De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 8 mei pagina 1

8 mei 1910 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

J - f- . 1715 DE AMSTERDAMMER A°. 1910 WEEKBLAD VOOK NEDERLAND OrLcLer redactie -v-em. IMIr. H. F. L Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden ...... Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . 1.50, fr. p. post f 1.65 . mail 10. .... 0.12'/* Zondag 8 Mei Advertentiën van l?5 regels / 1.25, elke regel meer f 0.25 Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel . . . . 0.30 Reclames per regel 0.40 INHOUD: Bericht, VAN VERRE EN VAN NABIJ: Terug van Nederlandsen Sneenwgebergte, door prof. J. F. Niermeyer. Niet op tij i, Maltatnli, door A. H. Geibard. Vergeten guten, door L. Simons. FEUILLETON: Goede vangst, Naar het Spaanscb, van Don Pedro Antonio de Alarcón, door Will. D. KUNST EN LETTEREN: Das Qe'öbnis van Gomelie van Ooeteriee, door Ant. Averkamp. Naar hooger eftren, van Panl Bertney, tooord. door Frani Coenen. De dood die tebertat, door Gracia De'edda. beoord. door Herman Robber». Berichten. VROUWBNBUBRIEK: Matriarchaat, doorMartina O. Kramers. Ochtendstond en Stille Vrengd, door Peerke den Belg. ALLERLEI, door Interim. " UIT DE NATUUR, door E. Halmang. Gabriël-tentoonstelling in de Lareneche Kunsthandel, met afb. door W. Strenht ff. Al reizende..., door Plasecbaert. De Echrqver van Rembrandt als Errieher", II, door Wenzel Franken olie. De Maz Havelaar in Dent marker, door Frederik van Moiujoa. Wetenschappelijke Varia: Kbneten vertellingen, met afb;, door J. van der Bilt. Teekeninz van H. G. Ibels. . Ctarivari. FINANCIEELE EN OECONOMISCBE KRONIEK, door v. d. M. en v. d. 8. Brieven van Oom Jodocns, LXIX. SCHAAKSPEL. DAMRUBRIEK. ADVEETENTIEN. ItflIIIIIUmlIlimmiHHIIMIHIIIIIIIIUIIIIIIIIHIIIIMHIIIlHHIIIIIMI BERICHT. Daar de redacteur voor eenijje weken afwezig is, vermelde men zrjn naam niet op zendingen van stukken, voor de redactie" bestemd. Groote vertra ging zou er het gevolg van kunnen z{jn. Terug van Nederlands Sneenwgebergte. Er is een tijd geweest, toen de weten schap ontkende dat er stenen uit de lucht konden vallen; Chladni, die het waagde in te gaan tegen dit wetenschap pen!: ongeloof, zon zeker zijn uitgelachen, als niet de groote regen van meteoorstenen, die in 1803 in Normandiëneer viel, hem te hulp was gekomen. Een kommissie, benoemd om bet geval te onderzoeken, heef f, zoals Van Humboldt in de Kosmos schrijft: eindelijk een streep getrokken onder de endemische twijfelzucht der akademieën, 23 eeuwen na de grote steenval van Thraciëen 300 jaar nadat een frater te Crema (in Lombardije) door een aëroliet gedood werd". Von Humboldt heeft het eerst onder de equator aan de grens der eeuwige sneeuw gestaan, in Zuid-Amerika op de Chimborazo. Het was in 1803. Als een halve eeuw later de "Wurtembergsche zendelingen Rebmann, Erhardt en Krapf aan Afrika's oostkust de equatoriale eneeuwbergen ontdekken, blijkt de twij felzucht der kamergeografen niet minder groot. De brave Erhardt steekt er fijntjes de draak mee. Van drie bergen schrijft hjj de Kingnea (Kenia), Dóengo Engai en Kïlimandsharo, weten de reizigers aan de kust dat ze met iets wits bedekt zijn, waarvoor zij geen woord hebben, wel echter de stammen die daarbij wonen. Men beschrijft deze witte zelfstandigheid = als iets, dat zich in water oplost, wan neer het bij het TUUT gebracht wordt, en deze beschrijving door verschillende per sonen past op niets dan pp sneeuw. Kwarts lost daar wel evenmin in water op als bij ons". Volgens de vorschers in Europa zouden het nl. kwartswanden geweest zijn, die de zendelingen voor sneeuw hadden aan gezien. Later is uit de kwarts kalk ge worden. Hierover schreef Rebmann: Enigen hebben gemeend, dat het witte op de Kilimandsjaro kalksteen kon zijn. Maar ik kan niet geloven, dat enig Eu ropeaan, wiens oog van kindsbeen af zozeer aan het eigenaardig verblindend wit van sneeuw gewend is, ooit kalk voor sneeuw aan zou zien. Gesteld even wel dat het kalk is, dan zouden toch blijkbaar de jaargetijden geen verande ring kunnen brengen in de eenmaal wit geziene plekken. Maar nu verdwijnt het witte op de oostspits van het Djaggamassief in het hete jaargetijde bijna ge heel" .... August Petermann moest er aan te pas komen om met zijn groot gezag ge loof te verkrijgen voor de eenvoudige berichten dezer heren, die als ZuidDuitsers van de jeugd af met sneeuw bekend zijn en de sneeuwbergen der Alpen gezien hebben." De geschiedenis herhaalt zich; ook die der ontiekkingen. Als weer een halve eeuw later de sneeuwbergen van NieuwGuinea ivoor het eerst van het land uit gezien worden, komen dezelfde twijfelin gen op, met dezelfde kalkhypothese. En toch was het hier als met de meteoren. De opperkommies Jan Caritensz had al op 16 Februari 1623 in zijn reisverhaal geschreven: landswaeit in, na gissinge 10 mijlen, verthoonde hem overhooch geberchte dat op vele plaetsen wit met snee bedect lach, wesende certain vrij wat vremts als op bergen, soo na de linie acquinoctialis gelegen, snee te hebben". De zeeman van Nouhuys, een der eersten die Carstensz' ontdekking met eigen oog bevestigen kon, mocht zich tegen de twijfelaars wat joliger spotternij veroorloven dan de toon der oude zende lingen toeliet; vooral wanneer niet alleen de kalk weer voor den dag wordt gehaald, maar in een officieel verslag een voor zichtig rapporteur het volgende zegt van het Sneeuwgebergte op Nieuw- Ghiinea: dat het Hooggebergte in de hoogste gedeelten eene bedekking van witte substantie vertoonde, die volkomen den indruk maakt van sneeuw." Deze om schrijving van het waargenomene aldus van Nouhuys is zuiver optisch beschreven, volkomen juist, en laat voor iemand, die bang ia zich aan koud water te branden, nog ruimte aan de mogelijk heid dat deze witte substantie, die vol komen den indruk maakt van sneeuw", later iets anders dan sneeuw zou blijken te zijn, b.v. poudre de riz" of superieure hoofdsuiker!" Zo was inderdaad in 1850 bij de Kilimandejaro ook gevraagd, toen de kalk verworpen moest worden, of men niet met zware hagelslag te doen had, dan wel met zoutlagen! Nu is dan alle twijfel voor goed ver stomd. Ieder weet, dat Mr. H. A. Lorentz, "W. J. van Nouhuya en luit. D. Habbema, vergezeld van een dertigtal Dajaks, als dragers, en een paar inlandse fuseliers als militaire dekking", de sneeuw be reikt hebben. Het staat aldus beschreven in het aangrijpend verhaal dat als voor lopig reisverslag van de bovenmenselik zware tocht verspreid is. 7 November. Deze datum zal door ons drieën wel nooit vergeten worden, want op dien dag werd door ons de eerste sneeuw op den grond gevonden; er ging een luid gejuich op, alles danste door elkaar, Dajaks en dwangarbeiders, terwijl wij niet minder verheugd waren met het behaalde succes, dat voorwaar niet gemakkelijk door ons behaald was. De Dajaks maakten groote sneeuwballen om dezt te toonen aan de menschen, die achtergebleven waren...." Men was toen ongeveer 4100 M. hoog, zo hoog als de top van de Mönch (de daarneven staande Jungfrau reikt tot 4170 M.). Door een Kamin", c en nauwe rotsspleet, en langs een scherpe kam bereikte men met ontzaglike moeite de rand van de ijskap op de hoogste top van dit deal van het sneeuwgebergte, de Wilhelmin a-berg. Die ijsrand werd daar op 4460 M. hoogte bepaald, dus nagenoeg zo hoog als de top van de Matterhorn. Men klom nog meer dan 100 M. hoger, maar dichte nevels beletten alle uitzicht en voor de hoogte van de top wordt dan ook geen schatting gegeven. Dat ze nog hoger zijn moet, schijnt wel daaruit te blijken, dat de sneeu wmassa der zuid zijde in staat is een gletsjer te voeden, die waarschijnlijk tot beneden 4000 M. daalt. Zo mogen dan de zonen en dochteren der lage landen elkaar gelukwensen, een sneeuwgebergte te bezitten. Niet n sneeuwtop maar, want er zijn er naar west en naar oost nog meer gezien; de Carstensz-berg en de Juliana-berg wachten tans op hun veroveraars. Een groots en uitgebreid hooggebergte dus, zoals het nergens op aarde buiten de vastelanden voorkomt. De weinige eilanden Borneo, Formosa die een enkele berg even boven 4000 M. bezitten, zrjn geheel in de schaduw gesteld. Allerlei belangwekkende gegevens mogen van het nader onderzoek worden verwacht. Allereerst over vorm en structuur van het ijsdak zelve en over de vraag of ook hier, als bijna overal elders, sporen zijn te vinden dat het zich vroeger verder omlaag heeft uitgestrekt. Dan is de ontdekking van een insulair sneeuwgebergte van grote betekenis voor de problemen der ver spreiding van de alpina flora en fauna. Geologie en geografie hebben een uit gebreid onderzoek niet minder van node. Er is hier weer voor jaren werk aan de winkel. Maar nog een andere gelukwens moet hier gebracht. Zij geldt de mannen zelve, de beide leiders allereerst, die bij het verschijnen van dit blad reeds in Europa voet aan wal gezet kunnen hebben. En niet alleen een hartelike gelukwens moet Lorentz en van Nouhuys toegeroepen. Aan hen en evenzeer aan Habbema en aan wie hen verder bijstonden de officier van gezondheid L. von Romer, de inlandse arts Raden Jaarman, de militairen en inlandse dragers moge duidelijk blijk worden gegeven van de diepe bewondering die Nederland voor hen gevoelt. Zo uitnemend is deze uiterst bezwaarlike tocht geleid, dat zij hoogstwaar schijnlijk zonder verlies van menschenlevens volbracht geworden ware, indien niet de terugweg door de ernstige val van Lorentz vertraagd was. Tans moesten helaas drie van Insulindes zonen ten bate der kennis van het grote eilandenrijk het leven offeren. Hoe deze slag de leider trof, blijft bij de lezing van zijn verhaal niet verborgen. Zonder van Nouhuys' kracht ware hij zelf wellicht niet teruggekeerd. Van Nouhuys, die ook de kaart maakte en de waarnemingen deed voor geologie en meteorologie, heeft Lorentz getuigt het met warmte in het welslagen der schone onderneming een groot aandeel gehad. Van hen beiden, van hen allen geldt Coen's woord: Zij hebben -daar in Indiëw»t groots ver richt!" Utrecht. J. F. NIERMEYER. Niet op tfld. On est tovjovrt Ie conservateur de quelqu'un. Orze dichters en prozaïsten zijn in een rekest aan de Hooge Regeering het ge vaar gaan signaleeren, dat een van de beste overwinningen der menschelijke beschaving bedreigt: de De-Vries en Te Winkelsche spelling. In schrille kleuren hebben zij de ramp" afgeschilderd, die ons vaderland deerlijk zal havenen, indien de Kollewijnsche spelling de overhand krijgt. Zij hebben dec-Hoogmogenden, zooals Brummelkamp en Heemskerk, beiden hoogst onwetend en allerliefst-preutsch ten opzichte van spellingkwesties, en zij hebben de weinig-geestdriftige Staats commissie waarschijnlijk een panischen schrik op het lijf gejaagd! En niets is meer te verwachten, dan dat de premier dezen algemeenen schrik direct benut om den eiech van spelling verandering aan de kapstok van dit rekest te hangen, aan den galg van dit rekest j e te smoren. Dichters en prozaïsten zijn de voor spellers van de toekomst, zijn de blijvende hope des vaderlands, want als kunste naars zijn zij immers de eeuwige jeugd. Zelf met vrijheid gediend als ze zijn, zal men van hen verwachten, dat zij aan bewegingen, die uit den drang van den tijd voortkomen en levenskracht blijken te bezitten, wat vrijheid goedgunstig laten : een kansje geven tenminste, en eerst helpend en regelend optreden, als men aan de geboorte eindelijk toe is. Maar het wordt, schijnt ons, 't werk van blinde reactionaire gezindheid, reeds in den aan rang te trachten zulk een kans te ontnemen; het jonge niet: zijn gang te laten, om het straks, als het op het levenstooneel verschijnt, te fat soeneer en, maar het te verstikken, te probéren het te verstikken, zonder pardon, en zonder met iets andere, even sterk levends, in de plaats te komen. * * * De nieuwe spelling is saam te vatten in een negental wijzigingen van onze welhaast versleten De Vries en Te Winkehche. Van die negen kan slechts op de laatste wijziging de blik der opponeerendeheeren gevestigd zijn: die waarin het heet, dat men bij het gebruik der voornaamwoorden, enz., zich richten zal naar de usances van de beschaafde spreektaal." Hier is het immers, dat de taal zelve, door te spoedige sanctioneer in g van slordigheden, kan worden aangetast. Hier kan men toch tegenwerpen, dat de plattelands-onderwijzer zal mogen uitmaken of b.v. Pietje d'r stoel" een uitdrukking is, die men als beschaafd" de eer van de erkenning" en op-schriftstelling zal waardig keuren. Het gaat hier niet enkel om het kleed van de schrijftaal, het gaat, dit is niet tegen te spreken, om haar wezen voor een hél klein deeltje ook. Maar! men zou zich toch vergissen, als men meende, dat om deze reden alleen het protest is opgesteld. Men ver gist zich vast, indien men meent, dat het rekest in dien zin zal worden begiépen! Hier verderop vindt men een verklaring van een der onderteekenaars, die niet meegaat met de actie tegen het laten vallen van een letter meer of minder. Al legden alle onderteekenaars zulke verklaringen af, de rste indruk zal niet verdwijnen. Voor de oogen van het ont hutste Nederland zijn onze letterkundigen een steekspel begonnen, lijk"-jes en a's en ij's ter eere, en men juicht hen reeds toe. Wij kunnen het ook anders zien: op de stormende baren van een Kollewijnschen, ons verzwelgenden watervloed klampen de meesters onzer literatuur zich aan o's vast, als aan reddingsboeien! *,* Wij wilden slechts op n zaak, hier van het allereerste belang, nadrukkelijk de aandacht vestigen: het optreden der letterkundige phalanx is inopportuun. Door met woorden als ramp" te werken op een in de spellingszaak zoo beïn vloedbare publieke blcöhartigheid, terwijl alreeds in deze de reactionaire benauwd heid in regeeringskringen de ongeloof lijkste verhoudingen aannam, schijnt ons, kort gezegd, onverantwoordelijk. Onverantwoordelijk jegens de honderd duizenden kinderen der Nederlandsche volkschooi, die met veel zwarigheid mogen blijven tanleeren, wat zelfs pro fessoren niet voldoende kennen, en waer stellers van het rekest zichzelf dikwijls niet in 't minst om bekommeren. lultatuli. Het woord zij eerst aan hem zelf. Ik trek te velde tegen al wat op zedelijk, maatschappelijk en staatkundig gebied, klein, gemeen, bekrompen of benauwd is"(Idee 403). Wat me dan beweegt ? Ik zal 't u zeggen. Publiek er (is) in onze maat schappij veel wat anders wezen moest, en met wat goeden wil, anders wezen kan. Het terecht brengen van al 't verkeerde is on mogelijk, maar 't berusten in verkeerdheden, omdat wij ze niet allen kunnen veranderen, is af te keuren, en naar mijn opvatting der roeping van den mensch misdadig. Want wie op zijn weg 'n steen vindt, die oorzaak wezen kan van struikeling voor wien na hem komt, kantele dien ter zijde. Het is niet voldoende den steen om te gaan, en alleen zichzelf te waren tegen schade. Daar rust op ieder lid van 't groote reis gezelschap des menschelijken geslachts 'n dure verplichting den kant des wegs dien hij langs-ging, te merken met weggeruimde hindernissen, opdat die eervolle gedenkteekenen van z'n arbeid, aan latere reizigers strekken tot voordeel, hen opwekken tot dankbaarheid, en aansporen tot navolging. Maar er zijn zeer zware steenen! Daartoe gebruiken de mijnwerkers kruit en dyna miet ...." (400). Men vraagt me waarom ik zooveel nummers wijd aan buitenissigheden ? Eilieve, wanneer gij goederen te laden hebt in 'n vaartuig, en ge vindt dat vol, overvol... begint ge dan niet met lossen, reirigen, schoonvegen ? Kunt ge tarwe opslaan in een pakhuis dat van boven tot onder gevuld is met papaverzaad, met opium, met arsenik? Is niet het wegruimen van 't schadelijke 'n even nuttige, 'n even noodzakelijke arbeid als 't aanbrengen van het goede ? Is niet strijd tegen dwaling, strijd voor waarheid ? Als 't waar is dat die goddienerij nadeelig werkt op menschdom en individu, is 't dan niet OBS aller plicht die te bestrijden? Is 't niet onze plicht de afgodsbeelden om te werpen, die de circulatie belemmeren, op den zoo schoenen heirweg van 't gezond verstand ? Kunt ge een goed huis bouwen op de plaats waar ge een ruïne vindt, zonder eerst dien bouwval geheel af te breken en die plaats schoon te maken? Ik vind bouwen aangenamer werk dan afbreken. Maar als 't afbreken vereischt wordt... Wie durft beweren dat arbeid met den troffel noodiger is dan arbeid met 'n hou weel ? Maar 't is aangenamer werken met den troffel, en ge zijt dank schuldig aan iemand die uit gevoel van plicht en waarlijk niet uit voorkeur 't houweel ter hand neemt. Gij die noch afbreekt, noch bouwt, scheldt hem niet uit." (178) Spinrag, stof en vuil wegvagen uit de hersenen, wie heeft 't gedaan als hij! Wat 'n wonder, dat we bü't gouden jubileum van den Havelaar den grooten paladijn voor den mishandelden Javaan ge denken doch laten we niet vergeten, dat Geloofsbelijdenis" nog juist drie maanden ouder is en 't Gebed van den Onwetende nu ook bijna een halve eeuw oud is. Met onvoorwaardelijke dankbaarheid mo gen we den man huldigen, die zijn zoo innig roerend en tegelijk zoo tergend: De Javaan is ook 'n menech, lezer!''tot'n ver pletterende aanklacht zou maken tegen den roofstaat tusschen Oost-friesland en de Schelde." Dat Neerland trotsch is op den Kunste naar bij Gods genade," wie zou 't laken. En toch... zou daarin de beteekenis van Multatuli liggen? Vosmaer schreef in 1874: De invloed door zijn werken uitgeoefend is groot, hun verspreiding buitengewoon en zij wekken een levendige sympathie. Men moet den invloed en de beteekenis van zulke geschriften niet zoeken in wat ieder aan de oppervlakte zien kan. Er gebeurt zooveel, ook op zulk gebied, dat men niet ziet. Multatuli's werk mist allerlei soort van officieelen, uitwendigen, blinkenden bij val. Maar het maakt de ziel uit van velerlei kringen; de jongelingschap is vervuld van het grootsche, dichterlijke, verbeeldingwekkende, frissche, krachtige, moedige, edele van zijn kunst en zijn gedachte; ontwikkelde jonge vrouwen eeren zijn talent en karakter; menige handdruk wordt hem in stilte ge geven ; bij duizenden worden, in telkens en telkens vermeerderde oplagen, zijn werken verkocht, verspreid, genoten. En de zaaier" zou vruchteloos werk doen? Wacht maar, zy zullen wassen die zaden..." *»* Waardoor heeft Multatuli dien invloed geoefend? De Havelaar deed een rilling door 't land gaan" maar tot het einde zijner dage a moest hij klagen, dat er geen recht gedaan werd. Lees nog eens idee 79 - 81 over de modiste en haar kind of 526 met zijn ont zettend bitter Die Havelaar ii mij 'n walg" en ge durft haast niet meer te zeggen: wat is dat boek prachtig!" want wat is er zelf j nu nog gedaan? Toen ben ik verdrietig en bitter ge worden l' Was het echter wel te bevreemden ? Duizenden hebben ongetwijfeld in alle op rechtheid de Havelaar een heerlijk" boek gevonden, geweend bij de juweelige" Said j ah- geschiedenis, toornig toestemmend geknikt bij het en dus stond het in brand," van woede getrild by de eentonige optelling der gestolen buffels, doch zonder dat er ook maar n ding in hen zelf ontwricht werd: men las dat alles per slot van reke ning met hetzelfde wreede genot, als een levendige beschrijving van de euveldaden der Spanjaarden op Cuba of in Mexico kan geven. Daardoor alleen is het m.i. verklaarbaar, dat de kleine belanghebbende regeeringskringen nooit tot recht doen" gedwongen zijn door een luide publieke opinie. Zal een Schrijver waarlgk invloed op je oefenen, dan moet hij ons in eigen denken en droomen, durven en duchten, dralen en doen aanpakken, in eigen vooroordeelen en levens opvattingen te lijf gaan. Duizenden en rog eens tienduizenden zijn 't geweest, die zich zelf Multatulianeo, heel of half dan, ge loofden. Kon men precies nagaan, waardoor ze zoo werden, dan zal men wel zelden vinder, dat het in den Havelaar zat" maar stellig in de Ideën, die als 'n zuiverende orkaan gewerkt hebeen. Voor ons is't eigenlijk moeilijk geworden zich goed dat orkaankarakter in te denken. We moeten ons daarvoor trachten te ver plaatsen in het echte denk- en gevoelsleven van een 50 jaren her met zijn vroomheidsgedoe, zijn ongelooflijke benepenheid en doodend fatsoens-formalisme op 't terrein van eer en deugd, zijn koudhartige en vooze filantropie, zijn bespottelijk standen- en standjes-verschil. Verbeeldt u, indien ge 't kunt, de samenleving met haar Kappelmans, Kopperliths, Droogstoppels, Wawelaars, Muurlingen, Juffrou wen Pietergen en Laps'en, Stoffels en Pennewips, Hallemannetjes en wie er verder in de bonte rij behoort.... En als ge die allen in levende beelden voor u gehaald hebt,?leest dan de Weeshuis geschiedenis te Elberfeld (idee 138), den brief aan Mevr. X (448), zijn schrijnende parabel van den pasteibakker (453) en ge weldigen aanval op het modernisme (454); verkwikt u aan het Lijstermannetje" (Ver spreide Stukken) en aan de heerlijke zeeziektegeschiedenis (229?241). Dan zijt ge weer in de stemming om zijn vlijmende parodie op de Nationale Goden (514) te verstaan. Sla der verbeterde uitgaaf van Mattheus XIX (182, 183) en zijn zedelijk heid in Samcjedie (4.47) niet over. Verdiept u nog eens in zijn Geschiedenissen van Gezag of herleest zijn prachtige boutaden over onderwijs (vooral 860?871) en den rijken inhoud van idee 451 Wat moet dat gebonsd en gehamerd hebben in de koppen! Wat een nieuwe wereld van verblindenden luister moet er door zijn op gegaan voor het oog der jonge scharen, wat een sotn van leed moet er door gesticht zijn door een opkomend geslacht in botsing te brengen met een heengaand, wat een nieuwe en betere dingen zijn »r door voorbereid, door den nederlandschen geest schoon" te maken voor de aanvaarding van deze levens grondwet : Het is de roeping van den menscb, mensch te zijn. Op allerlei gebied zijn er geestesstroomingen aan 't werk, die aan Multatuli ge heel zijn voorbijgegaan. Doch wie de ont wikkeling van het nieuwere denken goed nagaat, die komt tot de erkenning, dat voor de mogelijkheid dier nieuwere inzichten een geestelijke^ vrijheid noodig was, die door niemand zóó is voorbereid als door Douwes Dekker. Zware steenen" heeft hij helpen opruimen en heeft er veel kruit en dynamiet" toe van noode gehad. Wij allen zijn voor ruimer en helderder geestelijken horizon veel dank schuldig aan den man, die in waarheid gestreefd heeft de waarheid te zoeken zonder vooroordeel. En dat is 't moeilijkste menschenwerk. A. H. GERHARD. Vergeten gasten. Bij gelegenheid van 's heeren Rooseveldt's bezoek aan Amsterdam is hij te gast ge weest bij onzen burgemeester en was een

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl