Historisch Archief 1877-1940
No. 1712
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Niet lang geleden reisde ik, van Holland
komende, naar Aken en nam in Sittard een
kaartje voor de zijlijn, die mij naar
Herzogenrath zou brengen. Van Heerlen, of
liever gezegd, van Hoensbroek af, scheen
het mij, dat de streek aanmerkelijk veran
derde. Zij leek niet meer op dat gedeelte
van ons land, dat ik was doorgespoord. Wel
was het landschap niet zonder schoonheid.
Zachte heuvels wisselden met glooiende
akker relden en nu en dan vluchtte een
oude massieve hoeve aan mijn raam voorbij.
Doch het is niet over het min of meer aan
trekkelijke vaa dit landschap, dat ik zal
verhalen, maar van dat wat ik vernam in
den trein over den toestand van deze streek.
In den overigens zeer gezellig ingerichte
tweede klasse coupéwas ik in Sittard komen
te zitten tegenover een nog jongen man,
die naar het uiterlijk te oordeelen een
onderwijzer leek en die, toen ik een ge
sprek met hem was begonnen, dan ook bleek
hoofd eener school te zijn in eene van de
grootere plaatsen, gelegen aan het lijntje
Sittard-Herzogenrath. Wat hij mij vertelde
over dit land was nu juist niet om er een
gunstig idee van te krijgen en niet om te
wenschen daar zij a laatste levensdagen in
een otium cum dignitate te gaan slijten.
Kou, mijnheer, zeide hij mét een eenigszins
Limburgsen accent, dit landje zal u niet mee
vallen. Ik ben hier geboren en heb hier een
boel zien veranderen en dat in zeer weinige
.jaren. Als kinderen liepen wij hier in kleine
en groote bosschen en als jongens d waalden
wij ongestoord uren lang over de groote hei.
Het volk hier was vreedzaam en liet den voor
bijganger ongemoeid zijn weg gaan. Een
spoor was er toen niet. Wij reisden in
ouderwetsche diligences. Maar nu zijn er
hier kolenmijnen en een spoor gekomen en
nu is het alsof allerlei booze geesten uit
den zwarten kolengrond zijn losgebroken,
alsof de hel in de hoofden der menschen is
gevaren. Je ziet nu overal verdachte tronies
rondwandelen. Als zij niet trachten je
van je beurs te berooven, wat dikwijls ge
beurt, zoodra zij de kans daartoe zien, en
dat zijn meestal vreemdelingen, die dat doen,
dan zijn het menschen van deze streek, die
niet kunnen lijden, dat je een fatsoenlijken
jas draagt of een cigaar rookt. Zij hebben
niet veel in de wereld gezien en zij meenen,
dat zij, die niet in de mijn werken, of als
boeren op het veld, dat dat nietsdoeners
zijn en tegen die hebben zij een waren wrok.
Bij groepen trekken zij 's morgens naar de
mijn, stoken elkander voortdurend op en
vernielen zooveel mogelijk alles, wat langs
hun weg ligt. Jongens van 15 of 16 jaar
fooien de ruiten in en als men ze een
uitrander geeft, uiten ze dreigende woorden,
woorden die men niet kan nazeggen. Laatst
was ik aan het station Schaesberg, waar
ik moest wachten om den trein te nemen
naar mijn standplaats. Ik zag, dat ze daar
een houten wachtlokaal voor de mijnwer
kers hadden gezet, maar er waren geen
banken of stoelen in: het leek een hok voor
het vee, voor stieren of ossen. Er was
niamand in natuurlijk. Ik ging nu naar de
kleine wachtkamer van dat miserabel
stationnetje en kreeg toevallig nog een plaatsje
in den hoek op de eenige bank. Op den
vuilen grond lagen vier mannen te kaarten.
De bank zat vol, mijnwerkers en een paar
oude vrouwen met korven op hunne knieën.
Eene jonge frissche meid, (men kon zien dat
ze fatsoenlijk was), die ook binnen kwam
werden de smerigste moppen met nare be
minnelijkheid naar het hoofd gegooid, zoodat
het arme meisje wegliep en buiten in den
regen ging staan wachten op het perron, dat
nu met een dubbele rij prikkeldraad is afge
sloten, omdat de kerels er laatst als wilde
beesten doorheen braken en den draai met
geweld hadden stukgeslagen. Stukgeslagen,
zooals ze vóór acht dagen ook de deur van
de wachtkamer deden, waarop zij als dronken
mannen waren aan het beuken, maar nog in
tijds daaraan werden verhinderd door een
paar als mijnwerkers vermomde mare
chaussees. Gelukkig ging toen juist de trein
4IMIII1IIIIIIII1IIIIII
^ETLNSCHAPPEIIJKE
isf Een Tournier en eenyerreaeflteimf.
De kennis van de menachen of
menschachtige wezens, die voor ons op aarde geleefd
hebben, beperkt zi«h by velen alleen tot
korte berichten in dagbladen over een schedel
die bier, of een vollediger geraamte, dat duur
gevonden i?. De naam van den
wetenschappelijken ontdekker (voor velen onbekend) en
de vindplaats (voor nog meer een totaal
niets-zeggende naam) en geleerde termen
zooals prognath, dolichocephaal, enz., dat is de
hoofdinhoud dezer berichten. Verder nog wat
over aardlagen en 100,000 of 110,000 jaar
geleden, en de zaak ia compleet om dadelijk
weer vergeten te worden. Gelukkig zijn er
geleerden die behalve het boek met theorieën
dat zy over de enkele feiten schry'ven, ook
nog eens de moeite nemen het wezen, dat
zij in hun gedachten uit de enkele
beenfragmenten hebben opgebouwd, ook in tast
bare stof op te bouwen, zoodat er niet al te
veel gevergd wordt van het voorstellings
vermogen der leeken-toeschouwers. Tweemaal
is een dergelijke reconsiructie uitgevoerd, ns
van den Homo primigenius uit het vroege
steenty'dperk, den voorlooper van den Homo
sapiens, n tegenwoordigen mensen, en ns
van den Pithecanthropus erectus Dubois, den
aapmensen, door prof. Dobois gereconstrueerd
uit eenige beenderen, die door hem opge
graven zy'n op Java.
Op de eerste onzer figuren is het beeld
weergegeven dat de Amerikaan Lull van klei
geboetseerd beeft, voorstellende den mensch
uit het steentydperk, bekend onder den naam
van Homo primigenius (en ook wel onder
andere namen). Dit beeld is gemaakt met
behulp van verschillende gegevens; een van
de twee exemplaren, die in de beroemde
Belgische vindplaats Spy gevonden zy'n,
en de overblijfselen, die gevonden zy'n by
Krapina in Croatie. Het is mijn bedoeling
niet om na te gaan, hoe nit die weinige
gegevens de verschillende eigenschappen
afgeleid zijn die aan dat beeld gegeven zy'n,
wel om de hoofdeigenschappen zelf
weg, want de arbeiders begonnen reeds een
dreigende houding aan te nemen.
Maar zou men dan de politie niet kunnen
versterken of kan de stationschef tenminste
er niets aan doen ? waagde ik in het midden
te brengen.
Och! mijnheer de politie is er zelden en
de chef, wat kan die arme man er aan doen?
Hij doet al zijn best. Maar n man, wat kan
hij tegen honderd ? Ja, er mocht hier gerust
wat meer politie komen, want het is hier op
het oogenblik de slechtst befaamde streek
van heel Nederland. Het wordt hier zo»
langzamerhand een bevolking, die men wel
het uitraapsel van heel Europa kon noemen.
Er werken hier Kussen, Polen, Hongaren,
Oostenrijkers, Italianen, Noord-Duitschers.
Zij zijn hierheen gekomen, omdat ze in
hun land meestal iets op hun kerfstok had
den. Hier bederven zij het landvolk, dat al
had het ook geen zeer gunstig karakter,
vroeger tenminste uit eerlijke menschen be
stond. Bij de toch al niet goedaardige
inheemsche bevolking van oostelijk
Zuid-Limburg werkt die associatie met de slechtste
vreemde elementen allerverderfelijkst. Deze
streek heeft eene toekomst, maar welke ?
In de laatste jaren is in Heerlen, Schaes
berg en Niauwenhagen de bevolking ver
dubbeld. Nieuwe huizen worden overal ge
bouwd, maar in een stijl en bouworde zoo
leelijk, als zij nergens in heel Nederland
worden gezet. Het esthetisch gevoel man
keert geheel by de menschen in deze streek.
Over den smaak valt wel niet te twisten,
maar over het schoone of leelijke van deze
nieuwe huizen is nooit getwist en
iedereen, die hier komt is het daarover eens.
Dit zou misschien nevenzaak zijn, maar van
een volk, dat het schoonheidsgevoel geheel
mist, is niet veel te verwachten, integen
deel: het deugt moreel ook niet. Nu reeds
wordt er bijna dagelijks gestolen, de
courantjes uit de buuit staan er steeds vol van.
Appelen en peren hangen nergens mér
veilig? de aardappelen worden ep
klaarlichten dag uit andermans grond gelicht.
De wasch, die op de heggen hangt te
droogen of op het gras ligt te bleeken, ver
dwijnt soms als sneeuw voor de zon. De
ofierblokken in de kerken worden op zeer
kunstige wijze van hun inhoud ontdaan,
Bij stelen blijft het soms niet. De kruis
beelden langs den weg worden 's nachts
dikwijls vernield en wat geeft het of vrome
handen er weer nieuwe plaatsen? Telkens
worden die streken herhaald. Het is alsof
de tijden der Bokkenrijders willen terug
komen, maar niet die tijden met het toen
malig geheimzinnige waas overhangen, maar
de brutaliteit in het klare zonnelicht. Het
gevolg van dit alles is, dat geen enkel mensch
van eenige beschaving, behalve de ambte
naren van de mijnen, die hier moeten zijn,
zich hier komt vestigen en dat de streek
leeg loopt aan fatsoenlijke menschen. Geld
wordt er overigens genoeg verdiend, ar
moede is er weinig in vergelijking met
andere gedeelten van ons land. Hadden wij
maar het strengere duitsche regime, het
forschere optreden der autoriteiten, van de
gewapende macht of de politie.
Zoo ongeveer sprak mijn overbuur in het
coupé. De man had met overtuiging tot mij
gesproken en daar ik aan een der stations
vóór Herzogenrath wilde uitstappen, nam
ik afscheid van hem met a<m hem de hoop
uit te drukken, dat hij mij zou blijken een
te zwarten kijk opdedingen hier te hebben.
Doch helaas! mijn vriend scheen mij bij
nadere ondervinding niet te hebben over
dreven. Toen ik mijn station genaderd was,
stond daar eene schare mijnwerkers te
wachten, die toen de trein nauwelijks stil
stond, de wagens besprong en stormender
hand naar binnen drong. Ik moest mij weren,
om uit mijn tweede klasse te komen, want
van die trap wilden zij gebruik maken om
in hunne derde klasse te komen. Daar hoorde
ik een paar meisjes gillen, die niet naar
buiten konden en een woestaard sloeg de
glazen van een deur stuk, zoodat de scherven
rinkelden. Een gevecht ontstond, want er
moesten nog meer menschen uit de wagens.
Politie was er niet en het spoor vertrok met
de schreeuwende, 'en tierende menigte.
Door wat ik gezien en gehoord had niet
even te bespreken. Het is een man
^an geringe lengte (1.57 M.) maar van
stevigen bouw. De dikke buik van de
vegetarische hoogere apen i i verdwenen, de
torso-vorm is ontleend aan die der
N.-Amerik. Indianen, omdat Lull meent dat de
voedingsvoorwaarden vry'wel gely'k waren. De
steenty'dmensch was een geweldig jager,
want zijn geraamtedeelen vond men in holen
waar n heil veel overblyfeels lagen van dieren,
die hy' als voedsel had gebruikt. De knieën
Fig. 1. HOMO PRIMIGENIUS OP MENSCU UIT
DEN VROEGSTKN STEENTUD. Beeld, gemaakt naar
de gegevens van verschillende geraamte-vondsten.
zeer vroolijk gestemd, vervolgde ik mijn weg
door de kale boomlooze velden. Een enkele
leeuwerik zong heel hoog, verloren in de
lucht en het was of hij mij begeleidde. Die
stem daarboven was iets beters dan de
stemmen dier menschen, die ik pas had
gehoord. E n treurig dacht ik aan de naderende
toekomst, wanneer de descendenten dezer
bleeke mannen hunne woningen hier zullen
planten en deze op en neergaande velden
de straten zullen zijn van een groote stad.
In deze onheilspellende mijnwerkersoogen
en op die meedoogenlooze botte lippen ligt
de kiem van het toekomstig geweld ver
scholen. Een pas uitgekomen duitsche roman
noemt deze mannen waarschijnlijk half ern
stig, half ironisch, die Herren der Erde. De
titel luidt aldus. Wanneer wij de boeken van
den diepzinnigen socialen wijsgeer Georges
Sorel open slaan, dan lezen wij daarin, dat
het bestaan der toekomstige menschen wereld
op het geweld en niet meer op de
intellectueele krachten van vroeger zal berusten;
dat ook voor de socialistisch intellectueele
leiders, uit de bourgeoisie voortgekomen,
geen rol meer zal zijn weggelegd; want
dat ieder die uit de bourgeoisie zal zijn
voortgekomen per se de vijand ie, aan wie
door de mannen van het toekomstig geweld
geen pardon zal worden geschonken. Wan
neer eenmaal het klokje van het groote
oproer zal luiden in deze boven van boomen
kaalgeschoren en beneden overal onder
mijnde landen, dan zullen deze sombere
schare optrekken tot het vernietigen aller
beschaving en van al het schoone, evenals
in de tijden der volksverhuizing de oude
beschaving werd weggevaagd als door een
lavastroom, die alles begraaft op zijn weg,
en eeuwen en eeuwen zal het weer moeten
duren eer wederom zal zijn herwonnen en
opgebouwd, wat werd verbrijzeld.
Treurig ging ik mya weg en de gedachte
kwain naar boven of het niet wenschelijker
ware voor dit gedeelte der aarde, dat zij
zooals eenige cosmologen voorspellen, door
een zwervenden gloeienden wereldbol voor
goed werd weggevaagd uit het heelal.
F. EKESS.
Tooaeel.
Joseph in de klem". (De H a g
espelers).
Na Een ideaal echtgenoot" (wij noemen
dit stuk om zy'n bestanddeel blijspel), Do'ly
betert zich", De Oester" thans Joseph in
de klem", en dat alles binnen de grenzen
van twee seizoenen het is wat veel. Niet
het minst, omdat dit vele, elk dezer
tooneelspelen niet zoo heel veel is. Wy' willen
hiermee niet gezegd hebben, dat stukken
als Uolly betert zich" en Joseph in de
klem" slechte stukken zijn; hun auteur
is iemand die met groote handigQeüzy'n
spelen bouwt, die, verder, zonder blijkende
opzettelijkheid te kens komt waar hij wezen
wd, en luchtige, vlotte gesprekken schrijven
kan. Maar het is alles: nogal mager en
anemiek.
De Oester" en Een ideaal echtgenoot",
gedeelte blijspel, zijn in aard vrijwel gelijk
aan de twee stukken van den heer Jones;
De Oester" is wat minder, de bedoelde
tooneelen van Een iieaal echtgenoot" niet
belangrijk mér dan d« gedramatiseerde
ervaringen van Dolly en Joseph. Alle vier
deze Engelsehe Society plays" doen aan als
de gemakkelijke kout van een goed gekleede
heer in bepaalde kringen: tot een uitbundige
lach geven zy'ne verhalen geen aanleiding,
en een si ille glimlach van begrijpend genieten
wekken ze al evenmin op, .daardoor zijn ze
niet fijn geestig genoeg.
De leider van De Hagaspelers" heeft nog
nimmer iets op het tooneel gebracht dat grof
is of onhebbelijk of vulgair. Maar eenander
uiterste is : het klearlooze. En met stukken
als Joseph in de klem" en dergelijke kont
men dat laatste bedenkelijk dicht nabij. Ook
zal de heer Verkade nog wel in andere werken
dan het groote drama meer wezenlijk leven
en ondergrond kunnen vinden, zonder dat
fijner voelhorens aan te krasse rauwheid
zich behoeven te stooten.
zijn iets gebogen eu da heele romp is iets
voorover gebogeu, overeenstemmend met de
buiging der gevonden wervelkolom. De hou
ding lijkt dus veel op die van jonge kin
deren of grysaarda. De benedenbeenderen
zijn kort en ds groote teen staat iets van de
andere teenen afgewend, hoewel de
steenty'dmenach niet meer met zijn groote teen het
zelfde handige" werk kon verrichten als de
apen. Het voorhoofd is laag en vlak, met
ver vooruïtstekenden rand boven de diep
liggende oogen; de nens is breed en de
kaken steken iets vooruit. De onderkaak is
stevig, maar mist nog onze kin (bij het beeld
is dit laatste onduidelijk, door het elegante
puntbaardje). Het lichaam is vrij sterk be
haard. In de linkerhand d raat t hij de kaak
van een bekenden tijdgenoot'' nl. een
holenbeer, terwy'l in de rechterhand een bewerkte
vuursteen vastgehouden wordt, tot een werk
tuig gemaakt door het doen afspringen van
splinters tot dat de gewenschte vorin bereikt
is. Deze vuursteenen werktuigen zijn typisch
voor het gteenty'dperk, waaraan aij den naam
gegeven bebben, evenals in latere, meer ge
civiliseerde ty'den bronzen en ijzeren instru
menten het brons- en ijzertydperk doen
onderscheiden. Die steenen instrumenten zijn
lang niet alle gelijk; evenals men zich in een
ijzerwinkel verbaast over de vele soorten
spijkers, vijlen, beitels, enz., zoo kan men dat
ook doen by' de zeer verschillende steenen
instrumenten, die gevonden zijn.
Bij onzen steentydmensch duidt dit werk
tuig aan dat hij zich reeds op een vry hooge
beschavingstrap bevindt. Deze menschensoort
heeft in Europa geleefd voor den laatsten
y'stijd d.w.z. voor den laatsten keer dat Europa
voor een groot deel tijdelyk onbewoonbaar
werd gemaakt door een dikke
gletscher-y'slaag, die vanuit het Noorden zich over de
landen voortschoof, op een tydstip dat l &
200.000 jaar achter ons ligt. Wat er precies
met dit ras gebeurd is, is onzeker; in elk
geval is het ras er niet meer. Wat op 't
oogenblik het meeste door my' gereleveerd
wordt is dat deze mensensoort zeer weinig
aap achtig was. Wanneer men de af beelding
nog eens goed beziet, en men stelt zich dezen
man voor, in gekleede jas en wat daarbij
behoort, vervangt vuursteen en beerenkaak
door wandelstok en citybaa;, dan zal iedereen,
evenals ik, verscheidene menschen aan kun
nen wijzen, die er een minder fatsoenlijk"
gezicht op na houden.
Van de voorstelling als zoodanig, hebben
wy behalve de goede aankleeding" gewaar
deerd het spel van den heer Verkade (Joseph,
mannelijke hoofdrol) zelf, in het eerste bedrijf,
waar hy inderdaad creëerde, dat is:
een andere persoon dan die in de
tooneelspeler zelf is doen leven op het tooneel
(in de volgende bedryven wekte hij te zeer
de herinnering aan zijn spel in Een ideaal
echtgenoot"), en vooral de Verona Mayne
(vrouwelijke hoofdrol) van mej. Alice Plato.
Nu als by' Een huwelijk onder Lodewyk XV"
was smaakvolle irgatogenheid een kwaliteit
van mej. Plato's spel. En zy' heeft daarby
gespeeld met zoo veel verve als de rol toe
liet. In het laatste bedry'f hebben wij deze
Lady Verona al bizonder gaarne geaccepteerd;
hare stille verontwaardiging b.v., als zij zich
losgemaakt heeft uit den bruten greep van
haren echtgenoot, was precies-goed.
G h e 11 o"
(Nederl. Tooneelvereeniging).
En dan hebben wij, na zooveel jaren!,
Ghetto" weergezien, iu eene bijna geheel
nieuwa bezetting. Men zal reeds door de
dagbladen weten, met hoeveel ingenomenheid
de reprise van Heijermang' oudste
stuk-vanbeteekenis is ontvangen. Wat ons betreft,
wij hebben de mooie tooneelen die het bevat
nog meer dan vroeger bewonderd. Hoe
voortreflyk heeft zich b.v. in het eerste bedry'f
de scène gehouden tusschen Sachel, Aaron en
Esther, waar dit drietal over het partijtje
wol, met een katoenen draad er doorheen,
en het huwelijk van Bebecca met Eafaël
onderhandelt. En hoe kostelijk is de fijne,
innige Rebbe-figuur gebleven, die tevens de
belichaming is van je jeugd die je nooit
vergeet". Maar daarentegen hebben wy' onzen
vriend Rafdël en zy'ne betoogen nog wel iets
bezwaarlijker gevonden dan vroeger.
Van de spelers stond naar onze meening
mevrouw de Boer?van Ryk, in haar oude
bakende Esther-rol het hoogst. Welk een
kleurig figuurtje was deze Esther, en karak
teristiek als een beeldje van Mendes da Co sta.
Ook verder een verdienstelijke voorstelling,
al was de acliel van den heer Louis de
Vries brokkelig, en allerminst de sterk om
lijnde persoonlijkheid die de Sachel is van
den schryver Heijermans.
FBANS MIJNSSEN.
Onze Floraiescliiete.
Als een vroolyk nummer op het sombere
programma der nieuwste geschiedenis van
Duitsctuand is de strijd over de echtheid
van het Flora-beeld. De Keizer als hoogste
beoordeelaar beweert dat het echt is en schenkt
aan dr. Bode de Medaille van verdienste,
natuurlijk: wat in 's Keizers naam is geschied,
moet goed ZIJD.
Maar onverbiddelijk staat daartegenover
het getuigenis van den zoon van den uit
drager, dat er een oud vest van zijn vader
in zat. Met wetenschapely'ken ernst weri er
geboord en ... het vest kwam voor den dag.
Welk vulsel een beeldhouwer ook gebruiken
moge, hoogstwaarschijnlijk toch wel geen
oude vesten.
Nu is namaak nooit moeielijker te be
wijzen, dan in werken van kunst. Gelijk
Daguerre en Nlepce de Saint Victor nage
noeg tegely'k de pbotographie uitvonien, zoo
kunnen ook twee schrijvers, twee schilders,
twee beeldhouwers tegelijkertijd dezelfde
leidende gedachte voor een kunstwerk hebben
en als beide werken verschijnen, zijn er
dadelijk beoordeelaars gereed om zonder
aanvoering van eenig bewy's eene beschuldi
ging van navolging uittespreken.
Een geval van geheel tegenovergestelden
aard, waarbij namelijk de echtheid scheen
vast te staan, beleefden wij hier ie lande in
1874 of wat later.
Met groote zorg ingepakt en tegen een
hooge som verzekerd, kwam uit Home een
kist, die, gely'k de begeleidende papieren
zeiden, niets minder bevatte dan de Danae
van Titiaan.
Met eerbied en huivering werd de kist
Met opzet wijs ik hierop, omdat dit totaal
niet het geval is met den aapmenech, dienik
nu bespreken z&\. Reeds jaren geleden,
voordat Luil zy'n beeld ontwierp, heeft prof.
Dubois voor de Parijecbe tentoonstelling een
beeld gemaakt van zijn Pithecanthropus,
afgaande op eeu schedeldak, een paar kiezen
en een dy'been, die hij gevonden had
bij Trinil op Java, in aardlagen, die heel
veel langer geleden ontstaan zy'n dan de
Fip. 2. PrrniiCANïiiROPus ERECTUS (Duboie)
of OPGERICHTE AAP JIENSCH.
Ontworpen, met de gegevens van
geraamtevondsten op Java.
ontepy'kerd, onder het beste licht, waarover
het gebouw van Arti et Amicitia beschikte,
werd het kunstwerk opgesteld en de bevoor
rechten hadden het geluk het te aanschouwen.
Het werk vond dadelijk bewonderaars
onder de kunstenaars: de een herkende de
kleurschakeering van den meester, de ander
zijn penseelstreek, een derde zy'n ly'n, een
vierde het vallen van het licht, kortom er
bleef geen twy'fel meer over, we stonden
hier tegenover eene schepping van den
grooten meester. En hoe grooter het aantal
personen werd, die het kunstrtnk aanschouw
den, des te grooter werd de bewondering,
des te vaster de overtuiging der echtheid.
Toen kwam er een brief uit Rome aan
De Spectator en wel van den schilder J. P.
Koelman, den schrijver van In Roma" (inder
tijd ook in de Guldens-editie verschenen).
Deze gaf een kort ondeugend overzicht van
de herkenningsstudiën, waarover hy gelezen
had en eindigde met de mededeeling. dat
men zich verder geen moeite behoefde te
geven, hij gaf nl. het adres op, waar het
kunstwerk was vervaardigd en een ander
adres, waar het was oud gemaakt. Daarop
volgde diep stilzwijgen en bleven verdere
bewy'zen van echtheid achterwege.
Men was door de opgave dier adressen
overtuigd.
Zoo iets afdoends was voor de Flora-buste
wellicht niet mogelijk, want al kon men uit
de snit van het vest de periode der mode
en daarnaar den tijd vastste'len, waarin het
vest gemaakt was, men kon hoogstens en
dan nog slechts met vertrouwen op des uit
dragers zoon bij benadering aannemen, wan
neer het in het beeld was gestopt.
Vergely'k daarmede de drie letterkundige
bedriegerijen in Engeland: Macpherson die
in 1762 begon gedichten van Ossian uit te
geven, Chatterton die in 1769 op 17-jarigen
leefty'd de gedichten van Thomas Rowley
uitgaf en Ir eland, die omstreeks 1790 onbe
kende werken van Shakespeare het licht
deed zien, alles het eigen werk der uitgevers.
De laatste was spoedig vergeten, hoewel
toch een stuk Vortigern in 1795 werd opge
voerd, waarin de beroemde tooneelspeler
John Kemble optrad.
Chatterton vergiftigde zich op 18 jarigen
leeftyd, dadelijk na de ontdekking van zijn
bedrog.
Maar Macpherson, wiens nagemaakt Gaelic
uit de 3e eeuw n. Ch. een stormachtige
letterkundige beweging wekte door geheel
Duitechland en zelfs Rusland en. naar beweerd
wordt, zelfs in China, zy'n werk is o. a. vol
gens sommige encyclopaedieën (Meijer by'v.)
nog niet bewezen onecht te zijn. De eenige,
die dadelyk twijfelde, was dr. Johnson, maar
in 1840 werd het doorslaand bewy's geleverd
door Talvj (Therese Adele Louise von
JacobRobinson, Die nachtheit der Lieder Ossians).
Hier te lande geloofde Bilderdyk en ver
taalde o. a. den geheelen Fingal, in jaarboek
jes en tijdschriften, verschenen vertalingen
en fragmenten en wy' lazen op school in onze
leesboeken proeven van die vertalingen. In
1845 werd J. P. Arend doctor honoris cauaa,
hy schreef een uitgebreide verhandeling, die
hy opdroeg o. a. aan de hoogleeraren
Siegenbeek, Bake, Hofman Peerlkamp en Schrant,
daarin was weer een vertaling van den Fingal
opgenomen en werd weder de echtheid der
liederen verdedigd. En in 1879 heb ik my'
veel onaangenaamheden op den hals gehaald,
door te weigeren een berijmde lofrede op
Macpherson's Ossian in den Tooneelalmanak
op te nemen.
Nog onlangs is over het Oeta Linda Bok
in eene afzonderlijk werkje het een en ander
gezegd: daarover kunnen we dus zwy'gen.
Maar mtt de beide exemplaren: De ruiter
met het rosse paard en het oorspronkelijke :
Robeipierre voor mij, heeft het my nog veel
moeite gekost, de schrijfster of samenstelster
van het eerste overtuigend te bewy'zen, dat ze
zich aan brutale letterdievery had schuldig
gemaakt.
TACO H. DB BEER.
vindplaatsen van den steenty'dmenscb.
Dit dier is weergegeven in onze tweede
figuur en reeds bij een oppervlakkige be
schouwing valt op dat hier geen sprake meer
is van een wezen dat nog voor een modern
menEch kan doorgaan; de gedachte aan een
aap komt onwillekeurig in ons hoofd op, al
is het dier by' lange na geau aap meer.
Het wezen is 1.70 M. lang, dus meer dan
de steenty'dmensch. Het hoofd vertoont veel
aap-achtige, vooral in het sterk terugwijkende
voorhoofd en de sterk overwelfde oogkassen;
half aap-achtig, half menschelijk zy'n de neus
vorm, de ooren, kin en mond. De grootte
van den schedel is meer menachelyk dan
aap-achtig. Wat het verdere lichaam betreft,
zy'n de armen lang, de handen en voeten
groot, de teenen lang en bewegelyk, zoodat
het dier in staat waa zijn voeten nog flink te
gebruiken by het klimmen, dat het
ongetwyfeld nog deed. De voet is verder reeds een
echt loopwerktuig zoodat het klimmen niet
meer zooveel gedaan werd als bij de apen. De
been en zijn recht en de rug is reeds gewelfd,
als teekens van een opgerichten gang. Ook
de hals is een echte menschelijke eigenaar
digheid. Uit dit alles blijkt, vooral by
vergelyking met de andere afbeelding, dat deze
aapmensch veel aap-achtiger was dan de
steenty'dmensch, die een veel veifijcder *n
voor ons oog aangenamer indruk maakt.
Uit de hersenafgietaels, die prof. Duboii heeft
gemaakt, heeft hy afgeleid dat deze aapmensen
reeds een begin van een gearticuleerde spraak
bezat, terwijl de steentijdmenech hem in dit
opzicht allicht verre de baas was. De aapmensch
heeft in zijn handen een stuk gewei dat hy
beschouwt en bepeinst als een mogelijk wapen,
hierdoor reeds een begin van beschaving
vertoonend, veel lager echter dan van den
steenty'dmensch met zy'n vunrsteenwerktuigen.
Waar moeten wy deze besproken wezens
tnsscben onze voorouders plaatsen? De
steentijdnmnsch is allicht geen directe over-over
grootvader in rechte ly'n, maar htt scheelt
toch niet heel veel. De aapmensch echter
mag men zich voor tl niet denken als een
schakel tnstchen apen en menschen; hy is
vermoedelyk tegely'k met den mensch ontstaan,
dus voor ons i» hy een zeer verre verwant
in een zijtak der menschely'ke familie, dus
een soort verre achterneef van onze voor
ouders.
P. VAN OLBT.