Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTEBDAMMJSR WEEKBLAD VOOR N E D E E L A N D.
1717
reikan, wijl er dan niets met r te begeeren,
dat is te leven, om zou blijver.
Aldng verschijnt een huldiging van dezen
profeet «l in zich elf als een wederspraak.
Er waren op de tentoonstelling van
Multatuliana, zeker het beite, belangrijkste, meest
posivitieve deel der herdenking o. a. enkele
brieven, die gewis niemand zonder ontroering
lezen kon, zoo hjj ziek in den tyd en de
omstandigheden, toen zij geschreven werden,
wilde indenken. Ik bedoel die brieven over
de Havelaarszaak, gewisseld tueschen D.D.,
Van Lennep en den minister Rochugser.
- Twee sferen, twee volkomen gescheiden
werelden deden zich hier aan ons op en het
hart kromp van medelijden, als men bedacht,
hoe D.D., argeloos en eenvoudig hen in open,
natuurlijke gemeenschap geloofde. En hoe
daarna zijn ontgoocheling moest zijn.
Die krakerige, koe!-officieele, maar nog meer
rotsvast- con /entioneele stem van Rochussen
en de angtuimig-hartelyke, warm-individaeele
en dwepende v*n Mnhataii, hoe zonden zij
elkaar ooit hebben kannen verstaan l
V»n Lennep stoad er zoo ttwschanin. Hij
begreep de eene en verstond wat van de
andere, maar was daarom niet minder
machtoloom.
, En IOD als bier in t bijzondere, waren
de verhoudingen ook in 't algemeen, toen
Multatnli optrad in het achterlijk Holland,
waar de gebondenheid van het fatsoen
opp«rTOBPhtit was en het vrqe individu nauw
(«boven. Ata «en kind in de Mei, boordevol
laten:- en dadenlnst, eigenzinnig en
eigengmcbtigd als al het natuurlijk groeiende,
kwam hjj juichende, de palmen van z$n
ngoa. «n bly geloof brengen aan »ijn
«aft, dat hjj in een luchtig, verheven paleis
wonende dacht. En zie, het bleek hem een
pothuis, een laag verweerd pothuis, en waar
njj «r klopte, het gaf geen geiaid. Maar »}»
hfl, in arren moede, zich soms af wendde, ging
er wel eens «en -luikje open en gluurde een
gianwbawdig, zwak bleek manaehoofdje of
een benepen neepjesmuts hem achterdochtig
en nieuwsgierig ca. ...
Dat was, in den aanvang, Multatuli's ver
keer met zijn volk.
Wij hebben ia dit land zeer ter onzer
nbade de Romantiek bijna niet gekend.
Wij waren er te dof, te geestelgk-berooid, te
Chineezig voor. Doch dat wil nog niet zeggen,
dat bier heel geen romantieken waren.
Multatnli is er een geweest en een eigenaardig
Hollandsohe variëteit van de soort, omdat hij
geen enkel oonaacreerd geloof bezat en van
wege ZQU noordelijke afkomst een taaie vol
houder en een stijf sop was.
Al zyn denken, gevoelen en verbeelden
was individualistisch en romantisch en de
man, die zich verbeeldde tegen de geheele
wereld opstandig en levolutionnair te zon,
w*« enkel maar aeer.,.. het kind van z'gn tijd.
? Individualisme, radicalisme, romantiek, het
was niet anders wat de klok sloeg. Alleen
maar niet in Holland, en dat gaf hem het
ge /oei 300 alleen te staan en miskend te
worden. Maar e§n bijzonderheid was toch
wel, dat hrj aér het kind van zgn tyd was,
een schoon uiterste van den tijdgeest, een
«eer gave bloei, een intransigent idealist «n
individnalis*. Zoodra vier menschen het met
hem eens werden, begon hij zich onbehagelijk
te voelen, als kwam zynonafhankelykeikheid
)n gevaar, «n zoo schijnt het wel een toppunt
van 's werelds ironie, dat men Multatuli ooit
voor een socialist, een gemeenschapsvoeler
het f c kunnen honden.
BU gelegenheid dier merkwaardige Her
denk ingohnldiging, heeft men D. D. geprezen
als Stryder voor den Javaan, als Denker en
als Dichter en wat het eewte betreft, kan
men dit ongeveer eens zijn, al bleek ook,
tot in z\jn efgen hoofd, de zaak des Javaans
onuitwarbaar met de zaak van Multatuli
dooreengemengd. Tot schade van beiden.
Maar een Denker en een Dichter, dat is hy
set er nooit geweest, als men aan die woor
den de volle zwaarte hunner beteekenis
geven wil.
Een denker... als Descartes, als Spinosa,
als Kant of Hegel . . . wel, hjj zou hoegenaamd
geen invloed gehad hebben met zy"n Idtëtn
bij de groote meerderheid zijner lezers, als
hu zulk een oorspronkelijk denker geweest
ware. Juist om macht van geest te oefenen
moest hij dat niet ZJJD, maar enkel twee trappen
hooger staan dan het gemeens intellect van
de jaugd, die toen om vrijheid en verlossing
begon te vragen. Verlossing van het doode
wicht der zinledig geworden denk- en
gevoels vormen, die eigenlijk nog tot de 18e eeuw
behoorden en alleen uit traagheid gehand
haafd bleven.
Wie, die thans Multatuli's Ideeën weer
doorleest, zal daar niet de echo's hooien
van het godsdienstig modernisme, dat met
4iiiMiMMMiiiiniiMiiiiiiiimiMliiMMMHHMiiitiiMiiiiilMMiniiiMMiiiiMiMi
DE KOMEET VAN HALLEY,
DOOR
C. A. IKKINK.
Toen mijn vriend Jim daags na de
huwely'ksreis 's avonds om twaalf uur uit het bier
huis by zyn Barbara terugkeer de, noem de zij n
Barbara hem ... een barbaar. Toch was hij
maar drie uren weggeweest.
De schilder Weenix kreeg van zijn vrouw
vier maanden verlof, om naar Rome te gaan
en er studies te maken. Hy bleef vier jaren weg.
Odysseus, zooals algemeen bekend is, zwierf
lien jaren rond, eer hij bij zijn Penelope en
zyn zoon Telemachos terugkeerde.
Epimenides hieid het nog langer uit. Hy
liep naar ee» schaap te zoeken, viel in slaap
en sliep zeven en vijftig jaren.
De komeet van Hal.ley is vijf en zeventig
jaren weggebleven.
Toen Jim van de vrienden terugkwam,
vond hij veel veranderd. Hij zag een andere
Barbara als die hij verlaten bad, en zijn
huwelijksleven lag nu vóór hem in een
ander licht.
Toen Weenix terugkwam, was er m>g
meer veranderd. Da Poes wa« dood, mevrouw
Weenis was vier jaar ouder geworden. Een
vriend was in de Maatzchappij hoogerop
geklommen, vijf waren er lageraf gezakt.
Verf en penseelen waren duarder.
Toen Odysseus terugkeerde, was er nog
maar n, die hem herkende. Dat was zijn
geliefde jachthond, nu oud en suf en bijna
blind geworden. Het dier kroop naar Odysseus
toe, likte hem de handen en stierf.
Strauss begon, gemengd met nog een rest
Voltairiaanach rationalisme. En dat weer ge
mengd met wijsgeer'tge fragmenten, afkom
stig uit het pas gesloten schitterend tijdvak
der philosophie in Dnltschland. En dit alles
weer gemengd mat de vergoding en geest
drift voor de natuurwetenschap, waarvan toen
het hoogste verwacht werd. Rechtstreeks
uit den tijd en voor den tijd waren deze ge
dachten. Men vond hen, om zoo te zeggen,
op straat en de menechen plukhaarden er om.
Alleen maar niet in Holland. EB in China
trouwens ook niet.
Ook een Dichter, in den meer eigenlijken,
beperkten zin van dien term is Multatuli niet
geweest.
Hg was een dichter, vojrzoorer hij een
romantisch idealist wa?, maar zulke dichters
zijn er velen meer. Menige speculant en
zakenphantast ik durf 't gewone maar leelyke
woord niet goed zeggen behoort er toe,
al wil de burgerlijke orde van hen in 't
algemeen niet weten.
Ook Multatali had van deze geaardheid
iets aan zich, en het is dwaas te meenen,
dat het voor zijn nagedachtenis vernederend
ion zijn dit te erkennen. Wie zoo denken,
bewijzen enkel dat zij nimmer de ware natunr
van vele hunner medemenschen voldoende
hebben gepeild. Ia het wild phantastiech
goochelen en zich begooehelen van den ..,
speculant met allerlei maatschappelijke fac
toren, in de brandende, overtuigende geest
drift voor een nieuwe idee (telkens een
nieuwe helaas l) is het element van roman
tisch idealisme, het poëtische niet te mis
kennen en de proef op de som is wel, dat
z«er, zeer weinigen van deze dikwjjls-beminlrjk
onpositieve heeren zich zei ven op den dnur
rijk maken.
Zy zijn inderdaad ... te dichterlijk daarvoor,
al schrijven zy ook geen verzen en verschijnt
hun luat aan se bitter ing en weelde vaak als
bijzonder grof.
Maar in dien meer beperkten zin was
Multatnli geen dichter. Zijn werken zijn
daar om te bewijzen hoe zwak zijn episcb,
zijn beeldend talent was. Maar ook zijn
lyrisme kon er nan weljjke door en dat vond
hu zelf eigenlijk ook. In zijn idealisme kon
hy een maatschappelijke poëet zijn, maar een
kunstdito, daar was hu per slot van rekening
te Hollandsch-nuchter voor. Hij geloofde ook
op den dnur niet aan kunst. Tegenover de
flauwe, kinderachtige of saaie uitingen daar
van in Holland, vond hij in zicbzelven geen
kracht genoeg om eraan te geloo ven. Hij zag
wel goed, dat de kunst hier buiten het leven
stond, maar hij verzuimde toen nog eens
verder te kijken en generaliseerde bet geval,
waarby hij kaoet als een dwaze overtolligheid
uitwierp,
Ten slotte bawees dit toch slechts zijn
eigen zvak kunstvermogen.
Evenwel, als hrj inderdaad een dichter
geweest ware, gelooft men dao, dat zijn invloed
zoo groot had kunnen zyn 1 En hier komen
wy dan tot wat Maltatuli wel was, zoo hij
geen Penker en geen Dichter mocht zija.
Hy was een Opvoeder, dat was hij. Hij wa»
ons aller Opwekfcer tot verdere en, voor ons,
passender gedachten dan die het vorig ge
slacht bezat. En als een voortreffelijk Opvoeder
heeft hy ons gebracht tot zelfstandigheid,
zoodat w|j z'gn hand voortaan konden ont
beren. Al zya groote en vele gaven, ook wat
er van den denker en dichter in hem was,
hielp vanzelf mede tot dat eene doel: zijn
volk, zijn achterlijk volk op roeden tot het
geen de tijd aan schoonste, geestelijte
vruchten had voortgebracht.
En zoo lij later zijn kroost niet meer er
kende, dat hij toch ze,'f met moeite en op
offering had groot gebracht, zoo bij in de
schoone vrucht van letterkunde dar Tach
tigers, in de radicale en socialistische bewe
gingen zijn werk niet meer kon herkennen,
dan ik zeide het al behoort dit tot de
tragiek die zijn aard ingeboren, die het
essentiëele zijns wezens was. Wy bf jammeren
het voor hem.... en voor ons, maar wy behoe
ven er de beteekenis van zijn tchoone mach
tige figuur niet minder duidelijk om te zien.
Hier zou ik willen eindigen, indien ik niet
nog iets op 't hart had. Men heeft ook al
in de voorrede tot den tentoonstellings
catalogus den wensen uitgesproken, dat al
die Multatuli-beBcheiden een blijvende plaats
zouden verkrijgen in een Multatuli-mnseum.
Dat toch- de goden dit mogen verhoeden!
Moet het frissche, krachtige, vrije en
natunrly'ke, dat MV. naam omgeef', dan nood
zakelijk verbonden worden aan de ontzaglijke
saaiheid en dufheid van weer een mujeum?
Moeten wij dan weer een grijslicht lokaal
gaan inrichten, waar een suile stilte heerscht,
waar allerlei brieven en gedrukte schrifturen i
lltlMMIIIIINlmlllllMlMIII
Toen Epimenides terugkeerde, wist hij
niet wat te moeten denken van al de
vsranderingen om hem heen. Esn oude man
deed hem open. Dat was het knaapje, dat
gevraagd had, met het s:haap te mogen
spelen op het grasveld, als Vader er mee
thuis zou gekomen zijn.
Maar wie zal in een boek, zoo groot en
zoo dik ate de Stateabybe), alle veranderin
gen ook maar eren kunnen aanstippen, die
de aarde onderging in da vijf en zeventig
jaar, dat de komeet van Halky nu weer
rondzwierf in de wijde hemelen ?
* *
#
Barbara vroeg aan Jim op den
sermoenavond, hoe het mogelijk was geweest, (lat
hij het zoo lang zonder haar had kunnen
uithouden. Wij willen onzen zonderlingen
hemelgast geen scène maken, maar het waar
deeren, dat hij nog teruggekomen is. Want
er zijn kometen en er zijn menEchen, die
heeleraaal niet terugkomen. Brandt schrijfe
van den zoon van Vondel, die naar de Oost
ging, heel lakoniek:
Hij voer henen en storf op de reize.
Flammarion vertelt van de komeet van
1456, dat hij in 1848 werd terug verwacht,
maar niet gekomen ip. Doch Halley is terug
en wij kunnen hem ziep.
In 1682 stond de vreemde sinjeur ook
boven de aarde. Onder zijn publiek bevond
zich Patrick O'Neil, de dragonder, van wien
Rousseau spreekt in zyn Emile.Patrick was toen
vijf en dertig jaar. Hij en iijn vrienden zul'ea
gestaan hebben ergens op een veld, en Pa
trick zei: Daar is een komeet. En een
komeet is een ster met een staart. De
komeet ging, de vrienden gingen ook, rnaar
Patrick bleef. Toen Halley in 1758 weer
boven de aarde stond, zag hij daar dienzelfden
Patrick andermaal naar boven kijken. Hij was
toen honderd-elf jaar. Twee jaar later nam
ouder glas liggen, alsof het zeldzame koralen
of pirelachelpen waren, en eeu krakerig,
stoffig man in uniform als suppoost (een
suppoost is ook een mensch, lezer J) zijn leven
op zijn horloge kijkend, veralymt l
Dat men zooveel van al hetgeen thans in
Suasso te kijk ligt, drukke en verspreide als
mogelijk zij. Het is er om gelezen en gekend te
worden door allen, die M. willen begrijpen
en levenswijsheid opdoen, maar het is niet
om bekeken en begluurd te wordendoor
landziekige museumgangers, alsof er aan het
papier en den druk iets bijzonders was
Niets kan, dunkt my', meer tegen den geest
van Multatuli zijn dan zulk een inrichting,
waar het onaanzienlijk en te verwaarloozen
ui'.erlyk alles wordt en de geest niets, waar
men alles bijeen" heeft om tot kennisse te
komen, maar de kecniase" zelf mylen ver
weg bly'ft.
Wühebben al genoeg en te veel van dat
zelfde artikel. Mogen de gaden ons voor
meer bewaren l
FRAXS COENEN.
Braöantsclis Sagen. ')
Wie niet kan genieten van een volks
sprookje kan ook niet wezenlijk genieten van
de Homerische gedichten, van Dante's Com
media, ran Shakespeare, van Goathe's Faust,
van de verzen van Verlaine. Ik noem met
opiet werken van uiteenloopende richting".
Zóó A. van Gannep in een onlangs ver
schenen, hier f n daar paradox lal maar merk
waardig boeb(La,Formation dei légendes. Pari?,
FlammarioD).
Di sage heeft s'echts zelden het rijke en
gevarieerde dat het volkssprookje zoo aan
trekkelijk maakt. Gebonden aan een bepaalde
localiteit leent zij zich minder, zou men
zeggen, tot vergelijken ie studiën, hoewel de
talrijke parallellen en verwijzingen die deze
verzameling Brabantsche sagen bevat, het
tegenovergestelde bewijsen. Treedt zij buiten
haar locaal gebied, dan is zy vaak even
gewichtig als het sprookje voor déstudie
van eiganlyke litterari-che werken: de onder
zoekingen der laatste jaren hebben in het
licht gesteld welk een merkwaardigen in
vloed plaatselijke sagen hebben gehad op
het ontstaan van het middeleeuwseh epos.
Het wal de volkssage, vastgeknoopt aan een
gebouw, aan een ruïoe enz. die, in menig
geval, voor de epische zangers de herinnering
bewaarde van een naam, van een gebeur
tenis, historisch of voor historisch aangezien.
Want bij het boven aangeduid verschil
tuaEchen sage en sprookje komt nog dit : terwijl
het sproot j 9 meer tot tydsotting dient, als
de ro:nan is van hen die niet lezen kunnen,
en niet noodwendig het geloof insluit aan
de waarheid van het verhaalde, aeeft de
sage, juist oaiat zy precies gelocaliseerd is,
tot voorwaarde zeker geloof dat wat wordt
verteld indertijd wezenlijk is voorgevallen.
Man moet evenwel dit onderscheid niet
absoluut opvatten: er zya sagen die niets
anders zijn dan gijoealiseerde sprookjes. Wy
zullen er zooeven een voorbeeld van zien.
De hier aangekondigde verzameling, werk
van twee gunstig bekende folkloristen, A. de
Cock (uitgever van Volkskunde) en zijn vriend
Is. Teirlinck, be?at sagen van het Vlaamsch
sprekende gedeelte (ongeveer twee derden)
van de B »!gifche provincie Brabant, de streeS
waarvan B:ussel en Leuven de centrums zijn.
Het thans verschenen eerste deel omvat de
sagen die men kan vastknoopen aan de oude
volkgmythologie en de duivelsagen ; een
tweede deel zal da christelijke sagen bevatten,
waaraan Balgiëzoo rijk is.
Wy zeiden reeds dat sagen, even als sprook
jes, aanleiding kunnen geventot vergelijkingen,
soms met litteramche kunstwerken. Zoo in
deaen bundel, de nummers o?10: de
geschiedetiis van iemand die by toe?al, in den
nacht, getuige is van een feest en bal van
heieen. Blijkbaar heef c een Schot ech verhaal
van gelijken inhoud Robert Burns voor den
geest gestaan, toen hij zijn mees!eriijken Torn
o'Shantsr dichtte (de meeste overeenkomst
heeft de sage np. 10, waar, evan als by Burns,
de held beschonken ie).
Zeer merkwaardig is no. 115, blz. 135:
Dartel meifje wreekt zich', het is een Bruaselsche
sage. Een rijk jong meisje leidt een los leven;
zy heeft twee vrijers te gelyk. Gedurende
een ziekte wordt zy door haar vryers ver
laten; zij trekt zich het zoo aan dat zij van
verdriet sterft. Na haar dood verschijnt zij
opnieuw in het huis d»t zy had bewoond en
legt zich in het venster. Haar twee minnaars
komen haar bezoeken en willen dat zij zich
aan hen opnieuw zal overgeven. Zij belooft
zulks, maar geefc ieder afzonderlijk voor den
1) llrdbcmtfch Sci'jenboek door A. de Cock
en Is. Teirliuck, 1ste deei. Gent, S.ffer. 1909.
In S°.
hij zijn zevende vrouw. Hij durfde wat aan,
die oude dia^onder. Wanneer hij heengegaan
is, staat niet vermeld Zou hij mogelijk ook
nog leven?
Maar niemand van ons, die Halley in 1910
aan den hemel ziet staan hoeft er op te
rekenen, dat hij, zooals die oude Patrick,
tweemaal het genoegen zal hebben. Een
menechenleven duurt er niet lang genoeg voor.
Het duurt nog korter dan het nachtjak van
Peironella Moens, dat in het Rijksmuseum
wordt bewaard.
Toen de astronoom Halley uitgecijferd
hal, dat de komeet in 175S zou terugkeeren,
kon hij nog veei ztkerder becijferen, dat hij
zelf er dan niet meer wezen zou. Daarom,
zooils een levensbeschrijver zegt, bezwoer
hij het nageslacht', toch vooral goed op te
letten. Ja, zoo kort duurt een rnenech, dat
het hem niet eens vergund is, de proef op
ziju eigen sommen te nemen.
* *
*
Voor het eerst, ze^t Fiammarion, vindt men
de komeet van Halley vermeld in het jaar
Twaalf vóór Christu:-. Toen Oridius duanog
een jonge man was. Sedert dien tiji ia hij
geregeld om de vijf en zeventig jaar ver
schenen. En zoo zijn wij het nu, die Halley
aan den hemel zien staan en zijn staart mo
gen bewonderen. Ja, de staart, dat is het
karieuze van dezen hemeltoemt.
Mino?, de Rechter in de Onderwereld, had
ook een staart, een heel langen nog ,wel.
Althans, zoo vertelt Dante. De ziel trad voor
Minos, de ziel was verloren, de ziel vernam
het vonnis. Maar Minos sprak niet, hij werkte
alleen met zijn staart. Slingerde hij zich den
staart eenmaal om 't lijf, dan moest de ziel
n krocht diep afvaren in het Hellerijk eo
daar de zonde boeten. Twee slingeringen, dat
beduidde: twee krochten diep. En zoo ver
volgens.
aanstaanden nacht rendez-vous op het kerk
hof, by een open graf. De eene moet,
gehuld in een witte doek, in het graf gaan
liggen; de ander, eveneets in een witte
doek gestoken, by het graf knielen. De
twee vry'ers, die van elkanders rtndez vout
niet afwisten, zyn, als zij elkander zien,
doodelyk verschrikt, en tuimelen op elkander
in het graf. Des morgens vond men htt graf
omgewoeld en half toegeworpen ... Toen
men het weder opengraafde en toekeek, zoo
vond men de twee vrijers dood en op h«n
de rijke juffrouw, die ze alle twee met
ineengeslingerde handen vasthield eu tegen haar
drukte".
De uitgevers vergelyken dit verhaal terecht
met het thema van een volkssprookje, dat
ook schriftelij i voorkomt en o.-e. by Bocoaccio
wordt gevonden; maar in bijna alle lezingen
is de geschiedenis een grap: een dame, die
gezond en vol levenslust is, ontslaat zich
van twee vryers die haar vervelen, door hun
esn dergelijke kerkhofmissie op te dragen;
de twee domooren zijn, bij hun ontmoeting
op het kerkhof, bang voor elkander en nemen
de vlucht. Maar ik doe tevens opmerken dat
de Brusselsche sage, zooals zij daar ligt, groote
overeenkomst heeft met het antiek verhaal
dat de stof leverde voor Goethe's Sraut von
Korinth (vgl. de studie van Erwin Rohde,
Kleine Schriften, dl. II). Is deze overeenkomst
louter toevallig, is het kerkhof-element in
de oude boerde" oorzaak geweest dat het
geheel ia een bijzondere lezing tragisch werd
opgevat en een tragischen afloop vei kreeg,
dan heeft men hier een merkwaardig voor
beeld hoe een vertelling zóó kan worden
vervormd dat zy' ten laatste schijnt te
behooren tot een geheel ander thema.
Men ziet welke belangwekkende problemen
door de vergelijkende studie van volksver
halen telkens worden gesteld.
Parijs. (J. BasKEN HÜET.
Verzen, van EDDAKD BBOM. Amsterdam,
C. L. van Lragenhuysen, 1909.
Wat Jacqu-s P, rk beteekende voor de lite
raire beweging ven tachtig in 't algemeen,
was de dtchtei E 'u«rd Brom voor de katholieke
moderne poëaie in 't by zonder. Eduard Brom
was de eerste onder de katholieke schry vers,
die de theorieën der tachtigers tot de zyne
maakte en het eerste bundeltje moderne
verzen van een katholiek was zyn Felice",
dat in 1892 verscheen, later gevolgd, in 1895,
door Opgang''en verleden jaar door den thans
te bespreken bundel: Verzen".
Aan den bundel van 1S92 evenwel was, zes
jaren vroeger reeds, een andere voorafgegaan
en ik geloof niet, dat er n modern dichter
in Hollaui valt aan te wijzen, wiens poëzie
der eene periode zulk een diepgaand verschil
vertoont met die zijner latere ontwikkeling.
De verzen van Eduard Brom belichamen
volkomen twee richtirgen: de cuie en de
nieuwe. Elders hoop ik dit eerlang breedvoe
rig in détails te bewijzen, zoodat hier mag
worden volstaan met eene korte, algemeene
karakteristiek van den dichter Eduard Brom
uit de laatate periode.
Brom's poësie gaat in steeds stijgende lijn
naar de volmaking en er ligt reeds een zeer
groote afstand tusschen Felice" van 1892 en
de Verzen" van 1909.
Wat in Felice" en Opgang" vaak nog
een vaag voelen en tasten was, werd
heerlykzelfbewust bereiken in Verzen". In Felice"
hangt Brom nog te veel aan het uiterlijke
woord, zonder diepte, terwyl zyne Verzen"
zich kenmerken door eene schoone rust en
zeJfrerinniging.
Ik zou Brom's poëzie uit de allerlaatste
periode willen vergelyken by eene zachte,
welluidende muziek, van verre den stillen
zomeravond doorzingend, als de trage tonen
eener Traumerei. In Felice" huilden wilde
violen van vertwijfeling en smart, zyne
Verzen" zijn de rnstig-kalme zangen van
een bezonken gemoad. Brom's poëaie nadert
het dichtst die van Héne Lapidoth
Swarth, maar ze is niet soo somber-wee
klagend, zoo moedeloos-triestig, zoo
smartelijk-wanhopend. Zy'ne verzen zijn veeleer
blijde tymnen van gelooven en beminnen,
jubelzangen voor de eeuwige Schoonheid, die
hij zoo heerlijk levend weet in zijn Roomsche
geloof.
Want ook dit is karakteristiek voor Brom'/s
poëiie, dat de meeste zijner verzen het stem
pel dragen van zijii innig Roomsch-zyn.
Zelfs aan die verzen, welke niet speciaal
Roomsch zijn gelijk de mooie verzsn op Sint
Franciscus, Sint Agnes, Bint Caecilia en?.,
maar aan de verzen, het
algemeen-menscheHjke, of de natuur bezingend, is te bemerken,
dat ze uit een geheel andere gevoelssfear
sproten dan gemeenlyk bij de overige dichters
het geval is.
Brom'g Roomsche geloof en zijn kunst
iinimii iiiimiiHiiiimMiiiinnii
Maar on se Halley werkt niet met zy'n
staart. Breed an trotech breidt hij dien staart
achter aich uit, en staat daar als een pauw
tusschen de kipjes, midden onder de andere
sterrer. En we verlaten onze huizen, gearmd
en niet-gearmd trekken we op, allen willen
we dat schouwspel genieten.
Komt mee, komt mee, daar is wat Bchoons
te zien!
Want sis je zoo lang tegen den Groeten
Bser hebt ioopen aankijken, en tegen Orion
en tegen de rest, dan wil je wel wat andera.
Een sterrenhemel zelfs kaa knapjes eentonig
worden. Met de lente gaat het al evenzoo.
Hoe mooi ook een lente is, ik begryp heel best,
als j e dat green worden en dat gebloesem nu al
zooveel maal gezien hebt als die oude Patrick
bijvoorbeeld, dat je dan wel eans kan gaan
verlangen naar een andere lente en een ander
gebloesem. Sommige schilders hebben het
dan ook al eeas geprobeerd. Da graanvelden
en de boomgaarden pa&rp, de zon een sinaas
appel, de boomstammen dikke
kurketrekker?. Ais velen er geen smaak in vinden,
komt dat zeker hier vandaan, dat ze nog niet
oud genoeg zijn.
Ja, als men jong is, dan is alles nog zoo
nieuw en zoo frisch. De oude taaie
goevernante van de Géaestet
De poes alleen nog kijkt haar smachtend
aan ... om melk.
Zelfs die goevernante vindt in jonge oogen
nog genade. De jeugd verkeert doorloopend
in de stemming van Schillers Maria Stuart,
als zij uit haar gevangenis buiten komt:
Lasz mich in vollen, in durstigen zügen,
Trinken die freie, die himmlische Lust l
vloeiden samen, de laatste werd gevoed door
het eerste en zoo ontstond dat harmonische
geheel van godsdienstige kunst, dat in de
huidige literatuur, behalve by Gezelle, mis
schien in geen ander dichter zoo sterk uitkomt
dan bij Eiuard Brom. Wanneer ik dit zeg,
meene men niet, hier uitsluitend met vrome
rymen en halve preeken als uit den domin
ty'd van '40 te doen te hebben, maar dan
wensen i k er allén mede te beduiden, dat
er geen tweeheid bestaat in Brom's
zieleleven, doch integendeel diens poëzie is de
verwoording der in Eduard Brom tot ne
eenheid vol groeide elementen: geloof en kunst.
Brom's poëzie verkrijgt hierdoor eene zekere
sereniteit, en bij het lezen voelt men die
verzen als iets, dat niet van deze aarde i».
Zoo zü'n Brom's liefdezangen wel innig en
warm van toon, doch geen roode passie laait
er uit op, ze zyn niet zwoel van schroeienden
hartstocht. Hoor hem b.v. in vers XI, eerste
deel, van den eonnettenkrans Liefde:
Wen gij, bij 't zachte kloppen van uw hart,
Het dierbaar hoofdjen aan mijn schouder vleit,
Of bei uw armen roerend-teeder breidt
Rondom mijn hals en met geen kussen mart :
Wen gij mij uitzucht al uw stille smart
En vreugden van 't verken en zalig schreit
Ou 'c heden, dat met vroolyk welkom beidt
Een toekomst, die het schoone heden tart:
Dan is het mü, alaof ik houde een schat
Des hemels en zóó wars van aar dachheid, dat
Rondom my al het aardse hèin 'c niet verzinkt,
Alle geluid verstomt, alleen t geluid
Van uwe ziel melodieus ontspruit,
Heerlijk bed walmend heel m$n ziel doorklinkt l
Deze eonnettenkrans besluit, typeerend
voor Brom, aldus:
Dat is toch zulk een heerlijke genade,
Het Weten dat een ziele jong en puur
MÜliefheeft, my' gedenkt ter elker nor,
'tRustloos gedenken haar nog niet verzadel
Dat Weten komt zoo wonderbaar te etade
In stonden eenzaam, eindeloos van duur,
Dat brandt in kille leegte als vroolijk vuur,
Dat schenkt vertroosting zonder wedergade!
Dat wondre Weten wordt tot ziening krachtig
Der Eenwge Lief d», die, hoe hoog en machtig,
In znivre min heur zuivren weerglans toont!
Dat ziende Weten wordt een bede vurig
Van dank en liefde, stijgend op gedurig
Ter Eeuwge Liefde, die onsterflijk troont!
Bahalve een aantal gelegenheidsverzen,
welke, omdat ze meer op een algemeen plan
werden gehouden, over het algemeen eene
grootere dichterlijke waarde bezitten dan
hetgeen men gewoonlijk onder deze soort
verstaat! bevat de bundel, naast vele prachtige
gedichten, godsdienstige onderwerpen of per
sonen bezingend, nog een aantal verzen van
meer algemeenen aard, verzen over de natuur,
reisherinneringen enz. Tan deze laatsten volge
er, tot slot, een :
Avon d-g ondelvaart.
In stillen schijn het water blinkt,
Daarlangs myn gondel glijde....
Klaar snaar- en stemgeklank doorklinkt
De luchten eindloos wyde
Hoog 't hemelwelf vol star-gegloei....
Daartegen, luchte-brekend,
Een ranke, blante droomenbloei
't Dogen-paleis zich teekent.
Gestadig rhythmisch roeigeluid
Van water, zachtkens klett'reud ...
De gondelier, ten voete uit
Staat, lichte droppen spett'rend.
Dan, by muziek en starren-schyn,
De gondel poost in ruste,
Geeft zich aan 't droomrig golfgedein
In overgaaf bewuste.
En met de gondelvaart mijn ziel
In droombewustheid pooze,
En 't effent zich nu in mijn ziel
Tot stemming wonder broze.
En, wat 'k in heimwee ha i verwacht
Aan schoonheid eindelooie:
Venetiaansche toovernacht",
Bloeit open als een roze.
? Hier herkent men aanstonds den gevoel
igen droomer, den zacht-weemoedigen
schoonheidsziener en dit bly'ft het karakteristieke
van Eduard Brom's poëiie: een zacht
uitmijmeren van teêre gevoelens en zyn lied
klinkt tot ons door als een welluidende
verre zang, in goudnevelenden zomeravond.
HKNRI H. VAN CALKER.
Hilversum, Maart '10
Berichten,
RACIXE. Masson Forestier, welbekend als
auteur van eenige krachtige j udiciaire romans,
zal bij de Sociétédu Mercure de France"
een werk het licht doen zien, dat over
IIIMMMMUMIIIIIIlmlIIIIMIIIII
Maw ach, als men ouder wordt. Als men
zooveel leatea en zooveel sterrenhemels heeft
gezien! In Pary's werd ean mannetje uit de
Seine opgevischt, die er in gesprongen was,
zooals hij later den politieman meedeelde,
omdat... hij zich zoo verveelde. Ja juist, de
mooie wereld zelfs kan je wel tens gaan
vervelen. Een tooneelstuk kan heel goed zijn
en je toch den twintigsten keer in slaap wer
ken. Wy' hebben allen een veranderiükje zoo
hoog noodig. Een nieuw menu en een nieuw
repertoire, dat maakt frisch. Kleine Kareè,
nadat hy met de grootste inspanning zijn
legstokj es figuur voltooid heef c, strykt er de
band door en begint met frisschen moed aan
een nieuwe. Esn sterrenhemel is heel moo'.
Je moet jong zijn en pas verliefd, of in de
hoop leven, het spesdig te zullen worden.
Dan kan een mensch wel een uur lang syn
lamp uit laten en door de ruisen naar boven
zitten kijken. Maar mannen, die zich een positie,
een vrouw, kinderen en kleinkinderen hebben
verworven, laten hun gordijnen neer 's avonds.
Orion is mooi en de Pleiaden zijn mooi en
Perseus is mooi. Maar toch. wie heeft nooit eens
het verlangen voelen opkomen, met
eenjreuzenbezem al die sterrenbeelden we? te vegen en
een nieuwe groepeering ts beproeven?
Barbara is een mooie vrouw l zei ik
tot Jim.
Zoo zei Jim droog ja weet je, ik
zie dat zoo niet meer.
Ean dichters huisvrouw beklaagde zich,
omdat haar man vóór den trouw zooveel, na
den trouw gésn sonnetten op haar had ge
dicht. Ga eens op reis, kind, zeide ik. Ea
lang wegblijven, hoor. Ze ging en werd weer
bezongen. Ze keerde en 't lied verstomde.
Luister even naar Byron:
Think you, if Laura had been Petracarca's wife,
He would have written sonnets all hislife?