Historisch Archief 1877-1940
J - f- .
1715
DE AMSTERDAMMER
A°. 1910
WEEKBLAD VOOK NEDERLAND
OrLcLer redactie -v-em. IMIr. H. F. L
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ......
Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling
Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar .
1.50, fr. p. post f 1.65
. mail 10.
.... 0.12'/*
Zondag 8 Mei
Advertentiën van l?5 regels / 1.25, elke regel meer f 0.25
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel . . . . 0.30
Reclames per regel 0.40
INHOUD:
Bericht, VAN VERRE EN VAN NABIJ:
Terug van Nederlandsen Sneenwgebergte,
door prof. J. F. Niermeyer. Niet op tij i,
Maltatnli, door A. H. Geibard. Vergeten
guten, door L. Simons. FEUILLETON:
Goede vangst, Naar het Spaanscb, van Don
Pedro Antonio de Alarcón, door Will. D.
KUNST EN LETTEREN: Das Qe'öbnis van
Gomelie van Ooeteriee, door Ant. Averkamp.
Naar hooger eftren, van Panl Bertney,
tooord. door Frani Coenen. De dood die
tebertat, door Gracia De'edda. beoord. door
Herman Robber». Berichten.
VROUWBNBUBRIEK: Matriarchaat, doorMartina
O. Kramers. Ochtendstond en Stille Vrengd,
door Peerke den Belg. ALLERLEI, door
Interim. " UIT DE NATUUR, door E.
Halmang. Gabriël-tentoonstelling in de
Lareneche Kunsthandel, met afb. door W.
Strenht ff. Al reizende..., door Plasecbaert.
De Echrqver van Rembrandt als Errieher",
II, door Wenzel Franken olie. De Maz
Havelaar in Dent marker, door Frederik van
Moiujoa. Wetenschappelijke Varia:
Kbneten vertellingen, met afb;, door J. van der
Bilt. Teekeninz van H. G. Ibels.
. Ctarivari. FINANCIEELE EN
OECONOMISCBE KRONIEK, door v. d. M. en v. d.
8. Brieven van Oom Jodocns, LXIX.
SCHAAKSPEL. DAMRUBRIEK.
ADVEETENTIEN.
ItflIIIIIUmlIlimmiHHIIMIHIIIIIIIIUIIIIIIIIHIIIIMHIIIlHHIIIIIMI
BERICHT.
Daar de redacteur voor eenijje weken
afwezig is, vermelde men zrjn naam
niet op zendingen van stukken, voor
de redactie" bestemd. Groote vertra
ging zou er het gevolg van kunnen z{jn.
Terug van Nederlands
Sneenwgebergte.
Er is een tijd geweest, toen de weten
schap ontkende dat er stenen uit de
lucht konden vallen; Chladni, die het
waagde in te gaan tegen dit wetenschap
pen!: ongeloof, zon zeker zijn uitgelachen,
als niet de groote regen van
meteoorstenen, die in 1803 in Normandiëneer
viel, hem te hulp was gekomen. Een
kommissie, benoemd om bet geval te
onderzoeken, heef f, zoals Van Humboldt
in de Kosmos schrijft: eindelijk een
streep getrokken onder de endemische
twijfelzucht der akademieën, 23 eeuwen
na de grote steenval van Thraciëen 300
jaar nadat een frater te Crema (in
Lombardije) door een aëroliet gedood werd".
Von Humboldt heeft het eerst onder
de equator aan de grens der eeuwige
sneeuw gestaan, in Zuid-Amerika op de
Chimborazo. Het was in 1803. Als een
halve eeuw later de "Wurtembergsche
zendelingen Rebmann, Erhardt en Krapf
aan Afrika's oostkust de equatoriale
eneeuwbergen ontdekken, blijkt de twij
felzucht der kamergeografen niet minder
groot. De brave Erhardt steekt er fijntjes
de draak mee. Van drie bergen schrijft
hjj de Kingnea (Kenia), Dóengo Engai
en Kïlimandsharo, weten de reizigers aan
de kust dat ze met iets wits bedekt zijn,
waarvoor zij geen woord hebben, wel
echter de stammen die daarbij wonen.
Men beschrijft deze witte zelfstandigheid
= als iets, dat zich in water oplost, wan
neer het bij het TUUT gebracht wordt, en
deze beschrijving door verschillende per
sonen past op niets dan pp sneeuw.
Kwarts lost daar wel evenmin in water
op als bij ons".
Volgens de vorschers in Europa zouden
het nl. kwartswanden geweest zijn, die
de zendelingen voor sneeuw hadden aan
gezien. Later is uit de kwarts kalk ge
worden. Hierover schreef Rebmann:
Enigen hebben gemeend, dat het witte
op de Kilimandsjaro kalksteen kon zijn.
Maar ik kan niet geloven, dat enig Eu
ropeaan, wiens oog van kindsbeen af
zozeer aan het eigenaardig verblindend
wit van sneeuw gewend is, ooit kalk
voor sneeuw aan zou zien. Gesteld even
wel dat het kalk is, dan zouden toch
blijkbaar de jaargetijden geen verande
ring kunnen brengen in de eenmaal wit
geziene plekken. Maar nu verdwijnt het
witte op de oostspits van het
Djaggamassief in het hete jaargetijde bijna ge
heel" ....
August Petermann moest er aan te
pas komen om met zijn groot gezag ge
loof te verkrijgen voor de eenvoudige
berichten dezer heren, die als
ZuidDuitsers van de jeugd af met sneeuw
bekend zijn en de sneeuwbergen der
Alpen gezien hebben."
De geschiedenis herhaalt zich; ook die
der ontiekkingen. Als weer een halve
eeuw later de sneeuwbergen van
NieuwGuinea ivoor het eerst van het land uit
gezien worden, komen dezelfde twijfelin
gen op, met dezelfde kalkhypothese. En
toch was het hier als met de meteoren.
De opperkommies Jan Caritensz had al
op 16 Februari 1623 in zijn reisverhaal
geschreven: landswaeit in, na gissinge
10 mijlen, verthoonde hem overhooch
geberchte dat op vele plaetsen wit met
snee bedect lach, wesende certain vrij
wat vremts als op bergen, soo na de linie
acquinoctialis gelegen, snee te hebben".
De zeeman van Nouhuys, een der
eersten die Carstensz' ontdekking met
eigen oog bevestigen kon, mocht zich
tegen de twijfelaars wat joliger spotternij
veroorloven dan de toon der oude zende
lingen toeliet; vooral wanneer niet alleen
de kalk weer voor den dag wordt gehaald,
maar in een officieel verslag een voor
zichtig rapporteur het volgende zegt van
het Sneeuwgebergte op Nieuw- Ghiinea:
dat het Hooggebergte in de hoogste
gedeelten eene bedekking van witte
substantie vertoonde, die volkomen den
indruk maakt van sneeuw." Deze om
schrijving van het waargenomene
aldus van Nouhuys is zuiver optisch
beschreven, volkomen juist, en laat voor
iemand, die bang ia zich aan koud water
te branden, nog ruimte aan de mogelijk
heid dat deze witte substantie, die vol
komen den indruk maakt van sneeuw",
later iets anders dan sneeuw zou blijken
te zijn, b.v. poudre de riz" of superieure
hoofdsuiker!"
Zo was inderdaad in 1850 bij de
Kilimandejaro ook gevraagd, toen de
kalk verworpen moest worden, of men
niet met zware hagelslag te doen had,
dan wel met zoutlagen!
Nu is dan alle twijfel voor goed ver
stomd. Ieder weet, dat Mr. H. A. Lorentz,
"W. J. van Nouhuya en luit. D. Habbema,
vergezeld van een dertigtal Dajaks, als
dragers, en een paar inlandse fuseliers
als militaire dekking", de sneeuw be
reikt hebben. Het staat aldus beschreven
in het aangrijpend verhaal dat als voor
lopig reisverslag van de bovenmenselik
zware tocht verspreid is.
7 November. Deze datum zal door ons
drieën wel nooit vergeten worden, want
op dien dag werd door ons de eerste
sneeuw op den grond gevonden; er ging
een luid gejuich op, alles danste door
elkaar, Dajaks en dwangarbeiders, terwijl
wij niet minder verheugd waren met
het behaalde succes, dat voorwaar niet
gemakkelijk door ons behaald was. De
Dajaks maakten groote sneeuwballen om
dezt te toonen aan de menschen, die
achtergebleven waren...."
Men was toen ongeveer 4100 M. hoog,
zo hoog als de top van de Mönch (de
daarneven staande Jungfrau reikt tot
4170 M.). Door een Kamin", c en nauwe
rotsspleet, en langs een scherpe kam
bereikte men met ontzaglike moeite de
rand van de ijskap op de hoogste top
van dit deal van het sneeuwgebergte, de
Wilhelmin a-berg. Die ijsrand werd daar
op 4460 M. hoogte bepaald, dus nagenoeg
zo hoog als de top van de Matterhorn.
Men klom nog meer dan 100 M. hoger,
maar dichte nevels beletten alle uitzicht
en voor de hoogte van de top wordt
dan ook geen schatting gegeven. Dat ze
nog hoger zijn moet, schijnt wel daaruit
te blijken, dat de sneeu wmassa der zuid
zijde in staat is een gletsjer te voeden,
die waarschijnlijk tot beneden 4000 M.
daalt.
Zo mogen dan de zonen en dochteren
der lage landen elkaar gelukwensen, een
sneeuwgebergte te bezitten. Niet n
sneeuwtop maar, want er zijn er naar
west en naar oost nog meer gezien; de
Carstensz-berg en de Juliana-berg wachten
tans op hun veroveraars. Een groots en
uitgebreid hooggebergte dus, zoals het
nergens op aarde buiten de vastelanden
voorkomt. De weinige eilanden Borneo,
Formosa die een enkele berg even
boven 4000 M. bezitten, zrjn geheel in de
schaduw gesteld. Allerlei belangwekkende
gegevens mogen van het nader onderzoek
worden verwacht. Allereerst over vorm
en structuur van het ijsdak zelve en
over de vraag of ook hier, als bijna
overal elders, sporen zijn te vinden dat
het zich vroeger verder omlaag heeft
uitgestrekt. Dan is de ontdekking van
een insulair sneeuwgebergte van grote
betekenis voor de problemen der ver
spreiding van de alpina flora en fauna.
Geologie en geografie hebben een uit
gebreid onderzoek niet minder van node.
Er is hier weer voor jaren werk aan
de winkel.
Maar nog een andere gelukwens moet
hier gebracht. Zij geldt de mannen zelve,
de beide leiders allereerst, die bij het
verschijnen van dit blad reeds in Europa
voet aan wal gezet kunnen hebben. En
niet alleen een hartelike gelukwens moet
Lorentz en van Nouhuys toegeroepen.
Aan hen en evenzeer aan Habbema en
aan wie hen verder bijstonden de
officier van gezondheid L. von Romer,
de inlandse arts Raden Jaarman, de
militairen en inlandse dragers moge
duidelijk blijk worden gegeven van de
diepe bewondering die Nederland voor hen
gevoelt. Zo uitnemend is deze uiterst
bezwaarlike tocht geleid, dat zij hoogstwaar
schijnlijk zonder verlies van
menschenlevens volbracht geworden ware, indien
niet de terugweg door de ernstige val
van Lorentz vertraagd was. Tans moesten
helaas drie van Insulindes zonen ten
bate der kennis van het grote
eilandenrijk het leven offeren. Hoe deze slag de
leider trof, blijft bij de lezing van zijn
verhaal niet verborgen. Zonder van
Nouhuys' kracht ware hij zelf wellicht
niet teruggekeerd. Van Nouhuys, die
ook de kaart maakte en de waarnemingen
deed voor geologie en meteorologie, heeft
Lorentz getuigt het met warmte
in het welslagen der schone onderneming
een groot aandeel gehad. Van hen beiden,
van hen allen geldt Coen's woord: Zij
hebben -daar in Indiëw»t groots ver
richt!"
Utrecht.
J. F. NIERMEYER.
Niet op tfld.
On est tovjovrt Ie
conservateur de quelqu'un.
Orze dichters en prozaïsten zijn in een
rekest aan de Hooge Regeering het ge
vaar gaan signaleeren, dat een van de
beste overwinningen der menschelijke
beschaving bedreigt: de De-Vries en
Te Winkelsche spelling.
In schrille kleuren hebben zij de
ramp" afgeschilderd, die ons vaderland
deerlijk zal havenen, indien de
Kollewijnsche spelling de overhand krijgt.
Zij hebben dec-Hoogmogenden, zooals
Brummelkamp en Heemskerk, beiden
hoogst onwetend en allerliefst-preutsch
ten opzichte van spellingkwesties, en
zij hebben de weinig-geestdriftige Staats
commissie waarschijnlijk een panischen
schrik op het lijf gejaagd!
En niets is meer te verwachten, dan
dat de premier dezen algemeenen schrik
direct benut om den eiech van spelling
verandering aan de kapstok van dit rekest
te hangen, aan den galg van dit rekest j e
te smoren.
Dichters en prozaïsten zijn de voor
spellers van de toekomst, zijn de blijvende
hope des vaderlands, want als kunste
naars zijn zij immers de eeuwige jeugd.
Zelf met vrijheid gediend als ze zijn, zal
men van hen verwachten, dat zij aan
bewegingen, die uit den drang van den
tijd voortkomen en levenskracht blijken
te bezitten, wat vrijheid goedgunstig
laten : een kansje geven tenminste, en
eerst helpend en regelend optreden, als
men aan de geboorte eindelijk toe is.
Maar het wordt, schijnt ons, 't werk
van blinde reactionaire gezindheid, reeds
in den aan rang te trachten zulk een
kans te ontnemen; het jonge niet: zijn
gang te laten, om het straks, als het
op het levenstooneel verschijnt, te fat
soeneer en, maar het te verstikken, te
probéren het te verstikken, zonder
pardon, en zonder met iets andere, even
sterk levends, in de plaats te komen.
* *
*
De nieuwe spelling is saam te vatten
in een negental wijzigingen van onze
welhaast versleten De Vries en Te
Winkehche.
Van die negen kan slechts op de laatste
wijziging de blik der opponeerendeheeren
gevestigd zijn: die waarin het heet, dat
men bij het gebruik der voornaamwoorden,
enz., zich richten zal naar de usances van
de beschaafde spreektaal." Hier is het
immers, dat de taal zelve, door te spoedige
sanctioneer in g van slordigheden, kan
worden aangetast. Hier kan men toch
tegenwerpen, dat de
plattelands-onderwijzer zal mogen uitmaken of b.v. Pietje
d'r stoel" een uitdrukking is, die men als
beschaafd" de eer van de erkenning"
en op-schriftstelling zal waardig keuren.
Het gaat hier niet enkel om het kleed
van de schrijftaal, het gaat, dit is niet
tegen te spreken, om haar wezen voor
een hél klein deeltje ook.
Maar! men zou zich toch vergissen,
als men meende, dat om deze reden
alleen het protest is opgesteld. Men ver
gist zich vast, indien men meent, dat het
rekest in dien zin zal worden begiépen!
Hier verderop vindt men een verklaring
van een der onderteekenaars, die niet
meegaat met de actie tegen het laten
vallen van een letter meer of minder.
Al legden alle onderteekenaars zulke
verklaringen af, de rste indruk zal niet
verdwijnen. Voor de oogen van het ont
hutste Nederland zijn onze letterkundigen
een steekspel begonnen, lijk"-jes en a's
en ij's ter eere, en men juicht hen reeds
toe. Wij kunnen het ook anders zien: op
de stormende baren van een
Kollewijnschen, ons verzwelgenden watervloed
klampen de meesters onzer literatuur
zich aan o's vast, als aan reddingsboeien!
*,*
Wij wilden slechts op n zaak, hier
van het allereerste belang, nadrukkelijk
de aandacht vestigen: het optreden der
letterkundige phalanx is inopportuun.
Door met woorden als ramp" te werken
op een in de spellingszaak zoo beïn
vloedbare publieke blcöhartigheid, terwijl
alreeds in deze de reactionaire benauwd
heid in regeeringskringen de ongeloof
lijkste verhoudingen aannam, schijnt ons,
kort gezegd, onverantwoordelijk.
Onverantwoordelijk jegens de honderd
duizenden kinderen der Nederlandsche
volkschooi, die met veel zwarigheid
mogen blijven tanleeren, wat zelfs pro
fessoren niet voldoende kennen, en waer
stellers van het rekest zichzelf dikwijls
niet in 't minst om bekommeren.
lultatuli.
Het woord zij eerst aan hem zelf.
Ik trek te velde tegen al wat op zedelijk,
maatschappelijk en staatkundig gebied, klein,
gemeen, bekrompen of benauwd is"(Idee 403).
Wat me dan beweegt ? Ik zal 't u
zeggen. Publiek er (is) in onze maat
schappij veel wat anders wezen moest, en
met wat goeden wil, anders wezen kan. Het
terecht brengen van al 't verkeerde is on
mogelijk, maar 't berusten in verkeerdheden,
omdat wij ze niet allen kunnen veranderen,
is af te keuren, en naar mijn opvatting
der roeping van den mensch misdadig.
Want wie op zijn weg 'n steen vindt, die
oorzaak wezen kan van struikeling voor
wien na hem komt, kantele dien ter zijde.
Het is niet voldoende den steen om te gaan,
en alleen zichzelf te waren tegen schade.
Daar rust op ieder lid van 't groote reis
gezelschap des menschelijken geslachts 'n
dure verplichting den kant des wegs dien
hij langs-ging, te merken met weggeruimde
hindernissen, opdat die eervolle
gedenkteekenen van z'n arbeid, aan latere reizigers
strekken tot voordeel, hen opwekken tot
dankbaarheid, en aansporen tot navolging.
Maar er zijn zeer zware steenen! Daartoe
gebruiken de mijnwerkers kruit en dyna
miet ...." (400).
Men vraagt me waarom ik zooveel
nummers wijd aan buitenissigheden ? Eilieve,
wanneer gij goederen te laden hebt in 'n
vaartuig, en ge vindt dat vol, overvol...
begint ge dan niet met lossen, reirigen,
schoonvegen ?
Kunt ge tarwe opslaan in een pakhuis
dat van boven tot onder gevuld is met
papaverzaad, met opium, met arsenik?
Is niet het wegruimen van 't schadelijke
'n even nuttige, 'n even noodzakelijke arbeid
als 't aanbrengen van het goede ?
Is niet strijd tegen dwaling, strijd voor
waarheid ?
Als 't waar is dat die goddienerij nadeelig
werkt op menschdom en individu, is 't dan
niet OBS aller plicht die te bestrijden?
Is 't niet onze plicht de afgodsbeelden
om te werpen, die de circulatie belemmeren,
op den zoo schoenen heirweg van 't gezond
verstand ?
Kunt ge een goed huis bouwen op de
plaats waar ge een ruïne vindt, zonder
eerst dien bouwval geheel af te breken en
die plaats schoon te maken?
Ik vind bouwen aangenamer werk dan
afbreken. Maar als 't afbreken vereischt
wordt...
Wie durft beweren dat arbeid met den
troffel noodiger is dan arbeid met 'n hou
weel ? Maar 't is aangenamer werken met
den troffel, en ge zijt dank schuldig aan
iemand die uit gevoel van plicht en
waarlijk niet uit voorkeur 't houweel
ter hand neemt.
Gij die noch afbreekt, noch bouwt, scheldt
hem niet uit." (178)
Spinrag, stof en vuil wegvagen uit de
hersenen, wie heeft 't gedaan als hij!
Wat 'n wonder, dat we bü't gouden
jubileum van den Havelaar den grooten
paladijn voor den mishandelden Javaan ge
denken doch laten we niet vergeten, dat
Geloofsbelijdenis" nog juist drie maanden
ouder is en 't Gebed van den Onwetende nu
ook bijna een halve eeuw oud is.
Met onvoorwaardelijke dankbaarheid mo
gen we den man huldigen, die zijn zoo
innig roerend en tegelijk zoo tergend: De
Javaan is ook 'n menech, lezer!''tot'n ver
pletterende aanklacht zou maken tegen den
roofstaat tusschen Oost-friesland en de
Schelde."
Dat Neerland trotsch is op den Kunste
naar bij Gods genade," wie zou 't laken.
En toch... zou daarin de beteekenis van
Multatuli liggen?
Vosmaer schreef in 1874:
De invloed door zijn werken uitgeoefend
is groot, hun verspreiding buitengewoon en
zij wekken een levendige sympathie. Men
moet den invloed en de beteekenis van
zulke geschriften niet zoeken in wat ieder
aan de oppervlakte zien kan. Er gebeurt
zooveel, ook op zulk gebied, dat men niet
ziet. Multatuli's werk mist allerlei soort
van officieelen, uitwendigen, blinkenden bij
val. Maar het maakt de ziel uit van velerlei
kringen; de jongelingschap is vervuld van
het grootsche, dichterlijke,
verbeeldingwekkende, frissche, krachtige, moedige, edele
van zijn kunst en zijn gedachte; ontwikkelde
jonge vrouwen eeren zijn talent en karakter;
menige handdruk wordt hem in stilte ge
geven ; bij duizenden worden, in telkens en
telkens vermeerderde oplagen, zijn werken
verkocht, verspreid, genoten. En de zaaier"
zou vruchteloos werk doen?
Wacht maar, zy zullen wassen die zaden..."
*»*
Waardoor heeft Multatuli dien invloed
geoefend?
De Havelaar deed een rilling door 't
land gaan" maar tot het einde zijner dage a
moest hij klagen, dat er geen recht gedaan
werd. Lees nog eens idee 79 - 81 over de
modiste en haar kind of 526 met zijn ont
zettend bitter Die Havelaar ii mij 'n walg"
en ge durft haast niet meer te zeggen:
wat is dat boek prachtig!" want wat is
er zelf j nu nog gedaan?
Toen ben ik verdrietig en bitter ge
worden l'
Was het echter wel te bevreemden ?
Duizenden hebben ongetwijfeld in alle op
rechtheid de Havelaar een heerlijk" boek
gevonden, geweend bij de juweelige"
Said j ah- geschiedenis, toornig toestemmend
geknikt bij het en dus stond het in brand,"
van woede getrild by de eentonige optelling
der gestolen buffels, doch zonder dat er
ook maar n ding in hen zelf ontwricht
werd: men las dat alles per slot van reke
ning met hetzelfde wreede genot, als een
levendige beschrijving van de euveldaden
der Spanjaarden op Cuba of in Mexico kan
geven.
Daardoor alleen is het m.i. verklaarbaar, dat
de kleine belanghebbende regeeringskringen
nooit tot recht doen" gedwongen zijn door
een luide publieke opinie.
Zal een Schrijver waarlgk invloed op je
oefenen, dan moet hij ons in eigen denken en
droomen, durven en duchten, dralen en doen
aanpakken, in eigen vooroordeelen en levens
opvattingen te lijf gaan. Duizenden en rog
eens tienduizenden zijn 't geweest, die zich
zelf Multatulianeo, heel of half dan, ge
loofden. Kon men precies nagaan, waardoor
ze zoo werden, dan zal men wel zelden
vinder, dat het in den Havelaar zat" maar
stellig in de Ideën, die als 'n zuiverende
orkaan gewerkt hebeen.
Voor ons is't eigenlijk moeilijk geworden
zich goed dat orkaankarakter in te denken.
We moeten ons daarvoor trachten te ver
plaatsen in het echte denk- en gevoelsleven
van een 50 jaren her met zijn
vroomheidsgedoe, zijn ongelooflijke benepenheid en
doodend fatsoens-formalisme op 't terrein
van eer en deugd, zijn koudhartige en vooze
filantropie, zijn bespottelijk standen- en
standjes-verschil. Verbeeldt u, indien ge 't
kunt, de samenleving met haar Kappelmans,
Kopperliths, Droogstoppels, Wawelaars,
Muurlingen, Juffrou wen Pietergen en Laps'en,
Stoffels en Pennewips, Hallemannetjes en
wie er verder in de bonte rij behoort....
En als ge die allen in levende beelden
voor u gehaald hebt,?leest dan de Weeshuis
geschiedenis te Elberfeld (idee 138), den
brief aan Mevr. X (448), zijn schrijnende
parabel van den pasteibakker (453) en ge
weldigen aanval op het modernisme (454);
verkwikt u aan het Lijstermannetje" (Ver
spreide Stukken) en aan de heerlijke
zeeziektegeschiedenis (229?241). Dan zijt ge
weer in de stemming om zijn vlijmende
parodie op de Nationale Goden (514) te
verstaan. Sla der verbeterde uitgaaf van
Mattheus XIX (182, 183) en zijn zedelijk
heid in Samcjedie (4.47) niet over. Verdiept
u nog eens in zijn Geschiedenissen van
Gezag of herleest zijn prachtige boutaden
over onderwijs (vooral 860?871) en den
rijken inhoud van idee 451
Wat moet dat gebonsd en gehamerd hebben
in de koppen! Wat een nieuwe wereld van
verblindenden luister moet er door zijn op
gegaan voor het oog der jonge scharen, wat
een sotn van leed moet er door gesticht zijn
door een opkomend geslacht in botsing te
brengen met een heengaand, wat een nieuwe
en betere dingen zijn »r door voorbereid,
door den nederlandschen geest schoon" te
maken voor de aanvaarding van deze levens
grondwet : Het is de roeping van den menscb,
mensch te zijn.
Op allerlei gebied zijn er
geestesstroomingen aan 't werk, die aan Multatuli ge
heel zijn voorbijgegaan. Doch wie de ont
wikkeling van het nieuwere denken goed
nagaat, die komt tot de erkenning, dat voor
de mogelijkheid dier nieuwere inzichten een
geestelijke^ vrijheid noodig was, die door
niemand zóó is voorbereid als door Douwes
Dekker.
Zware steenen" heeft hij helpen opruimen
en heeft er veel kruit en dynamiet" toe
van noode gehad.
Wij allen zijn voor ruimer en helderder
geestelijken horizon veel dank schuldig aan
den man, die in waarheid gestreefd heeft
de waarheid te zoeken zonder vooroordeel.
En dat is 't moeilijkste menschenwerk.
A. H. GERHARD.
Vergeten gasten.
Bij gelegenheid van 's heeren Rooseveldt's
bezoek aan Amsterdam is hij te gast ge
weest bij onzen burgemeester en was een