De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 15 mei pagina 7

15 mei 1910 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

Na 1716 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. De Komeet van 1677. Teekeaing van Jan Luvken. EUNSCHAPPEÜJKE ii. De hooggeleerde Graevius grondde zijne argumenten tegen de leer der kwade voorteekens op twee feiten waarvan het eerste in sQn ty'd telkens met gelijk doel naar voren gebracht werd, het tweede echter heel wat klemmender wap. Ten eerste, zegt hij, zijn in de Heilige Schrift onder de vele vormen waarin den mentenen rampen zullen gebracht werden, de kometen niet genoemd, en ten tweede gehoorzamen :$, daar hunne helder heid afhangt van den afstand tot de zon, aan natuurwetten. Hij had hierby de staartrichting ook wel mogen noemen. Het tweede door Graeviua genoemde feit moge hier iets uitvoeriger behandeld worden, omdat ik hier big eene voor oninge wy den hoogst gevaarlijke uitdrukking gebezigd heb, nl. afstand tot de zon. Deze zegswijze toch ia dubbelzinnig; ze kan beteekenen de recht lijnige afstand lus-enen komeet en ZOD, dus de voerstraal" der baan, maar men kan er ook m«de bedoelen den afstand zooals wij dien aan den hemel zien. Maar en ziehier het ge raar deze laatste afstand is een hoek, de hoek komeet-oog-zon en het is tube "bctldmghectalècrgroctcnendc IchrkkclijckcnComccti, de vveUke dtn 17. November in't iaet i 4 i oa$ verlchencn is. bster dien hoek te noemen de elongat.ie" en niet den afstand. Toch bedoelt Graevius ongetwijfeld dezen laatsten en is dan in zijne bewering, dat de helderheid daarmede ver band houdt, onjuist. Laten wij ter verduidelijking de loopbaan der komeet van Halley beschouwen en ons voorstellen dat wjj in Graevia'a tijd leren; kometen werden toen pas ontdekt als ze helder genoeg waren voor het bloote oog, «n een oplettend beschouwer van den O aste lij ken horizon zou de tegenwoordige komeet daar bijv. l Mei jl. ontdekt hebben. Men zou dan aan den hemel waarnemen dat haar afitand tot de zon kleiner werd, haar hel derheid grooter en als ze na 19 Mei aan de Oostzijde van de zon weder te voorschijn zon komen, zou haar helderheid weer afne men, naarmate baar afstand tot de zon toe nam. Uit zulk eene verschijning zou men bovengenoemde natuurwet hebben afgeleid, doch ten onrechte, want de waargenomen »atstand"-verandering is een hoek verande ring. In werkelijkheid haagt de helderheid van een komeet af van twee rechtlijnige afstanden, gemeten van de komeet resp. naar de zon en de aarde. De intrinsieke helderheid il het grootst als deze rechtlijnige afstand tot dn zon het kleinst is d. i. als de komeet in haar perihelium ataat. Stond op dat oogenblik de aarde ook zoo dicht mogelijk «rby1, dan zou de toestand zoo gunstig mogelijk zyn; dit is echter begrijpelijkerwijze bijna nooit het geval en zonder een zeer juiste kennis der loopbaan is vooraf niet te zeggen wanneer wij, aard bewoners het hemellicht zoo helder mogelijk zullen zien. In het bovengenoemde geval nu zou de komeet 20 April haar perihelinm en daarbij den kor t sten zonne-afgtand in haar baan hebben bereikt, dus reeds *óór dat de bloote oog-waai ne mingen (l Mui) begonnen. Lijkt het u ingewikkeld, maak dan gebruik van het hierbij gevoegde, aan de Scientific Amerlcin van 30 April ontleende model. Knip, na ze op niet te dik kart in geplakt te hebben, de drie diagrammen uit volgens de stippellijnen. Schuif de vlakken der kometenbaan en der aardbaan langs de uit de zon getrokken stippellijnen (sleut knippen) in «Ikaar. Da baan der aarde blijft aan de rech terzijde onder de kometenbaarj; het uitge knipte drieioekje schnive en beveetige men onder de kometenbaan loodrecht op desnylijn der vlakken (helling =: 18°). Het resul taat controleere men aan de bijgevoegde ruimte-figuur en dan zal men de afstandshelderbeid»-kwestie wel doorgronden. Om tot Graevius terug te keeren, hu be kent volmondig dat astronomie zijn vak niet De Komeet van 1677; waterverftekening van Lambert Doomer (leerling van Rembrandt.) is. Doch van dese dingen wydlopiger ende breeder te handelen laet myne functie noch dese plaetse niet toe. Wij hebben tot dien eynde in dese onse Stadt den seerberoemden heer Johannes de Bruynl) mynen se«r goeden vriend, aen denweleken dit werck van hooger handt il toevertrouwt, aen hem syn de wegen soo van de Sonne als van de Maen, het op en ondergaen der Hemels tekenen, het naderen ende afdeynsen der Sterrea bekent, ende hij sal lightelyck alle iwaerigheden wegh-nemen, indien er eenige uwe gemoederen wegens dese vierige ataert-sterre, 2) ontrusten. Het is toch niet vreemd, roept hjj verder uit, dat uit de ruimte om ons heen, zich plotseling eens iets nieuws aan ons openbaart. Dit is immers reeds zoo vaak gebeurd. Maar hij haalt daarbij o. a. eenige voorbeelden aan, die in onmiddellijk verband staan met de uitvinding der kyiers (1609) en dus hierbij eigenlijk niet op hun plaats zijn. Wie heeft over hondert Jaeren geweten dat omtrent Jnpiter eenige kleyne Planeten haere plaetse hebben, die als Lyf-waghten ende Gaard es du Corps geduerighlyck op hem passen ende welcke men nu de Medicesche sterren noemt? Wie heeft oyt in voorige tyden hooren seggen dat Satnrnus met een ringh omvangen is, dat hy gelyck als met ean kroone pronckt, ende by mede syne Oppaseers heeft, die hem als Trawanten en de Pagien vertellen ene aen onse Voorouders syn onbekent geweest?" Hoe poëtisch kon men zich in dien tijd uitdrnkkenl De Medicesche Sterren" door Simon Marius en Galileo ontdekt en door den iaatsten aldus genoemd, heeten na meer prozaisch, de satellieten I, I[, III en IV, en de Oppassers" ende Gnardes du Corps" liggen reeds sedert lang op de pijnbank der mechanica. Maar Graeviua wai een poëtisch man; men voelt het nit de boetpredicatie" waarmede hy zijne rede besluit, doch nog sterker uit de vleiende opdracht aen de Edele ende Mogende Heeren Staten 's Lands van Utrecht". Daarin wordt niet alleen de lof dezer Heeren rondgebaznind, maar ook die van de Schoone Veste" die tegenwoordig de 4de Stad des Rrjks is, en waarvan eenige jaren geleden de Stndentenalmanak minder dankbaar gestemd dan Graevius, getuigde: BJj avond is de stille atad Een krom, verdraaid en bochtig gat In 't bleek en koud lantarenlicht, Het is bepaald een naar gezicht. Maar ik zou het over kometen hebben, n ziet er hier drie afgebeeld, de kometen van 1618, 1677 en 1680. De prent met Vrouw Europa op den voorgrond en den met een Jakobstaf 3) gewapenden astronoom behan delt de eerste dezer kometen. Het is de titelprent van het zeer zeldzame deeltje waarin onder anderen Mulerins'?Hemelsche Trompet" is opgenomen. Deze komeet wordt ook beschreven in het curieuze ComeetBoecxlen van Pieter Jansz. Twisck4) van 1619 waarvan in 1665 een tweede druk verscheen. Hij vertelt daarin o.a. deNederlandsche ambassadeur Haga schrijft nyt Constantinopolen. dat sich op den 15 Novembris een langh teecken (alsoo noemt hy dese Comeet) in de lucht verthoont heeft, hebbende de forme van een Tnrcksche sabel, rysende in 't Oosten van den Hori jont af ende staende de scherpte teghen het Coninghs Paleys van den Tarckschen Keyser (Let wel: het Koningspalei» van den Keizer.'). Hierop hebben de Tnrekacbe Astrologi sulcken uyt-legi?inghe ghemaeckt, waer door eenighe vreese onder deTnrckencauseerde, watter vorder af worden sal magh den tydt mede brenghen ende den nakomers voor ooghen stellen. Maer ick segh met dit veersken: Wie sal segghen in 't bysonder Wat dat ons bediet dit wonier? Zijn dees saken niet te hoogh Voor der menschen duyster oog? 't Is ghenoegh voor ons te weten Dat de steerten der Cometen Voor ghewis ons beelden af Teyekens van des Heeren straf. Gelukkig vond in Nederland niet iedereen dit genoeg; onze beroemde Snellins, dezelfde die nog verleden jaar talrijke candidaten voor het eindexamen H. B. S. over zijn problema" deed struikelen, heeft aan deze groote komeet zijn wetenschappelijke aan dacht gewijd. De tweede der afgebeelde kometen heeft slechts een zeer korte verschoning gemaakt. Wij lezen by Balthasar Bekker, Predikant te Amsterdam. Den '29 «en April, 2 en 5 Mey 1677 sagh ik tot Weesp 's morgens omtrent 3 en 4 uuren effan voor den dage uraad eenen komeet in 't Oost-Noord-Oosten van 6 tot 10 graden boven den horizont beneden 't hoof i van Medusa en Andromeda en terstond benam mij de naderende dagh het verder gesicht. So veel tjjds wasser niet tusschen 'c opkomen van de sterre nit de dampen omtrent de kimmen en 't verdwijnen derselve door d'opachietende stralen van de Sonne, dat ikse na behooren beschouwen might. En sy is ter voornoemde sleede maar eens te voren van den trompetter van de toren die 't ons eerst bekend maakte en daarna noch eenmaal gesien vaaneer ik belet was. Voorts was 't op de tusschendagen en daarna betrokken lucht. En ik hebbe nooit vernomen, dat by luiden van de kunst self iets breeders van dat gesighte waargenomen was." Met deze laa ste bewering schijnt hjj gelijk te hebben; elders vinden wij alleen nog vermeld dat de staart 6 graden lang en zijn breedte aan het eind 14 van de maansmiddellijn was; op welken dag is niet aangegeven, doch men is geneigd aan deze getallen geen groote waarde te hechten ala men de waar heidsliefde van Lambert i-Doooaer boog wil houden. Zyne teekening en ook die van Jan Lnyken maken de verschijning veel opvallender. Zeer waarschijnlijk komt dit door tijd ? en plaaisinvloed. Ieder die in de ge legenheid is geweest de heldere komeet 1910a te aanschouwen, zal bemerkt hebben dat by voor een juiste beoordeeling van helderheid en staart, zich buiten de eieer van elke sto rende lichtbron moest plaatsen en behoorlijk tijd nemen moest om den vollen lichtindruk in zich op te nemen. Een vluchtige schatting geeft de afmetingen altijd te klein. Moraal: wie over eenige dagen de komeet van Halley wil bewonderen, plaatse zich (Westwaarts) buiten de stad en beschutte desnoods de oogen nog tegen eventueel lan tarenlicht. De derde en vierde prent hebben betrekking op de groote komeet van 1680/81, ontdekt door Kirch in Saksen; zij veriient ten volle de aandacht. Ze is een historisch hemellicht omdat ze toeteobject was voor de toepassing van Newton's attractiewet op kometen, en onafhankelijk daarvan Doerfel bracht tot zyne meening (zie De Amsterdammer van 8 Mei) dat de kometenbaan niet slechts een parabool is, maar dat daarvan de zon in het brandpunt staat. Doerfel, die predikant te Plauen was, hield zich das blijkbaar met meer exacte beschouwingen op dan zyne Nederlandsche collega's. Nicolaas Struyck zegt reeds in 1753 van zyne verhandeling (die zeer moeilijk te verkrijgen was) dit Tractaatje doorleezende besloot ik dat Doerfelius een verstandig man ia geweest in den Hemels loop en wel waardig om niet vergaeten te worden." Dit is meer gezegd, maar helaas, waarom moest hij ook juist een tijdgenoot van Newton zyn? De komeet van 1680 was een waardig proef object. -Zy heeft een staart van 60 graden vertoond, dat is veel meer dan de komeet van Halley ons brengen zal. Haar wegtnaschen de sterren, hierby afgebeeld, is ontleend aan den Hollandschen Mercurius van 1680, haar gedaante aan een ouden almanak. Men vindt ze ook op een in Duitschland vervaardigden penning; aan de eene zijde ziet men de komeet afgebeeld, aan de andere zjjde leest Hen Der Stern droht boese Sachen, Tran nur Gott wirds wol machen." De geheele geschiedenis door zijn trouwens kometen gewilde objecten voor penningen geweest. Reeds in 44 v. C dr. werd een komeet op een Romeinse hen penning vertoond, en op den penning van 1578 ter eere van den intocht van aartshertog Matthias van Oos tenrijk te Brussel, zien wij de toen aan den hemel prijkende staartster afgebeeld. Halley's om dekking betreffende het iden tiek zjjn der kometen van 1531,1607 en 1682 en de daaruit volgende voorspelling van den terugkeer dezer komeet in 1759 dateert van het jaar 1705. Zs was het resultaat van een stelselmatig onderzoek van 24 kometenbanea berekend naar de methode van Newton. Dit werk van alley is op waardige wijze voort gezet door onzen landgenoot Nicolaas Struyck, mathematicus te Amsterdam, Lid van de Royal Society" van Londen. Hy bestadeerde nog 19 kometenbanen, voornamelijk om na te gaan of er, redelijkerwijze, nog vóór 1759 een periodieke komeet terugver wacht kon worden. Hjj had daarbij nu en dan hulp o. a. van Corn. Douwes (mathe maticus en examinator bij de Admiraliteit van Amsterdam) en Doctor Mar t in as Houttnyn en vroeg met het oog op kometen die alleen op 't Zuidelyk halfrond te zien zonden geweest zyn, de Dag-Registers op der schepen van de Oost-Ind. Compagnie. Op welke rnwe gegevens, zoowel van tyd als plaats hjj daarbij soms voort moest bouwen, moge blijken nit eene kometenwaarneming all deze: In 't 2de Glas van de Ie Wagt verdween dezelve in 't West ten Zuiden" of, nit 't Register van 't Fluitschip" 't Waterhoen den 21 December van 't Jaar 1664 heeft men op zee ZuidOost ten Zuiden van 't Eiland Mauritius deezen Comeet mede gezien, met een groote en breede staart, regt boven 't land, den 29atej\ van de zelfde Maand is hu verdwe nen. En tegenwoordig wil men voor de bere kening eener kometenbaan den tyd graag tet in seconden nauwkeurig hebben en de plaats tot in boogsecondan I Wy komen by Struyck reeds de opmerking tegen dat men kan bedenken hoe dun of ijl de stof (van kometen) is, nademaal men wmder vermindering van klaarheid de vaste sterren daar door zagschynen." Aan helderheidsschattingen van sterren deed men in zyn tyd nog niet, maar hoa sou zyne ver wondering gestegen zyn als hij geweten had dat men de vaste sterren zonder verlies van helderheid door de staarten heen ziet schijnen! By Nicolaas Struyck lezen wy veel over K linken berg, die de kometen 1743II, 17411 en 1748II ontdekte, en over wien wy naar aanleiding van de komeet van Halley meer zullen hooren. Dirk Klinkenberg was OrdiDcsi$ned by MLI K. LYNC Georgetown College Washington. D. CLoop der Komeet van 1680 tusschen de sterren. naris klerk (commies) ter secretarye van Holland en vermeldde zyne kometenontdekkingen (de eenige die ooit door een Neder lander verricht zijn) doorgaans in de floorkmmer Courant. Maar het ontdekkingsbericht van de komeet 1744 I bracht verwarring te weeg, buiten KUnkenberg's schuld, want de Drukker hadt geen zin in 't verhaal 't welk hy (Klinkenberg) hem overgaf, om dat het zo lang was, tenzij men het 'er met korte woorden in wilde zetten"! De loopbaan van een periodieke komeet als die van Halley U telkens een weinig, d« omloopgty'den (perioden) daardoor soms vrq veel anders. Ze loopen voor deze komeet uit een van 74.6 tot 79.3 jaar. De oorzaak hier van is te zoeken in de storingen (beroeringen zeide men vroeger) teweeggebracht door de verschillende planeten, voornamelijk door Jupiter en Satnrnus, die van alle de grootste massa bezitten. Ze probeeren doorloopend de zon een komeet afnandig te maken, by de komeet van Halley zonder succes, maar hunne pogingen zyn voldoende om te maken dat de berekeningen niet zoo glad kunnen verloopen als men wel eens zon wenschen. Vóórdat men aieh van het bedrag dezer sto ringen goed rekenschap had gegeven, rekende men om ouder» verschijningen op te diepen met n enkele (gemiddelde) periode terug. Ook Struyck is in die font vervallen hetgeen men hem (in 1740) niet kwaljjk nemen moet, daar eerst Clairant in 1758 bij zyne vooruitberekening van den terugkeer der komeet van Halley numerieke waarden voor deze storingen gegeven heeft, waarbij hij tot zeer groote bedragen kwam; door den invloed van Jnpiter en Saturnus tesamen zou de komeet 618 dagen later verfchy'nen dan het tijdstip gevonden by verwaarloozing van dezen invloed! Struyct geeft dan ook b\jv. het jaar 1382 als een jaar waarin de komeet van Halley verschenen i?, terwy'l later 1378 het juiste jaar bleek te zyn. Over deze, de of zoo ge wilt onze komeet uitvoeriger in een volgend nummer. Utrecht, 8 Mei 1910. (SlOt VOlgt). J. VAN DER BlLT. 1) Hoogleeraar in de Phynca en Mathesis en als zoodanig belast met de astronomische lessen aan de Utrechteche Hoogeschool van 1652 tot 1675. 2) De komeet van Halley in 1682. 3) Een der oudste hoekmeetinstrumenten, langen tyd o.a. door de zeevarenden gebruikt, tot het door het spiegelsextant verdrongen ' werd. 4) Nederlandech Godgeleerde en dichter, leeraar der Doopsgezinden in Friesland. Hjj overleed in 1636. flIIIIIIMIIIMtlllMHIIIIItlllllllllllllllllIlIllltlllMIIMIMtl Jules Verne en liet bestuurbare Als over den fantastischen schrijver voor de jeugd, Jules Verne, gesproken wordt, luidt het vaak, dat hij in zyn wonderlijke reie en avonturenverhalen zooveel uitvindingen van later tyd heeft voorzien, en wel een andere, niet volmaakt wetenschappelijke op lossing en verklaring der problemen geeft, maar dan toch terecht de mogelijkheden heeft aangenomen. Toevallig bleek ons en het leek ons aardig het feit eens te vermelden uit een van zyn boekjes dat wy ereens inzagen, dat de man met de mïare, grootse hèver beeldingskracht aan een mogelijkheid niet alleen heeft getwijfeld, maar gewanhoopt, die de wetenschap reeds nu metterdaad tot nuchtere werkelijkheid maakte. Het boekje heet vijf weken in een lucht ballon" ; er wordt een reis beschreven van een Engelsch onderzoeker met twee ge zellen, door, of liever over Afrika. Op het schip, dat ze naar het punt van nitgang brengt, beredeneert de ontdekker, een dr. Ferguson, met den kapitein zyn plan. En gedurende dit onderhoud laat bij zich over de betrouwbaarheid der luchtballons uit als volgt: Ik geloof niet, dat men er toe kan geraken, de ballons te sturen. Ik ken alle beproefde of voorgestelde stelsels, niet n is er geslaagd, niet n uitvoerbaar. Gy begrijpt wel, dat ik over deze kwestie heb moeten nadenken, daar zij voor my van zoo groot belang was, maar ik heb haar niet kunnen oplossen met de middelen die de tegenwoordige werktuigkunde ten dienste staan. Men zou een bewe ging (motor) van buitengewone kracht, van een by'na onmogelijke lichtheid moeten uit

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl