Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMEU WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1713
Mr. T. M. C. ASSER,
50 JAAR DOCTOB IN DE RECHTSWETENSCHAPPEN.
Daar iedereen zich nog het uitvoerige
levensbericht herinneren zal, dat Prof.
Mr. G. A. van Hamel den grooten Neder
lander Mr. T. M. C. Asser op zijn
zeventigsten geboortedag (zomer van 1908)
in dit Weekblad heeft willen wijden,
meenden wij te meer reden te hebben
ditmaal, om een woord van hulde, ons
tot een buitenlandschen vriend van den
jubilaris te wenden.
Wq deden dit in de eerste plaats tot
den Engelschen staatsman en rechts
geleerde van Nederlandschen afkomst
Lord Reay, die, buiten zij n land ver
toevend, zich toch heeft willen haasten
een woord van hulde te zenden.
Red.
* *
16 April 1910. Montere y, Cannes.
Gaarne sluit ik mij aan bij de hulde
aan mijn vriend mr. T. M. C. Asser te
brengen 19 April.
Sinds ik zijn promotie bijwoonde, heb
ik steeds met de meeste belangstelling
zijn schitterende loopbaan gevolgd.
De merkwaardige invloed van het
volkenrecht op de publiekrechtelijke
en privaatrechtelijke internationale ver
houdingen in het tijdvak, dat achter ons
ligt, is grootendeels te danken aan het
talentvol initiatief, het praktisch inzicht
en de onvermoeide werkzaamheid van
den hooggeachten jubilaris.
De Conferenties voor het Internationaal
privaatrecht door hem ontworpen, de
beide Vredesconferenties, de handelingen
van het Inatitut de Droit International
getuigen van de buitengewone scherp
zinnigheid van den rechtsgeleerde, wiens
adviezen de Regeering steeds op de
hoogste waarde heeft geschat.
Nederland mag trotsch zijn op hetgeen
door Asser verricht is ter handhaving
der roemvolle tradities van de beoefening
van het volkenrecht en op dealgemeene
erkenning zijner groote verdiensten ook
buiten de grenzen van het Rijk.
/ REAY.
uit zijn ittieitntiii.
Mr. Agser heeft aan het Athenaeum
Illustre te Amsterdam zijn recht «studiën
volbracht. Nieuwsgierig, heb ik dezer dagen
gebladerd in de studenten-almanakken,
waarin zijn naam als corpsstudent is te
vinden.
Oude deeltjes! Kleiner dan die van thans,
en zonder de schittering der portretten van
den Illustrissimus Senatus Studiosorum
Amstelaedamensium met Jacob of z\jn opvolgers
erbij, zonder ook al het zakelijke van deze
zakelijke tijden ... mér letterkundig, mér
van een kleinen kring, met mér cachet
vooral.
Ziehier het almanakje van 1856. Nauwe
lijks achttien jaren oud mag toen T. M. C.
Asser .zijn geweest. Hij was, zegt ons de
lijst, student wonende Heerengracht bij
het Reguliersplein", hij was het met H. P.
Tooneel.
Hannele's Hemelvaart". (Neder!.
Tooneelvereeniging).
Met groote toewijding is door de Tooneel
vereeniging Haaptmann's droomgedichi"
ten tooneele gebracht. De regie had vele
bezwaren te overwinnen, o a. het gevaar dat
de vertooning der bovenaardfche wezens
hier en daar mal werd. Doch nu wy' het
resultaat hebben gezien als: een zeker waar
deerbare, want het werk vaa den schrijver
geenszins bedervende voorstelling, na vragen
wy ons toch al waardeerende af, of die
toewyding niet een beetje misplaatst was.
Haunele" op te voeren kort na de ver
schijning van dit werk, zon zeker een daad
zijn geweest. Maartban», nu de nieuwe rich
ting van Hauptmann" alweer niet nieuw meer
is, en men het werk buiten allen stry d rustig
Baar zy'ne innerlijke waarde kan
beoordeelen, vindt men dit Hancele" niet meer zoo
heel belangryk. En men bedenkt, dat onze
tooneel-litteratunr sedert een spel-van-droom
en-leven rijk is geworden, dat ons niet alleen
door zyn Hollandschen aard nader staat,
maar dat ook inniger, treffender, zuiverder
ia dan het Duitsche stuk. Wy' bedoelen
natuurlyk Uitkomst" van Herman Heijermans.
Hannele's Hemel va «t" is eigenlyk over het
geheel wat alapjes, en valsch lijkt ons veel
in de drot»m-verbeeldingen.
Hannele, het kind, heefc andere in vloeden
ondergaan dan Jan van Uitkomst", en dat
onze lieve Heere Jezus" en engelen haar
G. Quack, en o. a. met drie van Lenneppen,
en met den medicus B. J. Stokvis.
De Almanak geeft de juiste opgaven van
vertrek en aankomst der vele diligences
en paardenraderbooten" en drie kleine
bladzifdjea bevatten, wat men thans het
(dikke) spoorboekje noemt. ?.
Aardige oude klein-octayo!
Het literaire deel heeft inzendingen van
T. M. C. A.
De jurist was dichter!
De jurist van nu moet dan maar lijden,
dat wij iets openbaren van den dichter van
toen:
ODE.
NAVOLGING VAN HOEATIUS.
Ik haat de ijdelheid d er ondermaanschedingen,
Zwy'gt allen stil en luistert naar mijn woord :
Ik mazenpriester zing voor maagden en voor
knapen
Gezangen als nog nimmer zyn gehoord.
De vorsten hier op aard' beheerschen hunne
volken
Maar Jnpiter heerscht over 't vorstental,
Hy die met roem omhuld door 't vallen der
Giganten,
Op zijnen wenk doet sidderen 't Heelal.
Het is der Goden wil dat de een het land
bebouwe
Met meer geluk dan de andere beloond,
Dat de een verheven wordt tot schittrende
eereposten,
D* andre wordt miskend, veracht, gehoond.
Hetzelfde lot zal toch weldra hen allen treffen,
De grooten en de kleinen al te zaam;
Het koude Noodlot spint den draad van
ieders leven,
En d' urn des Doods omsluit een ieders naam.
Noch 'dKonings heerlijk maal, noch 't zoet
gekweel der vogels
Noch 't lieflijk snarenspel verkwikt den man
Aan wien een dreigend kwaad steeds boven
't hoofd blijft hangen,
En wien geen slaap verpoozing schenken kan.
Ce kalme slaap van hen die rustig 't land
bebouwen
Heeft geene walging voor het need'rig huis,
Noch voor het hemelseh groen der welige
landouwen
Van Tempe, ritalend door een zacht
gedruisch.
Hen die geen' overvloed, maar slechts genoeg
begeeren
Bekommert niet de woelende oceaan,
Noch de ondergaande Beer met zy'ne woeste
vlagen,
Noch Haedus met zyn' ruwen stormenbaan.
Noch als de wijnstok door den hagel wordt
geslagen,
Noch als Demeter onze hoop misleidt,
't Zij dagen, nachten lang de regen steeds
bly'ft stroomen,
Of de akker weken lang aan droogte lijdt
Wordt zyn gemoed geschokt. Den rijke
daarentegen
Die 't koele strand der kalme zee bewoont
Zoolang de Julyzon het aardrijk doet
verschroeijen,
Maar wien de zwarte zorg in' t harte troont
Kan 't Phrygisch marmer niet ontrukken
aan zijn' smarten,
Hy is en bly'fc gefolterd door 't verdriet.
Waarom zon ik dan nog naar y'd'le schatten
streven ?
Mijn need'rig dal, neen, ik verlaat u niet I
T. M. C. A.
Wil de thans weldra twee en zeventig
jarige jurist van wereld vermaardheid vrien
delijk op deze, als kinderen ongewis zich
bewegende maar evenzoo vriendelijke ver
zen neerzien P
De man, die ze vier en vijftig jaren ge
leden met zorg, en zeker met fierheid heeft
samengesteld, heeft er nog voluit de
frisehheid van geest voor!
i>. S.
Mr. J. A. Levy.
1860-1910.
Over Mr. J. A. Levy zou maar n
man naar waarheid en waarde kunnen
schrijven, en die kan het juist niet, want
dat is Mr. Levy zelf.
Dat ik het nu doe, daartoe heb ik, op
de uitnoodiging van den Hoofdredacteur,
besloten met grooten schroom. Want ik
vermeet mij niet, te kunnen vatten dezen
denker, te kunnen omvatten dezen ge
leerde of te kunnen stileeren dezen stilist.
Ook moet ik om gemis aan
beschikbaren tijd tot wel heel weinig mij
beperken en dat vind in de eerste plaats
ik zelf jammer genoeg. Want juist hier
ware zoo heel veel te schrijven; en nu
zal dit weinige allicht ook onvriendelijk
lijken en bovendien pover staan tegenover
in heur koortsdroom verschijnen, nemen wij
zonder innerlyk protest onmiddellijk aan. En
Hannele is een meisje en is ook daardoor
innerlyk anders dan Jan. Het erge is echter :
dat Jezus en de engelen een taal spreken,
waarvan wy,toehoorders,niet geloovenkunnen
dat het hoofdje van een Hannele haar heeft
gehoord; want deze taal is: uitsluitend
de taal van den schrijver Hauptmann. De
groote liefde waarmee de schryver Heyermans
zich in het hoofdje van zyn Jan heeft inge
dacht en -gevoeld, bleef den Duitachen auteur
-naar het schijnt bij zyn werk ver. En te erger is
dit, omdat het stuk realistisch is ingezet,
zoodat wij nu ook verder realiteit willen heb
ben, al is dat dan de realiteit van een droom.
Met uitzondering van een enkele plaats,
waar de opstandige auteur even meespreekt,
kan alles in den droom van Uitkomst" in
het hoofdje van Jan zyn doorleefd, do at het
ons als zoodanig aan, treft het ons; op
het realisme van het begin volgt by Haupt
mann daarentegen een fantasie van den
schrijver, welke buiten het leven staat en
eigenlyk niets anders is dan ouderwetsche
romantiek.
Toch zou de opvoering een goede reden
kunnen hebben gehad. Indien namelijk de
regie in de vertooning van den droom 'ie
gelegenheid had meenen te einden om iets
bizonders, in den zin van bizonder- goeds, te
laten zien. Iets als de oplossing van een
moeilijk vraagstuk voor de regie. Indien zij
een schoone illusie vermeend had te kannen
wekken
Welnu, de, demonstratie van iets nieuws,
van nieuwe inzichten die reeds tot iets goeds
iemand voor wien het schrijven van
boekdeelen een gewone zaak is.
Toch voel ik voor dezen Doctor Juris
van vóór 50 jaren zooveel en zoo sterk,
dat ik niet kan afwijzen, als voelde ik
daarvoor ternauwernood, het aanzoek,
om, zij het dan kort, een woord van
hulde voor hem neer te leggen op den
morgen van dezen herinneringsdag, ter
begroeting.
Maar nu ik het geheel te nemen niet
vermag, neem ik een stuk. Hij zelf,
ei teerend altoos uit wonderrijken
citatenschat, zou mij, aanmoedigend,voorhouden:
Gebt Ihr ein Stück, so gebt es gleich in
Stücken."
Welnu dan, ik kies een stuk, te rade
gaande met mijn eigen herinnering.
Kiezen is hier echter het goede woord
niet. Het zou aan Mr. Levy's
Indeterminisme" doen denken, aan Psychische
causaliteit", aan mijn beweerde vrijheid
om ook een ander stuk te nemen. Maar
er is voor mij geen vrijheid in dezen.
Ik ben niet alleen, maar ik voel mij ook
absoluut gedetermineerd om over niets
anders te schrijven, dan over Mr. Levy
in de Juristenvereeniging.
Dat beeld dringt zich naar voren in
mijn herinnering. Duidelijker gezegd, in
myn herinneringen, in het meervoud.
Het is niet een herinnering van 40 jaren;
het zijn 40 herinneringen van n jaar
elk. In iedere jaarvergadering kwam een
nieuwe indruk de indrukken van vorige
jaren achterna; maar niet om de oude
te verdrijven, veeleer om ze te versterken,
om er zich aan vast te klinken en te
smeden, zoodat ze nu samen vormen n
beeld.
Voltooid is het beeld nog niet, naar
wij hopen. De krachtige doctor juris
belooft nog meer nieuwe indrukken, in
denzelfden stijl en van dezelfde diepte te
voegen bij de oude; en verscheiden jaren
lang nog mogen de goden ons gunnen,
dat wij de hamerslagen hooren neervallen
op het smeedwerk van dezen juridischen
Vulcaan.
Nog niet afgewerkt dus, naar wij
hopen, maar toch al een beeld.
Hoe gaarne had ik mij en mijn lezers
het genoegen gegeven, om over die lange
werkzaamheid van Mr. Levy in den
juristenkring de oogen te laten weiden,
zoekend en vindend een nauw te gelooven
rijkdom van treffende gedachten en uit
spraken over het geheele gebied der
rechtsgeleerdheid.
Heden burgerlijk of handelsrecht,
morgen procesrecht of staatsrecht, of
strafrecht. Met een kleine schakeering
in de woorden, was Mr. Levy wel het
eenig lid der Vereeniging?naast den ook
door hem zoo hoog vereerden A. A. de
Pinto die het oude Homo sum et nihil
humani a me alienum puto" omzetten
kon in: Ik ben jurist, en van niets
wat juridisch heet, meen ik dat het mij
vreemd is."
Dat de voorzitter der juristen vergade
ring hem in elk debat het woord zou
geven, wist ieder. De vraag was alleen,
wanneer dat gebeuren zou, op welk
oogenblik, in welk stadium van de dis
cussie. Altijd toch was hij toegerust.
Somtijds zich opgevend den dag te voren,
om het aanvangswoord te kunnen spreken
en den toon aan te geven, waarin hij
meende dat de behandeling der vraag
moest worden ingezet. Soms wachtend
tot later, om zijn forsche lijnen te
trekken, als hij meende dat men op zij
wegen kwam. Soms vriendelijk te hulp
komend om een debat aan te wakkeren
dat dreigde te verslappen. Een e_nkele
keer zelfs wel, als ik mij goed herinner,
om een debat te openen, dat na des
voorzitters oproep, bij het drukkend
zwijgen van alle aanwezigen, nog maar
steeds gesloten was en dreigde gesloten
te blijven.
Het vertrouwen op Mr. Levy's vrien
delijk bereid zijn was zoo algemeen, dat
iedere voorzitter met moed de verga
dering opende, als hij hem in de zaal
zag; en dat, toen hij zelf, in 1904, den
voorzittersstoel bezet had, de anderen
schertsend de vraag stelden, hoe het nu
gaan zou, nu de hoofdman van elk debat
niet debatteeren mocht. Het is wel gegaan.
Maar de voorzitter zelf heeft het niet
hebben geleid of de richting aangeven naar
iets beters dan tot dusver, kregen wy niet
te zien. Wy gelooven gaarne, dat in menig
aanzienlijk Duitsch theater een voorstelling
van Hannele" niet hooger zal staan dan
deze Hollandsche. Zg was, wy herhalen het
met nadruk, zeker waardeerbaar; doch ook
niet meer. Men had, naar onze meening, by
de uitbeelding van den droom twee wegen
kunnen kieken: naar de realiteit gaan, en
zich voorstellen hoe een Hannele den droom
zou hebben gezien. Dan zou men er iets ge
keurd-prioaitiefs (gekeurd: door den geest
van den regisseur-kunstenaar) van hebben te
maken, waarbij wellicht da vlengels van de
engelen en de kran?jes om hunne hoofden,
van de voorstelling der Tooneelrereeniging,
zouden gehandhaafd behooren te worden (doch
gewijzigd). Het zou dan de vraag wezen of,
gegeven deze bepaalde droom, zulk eene
illnzie op het tooneel ver werk ely kt kan worden.
Men had oak, mst den schrijver, de realiteit
geheel kunnen verlaten, en: schoone verbeel
dingen van een kunstenaar kunnen geven.
Thansgeschiedie noch het een ,noc l het ander.
Want nemen wij b. v. het voorlaatste beeld,
tevens als ho3gste stijging vaa het stuk
bedoeld, de hemelvaart": dit was wtt kleur
en groepeering betreft ter dege overwogen;
er was niets vloekends gemeens in. Maar
zóó, voelen wij dadelyk, had een Hannele
het bepaald niet in haar koortsdroom ge
zien; daarvoor was het te mat, te
tamharmonieus. EQ voor een schoone ver
beelding van een kunstenaar, van een
kunstenaar die iets eigens inderdaad heefc
gezien en daarna verwerkt, was het ook
kannen houden op zijn stoel en op een
geven oogenblik stond hij in het spreek
gestoelte en was de presidentshamer voor
een kwartier aan andere handen toe
vertrouwd.
Hoofdman van elk debat. Het was
debatstijl, waarin hij gaarne sprak, pole
misch zwaardgekruis, waarbij op de ge
voelens van den tegenstander met zoo
scherp mogelijken stoot werd losgetrokken.
Toch dikwijls ook en ook dat was
hem een genot en daarin was hij een
meester didaktisch, rustig uiteenzettend
eigen systeem. Zoo was het niet zelden,
als Mr. Levy de eerste spreker was, in
den aanvang; en volgde het polemische
bij de repliek.
Hoe mooi was dat didaktische. Wat
een systeem in die uiteenzettingen, in
dat houwen in zijn stof, dat met beitel
slagen vormen en afwerken van het beeld,
dat hij aan zijn toehoorders of moet
ik ze hier niet veeleer toeschouwers
noemen toonen wilde, niet als een
fantasiebeeld van iemands modern
gedachtenspel, maar als een klassiek beeld
van de rechtsgedachte zelve, over het
onderdeel van rechtsverhoudingen dat
nu aan de orde was, vrachtrecht, leverings
recht, huwelijksrecht, bewijsrecht enz. enz.
Mr. Levy stond daar in het spreek
gestoelte der juristevergaderingen, nu
eens als strijder, dan als leeraar, maar
altijd als juridisch artiest. Juister nog
misschien, dan van een beeldhouwer,
zou ik moeten spreken van een bouw
meester, bij den opbouw van zij n sluitend
betoog: het fundament, naar den eisch
der stevigheid, leggend in de
rechtsgeschiedenis, waarvan hjj zooveel ter be
schikking had; het gebouw indeelend
naar den eisch der doelmatigheid,
rechtsbegrippen en rechtsregelen schik
kend met de scherpe analyse waaraan
hij gewoon was; en het ornament aan
brengend, .naar de eischen der schoon
heid, niet enkel met de pittige woorden
die hij zich zelven koos, maar, vele
malen en met graagte, met de klinkende
citaten van denkers en dichters, met
stevig Latijn, diepzinnig Duitsch, zwierig
Fransch, geestig Engekch, naar het pas
gaf, of naar ze zoo naar voren kwamen
uit zijn rijk geheugen.
Als een waar artiest genoot hijzelf
van dat werk, van dien voortschrijdenden
opbouw, van die geslaagde voltooiing.
Niet om de glorie der toejuiching, maar
om de kunst zelve, die hij liefhad en
diende.
Altijd zocht hij het principieele. Bij
zonderheden, die besproken moesten wor
den, zette hij aanstonds in de lijst van
het geheel. Ca«uïstiek was hem
antipathiek: hoe die zich ook afsloven, toch
achterhaalt zij nimmer de innumerabiles
causarum figurae", de -oneindige ver
scheidenheid der dingen; voor den rech
ter een kruk, die breekt, zoodra hij
ernstig daarop leunen wil".
Mr. Levy gelooft in het recht en legde,
ik zou zeggen ieder jaar weer, in de
Juristenvergaderingen van dat blijmoe
dig geloof zijn getuigenis af. Wee, wie
de heerlijkheid van den Rechtstaat"
betwijfelen mocht. Ik meen, dat, wan
neer wij niet leven in den Rechtstaat,
wij ons bewegen in de richting der
anarchie".
Mr. Levy gelooft in h e t recht. Maar
ik zou er willen bijvoegen, dat hij ook
gelooft in ja ik durf het wel zeggen,
mits men mij goed versta in de
juristerij".
Een der socialistische Kamerleden heeft
eens het gevleugeld woord gesproken,
dat hij daaraan maling'' had. De verst
ver wij derde tegenvoeter van dezen spreker
is ongetwijfeld Mr. Levy. Wie op Juris
ten" smaalt, ziet door hem dezen naam
opgenomen, zooals de geuzen indertijd
hunnen scheldnaam opraapten om er zich
mee te sieren. De dienst van het recht
behoort in de handen van den jurist en
is daar veilig. Zoo heeft hij het ook nog
luider doen klinken in het praeadvies
of requisitoir, dat hij tegen de leekenrecht
spraak schreef in 1908: Deelneming van
leeken aan, onverschillig welke recht
spraak, in, onverschillig welken vorm,
worde, als vrije daad van Staatsbestel,
niet toegekend... Geen enkel
fundaMr. J. A. LBVT,
50 JAAR DOCTOB IN DE RECHTSWETENSCHAPPEN.
menteel beginsel wettigt haar. Toege
kend, zou zij... den Rechtstaat ont
wrichten".
Maar is dit nu een slot woord, waar ik hem
hulde breng, wel voor wat hij deed onder
juristen, maar toch hulde breng in een
blad voor leeken?
Laat ik dan opslaan de allereerste
juristen vergadering, van nu 40 j aren her,
van 1870, toen men het had over het
instellen door de Juristenvereeniging van
een vaste Commissie voor wetgeving, die
voortdurend op de leemten onzer wetten,
op haar behoefte aan herziening letten
en wijzen zou. Daarvan is in dien vorm
niets gekomen, maar het staat mij nog
voor en ik las het er nu op na
hoe Mr. Levy toen er op aandrong, dat
tot die Commissie ook niet-juristen
zouden worden geroepen. Dergelijke
samenstelling (d.i. van enkel juristen)
acht ik" zoo sprak hij niet vrij
van eenzijdigheid en daardoor zouden wij
komen op een zeer gevaarlijk terrein.
Recht is de uitdrukking van het
rechtsbewustzijn des volks en niet uitsluitend
van de rechtsgeleerden. Dit, mijne Hoeren!
is het eenige democratisch beginsel dat
denkbaar is in het representatief stelsel."
Ik schrijf dit niet om een tegenspraak
te zoeken. Want die is er niet, omdat
wetgeven en rechtspreken twee afzonder
lijke functies zijn; en bij Mr. Levy de
waarschuwing tegen leekenrechtspraak
juist gericht is tegen het door hem ge
vreesde gevaar, dat daarbij iets anders
dan juist het volksrechtsbewustzijn het
hoogste woord voeren zou. Ik schrijf dit,
om wel te doen uitkomen, dat deze
aartsjurist", krachtens, zijn beginsel zelf, het
materiaal voor zyn rechtskundigen opbouw
altijd heeft trachten te zoeken in het
leven.
Zijn veelzijdigheid bracht hem in de
Juristenvereeniging almede binnen het
gebied van het strafrecht. Ook op dat
terrein zocht hij het principieele en zoo
moest hij mij ontmoeten. Maar wjj heb
ben elkander niet verstaan. Hoe dat ge
komen is? Naar den kijk, dien ik op
deze dingen heb, heeft hij het wezen
der nieuwe richting'1 nog niet ingezien.
Zal ik nu daarover met hem verder twis
ten ? Al zou niet reeds de feestelijkheid
van den dag het mq beletten, hij zelf
zou mij Jules Janin's gezegde voorhou
den: pour discuter il faut tre d'accprd".
En op dit stuk staan wij te ver uiteen
om accoord te gaan.
Maar wat doet dit er heden toe? Aan
het accoord" met Mr. Levy is mij anders
veel gelegen, maar heden niet. Van
daag stel ik hem in gedachte buiten, of
liever boven den kring der Juristen
vereeniging, en is het mij een vreugde,
te weten dat ik ascoord ga met alle
andere leden, wanneer ik voor allen
den krachtigen Doctor Juris van voor
50 jaren onze begroeting, onze hulde en
onze goede wenschen breng en vooral de
betuiging van onze dankbaarheid.
G. A. VAN HAMEL.
A m s t., 23 April 1910.
te tam, te conventioneel; naderden
stemming en kleur te zeer: het fondant.
Nog enkele opmerkingen over details. De
swarte engel" deel niet ontstellend aan, ook
niet toen Hannele van hem ontstelde. Het
flauwe lieht alleen-op de-gelaten der eerste
verschijningen: den metselaar Mattern en
de moeder van Hannele, verstoord a meer
dan dat het onze verbeelding te hulp kwam.
En ook er deed toch ook nog wel iets
mal", in deze vertooning: de groote witte
vleugels die uit de zwart-stofien rug van de
moeder diacones waren gegroeid. Man zal
wellicht betwijfelen: op welke wyze zou beter
aangegeven zijn, da*, ook de diacones in de'.e
oogenblikken een droomfiguur voorstelde?
Een antwoord zou dan kunnen zijn: door het
spel; door een ander spel dan in het realis
tische gedeelte.
De diacones (fan M w. van der Horst) was
overigens zeer mooi; door het atille, genegene
dat uit haar wezen en haar stem sprak. En,
ja, dan zyn wy herhaaldelijk ontroerd door
de Haunele van Mej. Lus. Door de expressie
van het gelaat, door een klank in de stem
telken?, van deze jonge actrice. Gekleed was
zij niet te best. In het deel vóór den tooi
had men ons het frêle van het
kind in haar persoontje moeten doen
gavoelen. Hefgeen mogelijk zou geweest zijn; wij
herinneren ons het bealdje van M>j. Lua in
De Schoona Slaapster" en in Uitkomst".
n haar lokken waren van een p o p-achtig
mooi. Volle waardeering hadden wij voor de
eerlijke eenvoud waarmede de heer Gilhuis
zijo Christus party heeft gezegd (en hy had een
fijne kop") en voor den inderdaad buiten de
IIIIIIIIIIIIIII1MIIMIII1IIIIIIIII1IIII
gewone realiteit staanden Mattern" van den
heer Louis de Vries.
Het Concert" (3e t Tooaeel).
Een vlotte, amusante maar uiterlijke,
oppervlakkige vertooning van een stuk, dat
onder al zyn dolheid heel wat fijne psycho
logie en scherpe ky'kjes op leven van onzen
ty'd men kan niet zeggen; verbergt.
Men kan niet zeggen verbergt: want de
schryver Hermann Bahr, die zijn menschen
kent, heeft ook ons die menechen van ver
schillende kanten doen begrepen. En wij
hebben hen genietend begrepen; door
het preciese van veel fijne trekjes in den
dialoog en in de indicaties, indicaties welke
ook den tooneelspeler tot voortreflyken steun
zullen zyn: bij de studie, bij het zich inleven
in de rol.
Zij die het stuk niet kenden, zullen zich
hebben vermaakt en allicht niet gevraagd heb
ben naar mér; doch vo>>r hen die het stuk
haiden gelezen, zal de vertooning door Het
Tooneel" geen verheugenis zyn geweest.
FRANS MIJNSSEN.
Rectificatie: In ons stukje van verleden
week over loseph in de klem" staat:
(creëereD) dat is een andere persoon dan
die in de tooneélspeler zalf is doen leven
op het tooneel". Het cursief gedrukte woord
behoort te vervallen.