Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD' VOOR NEDERLAND;
N©. 1712
de wciafistisehe, maatschappij geene mis
dadigers hebbftn, 'want zy verdient ze niet".
Eane waarlijk wetenschappelijke verde
diging ran de*ëzoeterige en verliefderige
stelling zou zeker de moeite loonen. Wel
licht, dat Mr. Bonger haar nemen wil.
Maar in handen van zulke propagandisten,
door liefde blind, zjjn statistieken erger
dan onbetrouwbaar. Z\jn zij gedecideerd
gevaarlijk.
JACOB ISBAËL DB HAAN.
De beteekenis van een monarchie.
Geachte Eedactie,
Mag ik naar aanleiding van enkele zin
nen uit het artikel van de» Heer Feberwee
in de Groene" van 13 Maart j.l. het vol
gende aan de lezers van dit blad ter over
denking aanbieden?
De passage, waarmee ik me niet kan
vereenigen, luidt:
... Maar nergens staat te lezen, dat
de Koningin er recht op heeft, dat haar
beeld wordt geprent op de ziel van het
kind." " .Dit staat te lezen in de
geachiedenis van ons vaderland, welke tevens de
geschiedenis van 't Huis van
Oranje-Na»eaa is. Afgescheiden nog van persoonlijke
verdiensten, dient het kind op de
Nederlandsche staatsohool voor zijn opvoeding
tot Nederlander in de Koningin te leeren
eerbiedigen op kinderlijke wijze
deherinnering aan ons verleden, zooals het dat op
kleinere schaal op een De Buyterdag deed,
en het hoogste gezag in de staat"
Ean dergelijke beschouwing heb ik in
meer bladen ontmoet en 't wil mij voor
komen, dat zij, die aldus redeneeren zich
niet duidelijk maken «at een monarch en
een monarchie is.
De kinderen zouden du» in de Koningin
moeten leeren eerbiedigen het hoogste gezag
in den Staat. Maar heeft een monarch wel
gezag? Gezag kan men doen gelden. Kan
de Koningin dit? Ais monarch is zij het
hoofd van leger en vloot. Kan zy in die
ddbbele functie haar gezag handhaven ? Er
is geen monarch, die voor zoo'n dubbele
taak bekwaam h, en een vrouw allerminst.
Indien men aan 't woord gezag werkelijk
de beteekenis geeft, die het in het
dagelyksch gebruik heeft, d. i. een materieele,
is het onzin, dat n persoon het opper
bevel heeft over leger en vloot.
Vat men echter het begrip gezag geheel
ideëel op, dan is de dubbele functie van
generaal en admiraal volkomen begrijpelijk.
De monarch toch is de verpersoonlijking
van de eenheid van het volk, of, zooals
prof Bolland in de Zuivere ede" zegt
<blz. 590 e. v) de realiteit van de idee.
De Staat nl. is idee. Materieel genomen
bestaat ze niet. Ze is niet hier, om elders
niet te zijn, zooals prof. B. het zou uit
drukken. Ze is idee- Die idee (de eenheid
van landi- en volksdeelen) wordt gereali
seerd, geobjectiveerd in den persooa van
dan monarch. De monarch ij dus wel een
persoon, maar geen persoonlijkheid, juist
een verpersoonlijking. Als belichaamde idee
hoeft de Monarch geen gezag om te zeggen:
?wenschen jslui het zoo, nu, ik juist andersom.
Indien de vorst dat kon zeggen, had hij
gezag ia materieelen zin. Maar dan was
er tevens verdeeldheid in het v^lk en de
vorst niet meer de verpersoonlijking van
de eenheid, doch het hoofd van een partij,
ergo: geen monarch meer.
Zoo is het koningschap materieel gedacht,
in alle opzichten onlogisch. Wat bijv. te
denken van de erfelijkheid! Dit is juist een
kenmerk van een ware monarchie. Het
hoogste gezag kan daardoor in handen komen
van wie weet welk een onbeduidend persoon.
Zou het niet logischer zijn, dat het volk
zich een monarch koos ? Dan kon men den
bakwaamsten kiezen. Juist; maar bekwaam
in welk opzicht? Een generaal, een admi
raal, een financier? Men voelt, materieel
redeneerende moeten we komen tot de
conclusie, dat een monarchie onzin is.
Dankt men ideëel en houdt men vast aan
de formule: de vorst is realiteit van ide
aliteit, dan lijjt het in de Rede, dat de
verpersoonlijking ook door moet gaan in
den oudsten zoon.
Voor het philosophisch bewijs za
Imenigeen niet zwichten, gedachtig aan het gezegde:
DE BROEDMESJIEN
DOOR
DAAN VAN DER ZEE.
Mekeer je 't hier?"
La mijn nou maar begaan."
\VV> ee toch idioot kijken kon, oogen cm
Mag van te worden. Niks had je an d'r, niks.
Je mooie plannetjes dwarsboomen, plannetjes,
waarmee je je dagen lang lekker had gemaakt,
ddt kon ze. Maar andera kon ze oifes. Daar
stond ze nou weer met d'r eigenwijze vinger
an d'r voorhoofd te punneken, of-ie 't gekste
ding ter wereld had uitgehaald. Begreep
zoo'n mensen d'r wat van? Niks immers.
Stom, dat-ie zich altijd nog an d'r stoorde
, Kregel, met z'n figuur verlegen, ging-ie
aan de tafel zitten, de open jas nog aan, 't
ronde hoedje nonchalant achterover op 'c
hoofd. En z'n vrouw, de linker-vuist in d'r
zij gedrukt, keek naar 'm met minachtende
gri nimigheid.
Zoo'n vent, wat die toch mekaarde. Altijd
wat en telkens weer wat anders. Nooit nou's
gezellig bij je komen zitten met 'c krant of
zoo, altijd maar prutsen. En wat d&t nou
weer was. Was-ie gek, 'a mesjien, een meujien
om kuikens te broeien. Of-ie zóó maar leven
dige kippen kon namaken. Stapel was-ie.
En mokkend:
Hèje geld te veel soms? 'n Breedmeijien,
hoe krijg-ie 't in je hersens ? Doch-ie nou
wezenlijk, dat dat kón? Z* kenne jou net
maar wijs make wat ze wille."
Zóó, zóó, en óf 't ken. Och, mensen, wat
weet ju daar nou van. M6-je 's an Jorem
vrage, of d»t ken. En Piet Wamel, die hét
er ook een."
Smoesaies."
Smoessies? Dat zei je zien, as 't ding
werkt. Wacht maar."
D'r stevige horiing was ze nn kwijt, stil
letjes ging ze atn 't huis-houdwerk. As Piet
Wamel nou óók zoo'n ding had, en 't werkte
werkelijk eens
Toen 't ding 's avonds gebracht werd van
straks komt een wijzer, die 't weg redeneert.
Mmar als de geschiedenis laat zien, dat
overal waar eenheid van lands- en volks
deelen is, een monarchie i» of ontstaat,
valt er niet meer te redeneeren, maar
slechts de algemeenheid uit de feiten getrok
ken te aanvaarden.
De Koningin is dn» verpersoonlijking van
onzienlijke eenheid. Maar hebben we dan
nog iets met de geschiedenis van het huis
der Koningin te maken? Indien het Huis
Oranja-Nassau uitgestorven was, zou de
idee, die wij den Staat der Nederlanden
noemen, toch in een persoon geobjectiveerd
worden, want de monarchie is de eenheid
en de eenheid is de monarchie. Zoolang de
partijen nog geen partijschappen geworden
zijn, blijft de monarchie. Wij moeten dus
de kinderen niet leeren, dat zij in de Konin
gin hebben te eerbiedigen de herinnering
aan ons verleden en daarbij de verdiensten
van het huis Oranje-Nassau releveeren;
want naast de persoonlijke verdiensten der
Oranjes zijn nog wel andere feiten te leggen,
die hun verdiensten niet verhoogen. Zijn
de Katholieken bijv. minder Oraojegezind
omdat zij Willenj I minder hoog stellen?
En wat moeten we antwoorden, als men
naast de verdiensten feiten in herinnering
brengt als: onthoofding van Oldenbarne veldt,
het niet opheffen van de ballingschap van
H ugo de Groot, de aanslag op Amsterdam
en de Loevesteinsche factie, het jaargeld
aan Tichelaar en de slag bij Sc. Denis, het
zwakke optreden tegen de regenten door
Willem IV en V, het langdurig status quo
onder Willem I, het persoonlijk leven van
Willem III?
En in den monarch eerbiedigen we
ook niet de herinnering aan het ver
leden. Belgiëkan feitelijk pas na 1830
van een eigen geschiedenis spreken. Wat
moeten de Belgische kindertjes nu in den
vorst eeren ? 'k Meen, dat hij zeer populair
is. En eeren de Noren in Hakon hun ver
leden ?
Men ziet, het verleden van een volk heeft
niets te maken met de eenheid die heden
al of niet is, in zooverre de eenheid ten
minste geen product van het verleden is.
En voor den groei van de eenheid is hon
derd jaar ongeveer tijd genoeg. Opklimmen
tot bijv. onze gouden eeuw is dus totaal
overbodig, want de populariteit van een
vorst hangt alleen af van de meer of min
dere volmaaktheid der eenheid, die hij moet
verpersoonlijken.
En wie denkt als hij hoera roept aan zijn
vaderlandsche geschiedenis. Zou er n Ne
derlander gejubeld hebben bij de geboorte
van prinses Juliana, terwijl hij dacht aan
den roemvollen slag bij Nieuwpoort? Dit
feit is ongeveer alles, wat bij het volk van
de vaderlandsche geschiedenis, die op de
L. School geleerd is, is blijven hangen. En
die slag was nog niet eens een daad van
ons volk, maar van een partij. .
Zslfs de persoon van den vorst heeft
weinig invloed op het aanzien en den eer
bied, die hij verwerft". Denk eens aan het
leven van de Kroonprinsen van Europa te
Parijs in het laatste kwart der voorgaande
eeuw en hun leven ajs vorst. Hoe zou het
komen, d*t Edward zijn leven zoo gebeterd
heeft? Omdat hij, als belichaming van de
onzienlijke eenhnid, zoo nauw ni3t die een
heid verbonden is, dat hij niet meer uit de
band kan springen.
Wij moeten dus op school geen
Oranjeliefde aankweeken of inprenten, niet alleen
omdat die liefde geen kasplantja of
waarborgmerk van Nederlandschap is, maar
omdat het onverschillig is, of de vorst
Oranje of bijv. von Wied heet. Wij moe
ten de kinderen leeren begrijpen, dat de
monarchie de eenheid is en dat men in de
Koningin het vaderland, oi' beter onze na
tionaliteit huldigt. En is dat te hoog voor
hen, dan .... ja, wat dan?
D., 14 13 '10 M. G. W.
Aan alle Landgeaooten langs
Nêerland's grenslijn!
Onder bovenstaanden naam heeft de heer
G. de Voogt, redacteur van Allen
\Yeerbaar" het weekblad der vereeniging
Volksweerbaarheid," eea vlugschrii'tje uitgegeven
met de bedoeliug het aan te bieden aan d»
't erfhuis werd ze weer stekelig. Dat 'n
broedmeejien, die vierkante houten bak ? En 'o. la
d'r in. Daar kon Jan beter z'n half-hempies
i,n bewaren. En wie weet, wat-ie d'r nou weer
voor had betaald. Of zij geen moeite genoeg
doen moest, om zuinigjes rond te kommen.
Hy verbraste 't maar. Wat had-je d'r op
zoo'n manier an, of-ie al niet naar de kroeg
liep ? Of al dat gepruts niet veel meer kostte.
Ze wou 't ding niet langer zien, sjorde 't
hardhandig naar 't portaaltje achter. Go«d
voor brandhout.
't Eerste wat-ie vroeg, toen-ie thuis kwam:
De mesjien gekomme?''
Ze keek stuursck, zei niets, wee* «et 'i
hoofd naar 't portaaltje. Gahaast trok-ie z'n
jas uit, liet de kamerdeur aanstaan, zacht
z'n nieuwe bezit, 'n Koopje was 'c, 't zag er
nog goed uit. 'n Daalder, t was geen geld.
Makkelijk uit te slaan als de krielkippetjes
om je been tippelden, tien, twintig, vijftig
tegelijk. En jonge haantjes, om te braje.
Brachten d'r geld best op.
Geneuglijk nam ie 't ding op, kantelde 't,
keek er naar met stil welgevahen, begon al
uit te leggen aan zijn vrouw, die net deêof
er niks aan 't handje was.
Zie je, die la, daar gaan de eieis in. 'k Wad
wel honderd, as 't nie mdér is. Nou. En de
lamp hier.,.."
Hij wees, beduidend, maar ze keek niet
eens, deó net, of 't huur niet an giag. E»
toen zweeg-ie opeens, gaf er de brui van,
nijdig, De tijd zou 'c wel leeren, dat-ie d'r
geen mig-koopja aan kad. Orer 'n week
ging-ie broeien, 't Werd al wat zachtw >eu
in de lucht, als de kuikentjes er ware»
konden ze in 't voorjaarszon net j e op de bleek.
't Zou best gaan.
Overleggend in zieh-zelf, vergeten de mok
kende vrouw, nam-ie voorzichtig de
broedmachine op, om ze zoo laag op zolder te
bergen. Zij, aan tafel, zat 'n stuk te zette»
in z'n onderbroek. Heel wat nuttiger, vond
ae, dan al die Malle fratsen, die niks era 't
lijf hadden en maar geld kostten. Ze hoerde
'm stommelen boven. Wat-ie d'r non »u
scharrelde en sjorde. Of-ie 't wegborg? Voor
haiir part. 't Geld was wel weg, maar 't bleef
er dan bij.
Toen-ie weer benedan was, zei hij niets
op zijn beurt. Maar zij wilde 't goed maken
bewoners van Nèariand's grenzen en kusten.
De schrijver komt op, in de eerste plaats
tegen de in ons land, helaas nog tamelijk
algemeen gangbare opvatting, dat hij, die
vrijgeloot heeft, om die reden tevens ont
heven zou zijn van den plicht om in tijden
van gevaar mede te werken tot verdediging
van het vaderland.
Dat die opvatting eene heerschende is
hi een land, waar nu sedert een eeuw de
uit een ethisch oogpunt onverdedigbare
loterij bestaat, die beslist, wie van de ge
zonde, krachtige jonge mannen in de geor
ganiseerde weermacht zullen worden opge
nomen en wie niet, is echter nog minder
verwonderlijk, dan het feit, dat zij, die in
de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor
's lands onafhankelijk voortbestaan deze
verkeerde en volksverslappende wet niet
reeds lang hebben afgeschaft.
Edo h, is de bedoelde opvatting dus ook
al eenigszins verklaarbaar, zij is daarom
niet minder onjuist en zij is zeker in
lijnrechten strijd met de Grondwet, die bepaalt,
dat alle Nederlanders, daartoe in staat, ver
plicht zijn mede te werken tot handhaving
der onaf hankelijkheid van het Rijk (Art. 180).
Na vervolgens te hebben betoogd hoe geheel
anders het in dit opzicht gesteld is bij onze
groote buren en in andere kleinere landen,
zooals Denemarken en Zwitserland, waar
overal reeds lang algemeene dienstplicht
bestaat, doet schrijve» een beroep op de
vrygelote j icgemannen en op allen, die
hun diensttijd in de weermacht volbracht
hebben, om zelf, uit eigen beweging zich
weer-gereed te maken of te houden, zoolang
daartoe van hooger hand geen wettelijke
voorschriften bestaan en om toch te willen
bedenken, dat bij een volk, dat niet ontaard
is, het als een plicht, een recht en een eere
beschouwd moet worden, om bij de verde
diging van het vaderland behulpzaam te
zijn en zich daarvoor in vredestijd te be
kwamen.
Niet het minste moet dit gelden voor de
landgenooten aan de grens, immers zegt de
heer de Voogt: Zoolang de vijand nog
niet door de lucht komt vliegen of door
onderaardsche kokers zich voortbeweegt, is er
geen gevaar dat hij plotseling midden in
ons land opduikt. De natuurlijke voordeur
is dus de grens. De grens te water of te
land."
Daar dreigt hst eersta en het ergste
gevaar."
Daarom: Op gij allen aan de
Nederlandsche grenslijn!' zegt de schrijver. ..Vormt
een grensverband of n, algemeene, langs
de grenslijn gevestigde groote en
extraafdeeling van de Vereeniging Volks weer
baarheid! Vraagt raad aan militaire
aatoriteiten, die eea plan voor u kunnen op
maken in nauw verband met de bepalingen
van de aanstaande Landstormwet. Vraagt
hoe u te oefenen in het allernoodzakelijk
ste en vraagt waarop u w aan dacht het eerst
gevestigd most zijn, vandaag reeds.
Er zijn bruggen vlak bij u, die vernield
moeten zijn vóór de vijand er orerkomt:
wegen, die versperd moeten worden; spoor
dijken, waarlangs het eigen leger vervoerd
wordt, die bewaakt masten worden; onze
cavalerie, kunt gij heipan door kondschap
en verkenningsdiensten."
..Grensbewoners op! /oolang or vreie is,
en God geve, dat dit zeer lang nog zal zijn,
is het nog tij l, maar morgen kan, als een
bliksemslag de vijind bij uw erf staan.
liet leger en de landweer zullen u, na
mobilisatie ter hulpe snellen, maar slechts
gij, en gij alleen, kunt vóór hun aankomst
onmiddellijk voldoen aan artikel l&O der
Grondwet en het land voor O7erromiielingen
vrijwaren."
Het boekje is boeiend geschreven en
actualiteit kan er zeker niet aan ontzegd
worden, immers meer dan vroeger is het
duidelijk geworden en ook besproken, dat
wij, zooals onze legerorganisatie nu is, zeker
niet in staat zijn, oni bij een west-europeesch
conflict ons land voor oyerromp3lingen te
vrijwaren, ilie dan door een buurman, uit
strategische reienen zouden kunnen worden
ondernomen.
Dit is alleen bereikbaar door eene sterke,
steeds gereed zijnde, goed georganiseerde,
geoefende en geëakadreerde en geheel op
militaire leest gesuhoiide grenswacht, ge
trokken uit de fjrensbewoners zelf', die dan
nu, 't ding waa nou imners weg zei
stroef, maar zei dan toch:
Wanneer denk-ie dat sigarenkassie klaar
te hebben? Ze zijn strakfcies wew vrage."
Ea hij, bang om d'r tegemoetkoming te
miskennen, dan hield dat gezanik nooit
op stroefde terug:
't Is zóó klaar, 't Eene deartje sluit nog
niet best, mot 'k nog wat afschure. Ken 'k
nou wel efl'e doen."
En weer g ommelde Jan de trap op naar
z'n zolder-werkplaatsj e, waar z'n bulletjes
lagen, 't Gereedschap van vroeger, toen ie
timmerman was bij z'n vader. Nou was ie
beie op 't steikuis, zoogenaamd meneer.
Makkelijker geld verdienen. Maar 't knutselen
en prutsen, daar hield-ie liefhebberij in.
Mét 't kastje kwam-ie naar beneden.;
Zou, kom-ie me gezelschap houe ?" zei
ze, wa; vriendelijker.
Dat beetje ken 'k hier wel doen,'t spaart
licht."
En toen, langzaam, in beider bezigheid,
kwam de gezellige kam3r-stemming, die hun
saam-zijn veraangenaamde.
Boven, in 't donker, stond de doode
broedmeejien.
>?
Maar Jan vergat z'n koopje niet. 'c Werd
w»t milde* buiten, en ie v»nd, dat 't nou zoo
zoetjes an tijd werd voor de broeiery. Piet
Wamel had 'sa. aan 'n geschikt adres voor
eieren gekolpen en nou kon-ie zeelkoogeablik
verwachten. Tegen z'n vrou w sprak- ie maar in
korte zinnetjes over 't naderend werk. D'r
oordeel had-ie niet noodig, dat wist-ie al. 4.1s
de jonge kuikentjes, in bosjes bij mekaar
gedroegen, gezellijyes piepten, dan zou-ie ze
overtuigen van z'n goeien kijk. Vóór dien tijd
moest ze maar in d'r sopje gaarkoken.
D'r kenne eiere voor me komme, vandaag,
je hoeft ze niet te betale", zei-ie onder 't
weggaan.
k Zei wel wijzer weze", bromde ze'm na,
maar hij hoorde 't uiet, ging reeds in deftige
stapjes naar 't stadhuis.
Ze deed niet erg vriendelijk, toen de eieren
kwamen, bracht ze verstoord naar de keuken.
Evi-n tellen '.och. Zsstig. Zonde en jammer.
Zoo'n man. Toch gauw vo'jr 'u drie-an-'n
halven gulden, 't Was nog al niks. Drie-
fi'n halve galden l Daar had-ie 'n nieuwen
in de grenswacht in stede van in net leger,
maar overigens op geheel dezelfde voor
waarden zonden moeten dienen.
Dat neemt niet ..weg, dat een poging, als
die door den schrijver van het hier behan
delde boekje gedaan, om ALLE
grensbewoners op te wekken om zich weerbaar te
maken, ten einde in staat te zijn bij gevaar
mede te kunnen werken, alleszins waardee
ring moet vinden, want zooals hij terecht
zegt: veelvuldig en groot zijn de diensten,
die zij dan aan het vaderland zullen kun
nen bewijzen.
A. E. DÜDOK VAN HEEL.
Frenssen's jongste Roman,
Klaat Hinrich Baas, eea roman van
GUSTAV FBENSSEN, bewerkt door dr.
C. D. SAX. Amsterdam, Van Holkema
& Warendorf.
Het .beste wat Frenssen geschreven heeft
zyn zy'ne Dorfpredigten", door dr. J. Her
derschee in het Hollandsen vertaald; Jorn
Uöl" heef i den schrijver beroemd gemaakt.
De baide romans die aan dat werk vooraf
gingen: die Zandgiün" en die drei
Gatreuen", werden, door het licht van Jorn Uhl
beschenen, uit da duisternis te voorschijn
gehaald, waarin zjj anders vermoedelijk waren
vergeten. K u kent ten onzent iedereen den
schrijver, en als er een nieuw werk van hem
nitkotnt, gaat het niet onbesproken voorbij.
Zoo is het met Hilligenlei" gedaan, zoo ga»t
het met Klaas Hinrich Baas". Frenssen is
een der gelukkige schrijvers, van wiens wer
ken men elkander vraagt, of men het laatste
al" gelezen aeeft; dat men bet lezsn moet
spreekt vanzelf. Zijn naam heeft een goeden
klank bij het lezend publiek.
Voor een groot deel niet ten onrechte: er
is iets in hem dat frisch en oorspronkelijk
is, zijn werk is ernstig en hij beziet het leven
tijner Holsteiners met veel piëteit. Buitendien
vertoonen zijn boaken een eigenaardigheid,
die uit kunst-kritisch oogpunt zeker een fout
moet genoemd worden, maar voor velen iets
zeer aantrekkelijks heefc: de misschien onbe
wuste vermenging van het realistische met
het romantische. Nu eens beschrijft Frenssen
de menschen en toestandeoom hunzelfswille,
zooals hij ze heefc ge den en waargenomen
zouder uiaer, een bloei (Farm stuk leven, dan
weer schijnen zijn figuren en hun levens
verhoudingen inkleedingen te zyu. van een
bedoelen, dat verder wil reiken dan het
scheppen van levende menschen alleen.
En hier en daar de schrij ver kan 't niet
laten staat de moralist acuter de scher
men en komt eventjes op het tooneel, om
er het zijne van te zeggen. Dit laatste, al
stoort het, is overigens op zichzelf vaak
bekoorlijk: ... hy was trotscher dan hjj
mocht. Hij meende, dat hij al wat was. Zaker
h\j liep netjas tusechen de staketsels, die
oude tucht en gewoonte aan weerskantan
hadden opgericht. Maar waa dat iets groots?
Moet de msnsch niet zelf r;ijn weg vinden,
en, als die er niet is hem banen, slagboomen
en wegwijzers zelf setten? De meeste
menschen komen daar nooit toe. Ook Klaas Baas
was er nog ver, zeer ver vandaan. Maar
zoo nu en dau voelde hij 't, en dat was ean
goed teeken". . .
Frenssen heeft zijn Klaas hier op de stu
deerkamer an klopt hem bestraffend en aan
moedigend op den schouder.
Da vermenging van deze eigenschappen,
die i E noeaide, het realisms en het romantische
mat een tikje moraal kenmerkt al zijn romans,
maar komt hier in een sterke mate uit. Ze
gerft aan zijn werken, ook aan Klaas Bias
iets rommeligs; men wiet er den weg niet
recht in te vinden, men staat vaak rond te
kijken als in een pakhuis.
Ea niet alleen om die reden gelijkt het
werk vaa Frenssen op een pakhuis. Het is
slordig, uitermate slordig. Van het eerste
hoofdstuk af, en hoe verder man leest, des
te sterker tref; het: 't is een hoop goed bij
elkaar, vaak wel mooi, goed-gezien en ge
voelig verteld, maar zonder eenheid. Er is
Zondagschen hoed voor kunnen hebben.
Drieen-'n halve gulden I Daar betaalde je tien
weken lang de fondscenten van. Miar affijn,
hij mos 't wete.
Ze zei er maar niet veel meer van. 't Hielp
toch niet, 't was boter aan de galg.
Toen-ie 's middags thuiskwam, voorkwam
ze z'n vraag, oai gewóóa te schijnen :
D'r btaat 'n mand eieren in de keuken.
'n Uurtje geleje gebracht."
Goed. Kenne we dcHijk ete, dan breng
ik 't nog in orde, voor 'k naar bureau ga."
Onder 't eten spraken ze niet oyer de
broeimachine. Och, waarom zou-ie ze nou
weer an dan ging maken, ze WAS noa gosd.
En ze had 'r nou eenmaal 'n hekel an. O^er
'n paar weken, als-ie kuikentjes had, zou 't
wel beteren. Dan kreeg ze hane-boutjes en
kippensoep.
Bij Piet Wamel had-ie't zaakje bestudeerd.
En ''t was 'n gebruikt mesjien, 't zou dus
best gaan. 't Broeien kon boven wel gebeuren,
op z'n werkplaatsje. En 'n kuiken-ren voor
't bleekje was gauw genoeg gemaakt.
Voorzichtig bracht-ie 't zaakje in orde, de
teere eieren in z'n nog pootige handen, de
lamp, die 'n breed-uitslaande vla» had. En
geduldig waehtte-ie of de thermometer de
temperatuur al had 't Zou best lukken.
Alleen die lamp, dat was vervelend, die moest
telkens worden bijgevuld. Als Ka dat nou wou
doen. Ze was nogal gemutst den laatsten tijd
't Was haast-je-rep-je, om op tijd op z'n
bureau te zijn en haastig kwam-ie van den
zolder.
Ka, 't boeltje is klaar. De lamp brandt.
As jij nou 's 'n oogie op 'i vuile hield? Dat
j ken jij beter, je ben 't meer gewend.,.."
j Hy paarde ze met'n vleierijtje. En zij, goed
l geluimd:
j ,-A.ls 't anders niet is, dan loopt 't los."
i Maar zorg-ie d'r vooral voor, dat-ie steeds
! an blijft?"
Ze knikte maar even en toen schoot-ie al
i vosrby 't raam, z'n jas nog toeknoopend.
Nieuwsgierig ging ze toch even naar boven,
i kijken naar 't gedoe. Daar stond de bak. En
i de lamp brandde met breed-ronde vlam. D'r
bewoog niets, alles bleef stil. En toea opeens
i vond ze 't weer idioot, wat d'r man deè.
i Was-ie gek? Mos nou die lamp doen wat
anders 'n kip dtO? Larie. Kon immers niet.
geen geheel. Somtijds bekruipt m de gedachte,
dat de schrijver maar begoanón is zqn
roman op 't getouw te Betten, Hoder recht
te weten waar by heen wilde, en dat bij
rrjkhandig alles ingedragen heeft wat zijn
verbeeldingskracht hem aanbracht, ryp en
groen, passend ea ongepast, zonder voldoende
te schiften en te rangschikken, 't Is eenbe
langrijk gegeven, dat hy onder handen neemt:
een jongen uit de provincie, die onder de
groote-stadsmenschen gfch zijn weg baant,
het sappige, knoestige natuurleken dat daar
met zijn taaie groeikracht en stoer doorzet
tingsvermogen zich plaats verovert in Ham
burg, vastgroeit op de handelswereld en er
krachtig wordt... maar wat is dat gegeven
slecht doorwerkt! 't Zg'n fragmenten, maar
't is geen duidelijk waarneembaar beeld ge
worden. Men verliest telkens dan grooten weg
en dwaalt op paadje s, vriendelijk-gezellige
stukjes bosch, maar het maakt toch wat on
geduldig!
Slordig noemde ik Frenssen's werk, en
behalve in de geheele samenstelling van het
boek treft dat in drieërlei opzicht.
1. In de vinding en beschrijving van
menigan toestand. Klaas Baas komt uit Indi
thuis en hoort tot zyn groot* schrik den dag
van zijn thuiskomst self dat de firma Eschen,
waarmee hy in zekere hoewel zeer losse be
trekking staat op bet punt staat om te
springen. Als er morgen geen ? 140.000,
zegge by'na anderhalve ton op zekere bank
zal zijn gedeponeerd, dan ia de zaak redde
loos verloren. Klaas heeft eens beloofd voor
zekere mevrouw Esehen goed te willen zijn,
en dus trekt hij er alleen en zonder iemands
voorkennis de hoofdfirmant is in het
buitenland op uit om dat sommetje bijeen
ta scharrelen. Binnen vier en twintig nnr
haalt onze jonge vriend, bij tienduizenden
tegelijk, van vrienden en familie die tlordige
som voor de zinkende firma bijeen met niet
meer moeite, als waarop gij en ik wel e«n»
? 20J byeengescharreld hebben om een zin
kend sigarendepootje uit den brand te belpen.
En dat alles geschiedt op het oogenblik, dat
de geheele Hambnrgsche geldwereld een
bedenkelijke crisis doormaakt. Als bg de zaak
geredderd heeft, waakt bij bij een sterlbed,
waar hy niets te maken beeft, en gaat dan
min of meer voldaan wij zijn 't wel over
minder verrichtingen! naar zijn moeder,
die hij nog niet heeft gezien hij kwam
immers zoo uit Indiëhoudt in het huisje
van zjjn moeder een korte toespraak over
zijn karakter in verband met erfelijke eigen
schappen en gaat daarop naar bed. De toe
spraak en het hoofdstuk eindigen met deze
treffende woorden: s;oede nacht, moeder.
Ik ben vreeselij k moe", en dat is bet natuur
lijkste ran het geheele hoofdstuk.
Nadat deze kloeke zaak heefc plaats gehad,
zit Klaas angstig ep de thuiskomst van bet
hoofd der firma te wachten, in de hoop, maar
geheel niet zeker er van, dat hy bij de firma
Esc hen een postje zal erlangen.
Van zulke slecht doordachte toestanden
wemelt het boek.
2, Niet minder slordig zijn de persoonsuit
beeldingen. De aanwijzingen, die de schrijver
er nu en dan van geeft, de omschrijvingen
der karakters stemmen niet geheel overeen
met de uitbeelding. Er worden dingen van
verteld, die niet waar gemaakt worden in het
gedrag en woorden der personen. Men raakt
ook bier telkens de kluts kwijt en moet d»n
weer op weg geholpen worden door wat de
auteur niet in zijn personen belichaamt
maar aangaande hen meedeelt. Om weer een
voorbeeld te noemen. De moeder van Klaas
Baas treedt nogal in het licht, speelt een niet
onbeduidende rol in het verhaal. Kan iemand
zeggen wat dat voor een vrouw is? hoekig,
scherp, onbeminnelijk tot op bet
onverdragely'ke toe...
Dat ze een karakter heef: met duizeling
wekkende diepten vertelt de auteur wel, maar
maakt hij ons geenszins duidelijk. Frenssen
raakt het leven meer met zijne omschrij vingen
en aanduidingen dan met de gestalten zy'ner
verbeelding. En hoe fijn en zuiver gezien de
eerste ook dikwijls zy'n, in een roman is het
ons toch om levende menschen te doen, man
nen en vrouwen van vleesci en bloed.
3. Oak in de opvatting van goed en kwaad
kunnen wij geen eenheid vinden. Want wel
moraliseert de schrijver nu en dan opzettelijk
en treedt hij waarschuwend naar voren, maar
zonder dat ons ean krachtig zedelijke
opvatEn die waterleidingbuis, daar moate de
kuiketjes aeker door drinke. 't Waa o m te lachen,
't was o m j e dood te lachen. Zoo'n ezel I Anders
zoo piender, maar niu had-ie z'n eige toch
leely'k d'r tussche late neme. Ea al die koste
lijke olie, dag en nacht branden. Gekheid.
Dat kostte je minsten» twee kan op 'n dag.
Twee kan, achttien cente. En d'r kwam t u:? h
niks ran.
Pardoes bai ze de lamp uitgeblazen. Eerst
sckrok ze d'r van, maar dan schoot 'r wat te
binnen. Zes uur kwam Jan thuis. K wart voor
zes zou ze 'm weer ansteke. E a dan merkte
de bloed niks. D'r kwam tosh niks van.
Toen Jan thuis kwam, ging-ie ganw'seve
kijke. Alles stond nog net eender, als tosn-ia
wegging. Rustigjes maar laten staan, rustigjes
drie wekea. Alleen zoo van tijd tot tijd
maar 's luchten.
Bansden wachtte z'n vrouw. Schijnheilig:
, Geef my'n nou elke dag maar achttien
cente, dan zorg ik wel voor de olie"..
Goed, hier heb-ie ze voor morge"
Hy was er mee in z'n schik, dat z'n vrouw
zoo was bygedraaid. En iederen morgen,
vóór-ie nog uitging om de brieven te halen,
vulde ze de lamp. 't Gaf 'm vertrouwen, dat
z'n broeierij goed werd behartigd.
Maar eiken dag, 's morgens van kwart voor
negen tot kwart voor twaalf, en^'smiddags
van kwart voor twee tot kwart voor zes stond
de broedmachine op 'n lekker voorjaartochtje
van 't zolderraam, zónder vlam in de lamp...
* *
i *
| Al vier weken waren er verloopen en de
j eieren Jagea eren stil nog naast elkaar gerij l
Jan werd er zenuwachtig van.
,,'k Begrijp 'r niks van, jij?"
Net wat ik je gezegd heb. Hoe ken dat
! nou ook. Je heb je laten bedotte, wat ik
i je zeg i"
Den dertigsten dag gicg Jan voor 't laatst
kijken boven. Mistroostig trok-ie de la open,
Niets. Allemaal dood-wit. Als versteend,
j Toen blies-ie de lamp uit, de lamp, die dertig
dagen lang z'n kostelijke olie had verstookt.
Dertig dagen en dertig nachten,..
De eierea gingen naar den vuilnisman.
En Piet Wamel werd niet meer aangekeken.
Niks gedaan, Ka, zoo'n broedmesjien."
Heb 'k 't niet gezegd? Maar natuurlijk,
Ka wht 't niet."