De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 22 mei pagina 2

22 mei 1910 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTEBDAMMJSR WEEKBLAD VOOR N E D E E L A N D. 1717 reikan, wijl er dan niets met r te begeeren, dat is te leven, om zou blijver. Aldng verschijnt een huldiging van dezen profeet «l in zich elf als een wederspraak. Er waren op de tentoonstelling van Multatuliana, zeker het beite, belangrijkste, meest posivitieve deel der herdenking o. a. enkele brieven, die gewis niemand zonder ontroering lezen kon, zoo hjj ziek in den tyd en de omstandigheden, toen zij geschreven werden, wilde indenken. Ik bedoel die brieven over de Havelaarszaak, gewisseld tueschen D.D., Van Lennep en den minister Rochugser. - Twee sferen, twee volkomen gescheiden werelden deden zich hier aan ons op en het hart kromp van medelijden, als men bedacht, hoe D.D., argeloos en eenvoudig hen in open, natuurlijke gemeenschap geloofde. En hoe daarna zijn ontgoocheling moest zijn. Die krakerige, koe!-officieele, maar nog meer rotsvast- con /entioneele stem van Rochussen en de angtuimig-hartelyke, warm-individaeele en dwepende v*n Mnhataii, hoe zonden zij elkaar ooit hebben kannen verstaan l V»n Lennep stoad er zoo ttwschanin. Hij begreep de eene en verstond wat van de andere, maar was daarom niet minder machtoloom. , En IOD als bier in t bijzondere, waren de verhoudingen ook in 't algemeen, toen Multatnli optrad in het achterlijk Holland, waar de gebondenheid van het fatsoen opp«rTOBPhtit was en het vrqe individu nauw («boven. Ata «en kind in de Mei, boordevol laten:- en dadenlnst, eigenzinnig en eigengmcbtigd als al het natuurlijk groeiende, kwam hjj juichende, de palmen van z$n ngoa. «n bly geloof brengen aan »ijn «aft, dat hjj in een luchtig, verheven paleis wonende dacht. En zie, het bleek hem een pothuis, een laag verweerd pothuis, en waar njj «r klopte, het gaf geen geiaid. Maar »}» hfl, in arren moede, zich soms af wendde, ging er wel eens «en -luikje open en gluurde een gianwbawdig, zwak bleek manaehoofdje of een benepen neepjesmuts hem achterdochtig en nieuwsgierig ca. ... Dat was, in den aanvang, Multatuli's ver keer met zijn volk. Wij hebben ia dit land zeer ter onzer nbade de Romantiek bijna niet gekend. Wij waren er te dof, te geestelgk-berooid, te Chineezig voor. Doch dat wil nog niet zeggen, dat bier heel geen romantieken waren. Multatnli is er een geweest en een eigenaardig Hollandsohe variëteit van de soort, omdat hij geen enkel oonaacreerd geloof bezat en van wege ZQU noordelijke afkomst een taaie vol houder en een stijf sop was. Al zyn denken, gevoelen en verbeelden was individualistisch en romantisch en de man, die zich verbeeldde tegen de geheele wereld opstandig en levolutionnair te zon, w*« enkel maar aeer.,.. het kind van z'gn tijd. ? Individualisme, radicalisme, romantiek, het was niet anders wat de klok sloeg. Alleen maar niet in Holland, en dat gaf hem het ge /oei 300 alleen te staan en miskend te worden. Maar e§n bijzonderheid was toch wel, dat hrj aér het kind van zgn tyd was, een schoon uiterste van den tijdgeest, een «eer gave bloei, een intransigent idealist «n individnalis*. Zoodra vier menschen het met hem eens werden, begon hij zich onbehagelijk te voelen, als kwam zynonafhankelykeikheid )n gevaar, «n zoo schijnt het wel een toppunt van 's werelds ironie, dat men Multatuli ooit voor een socialist, een gemeenschapsvoeler het f c kunnen honden. BU gelegenheid dier merkwaardige Her denk ingohnldiging, heeft men D. D. geprezen als Stryder voor den Javaan, als Denker en als Dichter en wat het eewte betreft, kan men dit ongeveer eens zijn, al bleek ook, tot in z\jn efgen hoofd, de zaak des Javaans onuitwarbaar met de zaak van Multatuli dooreengemengd. Tot schade van beiden. Maar een Denker en een Dichter, dat is hy set er nooit geweest, als men aan die woor den de volle zwaarte hunner beteekenis geven wil. Een denker... als Descartes, als Spinosa, als Kant of Hegel . . . wel, hjj zou hoegenaamd geen invloed gehad hebben met zy"n Idtëtn bij de groote meerderheid zijner lezers, als hu zulk een oorspronkelijk denker geweest ware. Juist om macht van geest te oefenen moest hij dat niet ZJJD, maar enkel twee trappen hooger staan dan het gemeens intellect van de jaugd, die toen om vrijheid en verlossing begon te vragen. Verlossing van het doode wicht der zinledig geworden denk- en gevoels vormen, die eigenlijk nog tot de 18e eeuw behoorden en alleen uit traagheid gehand haafd bleven. Wie, die thans Multatuli's Ideeën weer doorleest, zal daar niet de echo's hooien van het godsdienstig modernisme, dat met 4iiiMiMMMiiiiniiMiiiiiiiimiMliiMMMHHMiiitiiMiiiiilMMiniiiMMiiiiMiMi DE KOMEET VAN HALLEY, DOOR C. A. IKKINK. Toen mijn vriend Jim daags na de huwely'ksreis 's avonds om twaalf uur uit het bier huis by zyn Barbara terugkeer de, noem de zij n Barbara hem ... een barbaar. Toch was hij maar drie uren weggeweest. De schilder Weenix kreeg van zijn vrouw vier maanden verlof, om naar Rome te gaan en er studies te maken. Hy bleef vier jaren weg. Odysseus, zooals algemeen bekend is, zwierf lien jaren rond, eer hij bij zijn Penelope en zyn zoon Telemachos terugkeerde. Epimenides hieid het nog langer uit. Hy liep naar ee» schaap te zoeken, viel in slaap en sliep zeven en vijftig jaren. De komeet van Hal.ley is vijf en zeventig jaren weggebleven. Toen Jim van de vrienden terugkwam, vond hij veel veranderd. Hij zag een andere Barbara als die hij verlaten bad, en zijn huwelijksleven lag nu vóór hem in een ander licht. Toen Weenix terugkwam, was er m>g meer veranderd. Da Poes wa« dood, mevrouw Weenis was vier jaar ouder geworden. Een vriend was in de Maatzchappij hoogerop geklommen, vijf waren er lageraf gezakt. Verf en penseelen waren duarder. Toen Odysseus terugkeerde, was er nog maar n, die hem herkende. Dat was zijn geliefde jachthond, nu oud en suf en bijna blind geworden. Het dier kroop naar Odysseus toe, likte hem de handen en stierf. Strauss begon, gemengd met nog een rest Voltairiaanach rationalisme. En dat weer ge mengd met wijsgeer'tge fragmenten, afkom stig uit het pas gesloten schitterend tijdvak der philosophie in Dnltschland. En dit alles weer gemengd mat de vergoding en geest drift voor de natuurwetenschap, waarvan toen het hoogste verwacht werd. Rechtstreeks uit den tijd en voor den tijd waren deze ge dachten. Men vond hen, om zoo te zeggen, op straat en de menechen plukhaarden er om. Alleen maar niet in Holland. EB in China trouwens ook niet. Ook een Dichter, in den meer eigenlijken, beperkten zin van dien term is Multatuli niet geweest. Hg was een dichter, vojrzoorer hij een romantisch idealist wa?, maar zulke dichters zijn er velen meer. Menige speculant en zakenphantast ik durf 't gewone maar leelyke woord niet goed zeggen behoort er toe, al wil de burgerlijke orde van hen in 't algemeen niet weten. Ook Multatali had van deze geaardheid iets aan zich, en het is dwaas te meenen, dat het voor zijn nagedachtenis vernederend ion zijn dit te erkennen. Wie zoo denken, bewijzen enkel dat zij nimmer de ware natunr van vele hunner medemenschen voldoende hebben gepeild. Ia het wild phantastiech goochelen en zich begooehelen van den .., speculant met allerlei maatschappelijke fac toren, in de brandende, overtuigende geest drift voor een nieuwe idee (telkens een nieuwe helaas l) is het element van roman tisch idealisme, het poëtische niet te mis kennen en de proef op de som is wel, dat z«er, zeer weinigen van deze dikwjjls-beminlrjk onpositieve heeren zich zei ven op den dnur rijk maken. Zy zijn inderdaad ... te dichterlijk daarvoor, al schrijven zy ook geen verzen en verschijnt hun luat aan se bitter ing en weelde vaak als bijzonder grof. Maar in dien meer beperkten zin was Multatnli geen dichter. Zijn werken zijn daar om te bewijzen hoe zwak zijn episcb, zijn beeldend talent was. Maar ook zijn lyrisme kon er nan weljjke door en dat vond hu zelf eigenlijk ook. In zijn idealisme kon hy een maatschappelijke poëet zijn, maar een kunstdito, daar was hu per slot van rekening te Hollandsch-nuchter voor. Hij geloofde ook op den dnur niet aan kunst. Tegenover de flauwe, kinderachtige of saaie uitingen daar van in Holland, vond hij in zicbzelven geen kracht genoeg om eraan te geloo ven. Hij zag wel goed, dat de kunst hier buiten het leven stond, maar hij verzuimde toen nog eens verder te kijken en generaliseerde bet geval, waarby hij kaoet als een dwaze overtolligheid uitwierp, Ten slotte bawees dit toch slechts zijn eigen zvak kunstvermogen. Evenwel, als hrj inderdaad een dichter geweest ware, gelooft men dao, dat zijn invloed zoo groot had kunnen zyn 1 En hier komen wy dan tot wat Maltatuli wel was, zoo hij geen Penker en geen Dichter mocht zija. Hy was een Opvoeder, dat was hij. Hij wa» ons aller Opwekfcer tot verdere en, voor ons, passender gedachten dan die het vorig ge slacht bezat. En als een voortreffelijk Opvoeder heeft hy ons gebracht tot zelfstandigheid, zoodat w|j z'gn hand voortaan konden ont beren. Al zya groote en vele gaven, ook wat er van den denker en dichter in hem was, hielp vanzelf mede tot dat eene doel: zijn volk, zijn achterlijk volk op roeden tot het geen de tijd aan schoonste, geestelijte vruchten had voortgebracht. En zoo lij later zijn kroost niet meer er kende, dat hij toch ze,'f met moeite en op offering had groot gebracht, zoo bij in de schoone vrucht van letterkunde dar Tach tigers, in de radicale en socialistische bewe gingen zijn werk niet meer kon herkennen, dan ik zeide het al behoort dit tot de tragiek die zijn aard ingeboren, die het essentiëele zijns wezens was. Wy bf jammeren het voor hem.... en voor ons, maar wy behoe ven er de beteekenis van zijn tchoone mach tige figuur niet minder duidelijk om te zien. Hier zou ik willen eindigen, indien ik niet nog iets op 't hart had. Men heeft ook al in de voorrede tot den tentoonstellings catalogus den wensen uitgesproken, dat al die Multatuli-beBcheiden een blijvende plaats zouden verkrijgen in een Multatuli-mnseum. Dat toch- de goden dit mogen verhoeden! Moet het frissche, krachtige, vrije en natunrly'ke, dat MV. naam omgeef', dan nood zakelijk verbonden worden aan de ontzaglijke saaiheid en dufheid van weer een mujeum? Moeten wij dan weer een grijslicht lokaal gaan inrichten, waar een suile stilte heerscht, waar allerlei brieven en gedrukte schrifturen i lltlMMIIIIINlmlllllMlMIII Toen Epimenides terugkeerde, wist hij niet wat te moeten denken van al de vsranderingen om hem heen. Esn oude man deed hem open. Dat was het knaapje, dat gevraagd had, met het s:haap te mogen spelen op het grasveld, als Vader er mee thuis zou gekomen zijn. Maar wie zal in een boek, zoo groot en zoo dik ate de Stateabybe), alle veranderin gen ook maar eren kunnen aanstippen, die de aarde onderging in da vijf en zeventig jaar, dat de komeet van Halky nu weer rondzwierf in de wijde hemelen ? * * # Barbara vroeg aan Jim op den sermoenavond, hoe het mogelijk was geweest, (lat hij het zoo lang zonder haar had kunnen uithouden. Wij willen onzen zonderlingen hemelgast geen scène maken, maar het waar deeren, dat hij nog teruggekomen is. Want er zijn kometen en er zijn menEchen, die heeleraaal niet terugkomen. Brandt schrijfe van den zoon van Vondel, die naar de Oost ging, heel lakoniek: Hij voer henen en storf op de reize. Flammarion vertelt van de komeet van 1456, dat hij in 1848 werd terug verwacht, maar niet gekomen ip. Doch Halley is terug en wij kunnen hem ziep. In 1682 stond de vreemde sinjeur ook boven de aarde. Onder zijn publiek bevond zich Patrick O'Neil, de dragonder, van wien Rousseau spreekt in zyn Emile.Patrick was toen vijf en dertig jaar. Hij en iijn vrienden zul'ea gestaan hebben ergens op een veld, en Pa trick zei: Daar is een komeet. En een komeet is een ster met een staart. De komeet ging, de vrienden gingen ook, rnaar Patrick bleef. Toen Halley in 1758 weer boven de aarde stond, zag hij daar dienzelfden Patrick andermaal naar boven kijken. Hij was toen honderd-elf jaar. Twee jaar later nam ouder glas liggen, alsof het zeldzame koralen of pirelachelpen waren, en eeu krakerig, stoffig man in uniform als suppoost (een suppoost is ook een mensch, lezer J) zijn leven op zijn horloge kijkend, veralymt l Dat men zooveel van al hetgeen thans in Suasso te kijk ligt, drukke en verspreide als mogelijk zij. Het is er om gelezen en gekend te worden door allen, die M. willen begrijpen en levenswijsheid opdoen, maar het is niet om bekeken en begluurd te wordendoor landziekige museumgangers, alsof er aan het papier en den druk iets bijzonders was Niets kan, dunkt my', meer tegen den geest van Multatuli zijn dan zulk een inrichting, waar het onaanzienlijk en te verwaarloozen ui'.erlyk alles wordt en de geest niets, waar men alles bijeen" heeft om tot kennisse te komen, maar de kecniase" zelf mylen ver weg bly'ft. Wühebben al genoeg en te veel van dat zelfde artikel. Mogen de gaden ons voor meer bewaren l FRAXS COENEN. Braöantsclis Sagen. ') Wie niet kan genieten van een volks sprookje kan ook niet wezenlijk genieten van de Homerische gedichten, van Dante's Com media, ran Shakespeare, van Goathe's Faust, van de verzen van Verlaine. Ik noem met opiet werken van uiteenloopende richting". Zóó A. van Gannep in een onlangs ver schenen, hier f n daar paradox lal maar merk waardig boeb(La,Formation dei légendes. Pari?, FlammarioD). Di sage heeft s'echts zelden het rijke en gevarieerde dat het volkssprookje zoo aan trekkelijk maakt. Gebonden aan een bepaalde localiteit leent zij zich minder, zou men zeggen, tot vergelijken ie studiën, hoewel de talrijke parallellen en verwijzingen die deze verzameling Brabantsche sagen bevat, het tegenovergestelde bewijsen. Treedt zij buiten haar locaal gebied, dan is zy vaak even gewichtig als het sprookje voor déstudie van eiganlyke litterari-che werken: de onder zoekingen der laatste jaren hebben in het licht gesteld welk een merkwaardigen in vloed plaatselijke sagen hebben gehad op het ontstaan van het middeleeuwseh epos. Het wal de volkssage, vastgeknoopt aan een gebouw, aan een ruïoe enz. die, in menig geval, voor de epische zangers de herinnering bewaarde van een naam, van een gebeur tenis, historisch of voor historisch aangezien. Want bij het boven aangeduid verschil tuaEchen sage en sprookje komt nog dit : terwijl het sproot j 9 meer tot tydsotting dient, als de ro:nan is van hen die niet lezen kunnen, en niet noodwendig het geloof insluit aan de waarheid van het verhaalde, aeeft de sage, juist oaiat zy precies gelocaliseerd is, tot voorwaarde zeker geloof dat wat wordt verteld indertijd wezenlijk is voorgevallen. Man moet evenwel dit onderscheid niet absoluut opvatten: er zya sagen die niets anders zijn dan gijoealiseerde sprookjes. Wy zullen er zooeven een voorbeeld van zien. De hier aangekondigde verzameling, werk van twee gunstig bekende folkloristen, A. de Cock (uitgever van Volkskunde) en zijn vriend Is. Teirlinck, be?at sagen van het Vlaamsch sprekende gedeelte (ongeveer twee derden) van de B »!gifche provincie Brabant, de streeS waarvan B:ussel en Leuven de centrums zijn. Het thans verschenen eerste deel omvat de sagen die men kan vastknoopen aan de oude volkgmythologie en de duivelsagen ; een tweede deel zal da christelijke sagen bevatten, waaraan Balgiëzoo rijk is. Wy zeiden reeds dat sagen, even als sprook jes, aanleiding kunnen geventot vergelijkingen, soms met litteramche kunstwerken. Zoo in deaen bundel, de nummers o?10: de geschiedetiis van iemand die by toe?al, in den nacht, getuige is van een feest en bal van heieen. Blijkbaar heef c een Schot ech verhaal van gelijken inhoud Robert Burns voor den geest gestaan, toen hij zijn mees!eriijken Torn o'Shantsr dichtte (de meeste overeenkomst heeft de sage np. 10, waar, evan als by Burns, de held beschonken ie). Zeer merkwaardig is no. 115, blz. 135: Dartel meifje wreekt zich', het is een Bruaselsche sage. Een rijk jong meisje leidt een los leven; zy heeft twee vrijers te gelyk. Gedurende een ziekte wordt zy door haar vryers ver laten; zij trekt zich het zoo aan dat zij van verdriet sterft. Na haar dood verschijnt zij opnieuw in het huis d»t zy had bewoond en legt zich in het venster. Haar twee minnaars komen haar bezoeken en willen dat zij zich aan hen opnieuw zal overgeven. Zij belooft zulks, maar geefc ieder afzonderlijk voor den 1) llrdbcmtfch Sci'jenboek door A. de Cock en Is. Teirliuck, 1ste deei. Gent, S.ffer. 1909. In S°. hij zijn zevende vrouw. Hij durfde wat aan, die oude dia^onder. Wanneer hij heengegaan is, staat niet vermeld Zou hij mogelijk ook nog leven? Maar niemand van ons, die Halley in 1910 aan den hemel ziet staan hoeft er op te rekenen, dat hij, zooals die oude Patrick, tweemaal het genoegen zal hebben. Een menechenleven duurt er niet lang genoeg voor. Het duurt nog korter dan het nachtjak van Peironella Moens, dat in het Rijksmuseum wordt bewaard. Toen de astronoom Halley uitgecijferd hal, dat de komeet in 175S zou terugkeeren, kon hij nog veei ztkerder becijferen, dat hij zelf er dan niet meer wezen zou. Daarom, zooils een levensbeschrijver zegt, bezwoer hij het nageslacht', toch vooral goed op te letten. Ja, zoo kort duurt een rnenech, dat het hem niet eens vergund is, de proef op ziju eigen sommen te nemen. * * * Voor het eerst, ze^t Fiammarion, vindt men de komeet van Halley vermeld in het jaar Twaalf vóór Christu:-. Toen Oridius duanog een jonge man was. Sedert dien tiji ia hij geregeld om de vijf en zeventig jaar ver schenen. En zoo zijn wij het nu, die Halley aan den hemel zien staan en zijn staart mo gen bewonderen. Ja, de staart, dat is het karieuze van dezen hemeltoemt. Mino?, de Rechter in de Onderwereld, had ook een staart, een heel langen nog ,wel. Althans, zoo vertelt Dante. De ziel trad voor Minos, de ziel was verloren, de ziel vernam het vonnis. Maar Minos sprak niet, hij werkte alleen met zijn staart. Slingerde hij zich den staart eenmaal om 't lijf, dan moest de ziel n krocht diep afvaren in het Hellerijk eo daar de zonde boeten. Twee slingeringen, dat beduidde: twee krochten diep. En zoo ver volgens. aanstaanden nacht rendez-vous op het kerk hof, by een open graf. De eene moet, gehuld in een witte doek, in het graf gaan liggen; de ander, eveneets in een witte doek gestoken, by het graf knielen. De twee vry'ers, die van elkanders rtndez vout niet afwisten, zyn, als zij elkander zien, doodelyk verschrikt, en tuimelen op elkander in het graf. Des morgens vond men htt graf omgewoeld en half toegeworpen ... Toen men het weder opengraafde en toekeek, zoo vond men de twee vrijers dood en op h«n de rijke juffrouw, die ze alle twee met ineengeslingerde handen vasthield eu tegen haar drukte". De uitgevers vergelyken dit verhaal terecht met het thema van een volkssprookje, dat ook schriftelij i voorkomt en o.-e. by Bocoaccio wordt gevonden; maar in bijna alle lezingen is de geschiedenis een grap: een dame, die gezond en vol levenslust is, ontslaat zich van twee vryers die haar vervelen, door hun esn dergelijke kerkhofmissie op te dragen; de twee domooren zijn, bij hun ontmoeting op het kerkhof, bang voor elkander en nemen de vlucht. Maar ik doe tevens opmerken dat de Brusselsche sage, zooals zij daar ligt, groote overeenkomst heeft met het antiek verhaal dat de stof leverde voor Goethe's Sraut von Korinth (vgl. de studie van Erwin Rohde, Kleine Schriften, dl. II). Is deze overeenkomst louter toevallig, is het kerkhof-element in de oude boerde" oorzaak geweest dat het geheel ia een bijzondere lezing tragisch werd opgevat en een tragischen afloop vei kreeg, dan heeft men hier een merkwaardig voor beeld hoe een vertelling zóó kan worden vervormd dat zy' ten laatste schijnt te behooren tot een geheel ander thema. Men ziet welke belangwekkende problemen door de vergelijkende studie van volksver halen telkens worden gesteld. Parijs. (J. BasKEN HÜET. Verzen, van EDDAKD BBOM. Amsterdam, C. L. van Lragenhuysen, 1909. Wat Jacqu-s P, rk beteekende voor de lite raire beweging ven tachtig in 't algemeen, was de dtchtei E 'u«rd Brom voor de katholieke moderne poëaie in 't by zonder. Eduard Brom was de eerste onder de katholieke schry vers, die de theorieën der tachtigers tot de zyne maakte en het eerste bundeltje moderne verzen van een katholiek was zyn Felice", dat in 1892 verscheen, later gevolgd, in 1895, door Opgang''en verleden jaar door den thans te bespreken bundel: Verzen". Aan den bundel van 1S92 evenwel was, zes jaren vroeger reeds, een andere voorafgegaan en ik geloof niet, dat er n modern dichter in Hollaui valt aan te wijzen, wiens poëzie der eene periode zulk een diepgaand verschil vertoont met die zijner latere ontwikkeling. De verzen van Eduard Brom belichamen volkomen twee richtirgen: de cuie en de nieuwe. Elders hoop ik dit eerlang breedvoe rig in détails te bewijzen, zoodat hier mag worden volstaan met eene korte, algemeene karakteristiek van den dichter Eduard Brom uit de laatate periode. Brom's poësie gaat in steeds stijgende lijn naar de volmaking en er ligt reeds een zeer groote afstand tusschen Felice" van 1892 en de Verzen" van 1909. Wat in Felice" en Opgang" vaak nog een vaag voelen en tasten was, werd heerlykzelfbewust bereiken in Verzen". In Felice" hangt Brom nog te veel aan het uiterlijke woord, zonder diepte, terwyl zyne Verzen" zich kenmerken door eene schoone rust en zeJfrerinniging. Ik zou Brom's poëzie uit de allerlaatste periode willen vergelyken by eene zachte, welluidende muziek, van verre den stillen zomeravond doorzingend, als de trage tonen eener Traumerei. In Felice" huilden wilde violen van vertwijfeling en smart, zyne Verzen" zijn de rnstig-kalme zangen van een bezonken gemoad. Brom's poëaie nadert het dichtst die van Héne Lapidoth Swarth, maar ze is niet soo somber-wee klagend, zoo moedeloos-triestig, zoo smartelijk-wanhopend. Zy'ne verzen zijn veeleer blijde tymnen van gelooven en beminnen, jubelzangen voor de eeuwige Schoonheid, die hij zoo heerlijk levend weet in zijn Roomsche geloof. Want ook dit is karakteristiek voor Brom'/s poëiie, dat de meeste zijner verzen het stem pel dragen van zijii innig Roomsch-zyn. Zelfs aan die verzen, welke niet speciaal Roomsch zijn gelijk de mooie verzsn op Sint Franciscus, Sint Agnes, Bint Caecilia en?., maar aan de verzen, het algemeen-menscheHjke, of de natuur bezingend, is te bemerken, dat ze uit een geheel andere gevoelssfear sproten dan gemeenlyk bij de overige dichters het geval is. Brom'g Roomsche geloof en zijn kunst iinimii iiiimiiHiiiimMiiiinnii Maar on se Halley werkt niet met zy'n staart. Breed an trotech breidt hij dien staart achter aich uit, en staat daar als een pauw tusschen de kipjes, midden onder de andere sterrer. En we verlaten onze huizen, gearmd en niet-gearmd trekken we op, allen willen we dat schouwspel genieten. Komt mee, komt mee, daar is wat Bchoons te zien! Want sis je zoo lang tegen den Groeten Bser hebt ioopen aankijken, en tegen Orion en tegen de rest, dan wil je wel wat andera. Een sterrenhemel zelfs kaa knapjes eentonig worden. Met de lente gaat het al evenzoo. Hoe mooi ook een lente is, ik begryp heel best, als j e dat green worden en dat gebloesem nu al zooveel maal gezien hebt als die oude Patrick bijvoorbeeld, dat je dan wel eans kan gaan verlangen naar een andere lente en een ander gebloesem. Sommige schilders hebben het dan ook al eeas geprobeerd. Da graanvelden en de boomgaarden pa&rp, de zon een sinaas appel, de boomstammen dikke kurketrekker?. Ais velen er geen smaak in vinden, komt dat zeker hier vandaan, dat ze nog niet oud genoeg zijn. Ja, als men jong is, dan is alles nog zoo nieuw en zoo frisch. De oude taaie goevernante van de Géaestet De poes alleen nog kijkt haar smachtend aan ... om melk. Zelfs die goevernante vindt in jonge oogen nog genade. De jeugd verkeert doorloopend in de stemming van Schillers Maria Stuart, als zij uit haar gevangenis buiten komt: Lasz mich in vollen, in durstigen zügen, Trinken die freie, die himmlische Lust l vloeiden samen, de laatste werd gevoed door het eerste en zoo ontstond dat harmonische geheel van godsdienstige kunst, dat in de huidige literatuur, behalve by Gezelle, mis schien in geen ander dichter zoo sterk uitkomt dan bij Eiuard Brom. Wanneer ik dit zeg, meene men niet, hier uitsluitend met vrome rymen en halve preeken als uit den domin ty'd van '40 te doen te hebben, maar dan wensen i k er allén mede te beduiden, dat er geen tweeheid bestaat in Brom's zieleleven, doch integendeel diens poëzie is de verwoording der in Eduard Brom tot ne eenheid vol groeide elementen: geloof en kunst. Brom's poëzie verkrijgt hierdoor eene zekere sereniteit, en bij het lezen voelt men die verzen als iets, dat niet van deze aarde i». Zoo zü'n Brom's liefdezangen wel innig en warm van toon, doch geen roode passie laait er uit op, ze zyn niet zwoel van schroeienden hartstocht. Hoor hem b.v. in vers XI, eerste deel, van den eonnettenkrans Liefde: Wen gij, bij 't zachte kloppen van uw hart, Het dierbaar hoofdjen aan mijn schouder vleit, Of bei uw armen roerend-teeder breidt Rondom mijn hals en met geen kussen mart : Wen gij mij uitzucht al uw stille smart En vreugden van 't verken en zalig schreit Ou 'c heden, dat met vroolyk welkom beidt Een toekomst, die het schoone heden tart: Dan is het mü, alaof ik houde een schat Des hemels en zóó wars van aar dachheid, dat Rondom my al het aardse hèin 'c niet verzinkt, Alle geluid verstomt, alleen t geluid Van uwe ziel melodieus ontspruit, Heerlijk bed walmend heel m$n ziel doorklinkt l Deze eonnettenkrans besluit, typeerend voor Brom, aldus: Dat is toch zulk een heerlijke genade, Het Weten dat een ziele jong en puur MÜliefheeft, my' gedenkt ter elker nor, 'tRustloos gedenken haar nog niet verzadel Dat Weten komt zoo wonderbaar te etade In stonden eenzaam, eindeloos van duur, Dat brandt in kille leegte als vroolijk vuur, Dat schenkt vertroosting zonder wedergade! Dat wondre Weten wordt tot ziening krachtig Der Eenwge Lief d», die, hoe hoog en machtig, In znivre min heur zuivren weerglans toont! Dat ziende Weten wordt een bede vurig Van dank en liefde, stijgend op gedurig Ter Eeuwge Liefde, die onsterflijk troont! Bahalve een aantal gelegenheidsverzen, welke, omdat ze meer op een algemeen plan werden gehouden, over het algemeen eene grootere dichterlijke waarde bezitten dan hetgeen men gewoonlijk onder deze soort verstaat! bevat de bundel, naast vele prachtige gedichten, godsdienstige onderwerpen of per sonen bezingend, nog een aantal verzen van meer algemeenen aard, verzen over de natuur, reisherinneringen enz. Tan deze laatsten volge er, tot slot, een : Avon d-g ondelvaart. In stillen schijn het water blinkt, Daarlangs myn gondel glijde.... Klaar snaar- en stemgeklank doorklinkt De luchten eindloos wyde Hoog 't hemelwelf vol star-gegloei.... Daartegen, luchte-brekend, Een ranke, blante droomenbloei 't Dogen-paleis zich teekent. Gestadig rhythmisch roeigeluid Van water, zachtkens klett'reud ... De gondelier, ten voete uit Staat, lichte droppen spett'rend. Dan, by muziek en starren-schyn, De gondel poost in ruste, Geeft zich aan 't droomrig golfgedein In overgaaf bewuste. En met de gondelvaart mijn ziel In droombewustheid pooze, En 't effent zich nu in mijn ziel Tot stemming wonder broze. En, wat 'k in heimwee ha i verwacht Aan schoonheid eindelooie: Venetiaansche toovernacht", Bloeit open als een roze. ? Hier herkent men aanstonds den gevoel igen droomer, den zacht-weemoedigen schoonheidsziener en dit bly'ft het karakteristieke van Eduard Brom's poëiie: een zacht uitmijmeren van teêre gevoelens en zyn lied klinkt tot ons door als een welluidende verre zang, in goudnevelenden zomeravond. HKNRI H. VAN CALKER. Hilversum, Maart '10 Berichten, RACIXE. Masson Forestier, welbekend als auteur van eenige krachtige j udiciaire romans, zal bij de Sociétédu Mercure de France" een werk het licht doen zien, dat over IIIMMMMUMIIIIIIlmlIIIIMIIIII Maw ach, als men ouder wordt. Als men zooveel leatea en zooveel sterrenhemels heeft gezien! In Pary's werd ean mannetje uit de Seine opgevischt, die er in gesprongen was, zooals hij later den politieman meedeelde, omdat... hij zich zoo verveelde. Ja juist, de mooie wereld zelfs kan je wel tens gaan vervelen. Een tooneelstuk kan heel goed zijn en je toch den twintigsten keer in slaap wer ken. Wy' hebben allen een veranderiükje zoo hoog noodig. Een nieuw menu en een nieuw repertoire, dat maakt frisch. Kleine Kareè, nadat hy met de grootste inspanning zijn legstokj es figuur voltooid heef c, strykt er de band door en begint met frisschen moed aan een nieuwe. Esn sterrenhemel is heel moo'. Je moet jong zijn en pas verliefd, of in de hoop leven, het spesdig te zullen worden. Dan kan een mensch wel een uur lang syn lamp uit laten en door de ruisen naar boven zitten kijken. Maar mannen, die zich een positie, een vrouw, kinderen en kleinkinderen hebben verworven, laten hun gordijnen neer 's avonds. Orion is mooi en de Pleiaden zijn mooi en Perseus is mooi. Maar toch. wie heeft nooit eens het verlangen voelen opkomen, met eenjreuzenbezem al die sterrenbeelden we? te vegen en een nieuwe groepeering ts beproeven? Barbara is een mooie vrouw l zei ik tot Jim. Zoo zei Jim droog ja weet je, ik zie dat zoo niet meer. Ean dichters huisvrouw beklaagde zich, omdat haar man vóór den trouw zooveel, na den trouw gésn sonnetten op haar had ge dicht. Ga eens op reis, kind, zeide ik. Ea lang wegblijven, hoor. Ze ging en werd weer bezongen. Ze keerde en 't lied verstomde. Luister even naar Byron: Think you, if Laura had been Petracarca's wife, He would have written sonnets all hislife?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl