De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 24 april pagina 7

24 april 1910 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1713 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Iiziet ii ie HtofiM Met de leiding van het laatste abonne mentsconcert in het Concertgebouw was de heer Diepenbrock belast. E ren als een drietal jaren geleden had hq Mahler's vierde eymphonie gekozen als programmanummer voor het eerste deel. Ik kan mij zeer goed Diepenbrock's voorliefde voor deze eymphonie ver klaren. Zy is boeiend, fritcb en geestig; het romantische waas dat er o ver ligt uitgespreid «n dat in zoo nauw verband staat met de poëzie van het eenvoudige versje Das Himmlieche Leben" nit des Knaben Wunderhorn", die onuitputtelijke Fandgrube", waaraan Mahler reeds meer motieven voor zijne compositiën heeft ontleend en die hem ook de stof heeft ver schaf t voor zijne vierde ey mphonie.Dat eenvou dige versje Wir geniessen die himmlischen Freuden", wordt in het vierde deel der symphonie door een sopraanstem gezongen. Overigens leert ons Diepenbrock in zijn belangry k bijschrift, hetwelk in het programma boek is opgenomen, dat de componist in zijn vierde symphonie uitsluitend bezingt de ge waarwordingen der van alle aardsche banden bevrijde ziel in verschillende opvattingen, hetzg a'8 kinderlijke, maar tochbovenaardsche vroolykheid, hetzy als de hoogste extaze waarin de mystieken van vroegere tijden in ?de aanschouwing van het goddelijke stegen. Er komen in het bijschrift nog meer belang rijke dingen voor. Men weet dat Mahler Vroeger programmatische Erlauternngen" bij z|jne symphohiën deed verspreiden, doch later hiervan teruggekomen is en zich beslist Verklaard heeft tegen het gebruik van een programma. Diepen broek maakt ons bekend met eenige ?authentieke mededeelingen van den compo nist, die m. i. zeer strekken tot verduidelij king van het werk. Het ware te wenschen ?dat Mahler nog eens op zijn meening terug kwam en ons dan weder een kijk gunde in z|jn geestelijke werkplaats. Wellicht zouden ijjn latere werken dan nader tot ons gebracht worden. Nu heeft juist de vierde symphonie minder dan eenige andere een programma noodig; wast Mahler is hierin zoo friscb, h|j geeft on» zooveel muziek te hooien die uit zich zelve reeds krachtig tot den toehoorder spreekt, dat het gemis aan een verklarend woord hier niet eens zoo erg zou gevoeld worden. Ook geeft het vers Das Himmilsche Leben'', waarechynly'k van Bettina Brentano, den toehoorder reeds een leiddiaad in het karakter van het geheele werk, al treedt dit vers ook eerst op in het vierde deel. Mevrouw Noordewier zong die eenvoudige kinderlijk naïeve poëzie op de mooie, innig gedachte muziek van Mahler met al de charme van hare reine, artistieke ziel en de bekoring vaa haar glanzende, stralend schoone stem. En toch was niet de symphonie van Mahler de groote aantrekkelijkheid van het pro gramma, maar veeleer de werken van Die penbrock zelf. Der Spinnerin Lied" met zijn gelukkig volgehonden strophen-karakter en zijn mooi getinte begeleiding van hoog gelegen ge dempte strijkinstrumenten, hadden wij reeds vroeger gehoord Der Abend" een vers van Clemens Brentano, was nieuw. Ook hier heeft Diepenbrock ons een sehopne vrucht gegeven van zijn rjjk kunnen en diep voelen ; hoewel ik toch verwacht k ad dat het orchest ons enkele momenten van hat gedicht met leven diger kleuren of figuren zou geschildeid hebben. De Hymne voor viool-eolo beleefde toch wel niet haar eerste uitvoering, gelijk het programma aangaf? Ik meen dat de heer Louis Zimmermann, aan wien zij is opgedragen, haar reeds vroeger gespeeld heeft. Ook deze Hymne is in zekeren zin in strophen of vrqen variatievorm gecomponeerd. Een mooi pathetisch thema ligt er aan ten grondslag; trouwens het geheele stuk is vervuld van een edel pathos, dat zyn invloed op den toe hoorder ook in ruime mate doet gevoelen. Eén ding is jammer, n.l. dat de overigens zoo mooie en kleurrijke orchest-bewerking de solo-party ietwat in de verdrukking doet geraken, waartoe nog meer bijdraagt de her haaldelijk lage ligging van het eolo-instrument. De heer Julius T homberg speelde het stuk op ecbt degelijke, artistieke wijze en verwierf er zich veel bijval mede. Aan het slot van den avond zong Mevrouw Noordewier de Hymne an die Nacht" van Novalis en dat was toch wel het schoonste van Diepenbrock's werken. Inderdaad hoog ?ernstig en verheven zy'n hier de tekstwoorden in muziek omgezet en de prchestratie is in n woord meesterlijk; ryk van klank en kleur en zich in stemming geheel aanpas send bij het gedicht. Mevrouw Noordewier zong dea geheelen avond heerlijk schoon; maar in het laatste werk was zij onverge lijkelijk en imposant. Nog klinken mij de woorden: Wir kommen nun zu ihnen, den ewig da zn seyn. in de ooren. Geen wonder dat, na het slot van het werk, daverende toejuichingen los barstten welke merrouw Noordewier op den componist overbracht. Een ander nederlandsch toondichter, G. H. G. ven Brucken Fock, had Dinsdag 1.1. een groot publiek in het Concertgebouw vereenigd om getuige te zijn van de eerste uitvoering hier ter stede, van twee zyner werken in grooten stijl, »?'? eene symphonie en een oratorium. Het Utrechtsche stedelijke orcheat had de symphonie reeds vroeger te utrecht en Rot terdam uitgevoerd. Thans dirigeerde haar de heer Hntschenrnyter ook hier. Uit vroegere werken van von Brucken-Fock heeft men reeds kunnen bespeuren dat wij in Fock een der meest oorspronkelijke Nederlandsche kunstenaars bezitten. Uit zyne sym phonie is dit op nieuw gebleken en tevens welk een schat van schoone gedachten dit werk bevat. De beide hoofdthema's van den eersten Satz kenmerken zich door hunne gelukkige tegenstellingen: het eerste forsch en breed met zyn triolenfignreo, het tweede door de violoncellen aangeheven, teeder en week in zy'n zacht dynenden instrnmentalen achtergrond. De tweede Satz Andante quasi Adagio", heeft eveneens expressief thematisch mate riaal aan te wijzen. De toonaarden Des groot en cis-klein wisselen elkaar aanvankelijk af. Zeer schoon is hier het berustende, hoopvol vertrouwende weergegeven, waarin het stuk uitklinkt. Het Scherzo is een vlug en pittig stuk in snel tempo, waarvan men alleen zou wen schen dat er een neven thema naast optrad van meer verschillend karakter dan het hoofd motief en ook van grootere praegnance. Het Finale is een der belangrijkste deel en. Na een breed uitgesponnen langzame inlei ding komt het Allegro. Het brengt nieuw materiaal, maar ook herinneringen aan het eerste Allegro en het Andante. De symphonie heeft brokken aan te wij zen van groote schoonheid in vinding; daar naast ook momenten van charme in den klank. Toch schijnt my de instrumentatie van het werk het zwakke punt. Er zy'n oogenblikken, waarin de klank stug en stroef is, en waarbij een schooner coloriet den geheelen indruk belangrijk zon wijzigen. Ook is er in de bewerking wel eens iets onhandigs waar te nemen, iets waarvan zich de componist vermoedelijk een andere uitwerking zal heb ben voorgesteld. Ik denk wel dat v. Brncken Fock bjj het hooren van zijn symphonie veel geleerd heeft en dat zal voor zijne toe komstige werken goede vruchten dragen, waat zyn begaafdheid is groot, voorloopig grooter dan z|jn kunnen. RU p er, hoewel vroeger gecomponeerd, schijnt m|j zijn oratorium De Wederkomst van Christus". Het is een werk waarvan de woorden door den componist zelf zijn saamgesteld en ontleend aan den Bybel. Von Brucken Fock is een man van een diep geloof en oprecht bezield met de gedachte om voor dit geloof te getuigen, daarvan draagt zy'n werk de sporen en om diereden zullen ook zij, die een andere meening zy'n toegedaan dan de componist, eerbied hebben voor de warmte waarmede h\j voor zy'n mee ning uitkomt. De technische ontwikkeling van bet oratori um, is menigmaal grootsch en imposant va a uitwerking. De climax in het eerste koor geeft reeds aanstonds een hoogen dunk van 's com ponisten zin voor het opbouwen van een polyphonen koorsatz. Jammer is het dat de componist niet wat behoedzamer is geweest ? in het aanwenden van moeilijke passages. Het is niet practisch om de sopranen zoo lang en aanhoudend in het hoogste register te laten zingen. Evenmin is het practisch om wanneer het koor in een betrekkelijk lage ligging gehouden is, het orchest zooveel hooger te laten spelen Noodzakelijk komt hierbij de klank van het koor te kort, zooals aan het eind van het eerste deel. In de sopraan-solo, die door zy'n instru mentatie met fluit en door de heerlijk reine voordracht van mevrouw Noordewier veel te genieten gaf, komen ook enkele dingen voor die uit een vocaal oogpunt niet zonder bedenking zijn. Een enkele hooge noot zal geen sopraan zwarigheid opleveren, maar de aanhoudend gelijkmatige ligging van het slot der solo is toch inderdaad te veel ge vergd. Mevrouw Noordewier overwon glans rijk die moeilijkheid. Zeer karakteristiek is ook de bas-solo gehouden en zeer expressief de alt-solo met koor. Dan volgen wederom een paar koren van imposante uitwerking. Het groote dubbelkoor met solo-qnartet is heel mooi gedacht, maar een ervaren com ponist zou toch zy'n materiaal praktischer gegroepeerd hebben. Yan het quartet was niet veel meer waar te nemen, toen het koor zich tegelijkertijd liet hooren. Het was mooi in de partituur 's componisten gedachtengang te volgen, maar de werkelijkheid beantwoordde niet aan de bedoeling van den auteur. Aan het slot verheft de componist zich weer tot een hooge inspiratie en daar zy'n de moeilijkheden ook gerechtvaardigd, want zy verhoogen de uitwerking. Het koor der Koninklijke Oratoriumvereeniging, aan welke corporatie het werk is opgedragen, had een moeilijke taak op zich genomen, met de uitvoering van dit werk. Het kweet zich echter voortreffelijk van zy'n taak en de heer Tierie dirigeerde het werk van Von Brucken Fock op rustige wy'ze en met algeheele beheersching van de partituur. Naast mevrouw Noordewier traden als solisten op mejuffrouw Tine Heskes, die met week, schoon geluid hare dankbare alt-solo voordroeg. Voorts de heer Bram van der Stap, die zeer karakteristiek zijne bas-soli zongen de heer Jos. Ty'ssen, die in het quartet zyne voortreffelijke medewerking verleende. De heer Wouter Hutsctienruyter had de leiding van de symphonie op zich genomen en hij deed dit met al de warmte van zyn gemoed. Men kan het den heer Hutschenruyter, die zoo menigmaal reeds zich ver dienstelijk gemaakt heeft voor werken van talentvolle landgenooten, niet te hoog aan rekenen, dat hy de symphonie van von Brncken Fock heeft uitgevoerd. Wel zou men den klank der strijkinstrumenten iets rijker en voller gewenscht hebben, maar overigens heeft het orchest zich kranig gehouden; in het oratorium nog meer dan in de symphonie; trouwens in het oratorium kwam mij de orchestbewerking ook ryper voor. Was de componist aan het slot der sym phonie reeds warm gehuldigd, na de uit voering van het koorwerk was er geestdrift en daarin heb ik my innig verheugd, want von Brncken Fock is een waarachtig voelend kunstenaar van hooge aspiratie i en groote begaafdheid, van wien wy' no? menige schoone schepping hopen te verwachten. ANT. AVKRKAMP. De ware Jacob t. Eerst heb ik getwijfeld, hoewel de dood van den patiënt reeds vooraf was aangekon digd of het op l April verschijnend afscheidsnummer ook een l April-grap kon zyn. Wel vond ik er niet veel grappigs aan, aan het nummer zelf wel te verstaan, maar het kon zyn, dat alle humor der redactie en medewerkers zich in die daad van pseudo afscheidnemen had geconcentreerd. Doch het is dan wel waar, de ware Jacob is n iet meer. Van de dooden niets dan goeds... ook in dit geval? Mi, ik geloof niet, dat zulk een overdreven zachtzinnigheid kan worden geëischt, maar de vraag, waarom zoo n enkel humoristisch blaadje in ons land niet kon bestaan, in elk geval van meer belang is dan de kieschheid tegenover de nagedachtenis van dezen nooit zeer kieschen doode. Is het ongelijk waarlijk zoo alleen aan ons publiek, dat dit blad heeft geweigerd te aanvaarden als een Hollandschen Simplicissimus of Rire, is het waarlijk niet vatbaar voor humor en satire, en heeft het snoodweg aanmoediging onthouden aan litteratoren en teekenaars, die beter hadden verdiend dan zulk een echec ? Leefie er een frisscbe letterende geest in dezen tekst, in deze prenten, een geest van weldoende kritiek, die opmerkzaam maakte op de dwaze zijde van gezagsvertoon, van vooroordeel, van partijdig ieid, van mode, die de gebreken aanwees in bestuur, in Gebrand glas. Veiling bij mml Muller en Co. Een omvangryke veiling weer, waaraan de uitbreiding der localiteit door een nieuwe bovenzaal goed te stade komt. De van 25 tot 29 April te verhandelen kunstwaar valt als gewoonlijk te inbriceeren in twee hoofdsoorten: antiquiteiten en Echildery'en. Onder de eerste rubriek zyn weer te brengen kunstvoorwerpen van ver scheiden aard, waarby Delftech aardewerk en Japansch en Chineesch porselein het hoofd deel vormen. Maar daar is nu ook een par tijtje geschilderde glasruiten en een kostbare collectie tapy'tweiken of go ^elins, fransche italiaanfche en vlaamsche croductm, meeren deels uit het begin der 17e eeuw. Deze wat pompeuze werken nemen een groot deel der zaal in b «la g. De afdeeling Echildery'en maakt deze veiling nogal tot eea belangrijke. Er zy'n ook moder ne stukken, schilderyen en teekeningen (onder de laatste merkte ik terloops op een Bosboom en een Weigsenbruch) maar de voorraad oude kunst legt hier verreweg het meeste ge wicht in de schaal. De catalogus geeft meer dan tweehonderd nummers aan. Als op iedere schilderij veiling, zijn ook hier weer dingen van bedenkelijke kwaliteit en twijfelachtige attributie, maar er is tevens veel deugde'ijks onder en menig stuk van aan zienlijk kunstgehalte. Het is meest hollandsche kunst uit de 17e eeuw. De productieve Jan van Goyen is ten opzichte der andere schil ders uit de 17e eeuw weer ruim vertegen woordigd en het kan leer :aam zy'n in zy'n onsamenleving, in kunst, zonder aanzien des persoons, die geest van clair-voyinca, die den waren humor ia t eigen is, die zichzelf ea de zijnen niet spaart? Het kan niet worden gezegd. Er zy'n heel nu en dan goede en merkwaardige teekeningen verschenen in het van zyn geboorte af kwijnende spotblad. Ik herinner aan eenige koppen van Hahn, aan eenige fantastische Van Tasten. Ea een enkele maal was er in een verf j 9, een commentaar by een knipsel, iets dat van esprit" getuigde, van den esprit, die den redacteur, die eenmaal redacteur van den bijna vergeten Kijker was, altijd eigen is geweest en die hem tot enkele onver getelijke, maar niet altijd oirbare bon-mots inspireerde. Maar, hoe het kwam zij aan meer inge wijden te beoordeelen overgelaten, de inhoud was zelden genietbaar. De tekst verried per soonlijke bekendheid van de redactie met een uitgebreide wereld van musici en tooneelisten, doch dit op maar al te persoonlijke wyze. En, daarmede was het uit. Noch over poli iek, noch over maatschappelijke toestan den, noch over kunst werden zulke rake, treffende en geestige dingen gezegd, als slechts zy zeggen kunnen, die zich boven dea strijd der belangen en ambitie? weten te plaatsen. Men hield er zondebokken op na, men voerde onbeantwoorde polemieken, men toonde van den beginne afaan de wrange bitterheid van den aanvaller, die geen verdediging ontmoet, van den spotter, die geen wil heett van zijn spot. Buiten machte de taak eener fijne kritiek ' te vervullen de overtuiging missende, die achter boogeren humor leeft de kennis ontberende die alleen de satire vruchtbaar doet zyn nam men zijn toevlucht tot schan daal) jes, tot obsceniteiten, tot wedij veren met bittertafels. Zóó maakte men de Ware Jacob onaannemelijk voor de kleine, meer uitgelezen schare, die in een weekblad, gewijd aan humor en satire, wel degelijk vermaak en leering zou hebben gezocht, en verwees het naar de leestafel ?an het café, waar het tnsschen den aftandschen Uilenspiegel en het niet byster Humoristisch Weekblad in een porte feuille sliep. Waar de zwakke plek van het lichaam des Hollandsc'ien ernsts zich ook bevinden mag, de Ware Jacob heeft za niet geraakt. Het bewys van haar niet-zij n ge leverd, heeft het jpo'.blad om "bovengemelde redenen echter evenmin. COKNKLIS VETII. itleenen Yan Boeten. Twee jaar geleden ongeveer logeerde m'n nichtje bij me. Ken erg modern meisje in haar opvatting en doen is m'a nichtje. Ze zou vertrekken; 't rijtuig stond voor de deur, de koffer en de hoedendoos waren opgeladen. Nou, dag oom, daag! Da groeten aan tante. Kind, zei ik, kind heb je niets vergeten. Dien hoed met den struisvogel? Nee, oom, niks verbeten hoor! O ja, reislektuur! (tot den koetsier) Wacht even. En ze wipte vlug naar binnen, m'n nichtje, liep snel op mijn boekenkast toe en tikte De kleine Johannes op den kop. Een zeer haastig afscheid volgde. De groeten aan t....", waren de laatste woorden die ik nog kon opvangen. Ik zag hem gaan, De kleine Johannes, maar ik heb hem nimmer weer ge den. middellijke nabyheid schilders te vinden die in hunne opvatting en behandeling als zyn soortgelyken kunnen schijnen. Daarvan treffen we hier aan Sonjé, en eenigzins P. Nolpe (nemen we deze laatste attributie nu voor juist aan). Maar ook Pieter Molyn is er, die heel wat eerder dan eenig ander als de soortgelijke van Van Goyen kan waardig bevonden worden. Opmerkelijk hier weer (als in een landschap in de Pinacostheek te München) is een boomparty op de Van Goyen No. 45 om de overeenkomstigheid van vormduiding met de boompjes op Rembrandt'd landschapje in 't Rijks museum. Van Salomon Ruysdael, die ook hier in de nabyheid van Van Goyen staat, som3 ter nauwernood te onderscheiden, al handhaaft hij zy'n persoonlijkheid, zyn er drie werken, waaronder het groote No. 129 met een mooi geconstrueerde boomgroep vooral een zeer goei specimen zyner kunst is met hier en daar, als zoo menigmaal, enkele te ijle partijen. Van den schilder der huiselijke maanlandschappen, van der Neer, ia er een kapitaal werk, van een voor hem ongewoon grootschen aanslag of statige werking, een werk dat helaas niet meer van geheel onge schonden staat kan genoemd worden. Buiten dit nog een klein, goed landschapje bij zons ondergang. Zaer opmerkelijk is een landschap met figuren door Moreelse (gemerkt met zyn eigen monogram) om het voor dezen meester al uiterst ongewoon sujet. Een groote Alb. Cuyp, landschap met kasteel, kan een zeer vroeg werk zy'n; 't is niet zeer behagel ij k, nog al stram van uitvoering, loodzwaar. Van Ean jaar geleden ongeveer, op reis, ergens ia Zwitserland, zag ik by een uitstalling van nieuwe boeken een werk liggen, dat me voorkwam de acht of tien franken, die er voor gevraagd werden, wel waard te zijn: een lijvige verzameling brieven in de XVIIIe eeuw door een zeer begaafde hollandache jonge dame van adel geschreven aan een vreemdeling van hooge geboorte, bij de Staten als officier in dienst. Ik kocht 't boek, las 't, roemde 't in brieven aan vrienden in Holland. Men vroeg het te leen. Ik zag haar gaan; Bello, van Zuylen, maar ik heb haar nimmer weergezien. Een half jaar geleden ongeveer logeerde ik op 't platteland bij een bejaard echtpaar van hooge beschaving, dat heel veel leest. We spraken over alles, ook over boeken, natuurlijk, ec ik roemde een werk waarvan toen slechts het eerste deel verschenen was. Men kende 't nog niet, zou 'c graag eens inzien. Een van de eerste dingen die ik na myn thuiskomst deed was 't bedoelde boek inpakken en naar 't postkantoor brengen. Ik zag hem gaan, S ven Hedin, maar ik heb hem nimmer weergeiien. Johannes is nu al twee jaar op den loop, Bella van Zuylen een jaar ongeveer en S ren Hedin een maand of vier, vijf. Zal ik dit drietal ooit wederzien? Mooie platen, beelden, vaasjes, pulletjes, een mooie pijp, eec mooi nichtje worden B immer te leen gevraagd, wel een mooi boek. Waarom ? vraag ik. Leven wy nog in den tyd dat boeken zeldzaam of peperduur zy'n? Met welk recht berooft men mij van myn liefite bezit? Hier te lande zyn tal van bonden opgericht tot tegengang van allerlei misbruiken, die dan ook verdwijnen als sneeuw voor de zon. Zou nu het oprichten van een bond ter be strijding van het wanbegrip, dat het in de XXste eeuw nog gepast is boeken in leen te vragen, niet behooren uit te gaan... van den boekhandel bv. ? D. A. H. Den Haag, 7 April 1910. Cnariyari, De Chantecler-rage schijnt zich nu bij de l'aryeche dames te uiten in een dwaze neiging om vogelmanieren na te bootsen. In het Bois-de-Boulogne, zoo meldt de Alkmiarsche Courant, reed gisteren een automobiel met zulk een geweld tegen een boom, dat een daarin zittende dame gedood werd. * De circulaire tegen den Oroentijd is ook geteekend door mr. S. van Houten. W# vermoeden, dat de oude, strijdlustige staatsman niet het fraaie stuk zelf, maar alleen het opschrift gelezen heeft en zyn naam gegeven heeft, omdat hij dacht dat de tijd van Groen" bedoeld werd. * Het frankeerzegel van 17 K cent, thans in eenvormige lilakleur gedrukt, zal voort aan in twee kleuren, in gry's met blauwe omlijsting, worden uitgegeven. (N.R.Ct.) Jammer. Wij hebben altyd gevonden dat het lila zoo'n prachtigen vorm had. * Dit comité, bestaands uit ernstige, practische en ijverige mannen, die alleen de geGebrand glas. Benjamin Cuyp, de wildeman onder de drie Cnypen een voorstelling van de parabel der blinden. Een herhaling van een der bybelsche tafereelen door Rembrandt in 't München'a museum, en die hy in opdracht van Frederik Hendrik schilderde, de Kruisafneming (bestaat ook als ets) kan een zeer goede copie zyn uit meester'ïonmiddellijke omgeving. Een byzonder goed exemplaar van Wynants landscbapswerk, uit zyn allerlaatsten tyd, is om de voor hem levendige kleur en gedegene schildering, hier opvallend. Een van Beyeren is van middelmatige kwaliteit. Verder noteerde ik nog een eigen aardige kleine copie door Terne» naar een bekend portret van Tintoretto, een tamelijk groote voorstelling van Susanna met de Ouderlingen aan 8. Koninck toegeschreven, in het wat groezelig rembrandthieke gamma maar met een eren italiaansch getinte kleur van het vrouwenlichaam, een als Elsheimer aangeduid schilderijtje om den invloed van dezen op Kembrandt's vroeger werk te demonstreeren, een de Heem (valsch) geteekecd stil leven, wellicht van Pieter Claesz., een kinder portretje van Dou maar niet van dezen, eerder nog van Sautvoort, en verschillende namen als de Bloot, de Witte, Becco, van Noort, Heda, Adriaenzen, Snijders Brekelenkam, Steen etc. Nog zyn er enkele primitieven, presentabel, maar niet van den eersten rang, waaronder een exacte herhaling van een Piëta in 't Rijksmuseum. Da toeschrijving aan Ambr. Benson, is hier echter wel uit ia 't wilde. W. S. llllllllllllltllllUIIIIIIHIIIIIHIIIIIIflIllmlIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIItlllllllMIIIlm legenheid hadden of gezocht hebben, den volksaard te leeren kennen, slaagde er ein delijk in, het volk in te pakken en ingepakt te houden, zoodat van toen af de wissel werking kon beginnen tnsschen edeler wor dend vermaak en voor edel vermaak vat baarder wordend volk. Pleit het slagen van het Haagsehe comitédus in de eerste plaats voor de maasa, in de tweede toch ook voor het goede inzicht van de comitéleden zelven, die niet door te laag te grypen het doel, dat immers hoog is, misten, niet door te hoog grijpen in de lucht sloegen. (N. R. Ct.) Waar is de vaderlandsche componist, die zulk nationaal proza op muziek zet? * Da N. R. Ct. schryft (in ernst): De by goed weer op den verjaardag van het Koninklijk Huis gebruikelijke parade in de Maliebaan week heden voor regen, en wind, en het weer was dau inderdaad ook zoo slecht, dat dit wijken niets prejndicieert ten aanzien van het pal staan voor den vyand in de ure des ge vaars. # Voorkomt dat onwaardig kaal scheren hunner hoofden, gelyk dit aan meer dan een hoogeschool geschiedt," zoo lezen wy in de oud-ministerieele circulaire tegen den groentijd. De circulaire is zeer aangrijpend maar niet duidely'k gesteld. Vooreent, wat is meer dan een hooge school?" Een hoogere school? Een hoogere burgerschool, b.v.? En wat geschiedt daar? Het onwaardig kaal scheren, of het voor komen van het onwaardig kaal scheren? Of komt het /oor dat het. ook naar 't ons voor komt, voor het voorkomen zoo onwaardige kaalsctieren voorkomend voorkomen wordt? Of dat b. v. de kom voor 't Beheer water vóór op het komfoor barst, vóór 't komen van den groen, waaruit voort komt, dat 't niet voor komt? * Adv. N. R. a.: Een jonge Man, welke 4 jaren in het buitenland als zendeling heeft doorge bracht en grondig met de Engelsen» taal bekend is, zou zich zeer verhengen eene betrekking als reiziger of margarine bediende te aanvaarden. Goede getuig schriften. Getuigschriften van de kannibalen ? Leverde de jonge man hun margarine voor hunne afschuwelijke gerechten? Mm UitgaTei. USZON, Doods-Schaduwen en Lichtlijnen. Zeist, Meindert Boogaerdt J r. Dr. J. TE WINKEL, De Ontwikkelingsgang der Neder land» the Letterkunde, afl. 12. Haarlem, De Erven F. Bohn. LÉONCB BÉNÉDITK, De Schilderkunst in de 19« eeuw, afl. IX Amsterdam, Uitg. Mij. Elsevier." J. GEKKITSZ, Schets onzer Staatsinrichting, voor schoolgebruik en leeken. Mr. P. M. VON BAÜMHAUBE, Beginselen der Staathuishoudkunde. R itterdam, G Delwel. Uit onzen Bloei'ijd", serie II, No. 4: Dr. H. VISSCHEE, De Gereformeerde Theologie. Baarn, Hollandia-drukkery. Weer Feest. Op Prinses Juliana's Eerrten Verjaardag 30 April 1910, door BETSY. Rot terdam, J. M. Bredee. r-fsh

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl