't ken. Och, mensen, wat weet ju daar nou van. M6-je 's an Jorem vrage, of d»t ken. En Piet Wamel, die hét er ook een." Smoesaies." Smoessies? Dat zei je zien, as 't ding werkt. Wacht maar." D'r stevige horiing was ze nn kwijt, stil letjes ging ze atn 't huis-houdwerk. As Piet Wamel nou óók zoo'n ding had, en 't werkte werkelijk eens Toen 't ding 's avonds gebracht werd van straks komt een wijzer, die 't weg redeneert. Mmar als de geschiedenis laat zien, dat overal waar eenheid van lands- en volks deelen is, een monarchie i» of ontstaat, valt er niet meer te redeneeren, maar slechts de algemeenheid uit de feiten getrok ken te aanvaarden. De Koningin is dn» verpersoonlijking van onzienlijke eenheid. Maar hebben we dan nog iets met de geschiedenis van het huis der Koningin te maken? Indien het Huis Oranja-Nassau uitgestorven was, zou de idee, die wij den Staat der Nederlanden noemen, toch in een persoon geobjectiveerd worden, want de monarchie is de eenheid en de eenheid is de monarchie. Zoolang de partijen nog geen partijschappen geworden zijn, blijft de monarchie. Wij moeten dus de kinderen niet leeren, dat zij in de Konin gin hebben te eerbiedigen de herinnering aan ons verleden en daarbij de verdiensten van het huis Oranje-Nassau releveeren; want naast de persoonlijke verdiensten der Oranjes zijn nog wel andere feiten te leggen, die hun verdiensten niet verhoogen. Zijn de Katholieken bijv. minder Oraojegezind omdat zij Willenj I minder hoog stellen? En wat moeten we antwoorden, als men naast de verdiensten feiten in herinnering brengt als: onthoofding van Oldenbarne veldt, het niet opheffen van de ballingschap van H ugo de Groot, de aanslag op Amsterdam en de Loevesteinsche factie, het jaargeld aan Tichelaar en de slag bij Sc. Denis, het zwakke optreden tegen de regenten door Willem IV en V, het langdurig status quo onder Willem I, het persoonlijk leven van Willem III? En in den monarch eerbiedigen we ook niet de herinnering aan het ver leden. Belgiëkan feitelijk pas na 1830 van een eigen geschiedenis spreken. Wat moeten de Belgische kindertjes nu in den vorst eeren ? 'k Meen, dat hij zeer populair is. En eeren de Noren in Hakon hun ver leden ? Men ziet, het verleden van een volk heeft niets te maken met de eenheid die heden al of niet is, in zooverre de eenheid ten minste geen product van het verleden is. En voor den groei van de eenheid is hon derd jaar ongeveer tijd genoeg. Opklimmen tot bijv. onze gouden eeuw is dus totaal overbodig, want de populariteit van een vorst hangt alleen af van de meer of min dere volmaaktheid der eenheid, die hij moet verpersoonlijken. En wie denkt als hij hoera roept aan zijn vaderlandsche geschiedenis. Zou er n Ne derlander gejubeld hebben bij de geboorte van prinses Juliana, terwijl hij dacht aan den roemvollen slag bij Nieuwpoort? Dit feit is ongeveer alles, wat bij het volk van de vaderlandsche geschiedenis, die op de L. School geleerd is, is blijven hangen. En die slag was nog niet eens een daad van ons volk, maar van een partij. . Zslfs de persoon van den vorst heeft weinig invloed op het aanzien en den eer bied, die hij verwerft". Denk eens aan het leven van de Kroonprinsen van Europa te Parijs in het laatste kwart der voorgaande eeuw en hun leven ajs vorst. Hoe zou het komen, d*t Edward zijn leven zoo gebeterd heeft? Omdat hij, als belichaming van de onzienlijke eenhnid, zoo nauw ni3t die een heid verbonden is, dat hij niet meer uit de band kan springen. Wij moeten dus op school geen Oranjeliefde aankweeken of inprenten, niet alleen omdat die liefde geen kasplantja of waarborgmerk van Nederlandschap is, maar omdat het onverschillig is, of de vorst Oranje of bijv. von Wied heet. Wij moe ten de kinderen leeren begrijpen, dat de monarchie de eenheid is en dat men in de Koningin het vaderland, oi' beter onze na tionaliteit huldigt. En is dat te hoog voor hen, dan .... ja, wat dan? D., 14 13 '10 M. G. W. Aan alle Landgeaooten langs Nêerland's grenslijn! Onder bovenstaanden naam heeft de heer G. de Voogt, redacteur van Allen \Yeerbaar" het weekblad der vereeniging Volksweerbaarheid," eea vlugschrii'tje uitgegeven met de bedoeliug het aan te bieden aan d» 't erfhuis werd ze weer stekelig. Dat 'n broedmeejien, die vierkante houten bak ? En 'o. la d'r in. Daar kon Jan beter z'n half-hempies i,n bewaren. En wie weet, wat-ie d'r nou weer voor had betaald. Of zij geen moeite genoeg doen moest, om zuinigjes rond te kommen. Hy verbraste 't maar. Wat had-je d'r op zoo'n manier an, of-ie al niet naar de kroeg liep ? Of al dat gepruts niet veel meer kostte. Ze wou 't ding niet langer zien, sjorde 't hardhandig naar 't portaaltje achter. Go«d voor brandhout. 't Eerste wat-ie vroeg, toen-ie thuis kwam: De mesjien gekomme?'' Ze keek stuursck, zei niets, wee* «et 'i hoofd naar 't portaaltje. Gahaast trok-ie z'n jas uit, liet de kamerdeur aanstaan, zacht z'n nieuwe bezit, 'n Koopje was 'c, 't zag er nog goed uit. 'n Daalder, t was geen geld. Makkelijk uit te slaan als de krielkippetjes om je been tippelden, tien, twintig, vijftig tegelijk. En jonge haantjes, om te braje. Brachten d'r geld best op. Geneuglijk nam ie 't ding op, kantelde 't, keek er naar met stil welgevahen, begon al uit te leggen aan zijn vrouw, die net deêof er niks aan 't handje was. Zie je, die la, daar gaan de eieis in. 'k Wad wel honderd, as 't nie mdér is. Nou. En de lamp hier.,.." Hij wees, beduidend, maar ze keek niet eens, deó net, of 't huur niet an giag. E» toen zweeg-ie opeens, gaf er de brui van, nijdig, De tijd zou 'c wel leeren, dat-ie d'r geen mig-koopja aan kad. Orer 'n week ging-ie broeien, 't Werd al wat zachtw >eu in de lucht, als de kuikentjes er ware» konden ze in 't voorjaarszon net j e op de bleek. 't Zou best gaan. Overleggend in zieh-zelf, vergeten de mok kende vrouw, nam-ie voorzichtig de broedmachine op, om ze zoo laag op zolder te bergen. Zij, aan tafel, zat 'n stuk te zette» in z'n onderbroek. Heel wat nuttiger, vond ae, dan al die Malle fratsen, die niks era 't lijf hadden en maar geld kostten. Ze hoerde 'm stommelen boven. Wat-ie d'r non »u scharrelde en sjorde. Of-ie 't wegborg? Voor haiir part. 't Geld was wel weg, maar 't bleef er dan bij. Toen-ie weer benedan was, zei hij niets op zijn beurt. Maar zij wilde 't goed maken bewoners van Nèariand's grenzen en kusten. De schrijver komt op, in de eerste plaats tegen de in ons land, helaas nog tamelijk algemeen gangbare opvatting, dat hij, die vrijgeloot heeft, om die reden tevens ont heven zou zijn van den plicht om in tijden van gevaar mede te werken tot verdediging van het vaderland. Dat die opvatting eene heerschende is hi een land, waar nu sedert een eeuw de uit een ethisch oogpunt onverdedigbare loterij bestaat, die beslist, wie van de ge zonde, krachtige jonge mannen in de geor ganiseerde weermacht zullen worden opge nomen en wie niet, is echter nog minder verwonderlijk, dan het feit, dat zij, die in de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor 's lands onafhankelijk voortbestaan deze verkeerde en volksverslappende wet niet reeds lang hebben afgeschaft. Edo h, is de bedoelde opvatting dus ook al eenigszins verklaarbaar, zij is daarom niet minder onjuist en zij is zeker in lijnrechten strijd met de Grondwet, die bepaalt, dat alle Nederlanders, daartoe in staat, ver plicht zijn mede te werken tot handhaving der onaf hankelijkheid van het Rijk (Art. 180). Na vervolgens te hebben betoogd hoe geheel anders het in dit opzicht gesteld is bij onze groote buren en in andere kleinere landen, zooals Denemarken en Zwitserland, waar overal reeds lang algemeene dienstplicht bestaat, doet schrijve» een beroep op de vrygelote j icgemannen en op allen, die hun diensttijd in de weermacht volbracht hebben, om zelf, uit eigen beweging zich weer-gereed te maken of te houden, zoolang daartoe van hooger hand geen wettelijke voorschriften bestaan en om toch te willen bedenken, dat bij een volk, dat niet ontaard is, het als een plicht, een recht en een eere beschouwd moet worden, om bij de verde diging van het vaderland behulpzaam te zijn en zich daarvoor in vredestijd te be kwamen. Niet het minste moet dit gelden voor de landgenooten aan de grens, immers zegt de heer de Voogt: Zoolang de vijand nog niet door de lucht komt vliegen of door onderaardsche kokers zich voortbeweegt, is er geen gevaar dat hij plotseling midden in ons land opduikt. De natuurlijke voordeur is dus de grens. De grens te water of te land." Daar dreigt hst eersta en het ergste gevaar." Daarom: Op gij allen aan de Nederlandsche grenslijn!' zegt de schrijver. ..Vormt een grensverband of n, algemeene, langs de grenslijn gevestigde groote en extraafdeeling van de Vereeniging Volks weer baarheid! Vraagt raad aan militaire aatoriteiten, die eea plan voor u kunnen op maken in nauw verband met de bepalingen van de aanstaande Landstormwet. Vraagt hoe u te oefenen in het allernoodzakelijk ste en vraagt waarop u w aan dacht het eerst gevestigd most zijn, vandaag reeds. Er zijn bruggen vlak bij u, die vernield moeten zijn vóór de vijand er orerkomt: wegen, die versperd moeten worden; spoor dijken, waarlangs het eigen leger vervoerd wordt, die bewaakt masten worden; onze cavalerie, kunt gij heipan door kondschap en verkenningsdiensten." ..Grensbewoners op! /oolang or vreie is, en God geve, dat dit zeer lang nog zal zijn, is het nog tij l, maar morgen kan, als een bliksemslag de vijind bij uw erf staan. liet leger en de landweer zullen u, na mobilisatie ter hulpe snellen, maar slechts gij, en gij alleen, kunt vóór hun aankomst onmiddellijk voldoen aan artikel l&O der Grondwet en het land voor O7erromiielingen vrijwaren." Het boekje is boeiend geschreven en actualiteit kan er zeker niet aan ontzegd worden, immers meer dan vroeger is het duidelijk geworden en ook besproken, dat wij, zooals onze legerorganisatie nu is, zeker niet in staat zijn, oni bij een west-europeesch conflict ons land voor oyerromp3lingen te vrijwaren, ilie dan door een buurman, uit strategische reienen zouden kunnen worden ondernomen. Dit is alleen bereikbaar door eene sterke, steeds gereed zijnde, goed georganiseerde, geoefende en geëakadreerde en geheel op militaire leest gesuhoiide grenswacht, ge trokken uit de fjrensbewoners zelf', die dan nu, 't ding waa nou imners weg zei stroef, maar zei dan toch: Wanneer denk-ie dat sigarenkassie klaar te hebben? Ze zijn strakfcies wew vrage." Ea hij, bang om d'r tegemoetkoming te miskennen, dan hield dat gezanik nooit op stroefde terug: 't Is zóó klaar, 't Eene deartje sluit nog niet best, mot 'k nog wat afschure. Ken 'k nou wel efl'e doen." En weer g ommelde Jan de trap op naar z'n zolder-werkplaatsj e, waar z'n bulletjes lagen, 't Gereedschap van vroeger, toen ie timmerman was bij z'n vader. Nou was ie beie op 't steikuis, zoogenaamd meneer. Makkelijker geld verdienen. Maar 't knutselen en prutsen, daar hield-ie liefhebberij in. Mét 't kastje kwam-ie naar beneden.; Zou, kom-ie me gezelschap houe ?" zei ze, wa; vriendelijker. Dat beetje ken 'k hier wel doen,'t spaart licht." En toen, langzaam, in beider bezigheid, kwam de gezellige kam3r-stemming, die hun saam-zijn veraangenaamde. Boven, in 't donker, stond de doode broedmeejien. >? Maar Jan vergat z'n koopje niet. 'c Werd w»t milde* buiten, en ie v»nd, dat 't nou zoo zoetjes an tijd werd voor de broeiery. Piet Wamel had 'sa. aan 'n geschikt adres voor eieren gekolpen en nou kon-ie zeelkoogeablik verwachten. Tegen z'n vrou w sprak- ie maar in korte zinnetjes over 't naderend werk. D'r oordeel had-ie niet noodig, dat wist-ie al. 4.1s de jonge kuikentjes, in bosjes bij mekaar gedroegen, gezellijyes piepten, dan zou-ie ze overtuigen van z'n goeien kijk. Vóór dien tijd moest ze maar in d'r sopje gaarkoken. D'r kenne eiere voor me komme, vandaag, je hoeft ze niet te betale", zei-ie onder 't weggaan. k Zei wel wijzer weze", bromde ze'm na, maar hij hoorde 't uiet, ging reeds in deftige stapjes naar 't stadhuis. Ze deed niet erg vriendelijk, toen de eieren kwamen, bracht ze verstoord naar de keuken. Evi-n tellen '.och. Zsstig. Zonde en jammer. Zoo'n man. Toch gauw vo'jr 'u drie-an-'n halven gulden, 't Was nog al niks. Drie- fi'n halve galden l Daar had-ie 'n nieuwen in de grenswacht in stede van in net leger, maar overigens op geheel dezelfde voor waarden zonden moeten dienen. Dat neemt niet ..weg, dat een poging, als die door den schrijver van het hier behan delde boekje gedaan, om ALLE grensbewoners op te wekken om zich weerbaar te maken, ten einde in staat te zijn bij gevaar mede te kunnen werken, alleszins waardee ring moet vinden, want zooals hij terecht zegt: veelvuldig en groot zijn de diensten, die zij dan aan het vaderland zullen kun nen bewijzen. A. E. DÜDOK VAN HEEL. Frenssen's jongste Roman, Klaat Hinrich Baas, eea roman van GUSTAV FBENSSEN, bewerkt door dr. C. D. SAX. Amsterdam, Van Holkema & Warendorf. Het .beste wat Frenssen geschreven heeft zyn zy'ne Dorfpredigten", door dr. J. Her derschee in het Hollandsen vertaald; Jorn Uöl" heef i den schrijver beroemd gemaakt. De baide romans die aan dat werk vooraf gingen: die Zandgiün" en die drei Gatreuen", werden, door het licht van Jorn Uhl beschenen, uit da duisternis te voorschijn gehaald, waarin zjj anders vermoedelijk waren vergeten. K u kent ten onzent iedereen den schrijver, en als er een nieuw werk van hem nitkotnt, gaat het niet onbesproken voorbij. Zoo is het met Hilligenlei" gedaan, zoo ga»t het met Klaas Hinrich Baas". Frenssen is een der gelukkige schrijvers, van wiens wer ken men elkander vraagt, of men het laatste al" gelezen aeeft; dat men bet lezsn moet spreekt vanzelf. Zijn naam heeft een goeden klank bij het lezend publiek. Voor een groot deel niet ten onrechte: er is iets in hem dat frisch en oorspronkelijk is, zijn werk is ernstig en hij beziet het leven tijner Holsteiners met veel piëteit. Buitendien vertoonen zijn boaken een eigenaardigheid, die uit kunst-kritisch oogpunt zeker een fout moet genoemd worden, maar voor velen iets zeer aantrekkelijks heefc: de misschien onbe wuste vermenging van het realistische met het romantische. Nu eens beschrijft Frenssen de menschen en toestandeoom hunzelfswille, zooals hij ze heefc ge den en waargenomen zouder uiaer, een bloei (Farm stuk leven, dan weer schijnen zijn figuren en hun levens verhoudingen inkleedingen te zyu. van een bedoelen, dat verder wil reiken dan het scheppen van levende menschen alleen. En hier en daar de schrij ver kan 't niet laten staat de moralist acuter de scher men en komt eventjes op het tooneel, om er het zijne van te zeggen. Dit laatste, al stoort het, is overigens op zichzelf vaak bekoorlijk: ... hy was trotscher dan hjj mocht. Hij meende, dat hij al wat was. Zaker h\j liep netjas tusechen de staketsels, die oude tucht en gewoonte aan weerskantan hadden opgericht. Maar waa dat iets groots? Moet de msnsch niet zelf r;ijn weg vinden, en, als die er niet is hem banen, slagboomen en wegwijzers zelf setten? De meeste menschen komen daar nooit toe. Ook Klaas Baas was er nog ver, zeer ver vandaan. Maar zoo nu en dau voelde hij 't, en dat was ean goed teeken". . . Frenssen heeft zijn Klaas hier op de stu deerkamer an klopt hem bestraffend en aan moedigend op den schouder. Da vermenging van deze eigenschappen, die i E noeaide, het realisms en het romantische mat een tikje moraal kenmerkt al zijn romans, maar komt hier in een sterke mate uit. Ze gerft aan zijn werken, ook aan Klaas Bias iets rommeligs; men wiet er den weg niet recht in te vinden, men staat vaak rond te kijken als in een pakhuis. Ea niet alleen om die reden gelijkt het werk vaa Frenssen op een pakhuis. Het is slordig, uitermate slordig. Van het eerste hoofdstuk af, en hoe verder man leest, des te sterker tref; het: 't is een hoop goed bij elkaar, vaak wel mooi, goed-gezien en ge voelig verteld, maar zonder eenheid. Er is Zondagschen hoed voor kunnen hebben. Drieen-'n halve gulden I Daar betaalde je tien weken lang de fondscenten van. Miar affijn, hij mos 't wete. Ze zei er maar niet veel meer van. 't Hielp toch niet, 't was boter aan de galg. Toen-ie 's middags thuiskwam, voorkwam ze z'n vraag, oai gewóóa te schijnen : D'r btaat 'n mand eieren in de keuken. 'n Uurtje geleje gebracht." Goed. Kenne we dcHijk ete, dan breng ik 't nog in orde, voor 'k naar bureau ga." Onder 't eten spraken ze niet oyer de broeimachine. Och, waarom zou-ie ze nou weer an dan ging maken, ze WAS noa gosd. En ze had 'r nou eenmaal 'n hekel an. O^er 'n paar weken, als-ie kuikentjes had, zou 't wel beteren. Dan kreeg ze hane-boutjes en kippensoep. Bij Piet Wamel had-ie't zaakje bestudeerd. En ''t was 'n gebruikt mesjien, 't zou dus best gaan. 't Broeien kon boven wel gebeuren, op z'n werkplaatsje. En 'n kuiken-ren voor 't bleekje was gauw genoeg gemaakt. Voorzichtig bracht-ie 't zaakje in orde, de teere eieren in z'n nog pootige handen, de lamp, die 'n breed-uitslaande vla» had. En geduldig waehtte-ie of de thermometer de temperatuur al had 't Zou best lukken. Alleen die lamp, dat was vervelend, die moest telkens worden bijgevuld. Als Ka dat nou wou doen. Ze was nogal gemutst den laatsten tijd 't Was haast-je-rep-je, om op tijd op z'n bureau te zijn en haastig kwam-ie van den zolder. Ka, 't boeltje is klaar. De lamp brandt. As jij nou 's 'n oogie op 'i vuile hield? Dat j ken jij beter, je ben 't meer gewend.,.." j Hy paarde ze met'n vleierijtje. En zij, goed l geluimd: j ,-A.ls 't anders niet is, dan loopt 't los." i Maar zorg-ie d'r vooral voor, dat-ie steeds ! an blijft?" Ze knikte maar even en toen schoot-ie al i vosrby 't raam, z'n jas nog toeknoopend. Nieuwsgierig ging ze toch even naar boven, i kijken naar 't gedoe. Daar stond de bak. En i de lamp brandde met breed-ronde vlam. D'r bewoog niets, alles bleef stil. En toea opeens i vond ze 't weer idioot, wat d'r man deè. i Was-ie gek? Mos nou die lamp doen wat anders 'n kip dtO? Larie. Kon immers niet. geen geheel. Somtijds bekruipt m de gedachte, dat de schrijver maar begoanón is zqn roman op 't getouw te Betten, Hoder recht te weten waar by heen wilde, en dat bij rrjkhandig alles ingedragen heeft wat zijn verbeeldingskracht hem aanbracht, ryp en groen, passend ea ongepast, zonder voldoende te schiften en te rangschikken, 't Is eenbe langrijk gegeven, dat hy onder handen neemt: een jongen uit de provincie, die onder de groote-stadsmenschen gfch zijn weg baant, het sappige, knoestige natuurleken dat daar met zijn taaie groeikracht en stoer doorzet tingsvermogen zich plaats verovert in Ham burg, vastgroeit op de handelswereld en er krachtig wordt... maar wat is dat gegeven slecht doorwerkt! 't Zg'n fragmenten, maar 't is geen duidelijk waarneembaar beeld ge worden. Men verliest telkens dan grooten weg en dwaalt op paadje s, vriendelijk-gezellige stukjes bosch, maar het maakt toch wat on geduldig! Slordig noemde ik Frenssen's werk, en behalve in de geheele samenstelling van het boek treft dat in drieërlei opzicht. 1. In de vinding en beschrijving van menigan toestand. Klaas Baas komt uit Indi thuis en hoort tot zyn groot* schrik den dag van zijn thuiskomst self dat de firma Eschen, waarmee hy in zekere hoewel zeer losse be trekking staat op bet punt staat om te springen. Als er morgen geen ? 140.000, zegge by'na anderhalve ton op zekere bank zal zijn gedeponeerd, dan ia de zaak redde loos verloren. Klaas heeft eens beloofd voor zekere mevrouw Esehen goed te willen zijn, en dus trekt hij er alleen en zonder iemands voorkennis de hoofdfirmant is in het buitenland op uit om dat sommetje bijeen ta scharrelen. Binnen vier en twintig nnr haalt onze jonge vriend, bij tienduizenden tegelijk, van vrienden en familie die tlordige som voor de zinkende firma bijeen met niet meer moeite, als waarop gij en ik wel e«n» ? 20J byeengescharreld hebben om een zin kend sigarendepootje uit den brand te belpen. En dat alles geschiedt op het oogenblik, dat de geheele Hambnrgsche geldwereld een bedenkelijke crisis doormaakt. Als bg de zaak geredderd heeft, waakt bij bij een sterlbed, waar hy niets te maken beeft, en gaat dan min of meer voldaan wij zijn 't wel over minder verrichtingen! naar zijn moeder, die hij nog niet heeft gezien hij kwam immers zoo uit Indiëhoudt in het huisje van zjjn moeder een korte toespraak over zijn karakter in verband met erfelijke eigen schappen en gaat daarop naar bed. De toe spraak en het hoofdstuk eindigen met deze treffende woorden: s;oede nacht, moeder. Ik ben vreeselij k moe", en dat is bet natuur lijkste ran het geheele hoofdstuk. Nadat deze kloeke zaak heefc plaats gehad, zit Klaas angstig ep de thuiskomst van bet hoofd der firma te wachten, in de hoop, maar geheel niet zeker er van, dat hy bij de firma Esc hen een postje zal erlangen. Van zulke slecht doordachte toestanden wemelt het boek. 2, Niet minder slordig zijn de persoonsuit beeldingen. De aanwijzingen, die de schrijver er nu en dan van geeft, de omschrijvingen der karakters stemmen niet geheel overeen met de uitbeelding. Er worden dingen van verteld, die niet waar gemaakt worden in het gedrag en woorden der personen. Men raakt ook bier telkens de kluts kwijt en moet d»n weer op weg geholpen worden door wat de auteur niet in zijn personen belichaamt maar aangaande hen meedeelt. Om weer een voorbeeld te noemen. De moeder van Klaas Baas treedt nogal in het licht, speelt een niet onbeduidende rol in het verhaal. Kan iemand zeggen wat dat voor een vrouw is? hoekig, scherp, onbeminnelijk tot op bet onverdragely'ke toe... Dat ze een karakter heef: met duizeling wekkende diepten vertelt de auteur wel, maar maakt hij ons geenszins duidelijk. Frenssen raakt het leven meer met zijne omschrij vingen en aanduidingen dan met de gestalten zy'ner verbeelding. En hoe fijn en zuiver gezien de eerste ook dikwijls zy'n, in een roman is het ons toch om levende menschen te doen, man nen en vrouwen van vleesci en bloed. 3. Oak in de opvatting van goed en kwaad kunnen wij geen eenheid vinden. Want wel moraliseert de schrijver nu en dan opzettelijk en treedt hij waarschuwend naar voren, maar zonder dat ons ean krachtig zedelijke opvatEn die waterleidingbuis, daar moate de kuiketjes aeker door drinke. 't Waa o m te lachen, 't was o m j e dood te lachen. Zoo'n ezel I Anders zoo piender, maar niu had-ie z'n eige toch leely'k d'r tussche late neme. Ea al die koste lijke olie, dag en nacht branden. Gekheid. Dat kostte je minsten» twee kan op 'n dag. Twee kan, achttien cente. En d'r kwam t u:? h niks ran. Pardoes bai ze de lamp uitgeblazen. Eerst sckrok ze d'r van, maar dan schoot 'r wat te binnen. Zes uur kwam Jan thuis. K wart voor zes zou ze 'm weer ansteke. E a dan merkte de bloed niks. D'r kwam tosh niks van. Toen Jan thuis kwam, ging-ie ganw'seve kijke. Alles stond nog net eender, als tosn-ia wegging. Rustigjes maar laten staan, rustigjes drie wekea. Alleen zoo van tijd tot tijd maar 's luchten. Bansden wachtte z'n vrouw. Schijnheilig: , Geef my'n nou elke dag maar achttien cente, dan zorg ik wel voor de olie".. Goed, hier heb-ie ze voor morge" Hy was er mee in z'n schik, dat z'n vrouw zoo was bygedraaid. En iederen morgen, vóór-ie nog uitging om de brieven te halen, vulde ze de lamp. 't Gaf 'm vertrouwen, dat z'n broeierij goed werd behartigd. Maar eiken dag, 's morgens van kwart voor negen tot kwart voor twaalf, en^'smiddags van kwart voor twee tot kwart voor zes stond de broedmachine op 'n lekker voorjaartochtje van 't zolderraam, zónder vlam in de lamp... * * i * | Al vier weken waren er verloopen en de j eieren Jagea eren stil nog naast elkaar gerij l Jan werd er zenuwachtig van. ,,'k Begrijp 'r niks van, jij?" Net wat ik je gezegd heb. Hoe ken dat ! nou ook. Je heb je laten bedotte, wat ik i je zeg i" Den dertigsten dag gicg Jan voor 't laatst kijken boven. Mistroostig trok-ie de la open, Niets. Allemaal dood-wit. Als versteend, j Toen blies-ie de lamp uit, de lamp, die dertig dagen lang z'n kostelijke olie had verstookt. Dertig dagen en dertig nachten,.. De eierea gingen naar den vuilnisman. En Piet Wamel werd niet meer aangekeken. Niks gedaan, Ka, zoo'n broedmesjien." Heb 'k 't niet gezegd? Maar natuurlijk, Ka wht 't niet."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl