Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR STEDESLAND.
No. 1714
nieuwe beslissing. Hanna heeft geen plezier
gehad yan hare opoffering en het is gebleken
dat die om verschillende redenen niet noodig
wu geweest. Horst is alt baloorigheid ge
trouwd met de eente de beste vrouw die
er goed uitzag. Beiden, Hanna en Horst, zjjn
diep ongelukkig. Rseds in het derde bedrijf
hebben zij besloten elkaar toe te behooren.
Maar de vrouw van Horst wil niet scheiden.
Gaan Hanna en Horst samenwonen, dan zal
bij een scheiding zyn kind aan de vrouw
warden toegewezen; en hy vreest haar slechten
invloed op het kind. Zoodat zy opnieuw en
nu voorgoed van elkaar moeten gaan. Kort
zichtigheid in een oogenblik dat beslissend
wap, heeft beider leven vernietigd.
Op deze hoogtepunten van het stuk,
tijdens deze: catastrophen zou men kuanen
zegger, blijkt het sterkst wat er aan het stuk
ontbreekt. BJJ het eerste zoo min als bij het
tweede afscheid zien wij de diepere werkelijk
heid van het gebeuren, en in innerlijke
on?ekerheidgaan wjj onsaf ?ragen,of er nog andere
overwegingen, impnlsif s, omstandigheden zijn
die H-anna en Horst mede zoo en niet-anders
doen hatdelen. Over het eente afscheid verne
men wtj later iets dat ons, das eerst, aan het
nadenken brengt over de vraag: of Hanna
niet wellicht handelbaarder zou gebleken zijn,
indien tij niet soo getroffen was door de
geringe bereidwilligheid van Horst bet offer
te waaideeren en zijnerzijds een offer te
brengea, een oöer aan haar. En na het
laatste bedrijf vragen wij ons af, misschien
geheel ten onrechte, of het uitstapje dat
Horst met Hanna heeft genaakt, zjjn
liefdevuur eenigazios kan hebben getemperd en of
dat ook een van de oorzaken is, dat hij zoo
SB el tot het beilnh komt het meisje opnieuw
op te geven. Zoo zqn de mannen, verklaart
allicht hier of dear een vrouw die het meent
te weten.
Wij willen maar zeggen, dat de schrij ver zelfa
niet voor zulke oogenblikken van verhoogd
leven zijner perionen, d e woorden heeft ge
vonden, de woorden die het Innerlijk der
personen in zulke oogenblikken openleggen
of een sterk vermoeden wekken dat later
wordt bevestigd. (Hun Innarlyk openleggen :
niet voor elkaar, doch voor ons; en geenszins
bedoelen wjj, dat zy redevoeringen zonden
moeten gaan houden over hunne innerlijke
gesteldheid; ja, hunne woorden kunnen zei f g
ten deele uiterlijk met hunne gedachten
en gevoelens in strijd zijn). Zelfs in deze
momenten is de schrijver: mat. En mat vinden
wij hem ook verder. Wij voelen te weinig
het bloed en de zenuwen van het leven
onder de woorden zijner personen. De vonk"
ontbreekt te zeer. En dat is daarom zoo
biionder jammer, wijl: het stuk overigens
zulke goede kwaliteiten heeft.
Het is niet gemakkelijk een tooneelatuk
te schrijven, dat zoo goed is gecomponeerd,
dat zoo goed loopt", waarin de tooneelen
zoo natuurlijk op elkaar volgen (dns ook
zonder op- of weggoochelen van personen).
De fearakteiteekening ia wel niet zeer
persooonlyk,wij zien de min of meer bekende
Holrandsche naturen niet: als voor de eerate
maal, want onder het licht van een eigen
dieper inzicht van den schrijver, maar de
karakters zijn voortdurend door den schrijver
vastgehouden. De dialoog doet bijkans immer
als zeer mogelijk aan (wij noteerden een uit
zondering; de krijgsman Horst beweert kort
vóór het eerste afscheid: we moeten weg uit
deze alleiaageche grauwheid).
Allemaal goede kwaliteiten inderdaad, maar
tcch lijkt dit stuk als geheel, en hiermede
vatten wjj ons oordeel samen, meer op het
werk van een uitmuntenden artisan", dan
van : beslist een artiste.'
De vertooning: Me j. Hopper was een zeker
aannemelijke Hanna, de heer van Dijk een
óptredenden minnaar. Mevrouw Holtrop gaf
iets zér goads als Hanna's moeder, een
vrouw zonder stuur, doezelig doch met
egoïstische kanten. Wier egoïstische daad
in I: de aanvaarding van Hanna's offer,
echter niet zon zijn bedreven, indien zg iets van
de consequenties had gezien. De met egoïsme
erfelijk belaste, ja bijna uitslaitend egoïstische
zuster van Hanna, vond in Mevr.
Lobo-Braakensiek een pittige vertolkster. De heer
Meunier, als man van deze zuster, een advocaat,
vereenigde in een toespraak tot Hanna en
Horst m IV, op gelukkige wijze 's mans ge
meende raadgevingen, gemeend uit eigen
belang, met deg zelfden mans beroepsma
nieren.
De interieurs waren goed bedoeld. Be regie
had blijkbaar kamers willen geven van
burgerin ansch en zonder geld, zonder smaak, zonder
levenslust. Zonder levenslust: er bleek zslfs
geen lust tot een beetje opschik. Maar wat
deze interieurs doen zouden op den toe
schouwer vier bedrijven lang, een gehéelen
;'i rond lang, dat had de regie waarschijnlijk
niet vooruit gezien.
Chantecler.
De, zeker niet onberispelijke, voorstelling
die een renend gezelschap onlangs hier van
Chantecler heeft gegeven, heeft twee dingen
MARK TWAIN
DOOK
C. A. IKKItfK.
Mark Twain is dood. Dat was het nieuws
dat mijn ochtendkrant me bracht. Er waren
nog meer dooden, er waren nog meer be
richten, maar dat was het bericht, dat was
de doode. Mark Twain is dood, dat was de
krant.
Een groot humorist is met hem heen
gegaan zei de berichtgever aan 't eind
van z|jn korte levensbericht.
En zoo ligt hij daar nu, op zijn villa te
Beading, aan de overzij van den oceaan, zooals
Hildebrand zegt in zijn Camera:
Zielloos, koud, stijf, in een enkele
doodswa gehuld, onder een lang wit laken
ah een steen.
Buiten zingen de vogels en geurt de leute.
Maar Mark Twain is dood. En niemand zal
hij meer aan het lachen maken.
Iedereen kent de passage uit Hamlet, als
hu op het kerkhof is en met den schedel
van Yorick in de handen staat, den grap
penmaker van den koning.
Ach, arme Yorick! Ik heb hem ge
kend, Horatio, een knaap van oneindig ver
nuft, vol van de kostelijkste invallen, hij
duidelijk bewezen. Ten eerste, dat dit stuk
een uitmuntend speelstnk i". Ten tweede,
dat het niet op deze, zoogenaamd realis
tigche, wqze behoort te worden vertoond.
Het is jammer, dat vele woordspelingen
en grappen onbegrepen voorbijgaan, zelfs
al verstaat men de woorden, wat niet immer
het geval is. Van andere, die men wel mocht
begrepen, vraagt men zich soms af, of zij
niet beter 'op hun plaats zouden wezen in
een vroolijk gezelschap van goede kameraden.
Maar er is zoo gedurig wisseling in de han
deling, dat men aldoor beziggehouden en
vaak geboeid toekijken blijft. D.t wat het
meer uiterlijke betreft.
Wat het meer innerlijke aangaat, en nu
denken wy ook aan hetgeen de lezing van
het stuk ons deed zien: in Chantecler is zoo
veel menschelyks, en wat dieper-in gezien al is
dat dan meestal tot een luchtig spel verwerkt,
dat men het stuk ten volle een ernstiger
vertooning waardig keurt dan deze
kermisvergüaing.
Hoe amusant door zijn menschelyke
innerlijke-realiteit is de jour" van het parel hoer.
Welk een pracht van een moderne vrouw is da
fazactehen. Hoe tragisch, zelfs in deze ver
tooning, deed het zelfbewuste oprekken van
de zon door Chantecler ons aan. In welk een
acceptabelen vorm', want boven alk zwaar
wichtigheid uitgeheven, krijgen wij in het
laatste bedrijf een levensles. E. z. m.
Hos de vertooning dan wel sou moeten
zijn ? De kritiek heelt daar geen oplossing
voor aan de hand te doen en evenmin zou
dat het werk van den schrijver behoeven
te wezen. Het geven van deze oplossing behoort
immers in de eerste plaats tot het terrein
van: de kunst der regie.
FBANS MIJSSSEN.
Er zyn verschillende tentoonstellingen tege
lijk op 't oogenblik in Amsterdam. Allereerst
hebben we te wijzen op de Gabriël-tentoon
stelling in den Larenschen Kunsthandel, waar
van de bespreking wegens plaatsgebrek nu tot
volgende week moet blijven liggen.
Het daarzyu van zoo'n tentoonstelling, is
om de zeldzame gelegenheid reeds een belang
rijk feit. De saatngebrachte collf ctie?schilde
ryen en teekeningen is z^er bezienenswaard
en menig stuk dat weer eens uit zijn schuilplaats
in een particuliere verzameling te voorschijn
is gekomen, zal hier met vreugde nog eens
terug gevonden worder. Da tentoonstelling
blijft tot half Mei ongeveer geopend.
De zustervereenigingen Arti en St. Lucas
exposeeren beiden het werk harer leden op't
Rokin en in 'c Stedelijk mmeum Ii zag slechts
terloops de laatste, die met een haast bonte
verscheidenheid van werken opmerkelijker al
vast is dan de meeste < ftl : eele tentoonstel
lingen. De gang naar deits wordt toch meest
al te matig beliond met opwekkende ogen
blikken. Lucas geeft rneer gelegenheid tot
getuigenis van jongere strevingen, die in het
bedaagde Arti sorgvuldig buiten de deur
worden gehouden.
Eindelijk een tentoonstelling van Jan van
Essen bij Brjffi en een Coppenol bij Van Gajrh.
Schilderij-lief hebbers weten dus hnn weg te
vinden gedurende eeni^e weken in Amsterdam.
W. S.
Ds sdmirer m Bemlirartt als Mtei" l\
i.
De vijftigste uitgave van bovengenoemd
boek is verschenen. I).t boek wilde de
eigenaardigheid van iedere afionderlike indi
vidualiteit tot ontwikkeling brengen, wilde
de mens opvoeden tot ps»r«oonlikheid en
wees tot dit grote doel Reaibrandt als
Erzieher" aan.
Von euaem Deutechea" stond op het
titelblad, waar anders de naam van de auteur
pleegt te staan.
Wie was het? Wat voor iemand? Alge
meen werd aangenomen, tenminste in de
laatste jaren, dat een zekere Dr. Juliai
Langbehr, die bijna niemand echter ooit
gezien had, de auteur was.
Twe« menien vitten het van 't begin af:
Prof. Dr. Gurlitt uit Dresden en de uitgever
van Langbehn.
Maar ook dece beide wisten niet, waar
Langbehn na de nitgave van zijn boek ge
bleven waa, en of hij nog leefde.
Met grote moeite heeft men gekonstateerd,
dat hij dood was. De burgemeester van
Rosenheim, Hofrath Wüst, heeft aan Prof. Garlitt
een afschrift van het dood «bewijs gezonden.
Langbehn'a leven bahoort dus van na af
aan de geschiedenis.
En het mag niet als pieteitloos beschouwd
wordan, dat men thans poogt, het geheime
nis van Lanjrbehn's leven te onthullen. De
literatmurgerchiedenis heeft er recht op de
auteur te kennen van het boek, dat ener
zijds enthousiast opgenomen, Anderzijds
stormachtig afgewezen ia, maar dat zonder
heeft mij wel duizend keeren op zijn rug
gedragen: en nu, welke afschuwelijke dingen
komen in mijn verbeelding op; ik word er
wee van. Hier zaten de lippen, die ik, h se
dikwijls weet ik niet, gekust beb. Waar zijn
uw grappen nu? uw sprongen? uw liedjes '!
uw kostelijke kwinkslagen, die de geheeie
tafel steeds deden schateren?...
Die Mark Twain hoorde, lachte. Die Mark
Twain zag, lachte. Een kostelijke kerel, die dit
vermagl Wie was de philosoof, die gezegd
heeft: Eiken keer dat een mensch lacht, ver
lengt hij zijn leven? Als dat zoo i«, dan heeft
Mark Twain heel veel levens verlengd en
mag menige dokter hem benijden. Maar nu,
arme Yorick, 't is alles voorbij. Die Mark
Twain nu ziet, zooals hy daar liggen zal op
zijn doodsbed, hij kan niet lachen, strak is
zijn gelaat en vol weemoed zijn ziel, hij be
grijpt niet dat die Mark Twain zóó is kunnen
worden.
??Waar zijn uw grappen nu? Uw kostelijke
kwinkslagen?
* *
*
Als er een koning lij;t te sterven, staat de
kroonprins gereed en wacht. Hoor, hoe
Carlyle het sterven van Lodewijk XV beschrijf',
die aan de pokken lag.
De tiende Mei daagt op over het wal
gelijke ziekbed, maar toch schier onbemerkt,
want zij, die door de vensteren zien, zijn
verduisterd; het rad aan den bornput draait
krassend om; als een uitgeput paard, zoo
nadert het leven hijgend zijn einde. De
dauphin en de dauphine staan reisvaardig
in hun afgelegen vertrekken, alle knechts en
stalmeesters zijn gelaarsd en gespoord, slechts
twijfel een geweldige invloed op het dnitse
geestesleven heeft geoefend. Ook op het
hollandse? In baar algemeenheid ia deze
vraag niet te beantwoorden. Zeer zeker echter
heeft Rembrandt als Erzieher" op de
duizende Hollanders, die hat boek lazen,
een durende, vruchtbare invloed uitgeoefend.
Dr. August Julins Langbehn werd 26en Maart
1851 in Hadergleben geboren. Hy was de
zoon van Dr. Phil. Johann Jakob Langbehn,
sub-director van de latynsefcaoolin
Hadertleben en van Maria MagdaleneTherese Boygen.
Hu had twee broers, waarvan verder niets
biezonders bekend is.
In Kiel was hy op school.
Zijn jeugd ligt verder in het duister. 2)
In 1869 was hy Konkneipant bij de
BurBchenechaft Teutonia in Kiel.
In 1870 nam hy als' vrijwilliger dienst in
het Magdeburger-Füiilier-Regiment n. 36 in
Halle, hy streedt mede voor Metz, Orleans,
Le Manz. Als reserve-officier k wam hij uit de
oorlog terug. In de jaren 1872?74 «tudeerde
hy natuurwetenschap en wiskunde te Kiel.
Hy was lid van de Burschenscoaft. Slechts
kort. Wegens de korpsdril, die hem ondragelik
was, verliet hij in ruzie het korps. Van 1875
tot 1880 studeert hy' in Müachen klassieke
archeologie en promoveert 24en Januari 1880
op de dissertatie Griechisches FJügelweaen".
Zoowel zijn dissertatie als de promotie xelf
rangschikte hij later onder de stommiteiten
VBE zijn leven. HU verbood dan ook iedereen;
hem Doctor" te noemen. Hy was als student
geen kniesoor geweest. Een bewy's daarvoor
ig, dat hij in 1880 30 mark boete opliep
wegen Sachbescbadigung". In Müachen had
hij veel verkeerd met de tchilder Leihl, die
zijn portret schilderde. Hij brak al spoedig
de omgang met hem af.
Van 1883 1885 woont hij achtereenvolgens
in Hamburg, Frankfurt a/M. en Lübeck.
Ia 't voorjaar 1885 is hij in Borly'n, ver
keert daar kort met Dr. P. Jessen,
Bibliothekaris van het Berliner Kunstgewerbemujenna.
Hij was er ook bekend met Mommsen. Min
beweert zelfs, dat hij diens assistent geweest
is S). Dan leeft hij een tijdje te Frankfnrt
a. . en geraakt daar in heftige stiyd met
de dichter Wildenbrucb. Waarom, ia niet
bekend.
Peter Jeasen introduceerde hem by' Prof.
Garlitt in Dresden. Van nu af ij Garlitt
aan het woord. (Cfr. de boven aangegeven
bronnen) Gnrlitt beschrijft Langbehn als een
slanse, blonde man 7an hoge statuur. Hij
leek op Friedrich Hebbel. Hij maakte de
indruk van een min, wien het leven niet
gemakkelik gemaakt wordt. Hij hal prachtige
tanden, mooie handen. Hij verpleegde syh
lichaam zorgvu'dig zonder gebruik temaken
van vermooiingpaardigheidjas: hij droeg geea
hoog opgedraaide snor en geen lange haren.
De mouwen van zijn geklede jas glommen
en waren versteld. Da indruk was, dat
Lingbehn een gentelman wa', wien het niet
goed ging. Een man van de wereld'1 was
hu helemaal niet. Hy was tiet galant,
wilde geen dames helpen, wilde allén
geinviteerd zijn. Kwamen er andere bij, dan
liep hij wejr. Hij zag er uit als een nadenkelik
man, die mat grote plannen omgaat. Als
voorwaarde voor han omgang stelde
Langbehn, dat Gurlitt nooit vragen mocht, waar
over hij scareef. Gnrlitt aksepteerde. Zij
begonnen te debatteren. Nach 10 minuten
batten wir einander so kiiifdge Grobheiten
an den Kopf geworfen, dasz es lötig wurde
sich zwiachen durch einmal wieder die
Hand zu reiehen. Eine echlanke, weiche
und doch sebnige Hand lag in der meinen.
Eine Hand, die Vertrauen weckt." Met
echry'ven verdiende hy ongeveer 550 M. per
jaar. Zyn artikelen kreeg hij meest terug.
Hij publiceerde alieen uit broodnood. Al
die artikelen stonden in verband met het
boek, naar welks inhoud Garlitt niet vragen
mocht, maar von dessen Wirkung Langbehn
die grüjzten, und, wie sich erater herau
stellte, helhichtigsten Hoflniin?en h»ttp."
Gurliit wilde hem financieel helpen. Drong
er sterk op aan, dat hij tegen schuldbewijs
geld zou aannemer. Ik leek meer de vragende
dan de gever", zegt Gurlitt. Langbehn nam
50 M. ia de maand aan. Meer had hij niet
noodig. Daar kon hij naar zijn verklaring
uitstekend van leven. Van zyn armoe was
hij nog zeer weldadig.
Garlitt deed zijn best, om hem aan een
betrekking te helpen. Langbehn kon goed
rekenen. Gurlitt wilde hem een betrekking
bij een bank bezorgen. De zaak sprong af,
omdat Langbehn alleen 's morgens op de
bank komen wilde. Als wetenschappelik
beambte in een museum wilde hij niet aan
gesteld worden, toen het hem aangeboden
werd. Wel als zaalbediende, om de doeken
af te stoffen. Gurtlit bezorgt hem dit baantje.
Maar 'c «pringt weer af om de
uniformkwestie. Langbehn weigerde een uniform aan
te trekken: Für alles uniformirte bin ich
unmöglich", zei hij.
Dem Manne ist nicht zu helfen", was
het algemeene oordeel.
op een teekeu wachtende, om het pesthuis
te ontvlieden l Luistert l welk een vreeselijk
geraas, als dat vin den donder, nadert het
Oeil-de-Boeufl Het ia het geheeie hof, dat
om strijd komt toesnellen om de nieuwe
souvereinen te begroeten. Heil Uwe Majestei
ten l e dauphin en de dauphine zijn Ko
ning en Koningin!
Zoo gaat het, ais er een koning sferft. Maar
wie zal den humorist opvolgen, alsdie gestor
ven is! Wan- bumoristen zijn zeldzaam. Van
Diogenes verhaak men, dat hij midden op
dtn dag op Ie markt van Athene met een
brandende lantaren in de hand liep te zoeken
naar een mensch. Maar wie wijst mij, nu
Mark Tynin dood ia, den weg naar het huis
van eec. humorist? De humor gaat de wereld
uit en dat acht ik een groot nadeel. Want
de humor hebben we even nondig als brood
en kleuren. We hebben allen Jviuj? Lear zieu
zwerven, over de heide in dien vreeselyken
stormnacht, maar ar was n troost voor dien
ouden, ongelukkiien vorst, dsze namelijk,
dat hij zijn hofnar naast zich ha^.
Hierop rees er een ein-leloos ge'ach
bij de zalige goden,
K u zij Hefaistos zagen do zaal rondgaande
en dienend.
Zoo'n Hefaistos is voor mij de humorist.
* *
*
Neen, er zijn geen humoristen meer.
Dat klinkt anders dan in de Camera l
Eerst echter wilde ik u vragen, of gij
een humorist zijt? Ik denk het half, omdat
het tegenwoordig zoo ijselijk aan de orde is.
Langbehn had aan Gurlitt -verboden, hem
te bezoeken. Eens zond Gurlitt een bediende
van het museum met boeken naar Langbehn.
En deze man vertelde, hoe Langbehn woonde.
Hij woonde op n kamer met drie arbeiders.
Langbehn stond bet eerst op, poetste de
schoenen der arbeiders, maakte hun kleeren
schoon en kookte koffie. De arbeiders schoven,
vóór ze naar hun werk.gingen, de bedden
op zij en zetten een schrijftafel voor het
venster. Die arbeiders waren zijn intiemste
vrienden. Met geleerden sprak hij niet graag,
Alle standen boden hem meer, zooals hij
dikwijls verklaarde. Hij haatte het overigens,
naar zijn positie gevraagd te worden. En
daarom verkeerde hy met 'uidjes, die be
neden zijn ontwikkeling waren, maar die hem
met vragen verschoonden.
Met Gurlitt disputeerde hij over politiek,
kultuurkwesties, wetenschap, literatuur, ge
loofskwesties, rassenproblemen. Hy bezat
een ontzaglik weten en hy voerde in het
debat eine haaracharfe, kalte, und doch von
feuriger Hand geechwungene Klingfa".
Gurlitt verklaart, dat er van Langbeh» een
frisheid uitging, die hem innerlik diep schokte
en tegelijk verwarmde. Langbehn wat een
mens, een hele mens, die leefde, zooals hij
wilde, een waarachtig gelukkige mens. Hy'
was in zich, in zijn innerlik, zo rijk, dat hij
van alles, wat van buiten kwam, afstand doen
kor, zonder te verarmen. Hy zei dik wels, zon
der trots, tot Gurlitt: Sie werden noch einmal
«tolüeein au f unsere heutige Besprechnng."
Hy bezat een geweldig zelfgevoel. Die zyn
vriend zyn wou, motst zich aan hem onder
werpen, ledere tegenspraak moest men ten
slotte opgeven. Van de schilder Yorlaoder
eiste Langbehn een schriftelike verklaring van
zijn superioriteit eu van volkomen onder
werping aan zyn autoriteit. Toen deze voor
de eer bedankte, brak Langbehn alle omgang
met hem af.
Korte tüd daarna brak hy met Gurlitt,
omdat de;e niat meer geloven wou aan het
boek, waarover hij immer sprak en dat alle
gebieden van leven, kunst en wetenschap om
vatten zou. Sjlches Bach gibt es nicht und
kann es nicht geben. Sie bilden gich nur ein
en Bach zu schreiben," zei Gurlitt.
Guriitt aag heai nooit terug.
Ia 1890 verscheen Rambrandt als Erzieher"
en had een geweldig sukse3. Het literaire
lawaai was geweldig. O feral begon het raden
naar de auteur. Paul de Lagarde werd veel
genoemd. Op Nieteche werd met de vinger
gewezen 4). De wetenschappelijke krietiek
stelde zich op hst standpunt der
Vornehmheit". Evenals Nietzschea' pubhkaties ver
klaarde deae krietiek Rambrandt ah Er
zieher" tot een mode uitgave, wier snkses de
treurig lage geestestoestand van hst Duitsche
volk liet zien. De groten: Kuno Fischer, Anton
Springer e.s. wezen het boek af. Maar vele
verdedigden het ook. Ook werden er pogingen
aangewend, om het boek te ridikuliseren 5).
De korte inhoud van het boek is niet te
geven. Het behandelt de duilse kunst, de
duitge wetenschap, de dnitge politiek, de
dnitse kuituur en 'ie duitse mensheid.
In zijn geheelheid was het een vurige op
wekkingtot individuele eigenaardigheid en tot
persoonlikheid. In de geschiedenis van het
duitse volksleven heeft het een grote rol
gespeeld. De veelheid der ideën, die het
boek omvatte, en de machtige expressie
maakten het werkelik tot een geweldige uit
gave, of:choom een sterke nijging voor
geestige konstrukties en paradoxen niet te
lachenen is C). Het boek ig heden nog van
grote waarde, ofschoon wy sedert 15 jaar de
banen reeds bewandelen, die het aanwees
en ofschoon de oproep tot individuele ont
wikkeling, die niet alleen in verstands
ontwikkeling mag bestaan, heden ten dage
op alle markten gepredikt wordt 7).
Langbehn hoort bij Nietzeche en Ligarde.
Deze drie mannen zullen in de
geestesgeschiedenis van het duitge ?olk steeds hun be
tekenis behouden en zeker zal nog menig
denker zich met de kwestie van het ontstaan
der individuele geestesrichting bezighouden.
Deze richting voerde onder leiding van ge
noemde drie mannen met overwinnend gevolg
een vrijheidsstrijd tegen de lege en dorre
wetenscEappelikheid. Wie heden Rembrandt
als Erziehei" ter lezing in de hand neemt,
&al de heftige krietiek, die het boek eens uit
lokte, nauweliks meer begrijpen. Aan dit
boek gebeurde, wat eens Lagarde zyu eigen
boeken toewenste, dat zij namelik later
waarheden, die van zelf spraken" zouden
bevatten. De sterkste waarheid in het boek
van Langbehn is die van de waarde van het
persoonlike in alle geestelik werk.
Tans begon voor Langbehn de strijd om
de anonymiteit.
Girlitt, die hem reeds vijf jaren niet gezien
had, zag, bij het lezen van Eembrandt als
Erzieher, direkt in, dat Langbehn de auteur
was. In een bespreking gaf hij te kennen,
dat hem de auteur bekend was. Langbehn
liet hem dadelik aanschrijven, dat hij oude
betrekkingen niet misbruiken mccht ter lich
ting der anonymiteit.
Kijk Hildebrand, als gij een humorist waart
dat zou me leelijk fpijten; ik zou haast zeg
gen, schoon mijn hart er bij breekt als
gij een humorigt zijt, Hildebrand, leg drie
stuivers uit, koop een touw en... Maar gij
zijt immers geen. humorist, mijn waarde? o
zeg, dat gij het niet zijt!
JJaar is tegenwoordig zulk een ontzettende
consumtie van humor, my'n vriend, dat dat
artikel verschrikkelijk duur moet geworden
zijn, en dan ook bijgevolg akelig wordt
vervalscht. Ik ben overtuigd, dat er in iedere
kerk, de dominee meegerekend, meer dan
honderd humoristen bijeen ziju. Men komt
in geen kolli jbuis, men rijdt in geen diligence,
ja, wat m>-,er is, men zit in geen by'wagen''
zonder een humoriüt."
Zeker, iaumor kan vervaischt zijn. En dan
is hij even ongenietbaar ais wijn, die
vervaiscut is. Ook kan men vaa hei goede zelfs
te veel krijgen. Als men een minister verwijt,
dat hij van alles een grapje maakt", dan
kan ik best begrijpen, dat die minister boos
wordt. Ernst is een goed en rnooi ding. Men
zou over dat goede en mooie van Ernst
boeken vol kunnen schrijven. En aogzoude
lezer met de koningin van Scheba kunnen
uitroepen: de helft is mij niet aangezegd.
Maar toch, bij onzen Hoilandsehen ernst een
tikje meer humor, ik geloof niet, dat wij er
ons over te beklagen zouden hebben.
Poësie schuilt overal
Overal, mijn trinden.
't Is de vraa< maar, wie haer al,
Wie haar niet kan vinden.
Zoo is 't ook met den Luoaor. Ga voorje
Bij die gelegenheid zond hy Gurlitt de
vroeger van hem geleende geldsom terug
met een rente van 5 pCt., precies tot op dag
en pfennig berekend. Aan Langbeha gelukte
het niet geheel, zijn nsamloosheid te bewaren.
In een krant verscheen een bericht, dat de
auteur Lang&ein heette. Langbehn demen
teerde, gebruik makend van de ortografiese
fout in het schrijven van zyn naam.
Ondertussen ontwikkelde zich onder het
dekadres van de Leipziger
Verlagsbuchhandlung een drukke korrespondeutie tussen
Langbehn en zyne vereerders. IQ zijne brieven
noemde by sijn naam en woonplaats niet.
Brieven, die hem verraden konden, eiste hij
terug. De strijd om zijn naamloosheid ver
meerderde zyn eenzaamheid. Hij werd zeer
nerveus. De mensen, in wier huis hij achter
eenvolgens woonde, meenden, dat hij gek
was. Alle verkeer met vrienden brak hy af.
Zelfs zijn nitgever moest politie en detectives
te hulp roepen, om hem brieven over zaken
te doen toekomen. Hij zelf arbeidde aldoor
verder aan verbeteringen voor de telkena
verschijnende nieuwe drukken van Rembrandt
als Erzieher.
Gurlitt bezocht in die tijd de firmanten
der Hirechfeldiche Verlagshandlun?. Gnrlitt
duidde aan, dat hij de auteur kende. De
gebroeders Hirschfeld gaven toe: U kent
de man, maar wümogen niets nadera
zeggen. Weet n, wat hij tot ons gezegd
heeft? Dat hij het boek allén op die voor
waarde by' ons uitgeven wilde, als de
winkelprijs slechts 2 M. bedragen zou. Twintig vel
voor 2 M.! We zeiden hem direkt: Maar dan
kunnen we u geen honorarium betalen. En
weet u, wat hy toen zeide? U gelooft het
nooit. De man is gek. Hij zei heel gelaten:
Geld ist Dreck." Om dit antwoord la
Diogenes geheel te waarderen, herinnere men
zich, dat Lingbehn straatarm was. 8)
Einde 1890 schreef hu en gaf uit een bro
chure, waarin hy', op grond van ervaringen,
aangaf, hoe Nietzsehe, die de nacht van de
waanzin omduisterd had, met sukses ver
pleegd kon en moest worden.
In het jaar 1891 gaf hy bij de Dresdener
Verlagshandluog een bundel gedichten uit:
getiteld: Fierz'.g Lisder von einem Deuttchen."
De geringe notitie, die de wereld van zyn
verzen nam, heeft hem diep bedroefd.
Hij beleefde met zijn gedichten nog een
zonderling avontuur.
Een advokaat uit Sleeswyk-Holstein stelde
een gerechtelijke vervolging in tegen de uit
gever der Vierzig Lieder als verspreider van
onzedelike geschriften. Om de zedelike aanval
op de burgerlike eer van de Dresdener Verlag
af te weren en on aan de Staatsan walt te
tonen, dat het met deze uitgave niet ging
om pornografie, werd, op last van Langbahn,
boven de winkel der Dresdener Verlag een
gedenksteen aangebracht met. het eenvoudige
opschrift: In dietem Hause wurden die
Vierzig Lieder von einem Deutschen" im
Jahre 1891 gedruckt." Om de indruk te ver
sterken, werd de steen tot aan de rechterlike
uitspraak met rouwkrip getooid Langbehn
wachtte de gerechtszitting niet af, maar ver
liet Duitschland. GIOsz, de toenmalige firmant
1) DieZuknnft, 16. Jhrg.139-148; 17.Jhrg.
36üff.; 18. Jhrg. 95?96; Hochland, 7. Jhrg.
366; 6. Jhrp. 127; Piiiagogische Woche in
Arnsberg 1909, no. 19.
2) Da levensgeschiedenis van Langbehn is
nog niet geheel bekend. Met grote moeite
is er wat materiaal te samengebracht. Grote
gapingen bleven bestaan,
S) Voor de kennis van Langbehn's leven is
het fataal, dat ds briefwisseling ran Mommsen
tot over vijftig jaar ongepubliceerd blijft.
Langbehn heeft tot 1900 met hem
gekorrespondeerd. Dit is daarom zo merkwaardig,
wijl hij Mommsen danig afgekamt heeft.
(Cfr. Rembr. a. Erz. 176). Hij noemde hem
de Erasmus" van de 19e eeuw, zag in hem
jene ungünstige Seite des friesisch-hol'
ndiechen Charakters, das Kalte und Seeienlose,
das eeoistkch Berechnende".
4) Voor korte tijd schreef een ongenoemde
Doctor het boek openlik toe aan zyn leeraar,
Prof. Dr. E. F. Grsu, die in 1893 in K
nigsberg overleed. Gnrlitt dementeerde. Hij had
een afschrift van het kontrakt gezien, dat
Langbehn over de uitgave van R. als E.
afgesloten hal met de Hirschfeldache
Verlagshandlong in Leipzig.
5) Cfr. de brochuren.
Est, est, eet Randbemerkungen eines
niederdentschen Bauern.
Der heimliche Kaiser oder der Dampfbau
oder die wildgewordene Bliemchenfcaffee.
6) Adolf Bartels: Deutsche
Literaturgeschichte.
7) Albert Ludwig: Schiller in der deutschen
Nachwelt.
S) Op de technische kant der uitgave hebben
Seidlitz en (Flor») Bode invloed gehad, maar
het meeste Langbehn zelf.
Gurlitt zegt: ber die verlagstechnischen
Frageu, in die Langbehn mit groszer
Entschiedenheid eingriff, hoffe ich gpfiter
authentische Nachrichten geben zu können".
raam zitten, loop maar de s'raat door, wees
in je huiskamer; overal humor, overal iets,
dat lachen doet. Maar je moet er het oog
voor hebben. En dat wil wel eens niet hst
geval zijn by den eerlijken, ernstigen, maar
vaak drogen Hollander. Ik verwijt niet, ik
constateer alleen. Een volk noch een mensch
heeft zichzelf gemaakt.
Men heeft een volk en een mensch te
aanvaarden, zooals ze zijn. Men kan alleen
zeggen: ik wou, dat je anders waart. In
onze boeken en onze verzen, in onze kranten
en orze menechen: ik wou, dat er meer
bnmor was. Humoristische bladen hier leiden
een kwijnend bestaan. De karikatuur tiert
hier niet, de bodem is te droog. Als een poss
voordraagt uit den Bijbel en men ziet in een
kerkgebouw aan den voet van het
sprtekgestoelte een groep aangedikte persoonlijk
heden zy'u bet acteurs ? ??dan is daar
niets in om te oerispen, maar wel om eens
eventjes te glimlachen. Daar komt de
Teekeuaar. Hij beeldt zijn glimlach ait in een
vroolijk prentje: De poes in den Bijbel."
Wat voor kwaads steekt daar in '.' Maar kwaud
worden er.' Daar is nu weer de Hollander,
dat is zoo echt iets Hollandsch. Lach dan,
zei de koning, Ik kan niet lachen, sire! zei
j de hofnar. Wfi Hollanders kunnen niet
i lachen. Lachen is uit den booze. Er zijn er
onder ons, die zich gegeneerd voelen als se
inaar eventjes hebben gelachen om een grap.
Toch hebben wy den lach noodig, zoo
noodig als brood. Mark Twain die lachen
deed, was een kostelijke kerel. Als men jong
is en men zoo lachen kan om niemendal,"
wat een heerlijke tyd is dat l Iemand was