De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 15 mei pagina 1

15 mei 1910 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

WEEKBLA A0.-1916' NEDEKLAND Onder recLa.otL© -v-sun. 2s£r. H. IP. L. Bit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad A'o. 124). Abonnement per 3 maanden .... Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling, .... Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . / 1.50, fr. p. post f 1.65 . . . mail 10. 0.121/» Zondag 15 Mei Advertentiën van l?5 regels / 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de finanlieele- en kunstpagina per regel Reclames per regel f 0.25 . 0.30 0.40 INHOUD: VAN VEERE EN VAN NABIJ: Een Koning. /Kroniek. Nog eens bet ArMnaal", door H. Polak. Uit de diepten", door H. v«n Kol, met Naschrift. FEUIL LETON: Een Onpev»!, door H. C. Buurman. KUNST EN LETTEREN: Wegwijzer door dn Bqbel, door dr. C. E. Hooykaaj, beoord. door N. J. Siagela. 'Florence Nightineale, net portret* Berichten. VROUWENBDBMEKt In' tweestrijd, door 8. La Chapeil», door A. Smit Kleine-Fastré. ALLER LEI, door Interim. UIT DE NATUUR, door E. Heünuu. Mr. Cornelia Fock, f, met portret, door mr. J. A. Lé»y. Al veilende..., door Plawchaert. De man der IfaUatnli-tentoonstelling, door R. Ednard VII, Koning TBH Engeland, met portr. Wotenachappeljike Varia: Kometen-vertellin gen, IL, met afb., door J. van der Bilt. Jnlea Verne en het bestuurbare Inchtechip, door C. V. ObariTari. SCHETSJES. FINANCIEELE KRONIEK, door v. d. 8. Feiten en Fantasieën, door 8t. Feit en Van Tart. SCHAAKSPEL. DAMRUBRIEK. ADVERTENTIËN. n» iliiiiiiiiiiHHM» minimie iiniiil Pen Koning. + In de overstelpende massa lectuur, diende Eogelsohe bladen ons brengen komen over hun dooden koning, treft dit zinnetje uit de Times: dat Eduard VII het bewijs geleverd heeft voor zijn bekwaamheid, voor zijn meesterschap zelfs, in het vak van koning". Inderdaad, dat is wel een van de sterk ste indrukken, die men krijgt bij dat algemeen en naar het schijnt ook oprecht leedwezen om zijn onverwacht heengaan na eene regeering van slechts negen jaar. Ean leedwezen niet slechts bij hen bij wie de glans van een koningskroon alle oordeel verblindt, maar ook bij do velen wier verwachtingen weinig hoog gespan nen waren toen hij in 1901 tot het vak" geroepen werd. Het vak van koning l" Toch weleen aardig zinnetje in het groote city-blad. Daar ligt eene appreciatie van het koning schap en een mogelijkheid tot beoordeejng der koningen, die wel geheel van dezen tijd is, al zal men haar in zoo verbluffende oprechtheid niet vaak ont moeten. Vooral bjj ons, Nederlanders, Irij wie toch het koningschap zoo veel gelijkenis vertoont met het Engelsche, is, speciaal in den laatsten tijd, de kans op een nnchteren kjj'k als uit dat Timeszinnetje blijkt, toch wel zeldzamer. Zelfs onze groote, vroeger om hun nuchterheid, hun zakelijk zien der dingen bekende bladen, hebben nu enkele snaren die men slechts heeft aan te raken om vergast te worden op allerminst nuchtere dithyramben. Doch de Times spreekt kalmpjes van liet vak der koningen, waarin men mees ter kan zijn, maar waar dan toch zeker evenmin de brekebeenen gemist worden. .Want het vak is niet gemakkelijk. Zoo langzamerhand, in den loop der tijdeu. hebben ook de menschen, uit wier naam de city courant spreekt, heeft de breede klasse der burgerij bijna al het werke lijke, alles wat uitkwam op gezag en macht aan het koningschap ontnomen; wat er overbleef, is eigenlijk zoo luttel, maar heeft desniettemin den schijn te voeren, zoo al niet van een glansrijke ? traditie, dan toch wel van een traditioneelen glans, dat men wel een bekwaam vakman moet zijn om het er behoorlijk af te brengen, en beslist een meester om er nog iets van te maken, dat de buiten staanders tot erkentelijkheid dwingt, Uit "fi&nterotttchte bron trouwens weten wij ' welke eischen er aan de moderne spuvereinen gesteld worden, en als wij die bezien is de kenschetsing, niet gemak kelijk," eigenlijk nog wel wat te zwak. "Wij herinneren ons althans hoe de N. ott. Ct. in een Oudejaarsavond-mijme ring, waarin zij tevens een héle eeuw over mijmeren kon het was in 1900 over het beklagenswaardig lot der konin gen kwam te spreken, en dat wel niet tegenstaande een scherpzinnig historisch inzicht de redactie tot de overtuiging had gebracht, dat de 19de eeuw juist de onvergankelijkheid van het koningschap had aangetoond. Wanneer dan aldus", zoo schreef zij, aan den eenen kant het koningschap in deze eeuw zijn onver gankelijkheid schijnt te hebben bewe zen; wanneer het aan den anderen , kant niet is kunnen ontkomen aan den wet der veranderlijkheid; .dan mogen wij ons wél rekenschap geven, hoe zwaar het den dragers van kronen vallen moet zich. te voegen naar hun nieuwen staat. Afgedaald, van hun hoogte, maar nog omstraald met den glans daarvan; on machtig, zoo dikwijls, om dwalingen te beletten, maar mede-lijdende daaronder; kunnen zij slechts door gen onbe grensde ze l f beheer»ching, door een onvermoeibare zelfver loochening, door een onuitputt el ij k geduld, 1) zich sterk maken voor de hooge bestemming, welke de zedelijke en geestelijke invloed, die hun nimmer te ontnemen is, hen in staat stelt te bereiken1'. De dichterlijkheid ontbreekt niet, maarj au fond komt het toch hierop peer, dak zjj die de macht, die den werkelijken inhoud van het koningschap naar zich toegehaald hebben, met overlating van slechts zedelijken en geestelijken invloed aan de onvrijwillige candidaten voor koningskronen arme erfelijk belasten! eisenen stellen/van onbegrensdheid, onvermoeibaarheid en onuitputtelijkheid waarover zeker weinig vrijwillige c*ndidaten zullen te beschikken hebben. Het geval is vol bittere ironie. Waarlijk de constitutioneele" monarch, die het den heeren naar den zin kan maken, moet wel een zeldzame vogel zijn! Men zegt algemeen, dat Eduard VII dat ideaal toch heeft weten te bereiken, en men kan daarin wel gelijk hebben. Ook bij het systeem der erfopvolging, hoewel het even weinig zekerheid geeft als de roulette, blijft toch de mogelijkheid van een goede kans. Hij had een gemakke lijkheid van beweging onder en van verkeer met menschen, een goed hart en een practis^h verstand. Te weinig naar het schijnt om te kunnen heersenen, maar toch te veel om beheersen t te worden. Een middelmaat van eigen schappen, die den weg opent der popu lariteit. Daar kwamen dan voor zijn eigen onderdanen de enkele gewoonten bij, die hen aantrokken: zijn «belang stelling in sport en in goede kleeren. Zij vergaven hem daarvoor veel waar mede hij hun vroeger aanstoot gaf. Vroeger, want verstandiger, of, wat wel licht juister is: minder cynisch dan zij n ouden Belgischen vriend en vak-genoot, had hrj het princelijk boulevard-leven laten varen bij het opzetten van de koningskroon. Een eerste daad van die onbegrensde zelfbeheersching" welke immers het recept van den monarch eischt. Toch wil het ons voorkomen of, wat de pruderie van zijn landgenooten ergerde, en waarmede men elders lich telijk den spot te drijven placht, niet juist aan den koning dat gewone, dat menschelijke gegeven heeft, waardoor hij zoo'n onverwacht goed figuur heeft ge maakt. Het is een niet dan met schroom aan te bevelen leerschool voor aanstaande koningen, die wel wat al te kronkelige weg, waarlangs deze man gekomen is tot een goedmoedige, optimistische Ie vsnsrijoheid en levenswijsheid, maar, door zoo moedwillig den glans te dooven die de traditie ook om de personen der monarchen schijnen deed, heeft Eduard VII toch zichzelf den dienst bewezen, dat men hem ook als koning niet zag in den glorieschijn van een gezalfde, maar als den m e n s c h e l ij k e n beoe fenaar van een vak". Als hjj in die negen jaren naast vorstenpopulariteit, die niet zoo moeilijk te krij gen is, zooals Th. Wolff, in een van zijn rake artikeltjes in het Berliner Tageblatt opmerkt ook werkelijke sympathie blijkt te hebben verworven, dan heeft hij het juist aan dat gewoon-menschelijke, dat zich leent tot een practisch zien der dingen, te danken. Ook in de oogen van hen, die meer den nadruk leggen op de veranderingen die het koningschap heeft ondergaan en zal moeten ondergaan, dan op zijn onvergankelijkheid, waarvan de N. Bott. Courant de blijde boodschap heeft. Zoo aanstonds zal dan de bekwame meester in de onvermoeibare zelfver loochening", die dua om zoo te zeggen het gelukkige lot vertegenwoordigde, worden begraven, en met de nuchterheid van zooeven is het bij de Times alweer gedaan. Wij leven zoo snel, en, optimist als de doode koning, verklaart zij te gelooven, dat de volgende trekker alweer een meester" leveren zal. Och het zijn per slot toch vriendelijke heeren! De koningen ? Neen : de kranten! (Wjj ipatieeren. KRONIEK. MüLTATULI- HULDE. + In dit verband een herinnering. Het was in 1887, het jaar van Multatuli's dood (en dat van Huet). De officicele litteraire wereld hield haar Taal' en Letter kundig Congres in Amsterdam. Tal van o zoo belangrijke onderwerpen werden be handeld: het was een scheon" congres, evena's trouwen» al zyn voorgangers en al zijn volgers. Maar voordat de hamer tot sluiting viel kwam er n man het was de heer Th. Nu yens ietwat schroomvallig vragen of men niet iets vergeten had, of er bij al de huldebetoogingen niet een oogenblik gewijd had mogen worden aan den schrijver van Max Havelaar en dien van het Land van Rembrandt. Hy zelf voelde zich niet bij machte dit naar hun waarde te doen, maar hij liet dat in vertrouwen over aan den voorzitter (prof. Quack). Er was wat rumoer in de zaal en hier en daar" gingen stemmen, van goedkeuring" en luide bijvalskreten" op. Maar de voorzitter zweeg! En iedereen zweeg, tot de grijze heer Beets de hoop uitsprak, dat er nog veel zulke mooie congressen zouden zijn en de voorzitter de heeren bedankte voor de moeite, vooral den president van de commissie van voor bereiding (den heer J. N. van Hall) die de ziel" van het congres was. Dat was in '87. Nu is de heer van Hall de ziel'1 van de Multatuli-viering. Wij gaan vooruit! VERDACHTE BEZORGDHEID. + De (Autir.) Rotterdammer klaagt over de vermeerdering der Zondagstreinen b de Staatsspoor. De Zondagsrust wordt zoodoende boe langer hoe minder", conclu deert het blad met niet te ontkennen logica, en het wil dat de Christelijke regeering dat tegenga. Wy voelen daar wel wat voor, natuurlijk, en door een verkorting van den arbeidsdag en een arbeiden ia elkaar afwis selende ploegen zal het genot van Zondags rust zeker meer spoorarbeiders ten goede kunnen komen. Maar de Rotterdammer bedoelt dat niet, ze heeft een ander argu ment: Door de zeer uitgebreide Zondagdien sten", zegt zij, worden onze Christelijke mannen meer en meer weerhouden van zich onder het spoorwegpersoneel te scharen, en ontstaat er büde reeds dienenden steeds meer consciente-bezwaar om den Zondag aan de stations en in de treinen arbeidende door te brengen." En zoodoende, vervolgen wij, raakt het spoorwegpersoneel vol met ongodistische, ja socialistische elementen, met die ontevreden menschen, waarvan een reactionaire chris telijke regeering later maar last krijgt. Dan komt het spook van 1903 terug, voor ?wie een slecht geweten heeft'. ZOXDER COMMENTAAR. + IndeKijnlandsche C'owraM£,eenanti-rev. weekblaadje van de Rijnstreek van 7 Mei 1910, leest men: Bodegraven. Zaterdag 30 April 1.1. had hier een treurige plechtigheid plaats. Voor .de tweede maal binnen enkele maanden werd een leerlinge van de Openbare school ten grave gedragen, ditmaal een eenigst kind, de vorige maal een eenigst dochtertje. Wat hebben ouders in de opvoeding hunner kinderen toch eene groote verant woordelijkheid, vooral met 't oog op de eeuwigheid." DE GEEST VAN PAULUB. Het bestuur der afdeeling 'g-Gravenbage van de Evangeliiche Mij. verdedigt haar uit gave van het Protestantscb. Beroeps-adresboek" als volgt: Geen. gectarigch streven, geen verketteringslnst heeft ons gedreven ... Wjj willen geen boycot... Waarlijk, wij zijn niet vreemd aan den geest van Paulus, Bom. 10, VP. l en 2... maar wij willen belangstellenden geloofsgenooten de ge legenheid bieden, op gemakkelijke wijze te vernemen, wie ia nering en bedrijf er belang bij hebben, dat aan hen ge dacht wordt." Wij zien hierin een belangrijke bijdrage tot de Multatuli-huldiging van deze dagen. Laps, Wawelaar en Slijmering, waren ze niet naar het leven geteekend? Nog eens het Arsenaal." + Binnenkort zal het wetsontwerp, waarbij de mooie zeventiende-eeuwsche gebouwen aan de Amstelstraat door de Regeering aan afbraak zullen worden prijsgegeven in de Tweede Kamer in behandeling komen. De allerminst geruststellende Memorie van Antwoord, waarin wij de artistieke appre ciaties van onze Ministers van Oorlog en Financien bewonderen mogen, die met enkele zinnetjes alle betoogen van kunst kenners en historici aan de kant zetten, maakt waakzaamheid plicht. Na de bestrij ding van het ontwerp uit het oogpunt van architectonisch schoon, die zoo eenstemmig en algemeen geweest is, leek het ons gewenscht de zaak ook eens van een andere z\jde te laten bezien, van die van het, door de verdedigers van het ontwerp zoo op den voorgrond gebrachte belang voor de Amsterdamsche diamantindustrie, en -handel. De voorzitter van den Alg. Ned. Diamantbewerkersbond, zeker geen onverschillige, waar het betreffen zou gevaren voor deze beide, zond ons in antwoord op onze vraag naar zyn meening het hier volgend artikel. Het Amsttrüaisciie Arssnaal en ie Qi8iutkr&i.el, Te Amsterdam bestaat een organisatie, genaamd: Yereeniging Beurs voor den Diamanthandel". Hare leden zijn grooten deels commissionnairs en makelaars, be nevens kleinere kooplieden in diamant. Zy heeft de zalen van het feestgebouw Casino, gelegen aan Zwanenburgerstraat en Amstel, in huur. Daarin drijven hare leden hunnen handel. Deze zalen bieden echter sinds lang geen voldoende ruimte voor het steeds groeiende ledental en voldoen ook uit andere oogpunten niet langer aan billijke eischen. Zpodat het Bestuur der Yereeniging eenigen tijd geleden ging uitzien naar een andere, geschiktere gelegenheid. Er wordt beweerd, dat genoemd college gepoogd heeft een huizen-complex, gelegen aan Waterlooplein en Nieuwe Amstelstraat, dus vlak bij het gebouw. Casino, in handen te krijgen, ten einde, na amotie, daar een handelslokaal te doen verrijzen, doch dat het niet geslaagd is, door de hooge eisenen,die enkeleeigenaars stelden. Hoe dit zij, met zekerheid is alleen dit bekend, dat de Vereeniging de Regeering verzocht baar het oude Arsenaal, mede gelegen aan Nieuwe Amstelstraat en Water looplein, te verkoopen; dat dit gebouw dan zou worden afgebroken, om plaats t e maken voor een zoogenaamde Beurs voor den Diamanthandel; en dat de Regeering bij de Tweede Kamer een wetsontwerp aan hangig maakte, om tot den geweuschten verkoop machtiging te verkrijgen. Zooals te verwachten viel, stak er een storm op tegen de bedoelingen derRegeering. Architecten, aesthetici, archaeologen, als mede derzelver onderscheidene vereenigingen, bonden en genootschappen, teekenden tegen de voorgenomen slooping verzet aan. Het sociaal democratische Raadslid J os. Loopuit bracht de zaak ter sprake iu den Amsterdamschengemeenteraad, welk lichaam met groote meerderheid van stemmen een motie aannam, waarin de wensch tot behoud van het oude gebouw werd uitgesproken. In het Yoorloopig Verslag werd mede blijk gege ven van het verlangen van vele Kamerleden, om het fraaie vroeg-17de eeuwsche bouwwerk te behouden. De minister van oorlog ging daarop met een zijner ambtgenooten eens kijken; en deze heeren deelden in hunne Memorie van Antwoord mede, dat zij geen reden konden vinden om op hun voorstel tot verkoop terug te komen; mede, zoo heette het, omdat z\j uit de hen voorgelegde teekeningen en ontwerpen hadden gezien, dat het te stichten gebouw veel mooier zou worden dan het bestaande, dat, volgens deze deskundigen'', volstrekt zoo mooi niet is I! Nu zal de Kamer weldra te beslissen hebben. En deze regelen worden geschreven om er iets toe bij te dragen, dat het wets ontwerp door haar zal worden verworpen. Het zou een ellendig vandalisme wezen, het Arsenaal en het daar naast staande, jongere, doch ook zeer typische-gebouw, te sloopen. Zóó veel fraaie oude gebouwen van eenigen omvang bevat Amsterdam nu niet, dat men er zoo maar eens een stuk ef wat mag gaan afbreken. Het is zeker de plicht der overheid een plicht, die men elders begint te begrijpen te waken tegen vernietiging der schoonheden van stad en land door particulieren. In hoeveel grootere mate is het echter niet haar taak, de zich in haar bezit bevindende monu menten, óók natuurlijke en bouwkundige, in goeden staat te houden en te bewaren. Tenzij zeer hooge belangen vernietiging, afbraak vorderen. Doch daarvan is in dit geval hoegenaamd geen sprake. Er -wordt geen enkel belang gediend door het sloopen van het Arsenaal. Het Bestuur der Vereeniging Beurs voor den Diamanthandel" heeft een poos geleden bekend gemaakt, of doen bekend maken, dat de Amsterdamsche diamanthandel ern stig gevaar zou loopen, indien het Arsenaal niet zou kunnen worden gesloopt ten be hoeve van den bouw eener Beurs. Dat heeft op sommigen nogal indruk gemaakt. Óók op sommige leden der Tweede Kamer. DOCH ER IS GEEX WOORD VAN WAAR. De waarheid is, dat deze Vereeniging, als haar het Arsenaal in handen gespeeld wordt, gemakkelijk en voor een zeer schappel ijken prijs in het bezit komt van een voor haar doel geschikt terrein. Dat is alles. Maar dat is waarlijk geen reden voor de volksvertegenwoordiging, om een in Am sterdam zoo goed als eenig monument van oude bouwkunst te verkwanselen. Als de Yereeniging Beurs voor den Dia manthandel" het Arsenaal niet in handen krijgt, loopt de Amsterdamsche diamant industrie en diamanthandel niet het minste gevaar. Immers met de diamantindustrie heeft deze Vereeniging even weinig uitstaande als met den groothandel in diamant. Het is hoofdzakelijk de handel in af pal-producten, in ordinaire goederen, benevens de klein handel die er gedreven wordt, latusschen is deze kleinhandel belangrijk genoeg, om hem niet bemoeilijken. Integen deel. Men behoeft niets te laten wat hem bevorderen kan. Doch waarin zou die "bemoeilyking be staan, als de Vereeniging het Arsenaal niet krijgt P Hierin, wordt van die zijde beweerd, dat de kleinhandel dan verdreven zou worden uit de buurt van het Waterlooplein, waar hij nu reeds een aantal jaren gevestigd ia en waar vele leden der Yereeniging wonen. Dat is alweer alles. Het behoeft echter niet eens waar te z\jn. Want als de Yereeniging dan per se op of bij het Waterlooplein moet blijven, waarom heeft zij dan om enkele duizenden gulden» het vorenbedoelde, voor haar doel zeer geschikte huizen-complex laten loopen P Zij was toen toch niet zeker het Arsenaal te zullen krijgen, Maar zelfs dis de zoogenaamde Beurs DU eens elders gevestigd moest worden I Wat dan nog P Wat is het toch voor kinder achtige dwaasheid, te willen beweren, dat de kleinhandel in diamant alleen kan wor den gedreven op of nabij een bepaalde plek! Zoo iets kan waar zijn voor een groenten- of vruchten mark t, in verband met de toegangswegen tot de stad te water 6Q te land. Doch waarom men een zekere hoeveelheid boort" of oudjes" wél zou kunnen verhandelen op het Waterlooplein en niet bijv. in de Sarphatistraat, is iets, dat een gewoon menschen verstand te boven gaat, zelfs als dat verstand behoort aan iemand, die in het Jerusalem van de diamantindustrie geen vreemdeling is. Er kan echter nog een stapje verder worden gegaan Het is namelijk naar het oordeel vau vele bevoegden zeer wenschelijk, dat de Beurs voor den Diamanthandel niet in de buurt van het Waterlooplein blijft, doch dat zij met de Amsterdamsche JusveliersYereeniging (vertegenwoordigster van in dustrie en groothandel) samenwerkt tot het stichten van een groot gebouw, waarin klein- n groothandel beide gevestigd zullen zij D. Op deze wijze zou namelijk een toe stand geschapen worden, ongeveer gelijk aan dien te Antwerpen, waar door zulke samenwerking van groot- en kleinhandel een plaatselijke markt is in het leven ge roepen,die de Amsterdamsche verre overtreft en een bron van leven en vertier is, als ten onzent onbekend is. De Amsterdamsche Juweliers-Yereeniging heeft harerzijds indertijd al het mogelijke gedaan, om het dien kant uit te drijven, doch medewerking van den kant der Beurs kon niet verkregen worden. Naar verluidt, heeft de A. J. V. thans nog wel de middelen, om het eenig goede plan te verwezenlijken. En als nu de Tweede Kamer het werkelijke belang van diamant handel en nijverheid wil bevorderen, dan kan zij niet beter doen, dan het wetsvoorstel, strekkende tot verkoop van het Arsenaal, verwerpen, omdat de Beurs dan wellicht tot de gewenschte samenwerking met de A. J. N. gedwongen zal worden. L a r e n, 9 Mei 1910. HENRI POLAK. Uit de diepten . . ." Lejirs coeurs lêvaient une patrie absente." SULLY PRÜDHOMJIE. Quanto triste sarebbe la sorte dei nostri correligionari!' (hoe droevig is het lot onzer geloofsgenooten!) zoo eindigt Adplfo Cassuto zijn artikel in II Vessillo Israëlitico" over de scholen van de Alliance" te Tripoli. Na een bezoek ter plaatse vindt die gmartkreet weerklank in mün hart. Want wer kelijk, het lot der Joden (die reeds sedert de verwoesting van Jerusalem door Titus en veel vroeger, een belangrijk deel der bevolking langs de Zuidstranden der We reldzee uitmaken,) is allertreurigat, vooral in dit Turksche wingewest. Zoowel in de stad Tripoli, waar zij, ten getale van 10 a 12.000, een vierde der bevolking vormen, als in het zuiver Joodsche dorp Amrou», de stad der blinden", zag ik treffende bewijzen van stoffelijke, zedelijke en intellectueele ellende, met drankmisbruik en prostitutie als nasleep. Hun verleden en heden zal ik elders meer uitvoerig beschrijven dan in dit week blad mogelijk is. De vernedering waaraan zy bloot staan; de verachting der Arabieren die hun deel is; de knevelarjjen die zy moeten verduren; de slaafschheid waaronder zy gebukt gaan; de gruwelen jegens hen gepleegd, verdienen afzonderlijk te wordea geschetst. De eeuwen van onrecht en ver drukking hebben hun stempel gezet op hun karakter; zij hebben het klagen verleerd en lijden in stilte, alleen gesterkt door een kraohtigen geest van solidariteit en de onverflauwde hoop op de komst van den red denden Messias, dien zij jaarlijks in de woestijn op ezels tegemoet rijden. Thans wil ik alleen wij zen op de schreiende behoefte aan meer en beter onderwijs voor de meer dan 2000 Israëlitische jongens en meisje», waarvan er nauwelijks 400 eenig nuttig onderricht genieten. Na lang zwerven door een labyriuth van smerige stegen en holen; na het in den modder baggeren over wegen waarin de fel neervallende plasregen diepe gaten had uitgehold; langs vuil en goor uitziende huizen met gescheurde mu ren, meende ik het doel van mün tocht in

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl