Historisch Archief 1877-1940
No. 1713
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Iiziet ii ie HtofiM
Met de leiding van het laatste abonne
mentsconcert in het Concertgebouw was de
heer Diepenbrock belast. E ren als een drietal
jaren geleden had hq Mahler's vierde
eymphonie gekozen als programmanummer voor
het eerste deel. Ik kan mij zeer goed
Diepenbrock's voorliefde voor deze eymphonie ver
klaren. Zy is boeiend, fritcb en geestig; het
romantische waas dat er o ver ligt uitgespreid
«n dat in zoo nauw verband staat met de
poëzie van het eenvoudige versje Das
Himmlieche Leben" nit des Knaben Wunderhorn",
die onuitputtelijke Fandgrube", waaraan
Mahler reeds meer motieven voor zijne compositiën
heeft ontleend en die hem ook de stof heeft ver
schaf t voor zijne vierde ey mphonie.Dat eenvou
dige versje Wir geniessen die himmlischen
Freuden", wordt in het vierde deel der
symphonie door een sopraanstem gezongen.
Overigens leert ons Diepenbrock in zijn
belangry k bijschrift, hetwelk in het programma
boek is opgenomen, dat de componist in zijn
vierde symphonie uitsluitend bezingt de ge
waarwordingen der van alle aardsche banden
bevrijde ziel in verschillende opvattingen,
hetzg a'8 kinderlijke, maar tochbovenaardsche
vroolykheid, hetzy als de hoogste extaze
waarin de mystieken van vroegere tijden in
?de aanschouwing van het goddelijke stegen.
Er komen in het bijschrift nog meer belang
rijke dingen voor. Men weet dat Mahler
Vroeger programmatische Erlauternngen" bij
z|jne symphohiën deed verspreiden, doch
later hiervan teruggekomen is en zich beslist
Verklaard heeft tegen het gebruik van een
programma.
Diepen broek maakt ons bekend met eenige
?authentieke mededeelingen van den compo
nist, die m. i. zeer strekken tot verduidelij
king van het werk. Het ware te wenschen
?dat Mahler nog eens op zijn meening terug
kwam en ons dan weder een kijk gunde in
z|jn geestelijke werkplaats. Wellicht zouden
ijjn latere werken dan nader tot ons gebracht
worden.
Nu heeft juist de vierde symphonie minder
dan eenige andere een programma noodig;
wast Mahler is hierin zoo friscb, h|j geeft
on» zooveel muziek te hooien die uit zich
zelve reeds krachtig tot den toehoorder
spreekt, dat het gemis aan een verklarend
woord hier niet eens zoo erg zou gevoeld
worden. Ook geeft het vers Das Himmilsche
Leben'', waarechynly'k van Bettina Brentano,
den toehoorder reeds een leiddiaad in het
karakter van het geheele werk, al treedt dit
vers ook eerst op in het vierde deel.
Mevrouw Noordewier zong die eenvoudige
kinderlijk naïeve poëzie op de mooie, innig
gedachte muziek van Mahler met al de charme
van hare reine, artistieke ziel en de bekoring
vaa haar glanzende, stralend schoone stem.
En toch was niet de symphonie van Mahler
de groote aantrekkelijkheid van het pro
gramma, maar veeleer de werken van Die
penbrock zelf.
Der Spinnerin Lied" met zijn gelukkig
volgehonden strophen-karakter en zijn mooi
getinte begeleiding van hoog gelegen ge
dempte strijkinstrumenten, hadden wij reeds
vroeger gehoord Der Abend" een vers van
Clemens Brentano, was nieuw. Ook hier heeft
Diepenbrock ons een sehopne vrucht gegeven
van zijn rjjk kunnen en diep voelen ; hoewel
ik toch verwacht k ad dat het orchest ons
enkele momenten van hat gedicht met leven
diger kleuren of figuren zou geschildeid
hebben.
De Hymne voor viool-eolo beleefde toch
wel niet haar eerste uitvoering, gelijk het
programma aangaf? Ik meen dat de heer
Louis Zimmermann, aan wien zij is opgedragen,
haar reeds vroeger gespeeld heeft. Ook deze
Hymne is in zekeren zin in strophen of
vrqen variatievorm gecomponeerd. Een mooi
pathetisch thema ligt er aan ten grondslag;
trouwens het geheele stuk is vervuld van
een edel pathos, dat zyn invloed op den toe
hoorder ook in ruime mate doet gevoelen.
Eén ding is jammer, n.l. dat de overigens
zoo mooie en kleurrijke orchest-bewerking
de solo-party ietwat in de verdrukking doet
geraken, waartoe nog meer bijdraagt de her
haaldelijk lage ligging van het
eolo-instrument. De heer Julius T homberg speelde het
stuk op ecbt degelijke, artistieke wijze en
verwierf er zich veel bijval mede.
Aan het slot van den avond zong Mevrouw
Noordewier de Hymne an die Nacht" van
Novalis en dat was toch wel het schoonste
van Diepenbrock's werken. Inderdaad hoog
?ernstig en verheven zy'n hier de tekstwoorden
in muziek omgezet en de prchestratie is in
n woord meesterlijk; ryk van klank en
kleur en zich in stemming geheel aanpas
send bij het gedicht. Mevrouw Noordewier
zong dea geheelen avond heerlijk schoon;
maar in het laatste werk was zij onverge
lijkelijk en imposant. Nog klinken mij de
woorden:
Wir kommen nun zu ihnen,
den ewig da zn seyn.
in de ooren. Geen wonder dat, na het slot
van het werk, daverende toejuichingen los
barstten welke merrouw Noordewier op
den componist overbracht.
Een ander nederlandsch toondichter, G. H.
G. ven Brucken Fock, had Dinsdag 1.1. een
groot publiek in het Concertgebouw
vereenigd om getuige te zijn van de eerste
uitvoering hier ter stede, van twee zyner
werken in grooten stijl, »?'? eene symphonie
en een oratorium.
Het Utrechtsche stedelijke orcheat had de
symphonie reeds vroeger te utrecht en Rot
terdam uitgevoerd. Thans dirigeerde haar de
heer Hntschenrnyter ook hier.
Uit vroegere werken van von Brucken-Fock
heeft men reeds kunnen bespeuren dat wij in
Fock een der meest oorspronkelijke
Nederlandsche kunstenaars bezitten. Uit zyne sym
phonie is dit op nieuw gebleken en tevens
welk een schat van schoone gedachten dit
werk bevat. De beide hoofdthema's van den
eersten Satz kenmerken zich door hunne
gelukkige tegenstellingen: het eerste forsch
en breed met zyn triolenfignreo, het tweede
door de violoncellen aangeheven, teeder en
week in zy'n zacht dynenden instrnmentalen
achtergrond.
De tweede Satz Andante quasi Adagio",
heeft eveneens expressief thematisch mate
riaal aan te wijzen. De toonaarden Des groot
en cis-klein wisselen elkaar aanvankelijk af.
Zeer schoon is hier het berustende, hoopvol
vertrouwende weergegeven, waarin het stuk
uitklinkt.
Het Scherzo is een vlug en pittig stuk in
snel tempo, waarvan men alleen zou wen
schen dat er een neven thema naast optrad
van meer verschillend karakter dan het hoofd
motief en ook van grootere praegnance.
Het Finale is een der belangrijkste deel en.
Na een breed uitgesponnen langzame inlei
ding komt het Allegro. Het brengt nieuw
materiaal, maar ook herinneringen aan het
eerste Allegro en het Andante.
De symphonie heeft brokken aan te wij
zen van groote schoonheid in vinding; daar
naast ook momenten van charme in den
klank. Toch schijnt my de instrumentatie
van het werk het zwakke punt. Er zy'n
oogenblikken, waarin de klank stug en stroef is, en
waarbij een schooner coloriet den geheelen
indruk belangrijk zon wijzigen. Ook is er in
de bewerking wel eens iets onhandigs waar
te nemen, iets waarvan zich de componist
vermoedelijk een andere uitwerking zal heb
ben voorgesteld. Ik denk wel dat v. Brncken
Fock bjj het hooren van zijn symphonie veel
geleerd heeft en dat zal voor zijne toe
komstige werken goede vruchten dragen, waat
zyn begaafdheid is groot, voorloopig grooter
dan z|jn kunnen.
RU p er, hoewel vroeger gecomponeerd,
schijnt m|j zijn oratorium De Wederkomst
van Christus". Het is een werk waarvan de
woorden door den componist zelf zijn
saamgesteld en ontleend aan den Bybel.
Von Brucken Fock is een man van een
diep geloof en oprecht bezield met de gedachte
om voor dit geloof te getuigen, daarvan
draagt zy'n werk de sporen en om diereden
zullen ook zij, die een andere meening zy'n
toegedaan dan de componist, eerbied hebben
voor de warmte waarmede h\j voor zy'n mee
ning uitkomt.
De technische ontwikkeling van bet oratori
um, is menigmaal grootsch en imposant va a
uitwerking. De climax in het eerste koor geeft
reeds aanstonds een hoogen dunk van 's com
ponisten zin voor het opbouwen van een
polyphonen koorsatz. Jammer is het dat de
componist niet wat behoedzamer is geweest
? in het aanwenden van moeilijke passages.
Het is niet practisch om de sopranen zoo
lang en aanhoudend in het hoogste register
te laten zingen. Evenmin is het practisch om
wanneer het koor in een betrekkelijk lage
ligging gehouden is, het orchest zooveel
hooger te laten spelen Noodzakelijk komt hierbij
de klank van het koor te kort, zooals aan het
eind van het eerste deel.
In de sopraan-solo, die door zy'n instru
mentatie met fluit en door de heerlijk reine
voordracht van mevrouw Noordewier veel
te genieten gaf, komen ook enkele dingen
voor die uit een vocaal oogpunt niet zonder
bedenking zijn. Een enkele hooge noot zal
geen sopraan zwarigheid opleveren, maar
de aanhoudend gelijkmatige ligging van het
slot der solo is toch inderdaad te veel ge
vergd. Mevrouw Noordewier overwon glans
rijk die moeilijkheid. Zeer karakteristiek is
ook de bas-solo gehouden en zeer expressief
de alt-solo met koor. Dan volgen wederom
een paar koren van imposante uitwerking.
Het groote dubbelkoor met solo-qnartet is
heel mooi gedacht, maar een ervaren com
ponist zou toch zy'n materiaal praktischer
gegroepeerd hebben. Yan het quartet was
niet veel meer waar te nemen, toen het koor
zich tegelijkertijd liet hooren. Het was mooi in
de partituur 's componisten gedachtengang
te volgen, maar de werkelijkheid beantwoordde
niet aan de bedoeling van den auteur.
Aan het slot verheft de componist zich
weer tot een hooge inspiratie en daar zy'n
de moeilijkheden ook gerechtvaardigd, want
zy verhoogen de uitwerking.
Het koor der Koninklijke
Oratoriumvereeniging, aan welke corporatie het werk is
opgedragen, had een moeilijke taak op zich
genomen, met de uitvoering van dit werk.
Het kweet zich echter voortreffelijk van zy'n
taak en de heer Tierie dirigeerde het werk
van Von Brucken Fock op rustige wy'ze en
met algeheele beheersching van de partituur.
Naast mevrouw Noordewier traden als
solisten op mejuffrouw Tine Heskes, die met
week, schoon geluid hare dankbare alt-solo
voordroeg. Voorts de heer Bram van der Stap,
die zeer karakteristiek zijne bas-soli zongen
de heer Jos. Ty'ssen, die in het quartet zyne
voortreffelijke medewerking verleende.
De heer Wouter Hutsctienruyter had de
leiding van de symphonie op zich genomen
en hij deed dit met al de warmte van zyn
gemoed. Men kan het den heer
Hutschenruyter, die zoo menigmaal reeds zich ver
dienstelijk gemaakt heeft voor werken van
talentvolle landgenooten, niet te hoog aan
rekenen, dat hy de symphonie van von
Brncken Fock heeft uitgevoerd. Wel zou men
den klank der strijkinstrumenten iets rijker
en voller gewenscht hebben, maar overigens
heeft het orchest zich kranig gehouden; in
het oratorium nog meer dan in de symphonie;
trouwens in het oratorium kwam mij de
orchestbewerking ook ryper voor.
Was de componist aan het slot der sym
phonie reeds warm gehuldigd, na de uit voering
van het koorwerk was er geestdrift en daarin
heb ik my innig verheugd, want von Brncken
Fock is een waarachtig voelend kunstenaar
van hooge aspiratie i en groote begaafdheid,
van wien wy' no? menige schoone schepping
hopen te verwachten.
ANT. AVKRKAMP.
De ware Jacob t.
Eerst heb ik getwijfeld, hoewel de dood
van den patiënt reeds vooraf was aangekon
digd of het op l April verschijnend
afscheidsnummer ook een l April-grap kon
zyn. Wel vond ik er niet veel grappigs aan,
aan het nummer zelf wel te verstaan, maar
het kon zyn, dat alle humor der redactie
en medewerkers zich in die daad van pseudo
afscheidnemen had geconcentreerd. Doch het
is dan wel waar, de ware Jacob is n iet meer.
Van de dooden niets dan goeds... ook
in dit geval? Mi, ik geloof niet, dat zulk
een overdreven zachtzinnigheid kan worden
geëischt, maar de vraag, waarom zoo n enkel
humoristisch blaadje in ons land niet kon
bestaan, in elk geval van meer belang is
dan de kieschheid tegenover de nagedachtenis
van dezen nooit zeer kieschen doode. Is het
ongelijk waarlijk zoo alleen aan ons publiek,
dat dit blad heeft geweigerd te aanvaarden
als een Hollandschen Simplicissimus of Rire,
is het waarlijk niet vatbaar voor humor en
satire, en heeft het snoodweg aanmoediging
onthouden aan litteratoren en teekenaars,
die beter hadden verdiend dan zulk een
echec ?
Leefie er een frisscbe letterende geest in
dezen tekst, in deze prenten, een geest van
weldoende kritiek, die opmerkzaam maakte
op de dwaze zijde van gezagsvertoon, van
vooroordeel, van partijdig ieid, van mode,
die de gebreken aanwees in bestuur, in
Gebrand glas.
Veiling bij mml Muller en Co.
Een omvangryke veiling weer, waaraan de
uitbreiding der localiteit door een nieuwe
bovenzaal goed te stade komt.
De van 25 tot 29 April te verhandelen
kunstwaar valt als gewoonlijk te
inbriceeren in twee hoofdsoorten: antiquiteiten en
Echildery'en. Onder de eerste rubriek zyn
weer te brengen kunstvoorwerpen van ver
scheiden aard, waarby Delftech aardewerk en
Japansch en Chineesch porselein het hoofd
deel vormen. Maar daar is nu ook een par
tijtje geschilderde glasruiten en een kostbare
collectie tapy'tweiken of go ^elins, fransche
italiaanfche en vlaamsche croductm, meeren
deels uit het begin der 17e eeuw. Deze wat
pompeuze werken nemen een groot deel der
zaal in b «la g.
De afdeeling Echildery'en maakt deze veiling
nogal tot eea belangrijke. Er zy'n ook moder
ne stukken, schilderyen en teekeningen (onder
de laatste merkte ik terloops op een Bosboom
en een Weigsenbruch) maar de voorraad oude
kunst legt hier verreweg het meeste ge
wicht in de schaal. De catalogus geeft meer
dan tweehonderd nummers aan.
Als op iedere schilderij veiling, zijn ook hier
weer dingen van bedenkelijke kwaliteit en
twijfelachtige attributie, maar er is tevens
veel deugde'ijks onder en menig stuk van aan
zienlijk kunstgehalte. Het is meest
hollandsche kunst uit de 17e eeuw. De productieve
Jan van Goyen is ten opzichte der andere schil
ders uit de 17e eeuw weer ruim vertegen
woordigd en het kan leer :aam zy'n in zy'n
onsamenleving, in kunst, zonder aanzien des
persoons, die geest van clair-voyinca, die
den waren humor ia t eigen is, die zichzelf ea
de zijnen niet spaart?
Het kan niet worden gezegd. Er zy'n heel
nu en dan goede en merkwaardige teekeningen
verschenen in het van zyn geboorte af
kwijnende spotblad. Ik herinner aan eenige
koppen van Hahn, aan eenige fantastische
Van Tasten. Ea een enkele maal was er in
een verf j 9, een commentaar by een knipsel,
iets dat van esprit" getuigde, van den esprit,
die den redacteur, die eenmaal redacteur van
den bijna vergeten Kijker was, altijd eigen
is geweest en die hem tot enkele onver
getelijke, maar niet altijd oirbare bon-mots
inspireerde.
Maar, hoe het kwam zij aan meer inge
wijden te beoordeelen overgelaten, de inhoud
was zelden genietbaar. De tekst verried per
soonlijke bekendheid van de redactie met
een uitgebreide wereld van musici en
tooneelisten, doch dit op maar al te persoonlijke
wyze. En, daarmede was het uit. Noch over
poli iek, noch over maatschappelijke toestan
den, noch over kunst werden zulke rake,
treffende en geestige dingen gezegd, als slechts
zy zeggen kunnen, die zich boven dea strijd
der belangen en ambitie? weten te plaatsen.
Men hield er zondebokken op na, men voerde
onbeantwoorde polemieken, men toonde van
den beginne afaan de wrange bitterheid van
den aanvaller, die geen verdediging ontmoet,
van den spotter, die geen wil heett van zijn
spot. Buiten machte de taak eener fijne kritiek '
te vervullen de overtuiging missende, die
achter boogeren humor leeft de kennis
ontberende die alleen de satire vruchtbaar
doet zyn nam men zijn toevlucht tot schan
daal) jes, tot obsceniteiten, tot wedij veren met
bittertafels. Zóó maakte men de Ware Jacob
onaannemelijk voor de kleine, meer uitgelezen
schare, die in een weekblad, gewijd aan humor
en satire, wel degelijk vermaak en leering
zou hebben gezocht, en verwees het naar de
leestafel ?an het café, waar het tnsschen
den aftandschen Uilenspiegel en het niet
byster Humoristisch Weekblad in een porte
feuille sliep. Waar de zwakke plek van het
lichaam des Hollandsc'ien ernsts zich ook
bevinden mag, de Ware Jacob heeft za niet
geraakt. Het bewys van haar niet-zij n ge
leverd, heeft het jpo'.blad om "bovengemelde
redenen echter evenmin.
COKNKLIS VETII.
itleenen Yan Boeten.
Twee jaar geleden ongeveer logeerde m'n
nichtje bij me. Ken erg modern meisje in
haar opvatting en doen is m'a nichtje. Ze
zou vertrekken; 't rijtuig stond voor de deur,
de koffer en de hoedendoos waren opgeladen.
Nou, dag oom, daag! Da groeten aan
tante.
Kind, zei ik, kind heb je niets vergeten.
Dien hoed met den struisvogel?
Nee, oom, niks verbeten hoor! O ja,
reislektuur! (tot den koetsier) Wacht even.
En ze wipte vlug naar binnen, m'n nichtje,
liep snel op mijn boekenkast toe en tikte
De kleine Johannes op den kop. Een zeer
haastig afscheid volgde. De groeten aan
t....", waren de laatste woorden die ik nog
kon opvangen.
Ik zag hem gaan, De kleine Johannes, maar
ik heb hem nimmer weer ge den.
middellijke nabyheid schilders te vinden
die in hunne opvatting en behandeling
als zyn soortgelyken kunnen schijnen.
Daarvan treffen we hier aan Sonjé, en
eenigzins P. Nolpe (nemen we deze laatste
attributie nu voor juist aan). Maar ook Pieter
Molyn is er, die heel wat eerder dan eenig
ander als de soortgelijke van Van Goyen
kan waardig bevonden worden. Opmerkelijk
hier weer (als in een landschap in de
Pinacostheek te München) is een boomparty op
de Van Goyen No. 45 om de
overeenkomstigheid van vormduiding met de boompjes
op Rembrandt'd landschapje in 't Rijks
museum. Van Salomon Ruysdael, die ook
hier in de nabyheid van Van Goyen staat,
som3 ter nauwernood te onderscheiden, al
handhaaft hij zy'n persoonlijkheid, zyn er drie
werken, waaronder het groote No. 129 met
een mooi geconstrueerde boomgroep vooral
een zeer goei specimen zyner kunst is met
hier en daar, als zoo menigmaal, enkele te
ijle partijen. Van den schilder der huiselijke
maanlandschappen, van der Neer, ia er een
kapitaal werk, van een voor hem ongewoon
grootschen aanslag of statige werking, een
werk dat helaas niet meer van geheel onge
schonden staat kan genoemd worden. Buiten
dit nog een klein, goed landschapje bij zons
ondergang. Zaer opmerkelijk is een landschap
met figuren door Moreelse (gemerkt met zyn
eigen monogram) om het voor dezen meester
al uiterst ongewoon sujet. Een groote Alb.
Cuyp, landschap met kasteel, kan een zeer
vroeg werk zy'n; 't is niet zeer behagel ij k,
nog al stram van uitvoering, loodzwaar. Van
Ean jaar geleden ongeveer, op reis, ergens
ia Zwitserland, zag ik by een uitstalling
van nieuwe boeken een werk liggen, dat
me voorkwam de acht of tien franken, die
er voor gevraagd werden, wel waard te
zijn: een lijvige verzameling brieven in de
XVIIIe eeuw door een zeer begaafde
hollandache jonge dame van adel geschreven aan
een vreemdeling van hooge geboorte, bij de
Staten als officier in dienst. Ik kocht 't boek,
las 't, roemde 't in brieven aan vrienden in
Holland. Men vroeg het te leen.
Ik zag haar gaan; Bello, van Zuylen, maar
ik heb haar nimmer weergezien.
Een half jaar geleden ongeveer logeerde
ik op 't platteland bij een bejaard echtpaar
van hooge beschaving, dat heel veel leest.
We spraken over alles, ook over boeken,
natuurlijk, ec ik roemde een werk waarvan
toen slechts het eerste deel verschenen was.
Men kende 't nog niet, zou 'c graag eens
inzien. Een van de eerste dingen die ik na
myn thuiskomst deed was 't bedoelde boek
inpakken en naar 't postkantoor brengen.
Ik zag hem gaan, S ven Hedin, maar ik heb
hem nimmer weergeiien.
Johannes is nu al twee jaar op den loop,
Bella van Zuylen een jaar ongeveer en S ren
Hedin een maand of vier, vijf.
Zal ik dit drietal ooit wederzien?
Mooie platen, beelden, vaasjes, pulletjes,
een mooie pijp, eec mooi nichtje worden
B immer te leen gevraagd, wel een mooi boek.
Waarom ? vraag ik. Leven wy nog in den
tyd dat boeken zeldzaam of peperduur zy'n?
Met welk recht berooft men mij van myn
liefite bezit?
Hier te lande zyn tal van bonden opgericht
tot tegengang van allerlei misbruiken, die
dan ook verdwijnen als sneeuw voor de zon.
Zou nu het oprichten van een bond ter be
strijding van het wanbegrip, dat het in de
XXste eeuw nog gepast is boeken in leen
te vragen, niet behooren uit te gaan... van
den boekhandel bv. ?
D. A. H.
Den Haag, 7 April 1910.
Cnariyari,
De Chantecler-rage schijnt zich nu bij de
l'aryeche dames te uiten in een dwaze neiging
om vogelmanieren na te bootsen. In het
Bois-de-Boulogne, zoo meldt de Alkmiarsche
Courant, reed gisteren een automobiel met
zulk een geweld tegen een boom, dat een
daarin zittende dame gedood werd.
*
De circulaire tegen den Oroentijd is ook
geteekend door mr. S. van Houten.
W# vermoeden, dat de oude, strijdlustige
staatsman niet het fraaie stuk zelf, maar
alleen het opschrift gelezen heeft en zyn
naam gegeven heeft, omdat hij dacht dat
de tijd van Groen" bedoeld werd.
*
Het frankeerzegel van 17 K cent, thans
in eenvormige lilakleur gedrukt, zal voort
aan in twee kleuren, in gry's met blauwe
omlijsting, worden uitgegeven. (N.R.Ct.)
Jammer. Wij hebben altyd gevonden dat
het lila zoo'n prachtigen vorm had.
*
Dit comité, bestaands uit ernstige,
practische en ijverige mannen, die alleen de
geGebrand glas.
Benjamin Cuyp, de wildeman onder de
drie Cnypen een voorstelling van de
parabel der blinden.
Een herhaling van een der bybelsche
tafereelen door Rembrandt in 't München'a
museum, en die hy in opdracht van Frederik
Hendrik schilderde, de Kruisafneming
(bestaat ook als ets) kan een zeer goede copie
zyn uit meester'ïonmiddellijke omgeving.
Een byzonder goed exemplaar van Wynants
landscbapswerk, uit zyn allerlaatsten tyd, is
om de voor hem levendige kleur en gedegene
schildering, hier opvallend.
Een van Beyeren is van middelmatige
kwaliteit. Verder noteerde ik nog een eigen
aardige kleine copie door Terne» naar een
bekend portret van Tintoretto, een tamelijk
groote voorstelling van Susanna met de
Ouderlingen aan 8. Koninck toegeschreven,
in het wat groezelig rembrandthieke gamma
maar met een eren italiaansch getinte kleur
van het vrouwenlichaam, een als Elsheimer
aangeduid schilderijtje om den invloed van
dezen op Kembrandt's vroeger werk te
demonstreeren, een de Heem (valsch) geteekecd stil
leven, wellicht van Pieter Claesz., een kinder
portretje van Dou maar niet van dezen, eerder
nog van Sautvoort, en verschillende namen
als de Bloot, de Witte, Becco, van Noort, Heda,
Adriaenzen, Snijders Brekelenkam, Steen etc.
Nog zyn er enkele primitieven, presentabel,
maar niet van den eersten rang, waaronder
een exacte herhaling van een Piëta in 't
Rijksmuseum. Da toeschrijving aan Ambr.
Benson, is hier echter wel uit ia 't wilde.
W. S.
llllllllllllltllllUIIIIIIHIIIIIHIIIIIIflIllmlIIIIUIIIIIIIIIIIIIIIIItlllllllMIIIlm
legenheid hadden of gezocht hebben, den
volksaard te leeren kennen, slaagde er ein
delijk in, het volk in te pakken en ingepakt
te houden, zoodat van toen af de wissel
werking kon beginnen tnsschen edeler wor
dend vermaak en voor edel vermaak vat
baarder wordend volk. Pleit het slagen van
het Haagsehe comitédus in de eerste plaats
voor de maasa, in de tweede toch ook voor
het goede inzicht van de comitéleden
zelven, die niet door te laag te grypen het
doel, dat immers hoog is, misten, niet door
te hoog grijpen in de lucht sloegen. (N. R. Ct.)
Waar is de vaderlandsche componist, die
zulk nationaal proza op muziek zet?
*
Da N. R. Ct. schryft (in ernst):
De by goed weer op den verjaardag van
het Koninklijk Huis gebruikelijke parade
in de Maliebaan week heden voor regen, en
wind, en het weer was dau inderdaad ook
zoo slecht, dat dit wijken niets prejndicieert
ten aanzien van het pal staan voor den
vyand in de ure des ge vaars.
#
Voorkomt dat onwaardig kaal scheren
hunner hoofden, gelyk dit aan meer dan een
hoogeschool geschiedt," zoo lezen wy in de
oud-ministerieele circulaire tegen den
groentijd. De circulaire is zeer aangrijpend maar
niet duidely'k gesteld.
Vooreent, wat is meer dan een hooge
school?" Een hoogere school? Een hoogere
burgerschool, b.v.? En wat geschiedt daar?
Het onwaardig kaal scheren, of het voor
komen van het onwaardig kaal scheren? Of
komt het /oor dat het. ook naar 't ons voor
komt, voor het voorkomen zoo onwaardige
kaalsctieren voorkomend voorkomen wordt?
Of dat b. v. de kom voor 't Beheer water vóór
op het komfoor barst, vóór 't komen van den
groen, waaruit voort komt, dat 't niet voor
komt?
*
Adv. N. R. a.:
Een jonge Man, welke 4 jaren in het
buitenland als zendeling heeft doorge
bracht en grondig met de Engelsen»
taal bekend is, zou zich zeer verhengen
eene betrekking als reiziger of margarine
bediende te aanvaarden. Goede getuig
schriften.
Getuigschriften van de kannibalen ? Leverde
de jonge man hun margarine voor hunne
afschuwelijke gerechten?
Mm UitgaTei.
USZON, Doods-Schaduwen en Lichtlijnen. Zeist,
Meindert Boogaerdt J r.
Dr. J. TE WINKEL, De Ontwikkelingsgang der
Neder land» the Letterkunde, afl. 12. Haarlem, De
Erven F. Bohn.
LÉONCB BÉNÉDITK, De Schilderkunst in de 19«
eeuw, afl. IX Amsterdam, Uitg. Mij. Elsevier."
J. GEKKITSZ, Schets onzer Staatsinrichting, voor
schoolgebruik en leeken.
Mr. P. M. VON BAÜMHAUBE, Beginselen der
Staathuishoudkunde. R itterdam, G Delwel.
Uit onzen Bloei'ijd", serie II, No. 4: Dr.
H. VISSCHEE, De Gereformeerde Theologie. Baarn,
Hollandia-drukkery.
Weer Feest. Op Prinses Juliana's Eerrten
Verjaardag 30 April 1910, door BETSY. Rot
terdam, J. M. Bredee.
r-fsh