De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 1 mei pagina 2

1 mei 1910 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR STEDESLAND. No. 1714 nieuwe beslissing. Hanna heeft geen plezier gehad yan hare opoffering en het is gebleken dat die om verschillende redenen niet noodig wu geweest. Horst is alt baloorigheid ge trouwd met de eente de beste vrouw die er goed uitzag. Beiden, Hanna en Horst, zjjn diep ongelukkig. Rseds in het derde bedrijf hebben zij besloten elkaar toe te behooren. Maar de vrouw van Horst wil niet scheiden. Gaan Hanna en Horst samenwonen, dan zal bij een scheiding zyn kind aan de vrouw warden toegewezen; en hy vreest haar slechten invloed op het kind. Zoodat zy opnieuw en nu voorgoed van elkaar moeten gaan. Kort zichtigheid in een oogenblik dat beslissend wap, heeft beider leven vernietigd. Op deze hoogtepunten van het stuk, tijdens deze: catastrophen zou men kuanen zegger, blijkt het sterkst wat er aan het stuk ontbreekt. BJJ het eerste zoo min als bij het tweede afscheid zien wij de diepere werkelijk heid van het gebeuren, en in innerlijke on?ekerheidgaan wjj onsaf ?ragen,of er nog andere overwegingen, impnlsif s, omstandigheden zijn die H-anna en Horst mede zoo en niet-anders doen hatdelen. Over het eente afscheid verne men wtj later iets dat ons, das eerst, aan het nadenken brengt over de vraag: of Hanna niet wellicht handelbaarder zou gebleken zijn, indien tij niet soo getroffen was door de geringe bereidwilligheid van Horst bet offer te waaideeren en zijnerzijds een offer te brengea, een oöer aan haar. En na het laatste bedrijf vragen wij ons af, misschien geheel ten onrechte, of het uitstapje dat Horst met Hanna heeft genaakt, zjjn liefdevuur eenigazios kan hebben getemperd en of dat ook een van de oorzaken is, dat hij zoo SB el tot het beilnh komt het meisje opnieuw op te geven. Zoo zqn de mannen, verklaart allicht hier of dear een vrouw die het meent te weten. Wij willen maar zeggen, dat de schrij ver zelfa niet voor zulke oogenblikken van verhoogd leven zijner perionen, d e woorden heeft ge vonden, de woorden die het Innerlijk der personen in zulke oogenblikken openleggen of een sterk vermoeden wekken dat later wordt bevestigd. (Hun Innarlyk openleggen : niet voor elkaar, doch voor ons; en geenszins bedoelen wjj, dat zy redevoeringen zonden moeten gaan houden over hunne innerlijke gesteldheid; ja, hunne woorden kunnen zei f g ten deele uiterlijk met hunne gedachten en gevoelens in strijd zijn). Zelfs in deze momenten is de schrijver: mat. En mat vinden wij hem ook verder. Wij voelen te weinig het bloed en de zenuwen van het leven onder de woorden zijner personen. De vonk" ontbreekt te zeer. En dat is daarom zoo biionder jammer, wijl: het stuk overigens zulke goede kwaliteiten heeft. Het is niet gemakkelijk een tooneelatuk te schrijven, dat zoo goed is gecomponeerd, dat zoo goed loopt", waarin de tooneelen zoo natuurlijk op elkaar volgen (dns ook zonder op- of weggoochelen van personen). De fearakteiteekening ia wel niet zeer persooonlyk,wij zien de min of meer bekende Holrandsche naturen niet: als voor de eerate maal, want onder het licht van een eigen dieper inzicht van den schrijver, maar de karakters zijn voortdurend door den schrijver vastgehouden. De dialoog doet bijkans immer als zeer mogelijk aan (wij noteerden een uit zondering; de krijgsman Horst beweert kort vóór het eerste afscheid: we moeten weg uit deze alleiaageche grauwheid). Allemaal goede kwaliteiten inderdaad, maar tcch lijkt dit stuk als geheel, en hiermede vatten wjj ons oordeel samen, meer op het werk van een uitmuntenden artisan", dan van : beslist een artiste.' De vertooning: Me j. Hopper was een zeker aannemelijke Hanna, de heer van Dijk een óptredenden minnaar. Mevrouw Holtrop gaf iets zér goads als Hanna's moeder, een vrouw zonder stuur, doezelig doch met egoïstische kanten. Wier egoïstische daad in I: de aanvaarding van Hanna's offer, echter niet zon zijn bedreven, indien zg iets van de consequenties had gezien. De met egoïsme erfelijk belaste, ja bijna uitslaitend egoïstische zuster van Hanna, vond in Mevr. Lobo-Braakensiek een pittige vertolkster. De heer Meunier, als man van deze zuster, een advocaat, vereenigde in een toespraak tot Hanna en Horst m IV, op gelukkige wijze 's mans ge meende raadgevingen, gemeend uit eigen belang, met deg zelfden mans beroepsma nieren. De interieurs waren goed bedoeld. Be regie had blijkbaar kamers willen geven van burgerin ansch en zonder geld, zonder smaak, zonder levenslust. Zonder levenslust: er bleek zslfs geen lust tot een beetje opschik. Maar wat deze interieurs doen zouden op den toe schouwer vier bedrijven lang, een gehéelen ;'i rond lang, dat had de regie waarschijnlijk niet vooruit gezien. Chantecler. De, zeker niet onberispelijke, voorstelling die een renend gezelschap onlangs hier van Chantecler heeft gegeven, heeft twee dingen MARK TWAIN DOOK C. A. IKKItfK. Mark Twain is dood. Dat was het nieuws dat mijn ochtendkrant me bracht. Er waren nog meer dooden, er waren nog meer be richten, maar dat was het bericht, dat was de doode. Mark Twain is dood, dat was de krant. Een groot humorist is met hem heen gegaan zei de berichtgever aan 't eind van z|jn korte levensbericht. En zoo ligt hij daar nu, op zijn villa te Beading, aan de overzij van den oceaan, zooals Hildebrand zegt in zijn Camera: Zielloos, koud, stijf, in een enkele doodswa gehuld, onder een lang wit laken ah een steen. Buiten zingen de vogels en geurt de leute. Maar Mark Twain is dood. En niemand zal hij meer aan het lachen maken. Iedereen kent de passage uit Hamlet, als hu op het kerkhof is en met den schedel van Yorick in de handen staat, den grap penmaker van den koning. Ach, arme Yorick! Ik heb hem ge kend, Horatio, een knaap van oneindig ver nuft, vol van de kostelijkste invallen, hij duidelijk bewezen. Ten eerste, dat dit stuk een uitmuntend speelstnk i". Ten tweede, dat het niet op deze, zoogenaamd realis tigche, wqze behoort te worden vertoond. Het is jammer, dat vele woordspelingen en grappen onbegrepen voorbijgaan, zelfs al verstaat men de woorden, wat niet immer het geval is. Van andere, die men wel mocht begrepen, vraagt men zich soms af, of zij niet beter 'op hun plaats zouden wezen in een vroolijk gezelschap van goede kameraden. Maar er is zoo gedurig wisseling in de han deling, dat men aldoor beziggehouden en vaak geboeid toekijken blijft. D.t wat het meer uiterlijke betreft. Wat het meer innerlijke aangaat, en nu denken wy ook aan hetgeen de lezing van het stuk ons deed zien: in Chantecler is zoo veel menschelyks, en wat dieper-in gezien al is dat dan meestal tot een luchtig spel verwerkt, dat men het stuk ten volle een ernstiger vertooning waardig keurt dan deze kermisvergüaing. Hoe amusant door zijn menschelyke innerlijke-realiteit is de jour" van het parel hoer. Welk een pracht van een moderne vrouw is da fazactehen. Hoe tragisch, zelfs in deze ver tooning, deed het zelfbewuste oprekken van de zon door Chantecler ons aan. In welk een acceptabelen vorm', want boven alk zwaar wichtigheid uitgeheven, krijgen wij in het laatste bedrijf een levensles. E. z. m. Hos de vertooning dan wel sou moeten zijn ? De kritiek heelt daar geen oplossing voor aan de hand te doen en evenmin zou dat het werk van den schrijver behoeven te wezen. Het geven van deze oplossing behoort immers in de eerste plaats tot het terrein van: de kunst der regie. FBANS MIJSSSEN. Er zyn verschillende tentoonstellingen tege lijk op 't oogenblik in Amsterdam. Allereerst hebben we te wijzen op de Gabriël-tentoon stelling in den Larenschen Kunsthandel, waar van de bespreking wegens plaatsgebrek nu tot volgende week moet blijven liggen. Het daarzyu van zoo'n tentoonstelling, is om de zeldzame gelegenheid reeds een belang rijk feit. De saatngebrachte collf ctie?schilde ryen en teekeningen is z^er bezienenswaard en menig stuk dat weer eens uit zijn schuilplaats in een particuliere verzameling te voorschijn is gekomen, zal hier met vreugde nog eens terug gevonden worder. Da tentoonstelling blijft tot half Mei ongeveer geopend. De zustervereenigingen Arti en St. Lucas exposeeren beiden het werk harer leden op't Rokin en in 'c Stedelijk mmeum Ii zag slechts terloops de laatste, die met een haast bonte verscheidenheid van werken opmerkelijker al vast is dan de meeste < ftl : eele tentoonstel lingen. De gang naar deits wordt toch meest al te matig beliond met opwekkende ogen blikken. Lucas geeft rneer gelegenheid tot getuigenis van jongere strevingen, die in het bedaagde Arti sorgvuldig buiten de deur worden gehouden. Eindelijk een tentoonstelling van Jan van Essen bij Brjffi en een Coppenol bij Van Gajrh. Schilderij-lief hebbers weten dus hnn weg te vinden gedurende eeni^e weken in Amsterdam. W. S. Ds sdmirer m Bemlirartt als Mtei" l\ i. De vijftigste uitgave van bovengenoemd boek is verschenen. I).t boek wilde de eigenaardigheid van iedere afionderlike indi vidualiteit tot ontwikkeling brengen, wilde de mens opvoeden tot ps»r«oonlikheid en wees tot dit grote doel Reaibrandt als Erzieher" aan. Von euaem Deutechea" stond op het titelblad, waar anders de naam van de auteur pleegt te staan. Wie was het? Wat voor iemand? Alge meen werd aangenomen, tenminste in de laatste jaren, dat een zekere Dr. Juliai Langbehr, die bijna niemand echter ooit gezien had, de auteur was. Twe« menien vitten het van 't begin af: Prof. Dr. Gurlitt uit Dresden en de uitgever van Langbehn. Maar ook dece beide wisten niet, waar Langbehn na de nitgave van zijn boek ge bleven waa, en of hij nog leefde. Met grote moeite heeft men gekonstateerd, dat hij dood was. De burgemeester van Rosenheim, Hofrath Wüst, heeft aan Prof. Garlitt een afschrift van het dood «bewijs gezonden. Langbehn'a leven bahoort dus van na af aan de geschiedenis. En het mag niet als pieteitloos beschouwd wordan, dat men thans poogt, het geheime nis van Lanjrbehn's leven te onthullen. De literatmurgerchiedenis heeft er recht op de auteur te kennen van het boek, dat ener zijds enthousiast opgenomen, Anderzijds stormachtig afgewezen ia, maar dat zonder heeft mij wel duizend keeren op zijn rug gedragen: en nu, welke afschuwelijke dingen komen in mijn verbeelding op; ik word er wee van. Hier zaten de lippen, die ik, h se dikwijls weet ik niet, gekust beb. Waar zijn uw grappen nu? uw sprongen? uw liedjes '! uw kostelijke kwinkslagen, die de geheeie tafel steeds deden schateren?... Die Mark Twain hoorde, lachte. Die Mark Twain zag, lachte. Een kostelijke kerel, die dit vermagl Wie was de philosoof, die gezegd heeft: Eiken keer dat een mensch lacht, ver lengt hij zijn leven? Als dat zoo i«, dan heeft Mark Twain heel veel levens verlengd en mag menige dokter hem benijden. Maar nu, arme Yorick, 't is alles voorbij. Die Mark Twain nu ziet, zooals hy daar liggen zal op zijn doodsbed, hij kan niet lachen, strak is zijn gelaat en vol weemoed zijn ziel, hij be grijpt niet dat die Mark Twain zóó is kunnen worden. ??Waar zijn uw grappen nu? Uw kostelijke kwinkslagen? * * * Als er een koning lij;t te sterven, staat de kroonprins gereed en wacht. Hoor, hoe Carlyle het sterven van Lodewijk XV beschrijf', die aan de pokken lag. De tiende Mei daagt op over het wal gelijke ziekbed, maar toch schier onbemerkt, want zij, die door de vensteren zien, zijn verduisterd; het rad aan den bornput draait krassend om; als een uitgeput paard, zoo nadert het leven hijgend zijn einde. De dauphin en de dauphine staan reisvaardig in hun afgelegen vertrekken, alle knechts en stalmeesters zijn gelaarsd en gespoord, slechts twijfel een geweldige invloed op het dnitse geestesleven heeft geoefend. Ook op het hollandse? In baar algemeenheid ia deze vraag niet te beantwoorden. Zeer zeker echter heeft Rembrandt als Erzieher" op de duizende Hollanders, die hat boek lazen, een durende, vruchtbare invloed uitgeoefend. Dr. August Julins Langbehn werd 26en Maart 1851 in Hadergleben geboren. Hy was de zoon van Dr. Phil. Johann Jakob Langbehn, sub-director van de latynsefcaoolin Hadertleben en van Maria MagdaleneTherese Boygen. Hu had twee broers, waarvan verder niets biezonders bekend is. In Kiel was hy op school. Zijn jeugd ligt verder in het duister. 2) In 1869 was hy Konkneipant bij de BurBchenechaft Teutonia in Kiel. In 1870 nam hy als' vrijwilliger dienst in het Magdeburger-Füiilier-Regiment n. 36 in Halle, hy streedt mede voor Metz, Orleans, Le Manz. Als reserve-officier k wam hij uit de oorlog terug. In de jaren 1872?74 «tudeerde hy natuurwetenschap en wiskunde te Kiel. Hy was lid van de Burschenscoaft. Slechts kort. Wegens de korpsdril, die hem ondragelik was, verliet hij in ruzie het korps. Van 1875 tot 1880 studeert hy' in Müachen klassieke archeologie en promoveert 24en Januari 1880 op de dissertatie Griechisches FJügelweaen". Zoowel zijn dissertatie als de promotie xelf rangschikte hij later onder de stommiteiten VBE zijn leven. HU verbood dan ook iedereen; hem Doctor" te noemen. Hy was als student geen kniesoor geweest. Een bewy's daarvoor ig, dat hij in 1880 30 mark boete opliep wegen Sachbescbadigung". In Müachen had hij veel verkeerd met de tchilder Leihl, die zijn portret schilderde. Hij brak al spoedig de omgang met hem af. Van 1883 1885 woont hij achtereenvolgens in Hamburg, Frankfurt a/M. en Lübeck. Ia 't voorjaar 1885 is hij in Borly'n, ver keert daar kort met Dr. P. Jessen, Bibliothekaris van het Berliner Kunstgewerbemujenna. Hij was er ook bekend met Mommsen. Min beweert zelfs, dat hij diens assistent geweest is S). Dan leeft hij een tijdje te Frankfnrt a. . en geraakt daar in heftige stiyd met de dichter Wildenbrucb. Waarom, ia niet bekend. Peter Jeasen introduceerde hem by' Prof. Garlitt in Dresden. Van nu af ij Garlitt aan het woord. (Cfr. de boven aangegeven bronnen) Gnrlitt beschrijft Langbehn als een slanse, blonde man 7an hoge statuur. Hij leek op Friedrich Hebbel. Hij maakte de indruk van een min, wien het leven niet gemakkelik gemaakt wordt. Hij hal prachtige tanden, mooie handen. Hij verpleegde syh lichaam zorgvu'dig zonder gebruik temaken van vermooiingpaardigheidjas: hij droeg geea hoog opgedraaide snor en geen lange haren. De mouwen van zijn geklede jas glommen en waren versteld. Da indruk was, dat Lingbehn een gentelman wa', wien het niet goed ging. Een man van de wereld'1 was hu helemaal niet. Hy was tiet galant, wilde geen dames helpen, wilde allén geinviteerd zijn. Kwamen er andere bij, dan liep hij wejr. Hij zag er uit als een nadenkelik man, die mat grote plannen omgaat. Als voorwaarde voor han omgang stelde Langbehn, dat Gurlitt nooit vragen mocht, waar over hij scareef. Gnrlitt aksepteerde. Zij begonnen te debatteren. Nach 10 minuten batten wir einander so kiiifdge Grobheiten an den Kopf geworfen, dasz es lötig wurde sich zwiachen durch einmal wieder die Hand zu reiehen. Eine echlanke, weiche und doch sebnige Hand lag in der meinen. Eine Hand, die Vertrauen weckt." Met echry'ven verdiende hy ongeveer 550 M. per jaar. Zyn artikelen kreeg hij meest terug. Hij publiceerde alieen uit broodnood. Al die artikelen stonden in verband met het boek, naar welks inhoud Garlitt niet vragen mocht, maar von dessen Wirkung Langbehn die grüjzten, und, wie sich erater herau stellte, helhichtigsten Hoflniin?en h»ttp." Gurliit wilde hem financieel helpen. Drong er sterk op aan, dat hij tegen schuldbewijs geld zou aannemer. Ik leek meer de vragende dan de gever", zegt Gurlitt. Langbehn nam 50 M. ia de maand aan. Meer had hij niet noodig. Daar kon hij naar zijn verklaring uitstekend van leven. Van zyn armoe was hij nog zeer weldadig. Garlitt deed zijn best, om hem aan een betrekking te helpen. Langbehn kon goed rekenen. Gurlitt wilde hem een betrekking bij een bank bezorgen. De zaak sprong af, omdat Langbehn alleen 's morgens op de bank komen wilde. Als wetenschappelik beambte in een museum wilde hij niet aan gesteld worden, toen het hem aangeboden werd. Wel als zaalbediende, om de doeken af te stoffen. Gurtlit bezorgt hem dit baantje. Maar 'c «pringt weer af om de uniformkwestie. Langbehn weigerde een uniform aan te trekken: Für alles uniformirte bin ich unmöglich", zei hij. Dem Manne ist nicht zu helfen", was het algemeene oordeel. op een teekeu wachtende, om het pesthuis te ontvlieden l Luistert l welk een vreeselijk geraas, als dat vin den donder, nadert het Oeil-de-Boeufl Het ia het geheeie hof, dat om strijd komt toesnellen om de nieuwe souvereinen te begroeten. Heil Uwe Majestei ten l e dauphin en de dauphine zijn Ko ning en Koningin! Zoo gaat het, ais er een koning sferft. Maar wie zal den humorist opvolgen, alsdie gestor ven is! Wan- bumoristen zijn zeldzaam. Van Diogenes verhaak men, dat hij midden op dtn dag op Ie markt van Athene met een brandende lantaren in de hand liep te zoeken naar een mensch. Maar wie wijst mij, nu Mark Tynin dood ia, den weg naar het huis van eec. humorist? De humor gaat de wereld uit en dat acht ik een groot nadeel. Want de humor hebben we even nondig als brood en kleuren. We hebben allen Jviuj? Lear zieu zwerven, over de heide in dien vreeselyken stormnacht, maar ar was n troost voor dien ouden, ongelukkiien vorst, dsze namelijk, dat hij zijn hofnar naast zich ha^. Hierop rees er een ein-leloos ge'ach bij de zalige goden, K u zij Hefaistos zagen do zaal rondgaande en dienend. Zoo'n Hefaistos is voor mij de humorist. * * * Neen, er zijn geen humoristen meer. Dat klinkt anders dan in de Camera l Eerst echter wilde ik u vragen, of gij een humorist zijt? Ik denk het half, omdat het tegenwoordig zoo ijselijk aan de orde is. Langbehn had aan Gurlitt -verboden, hem te bezoeken. Eens zond Gurlitt een bediende van het museum met boeken naar Langbehn. En deze man vertelde, hoe Langbehn woonde. Hij woonde op n kamer met drie arbeiders. Langbehn stond bet eerst op, poetste de schoenen der arbeiders, maakte hun kleeren schoon en kookte koffie. De arbeiders schoven, vóór ze naar hun werk.gingen, de bedden op zij en zetten een schrijftafel voor het venster. Die arbeiders waren zijn intiemste vrienden. Met geleerden sprak hij niet graag, Alle standen boden hem meer, zooals hij dikwijls verklaarde. Hij haatte het overigens, naar zijn positie gevraagd te worden. En daarom verkeerde hy met 'uidjes, die be neden zijn ontwikkeling waren, maar die hem met vragen verschoonden. Met Gurlitt disputeerde hij over politiek, kultuurkwesties, wetenschap, literatuur, ge loofskwesties, rassenproblemen. Hy bezat een ontzaglik weten en hy voerde in het debat eine haaracharfe, kalte, und doch von feuriger Hand geechwungene Klingfa". Gurlitt verklaart, dat er van Langbeh» een frisheid uitging, die hem innerlik diep schokte en tegelijk verwarmde. Langbehn wat een mens, een hele mens, die leefde, zooals hij wilde, een waarachtig gelukkige mens. Hy' was in zich, in zijn innerlik, zo rijk, dat hij van alles, wat van buiten kwam, afstand doen kor, zonder te verarmen. Hy zei dik wels, zon der trots, tot Gurlitt: Sie werden noch einmal «tolüeein au f unsere heutige Besprechnng." Hy bezat een geweldig zelfgevoel. Die zyn vriend zyn wou, motst zich aan hem onder werpen, ledere tegenspraak moest men ten slotte opgeven. Van de schilder Yorlaoder eiste Langbehn een schriftelike verklaring van zijn superioriteit eu van volkomen onder werping aan zyn autoriteit. Toen deze voor de eer bedankte, brak Langbehn alle omgang met hem af. Korte tüd daarna brak hy met Gurlitt, omdat de;e niat meer geloven wou aan het boek, waarover hij immer sprak en dat alle gebieden van leven, kunst en wetenschap om vatten zou. Sjlches Bach gibt es nicht und kann es nicht geben. Sie bilden gich nur ein en Bach zu schreiben," zei Gurlitt. Guriitt aag heai nooit terug. Ia 1890 verscheen Rambrandt als Erzieher" en had een geweldig sukse3. Het literaire lawaai was geweldig. O feral begon het raden naar de auteur. Paul de Lagarde werd veel genoemd. Op Nieteche werd met de vinger gewezen 4). De wetenschappelijke krietiek stelde zich op hst standpunt der Vornehmheit". Evenals Nietzschea' pubhkaties ver klaarde deae krietiek Rambrandt ah Er zieher" tot een mode uitgave, wier snkses de treurig lage geestestoestand van hst Duitsche volk liet zien. De groten: Kuno Fischer, Anton Springer e.s. wezen het boek af. Maar vele verdedigden het ook. Ook werden er pogingen aangewend, om het boek te ridikuliseren 5). De korte inhoud van het boek is niet te geven. Het behandelt de duilse kunst, de duitge wetenschap, de dnitge politiek, de dnitse kuituur en 'ie duitse mensheid. In zijn geheelheid was het een vurige op wekkingtot individuele eigenaardigheid en tot persoonlikheid. In de geschiedenis van het duitse volksleven heeft het een grote rol gespeeld. De veelheid der ideën, die het boek omvatte, en de machtige expressie maakten het werkelik tot een geweldige uit gave, of:choom een sterke nijging voor geestige konstrukties en paradoxen niet te lachenen is C). Het boek ig heden nog van grote waarde, ofschoon wy sedert 15 jaar de banen reeds bewandelen, die het aanwees en ofschoon de oproep tot individuele ont wikkeling, die niet alleen in verstands ontwikkeling mag bestaan, heden ten dage op alle markten gepredikt wordt 7). Langbehn hoort bij Nietzeche en Ligarde. Deze drie mannen zullen in de geestesgeschiedenis van het duitge ?olk steeds hun be tekenis behouden en zeker zal nog menig denker zich met de kwestie van het ontstaan der individuele geestesrichting bezighouden. Deze richting voerde onder leiding van ge noemde drie mannen met overwinnend gevolg een vrijheidsstrijd tegen de lege en dorre wetenscEappelikheid. Wie heden Rembrandt als Erziehei" ter lezing in de hand neemt, &al de heftige krietiek, die het boek eens uit lokte, nauweliks meer begrijpen. Aan dit boek gebeurde, wat eens Lagarde zyu eigen boeken toewenste, dat zij namelik later waarheden, die van zelf spraken" zouden bevatten. De sterkste waarheid in het boek van Langbehn is die van de waarde van het persoonlike in alle geestelik werk. Tans begon voor Langbehn de strijd om de anonymiteit. Girlitt, die hem reeds vijf jaren niet gezien had, zag, bij het lezen van Eembrandt als Erzieher, direkt in, dat Langbehn de auteur was. In een bespreking gaf hij te kennen, dat hem de auteur bekend was. Langbehn liet hem dadelik aanschrijven, dat hij oude betrekkingen niet misbruiken mccht ter lich ting der anonymiteit. Kijk Hildebrand, als gij een humorist waart dat zou me leelijk fpijten; ik zou haast zeg gen, schoon mijn hart er bij breekt als gij een humorigt zijt, Hildebrand, leg drie stuivers uit, koop een touw en... Maar gij zijt immers geen. humorist, mijn waarde? o zeg, dat gij het niet zijt! JJaar is tegenwoordig zulk een ontzettende consumtie van humor, my'n vriend, dat dat artikel verschrikkelijk duur moet geworden zijn, en dan ook bijgevolg akelig wordt vervalscht. Ik ben overtuigd, dat er in iedere kerk, de dominee meegerekend, meer dan honderd humoristen bijeen ziju. Men komt in geen kolli jbuis, men rijdt in geen diligence, ja, wat m>-,er is, men zit in geen by'wagen'' zonder een humoriüt." Zeker, iaumor kan vervaischt zijn. En dan is hij even ongenietbaar ais wijn, die vervaiscut is. Ook kan men vaa hei goede zelfs te veel krijgen. Als men een minister verwijt, dat hij van alles een grapje maakt", dan kan ik best begrijpen, dat die minister boos wordt. Ernst is een goed en rnooi ding. Men zou over dat goede en mooie van Ernst boeken vol kunnen schrijven. En aogzoude lezer met de koningin van Scheba kunnen uitroepen: de helft is mij niet aangezegd. Maar toch, bij onzen Hoilandsehen ernst een tikje meer humor, ik geloof niet, dat wij er ons over te beklagen zouden hebben. Poësie schuilt overal Overal, mijn trinden. 't Is de vraa< maar, wie haer al, Wie haar niet kan vinden. Zoo is 't ook met den Luoaor. Ga voorje Bij die gelegenheid zond hy Gurlitt de vroeger van hem geleende geldsom terug met een rente van 5 pCt., precies tot op dag en pfennig berekend. Aan Langbeha gelukte het niet geheel, zijn nsamloosheid te bewaren. In een krant verscheen een bericht, dat de auteur Lang&ein heette. Langbehn demen teerde, gebruik makend van de ortografiese fout in het schrijven van zyn naam. Ondertussen ontwikkelde zich onder het dekadres van de Leipziger Verlagsbuchhandlung een drukke korrespondeutie tussen Langbehn en zyne vereerders. IQ zijne brieven noemde by sijn naam en woonplaats niet. Brieven, die hem verraden konden, eiste hij terug. De strijd om zijn naamloosheid ver meerderde zyn eenzaamheid. Hij werd zeer nerveus. De mensen, in wier huis hij achter eenvolgens woonde, meenden, dat hij gek was. Alle verkeer met vrienden brak hy af. Zelfs zijn nitgever moest politie en detectives te hulp roepen, om hem brieven over zaken te doen toekomen. Hij zelf arbeidde aldoor verder aan verbeteringen voor de telkena verschijnende nieuwe drukken van Rembrandt als Erzieher. Gurlitt bezocht in die tijd de firmanten der Hirechfeldiche Verlagshandlun?. Gnrlitt duidde aan, dat hij de auteur kende. De gebroeders Hirschfeld gaven toe: U kent de man, maar wümogen niets nadera zeggen. Weet n, wat hij tot ons gezegd heeft? Dat hij het boek allén op die voor waarde by' ons uitgeven wilde, als de winkelprijs slechts 2 M. bedragen zou. Twintig vel voor 2 M.! We zeiden hem direkt: Maar dan kunnen we u geen honorarium betalen. En weet u, wat hy toen zeide? U gelooft het nooit. De man is gek. Hij zei heel gelaten: Geld ist Dreck." Om dit antwoord la Diogenes geheel te waarderen, herinnere men zich, dat Lingbehn straatarm was. 8) Einde 1890 schreef hu en gaf uit een bro chure, waarin hy', op grond van ervaringen, aangaf, hoe Nietzsehe, die de nacht van de waanzin omduisterd had, met sukses ver pleegd kon en moest worden. In het jaar 1891 gaf hy bij de Dresdener Verlagshandluog een bundel gedichten uit: getiteld: Fierz'.g Lisder von einem Deuttchen." De geringe notitie, die de wereld van zyn verzen nam, heeft hem diep bedroefd. Hij beleefde met zijn gedichten nog een zonderling avontuur. Een advokaat uit Sleeswyk-Holstein stelde een gerechtelijke vervolging in tegen de uit gever der Vierzig Lieder als verspreider van onzedelike geschriften. Om de zedelike aanval op de burgerlike eer van de Dresdener Verlag af te weren en on aan de Staatsan walt te tonen, dat het met deze uitgave niet ging om pornografie, werd, op last van Langbahn, boven de winkel der Dresdener Verlag een gedenksteen aangebracht met. het eenvoudige opschrift: In dietem Hause wurden die Vierzig Lieder von einem Deutschen" im Jahre 1891 gedruckt." Om de indruk te ver sterken, werd de steen tot aan de rechterlike uitspraak met rouwkrip getooid Langbehn wachtte de gerechtszitting niet af, maar ver liet Duitschland. GIOsz, de toenmalige firmant 1) DieZuknnft, 16. Jhrg.139-148; 17.Jhrg. 36üff.; 18. Jhrg. 95?96; Hochland, 7. Jhrg. 366; 6. Jhrp. 127; Piiiagogische Woche in Arnsberg 1909, no. 19. 2) Da levensgeschiedenis van Langbehn is nog niet geheel bekend. Met grote moeite is er wat materiaal te samengebracht. Grote gapingen bleven bestaan, S) Voor de kennis van Langbehn's leven is het fataal, dat ds briefwisseling ran Mommsen tot over vijftig jaar ongepubliceerd blijft. Langbehn heeft tot 1900 met hem gekorrespondeerd. Dit is daarom zo merkwaardig, wijl hij Mommsen danig afgekamt heeft. (Cfr. Rembr. a. Erz. 176). Hij noemde hem de Erasmus" van de 19e eeuw, zag in hem jene ungünstige Seite des friesisch-hol' ndiechen Charakters, das Kalte und Seeienlose, das eeoistkch Berechnende". 4) Voor korte tijd schreef een ongenoemde Doctor het boek openlik toe aan zyn leeraar, Prof. Dr. E. F. Grsu, die in 1893 in K nigsberg overleed. Gnrlitt dementeerde. Hij had een afschrift van het kontrakt gezien, dat Langbehn over de uitgave van R. als E. afgesloten hal met de Hirschfeldache Verlagshandlong in Leipzig. 5) Cfr. de brochuren. Est, est, eet Randbemerkungen eines niederdentschen Bauern. Der heimliche Kaiser oder der Dampfbau oder die wildgewordene Bliemchenfcaffee. 6) Adolf Bartels: Deutsche Literaturgeschichte. 7) Albert Ludwig: Schiller in der deutschen Nachwelt. S) Op de technische kant der uitgave hebben Seidlitz en (Flor») Bode invloed gehad, maar het meeste Langbehn zelf. Gurlitt zegt: ber die verlagstechnischen Frageu, in die Langbehn mit groszer Entschiedenheid eingriff, hoffe ich gpfiter authentische Nachrichten geben zu können". raam zitten, loop maar de s'raat door, wees in je huiskamer; overal humor, overal iets, dat lachen doet. Maar je moet er het oog voor hebben. En dat wil wel eens niet hst geval zijn by den eerlijken, ernstigen, maar vaak drogen Hollander. Ik verwijt niet, ik constateer alleen. Een volk noch een mensch heeft zichzelf gemaakt. Men heeft een volk en een mensch te aanvaarden, zooals ze zijn. Men kan alleen zeggen: ik wou, dat je anders waart. In onze boeken en onze verzen, in onze kranten en orze menechen: ik wou, dat er meer bnmor was. Humoristische bladen hier leiden een kwijnend bestaan. De karikatuur tiert hier niet, de bodem is te droog. Als een poss voordraagt uit den Bijbel en men ziet in een kerkgebouw aan den voet van het sprtekgestoelte een groep aangedikte persoonlijk heden zy'u bet acteurs ? ??dan is daar niets in om te oerispen, maar wel om eens eventjes te glimlachen. Daar komt de Teekeuaar. Hij beeldt zijn glimlach ait in een vroolijk prentje: De poes in den Bijbel." Wat voor kwaads steekt daar in '.' Maar kwaud worden er.' Daar is nu weer de Hollander, dat is zoo echt iets Hollandsch. Lach dan, zei de koning, Ik kan niet lachen, sire! zei j de hofnar. Wfi Hollanders kunnen niet i lachen. Lachen is uit den booze. Er zijn er onder ons, die zich gegeneerd voelen als se inaar eventjes hebben gelachen om een grap. Toch hebben wy den lach noodig, zoo noodig als brood. Mark Twain die lachen deed, was een kostelijke kerel. Als men jong is en men zoo lachen kan om niemendal," wat een heerlijke tyd is dat l Iemand was

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl