De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 5 juni pagina 2

5 juni 1910 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAM M EK WEEKBLAD VOOR JT E D E EL No. 17» tfge»hr«rei n uitgebreid moet worden vóór me» van winst spreken mag), zoo had ik toch gaarne gezien, dat de tijdsduur, die voor een en ander, wordt gesteld, niet zoo laag ware genomen. Menige technische verbetering zal, vrees ik, anders niet zoo spoedig worden toegepast, omdat op de onde inrichting nog niet voldoende is af geschreven en afgelost. * Belde eerstgenoemde praeadviseurs be spreken nog de arbeidsvoorwaarden door de gemeente als werkgeefster te stellen. Beide Meeren ziuden in de naaste toekomst, gesteld zij werden zelf voor de toepassing hunner denkbeelden gezet, in de praktijk weinig verschillend handelen. Op n punt is echter een niet te overbruggen kloof. Wjj doelen op de mogelijke kiesrechtuitsluiting van gemeentewerklieden. Met verbazing en teleurstelling hebben wij kennis genomen van de woorden van mr. Patyn, waaruit blijkt, dat ook onder de liberalen zelfs man nen de mogelijkheid voorzien om in art. 80 der Grondwet een zinsnede aan de uitslui tingen toe te voegen als bv.: zij, die als arbeider in dienst eener gemeente een loon verdienen van minder dan ? 4.?per dag. Of we in den naaste toekomst naar den acderen kant zoover moeten gaan als de heer Vliegen wil: Een medezeggingschap, die in den beginne wel eea beperkt karakter zal moeten hebben, doch zich op dea duur zal kunnen uitstrekken tot bet hebbon van eea gewichtige stem in alle aangelegen heden van het bedrijf" wil mij twijfelachtig schijnen, indien ik let op de tegenstrijdige belangen van consumenten en producenten. Gen gemeentebedrijf dringt dikwijls tot ver gelijken met eene coöperatie en ik vraag müaf of de bestuurders der coöperaties uit ervaring het wel gewenscht zouden achten aan hunne arbeiders een gewichtige stem te geven in alle aangelegenheden van het bedrijf." Voorhand» gebeurt'het althans niet! De beschikbare plaatsruimte belet ons in den breede in te gaan op een zeer belangrijk deel van het praaadviea van mr. Patyn. Als punt 2 behandelt hu de beginselen, die moeten gelden ten opzichte van het beheer der bedrijven. Belangrijk, omdat de heer Patijn niet de richting uit wil die door hen, die zich de laatste jaren over dit onder werp hebben uitgesproken, is aangegeven. De neer L. Simons schreef in De Gids van 1900 een artikel ter aanprijzing van het Engelsche bestuurstelsel. De Vereeniging van Delftsohe Ingenieurs, tellende onder hare leden vele technische gemeentelijke bódrijfshoofden, acht die richting ook de gewenachte. Wijle» P. L. Tak, door vriend en tegenstander erkend al» bekwaam op het terrein der scemeenteHike politiek, apiafc zich meermalen in zijn Kroniek ten voovdeele van het Engelsche systeem uit. Ontwikkeling der oommissies van bijstand tot commissies van beheer was tot heden het parool en men noemde dan m n adem: het Rotterdamsche stelsel. Daartegenover betuigt de oud-hoofdambtenaar van 'sGravenhage: Maar dat onze vit raadsleden samengestelde commissies vaa bijstand een plaats in de gemeenteadministratie innemen of kunnen innemen als de Fraasctte of als de Engelsche Standing Committeei», ontken ik met over tuiging." Jammer dat büons de gronden onthoudt, waarop die overtuiging berust. Hij acht echter voor het eigenlijke beheer der bedrijven in de grootere gemeenten ten stadhuize noodig een ambtenaar, of een Staf van ambtenaren, wier taak is te zor gen, dat de algemeene gezichtspunten niet uit het oog worden verloren. Naarmate de gemeente-exploitatie zich uitbreidt en tege lijkertijd de vraagstukken zich vermenig vuldigen, waarin de gemeentelijke overheid partij beeft te kiezen, zal aan ambtenaren, als door mij bedoeld, meer en meer be hoefte komen." Heeft Mr. Patijn de kwestie zuiver ge steld ? Wij meenen van niet. En zijn amb tenaren n de Commissie van Beheer zijn noodig. Maar de ambtenaren niet zelfstan dig, maar voor en onder de Commissie van Beheer. De vraag is niet: ambtenaren óf commissies van beheer. Maar de vraag js: overlading van B. en W. of Commissies van Beheer. Men zal hem gaarne de voor deden willen toegeven van eene afzonder lijke afdeeling ter secretarie Gemeente bedrijven", maar daarom nog niet eene Commissie van Beheer overbodig moeten achten. Om het beheer der gemeentebedrijven lenig te houden en daarover niet de heilige Bureaucratius zijn scepter te doen zwaaien, kan reeds een zelfstandige commissie nuttig zijn. Moge Mr. Patijn op het congres zijn overtuiging in deze nader toelichten. Eene belangrijke discussie staat ons dan te wach ten. De arbeidsvoorwaarden van het per soneel, het maken van winst enz. mogen HtiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiuiiiiiiiii-iiuiiiijiiMiumiiiiiiiiimmiiiiiiiMiiii FAifi DE BEBEDEIFACIOBIJEH, DOOR HENRI VAN BOOVEN. II. Zij stonden bniten op den modderigen weg, terwijl het licht van de lantaarn breed over de groote plassen scheen. Is het ver f vraagde de witte, terwijl hij achter den dispensero door den modder voort ging over een heel smal pad, waar op som mige plaatsen het water van de hoog gestegen rivier over heen gestroomd was. Neen mijnheer," antwoordde ds dispen sero, een paar minuten maar.:' In de verte, in het zuid-westen zag hij on&phoudeiyk de snelle bliksems door de wegtrekkende, zwarte wolken warrelen en dof dreunde wijd weg nog de donder, de rivier kaatste dan de gloedea van den hemel terug. Maar boven hun hoofden stonden de sterren wederom, en de stille nacht was koel, vol van kruidachtige genren en vage geruchten. Weldra kwamen zij voor de palissaden van een factorij. Tusschen de omrastering en de wrakke verandah van het huis groeiden hoog allerlei planten waardoor het licht van de lantaarn snel verroerende schaduwen liet glyden, naast het huis rees de zwarte massa van een hoogen boom. Zij liepen over de krakende verandah naar de deur die door Van Lop knarsend open gedraaid werd, en gingen binnen. De dispengewichtige besprekingen waard zijn, in de eerste plaats is noodig, dat de gemeenteexploitatie slaagt. De geschiedenis met de electrische centrale te Amsterdam levert nog eens het bewijs, dat een juist ingericht beheer daarvoor de eerste voorwaarde is. Haarlem, 30 Mei 1910. J. GERRITSZ. lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltllllHIIIIMHIlUIMIIIIIIIIIIIlH Najaar, door STIJN STBEUVELS. 2 dln. L. J. Veen, Amsterdam. 1910. Twee deelen, die te zamen vijf stuks proza behelzen, twee grooteie epische verbalen, n kleiner en nog een paar vry wel Jy/ische prozagedichtsels. Waarom deze vijf in (wie deeien? Wairom alle onder nzelfden titel? En juist dezen, beteekenisvollen, weemoedigen? Heeft dit een diepe, ernstige bedoeling vaa wijsgeerigdichterlijke levensbeschouwing of ia 'c waar, wijl de uitgever meende dat voor n deel het boek te dik" werd en het geëerde publiek graag twee dealen ziei? Helaa», ik vrees, dat het laatste de waar heid is en bet uiterlijk vaa het boek met zijn geestelijke beteakenis hoegenaamd geen verband houdt... gelijk toch nrsschien wel mocht. Erenmin als net nare, weaenlooze bandornament met de armoedige, verminkte letters iets te maken heef c met das schrijvers forschen en toch teeren kuistenaari-aard en zijn rijk taa'gavojl. Het U wel jammer, dat zelfs een veel gelezen en gewild auteur zijn werk zoo smakeloos gedruit moet zien... al is op zich zelf de drut duidelijk en hec papier niet kwaad. Maar het is zoo bijzonder weinig een kunstvoorwerp, zulk een boek, dat wij haast nuêlükrjgen met ons zelven. Tot welk een objecten ataat van schamele enkel verstandeiijkheid zijn wütoch vervallen, dat wij met zulke leelijke dingen genoegen nemen, ja, niet eens bemerken hoe nietig en leelijk zg gjjnl Ea welke pleizierige tij de a waren dat, toen der menschen verfijnde zinly'kheid enkel verdroeg wat smaakvol was en waardigheid van gestalte vertoonde. Maar 't is waar, dat er in die barbaarsche tijden veel minder boeken verschenen (noch kranten gelukkig) en de weinige, die er waren dus alle gelegen heid hadden zich tot kunstvoorwerpen op te werken, en de treft and juiste verschijning van hun geestelijken inhoud te zijn. Ver beeld u, dat men daar tegenwoordig naar vragen «m, dat een boek verscheen" naar zijn geesteakarakter en nog wel in honderden exemplaren... Behalve dat men da almanakken in groen en de bijbels in zwart bindt, weten wij van die wildloopigheden thans niet meer, bestaat er alleen nog ds iiuttigheiiisbehoefte naar een Uesbaren druk"... hetgeen niet over dreven mag heeten. Aan dezen eisch echter heeft de heer L. J. Veen, als een wakker" uitgever, dan ook voldaan. De druk is leesbaar, wat wil de beschaafde Oa eeuwer dan nog meer? Hij heeft behoorlijk scheiding gemaakt tusschen het atoflyke en het geestelijke en dient zich daar nu ook bij te houden en E ie t weer op vereeniging uit te zijn. Ben boek is er om te lezen, en Slijn Streuvels zit van binnen, niet van buiten, daarmee ba^ta. Deze Stijn Streuvela nu schijnt in de jaren zijner kunitenasraontwikkeling kalmer ge worden, gelijk niet meer dan redelijk i?. Niet meer, zooal» in Zomerland en Zonnetij, ziet en gevoelt hy dien zomer als een ont zaglijk, overstelpend drama en de zon als een geweldenaar, een genadeloos heerecher, bijna een God, die de kleine menscaèn slaat en knakt door de macht van zijn licht. Zijn Zomerland" is thans niet meer een over dadig feest, schaterend en schitterend van weelde, waar zijn r^jke boeren, als koningen levende in kracht en heerlijkheid, komen om achteloos en hoogmoedig te nemen naar hun lust.,. HU ziet ook niet meer reu»en- geslach ten worstelen om macht en bezit over het vette land en meesters van ontelbare kulden woestoogend, domp galoppeerend horenvee en nijn schildering van vereenzaamde menschfiguren ging allengs het monumentale, strak ornamentieke missen dat haar vroeger ei gen W»*. . . Maar daartegenover heeft nu zijn ontwik keling hem de verfijning van het individueele begrijpen gebracht en den schoonen weemoed. Het is misschien toch niet zoo ganschelijk toevallig dat der.e bundels openen met dat korte stukje Najaar, waarin de droefenis om het verloren zinnelijk schoone naklinkt indien iiiiuiiiiiiiiiiiiiiimiuiumiiiuii sero stak een kaars aan die hij naast het bed op den grond zette en aaide nog: Ik zal zorgen dat het ontbijt om zeven uur klaar staat. U kunt de deur van binnen grendelen:' Hij sloot de deur en de witte deed er de grendel op. Het was hier als overal op de factorijen, een bed van ruwe planken, onzindelijke lakens, de kleine, roode miertjes, waarvan hij da venijnige beetjes des nachU niet esrs meer voelde, gewitte wanden, verder niets. De witte dacht er nu op eenmaal aan, dat de negeis met zijn bagage hem niet gevolgd waren, maar hij hoorde plotseling geluid van voetstappen, en in een aangrenzend vertrek werden de koffars met een bons neergezet. Het weeke geluid van schreden op bloote voeten der bedienden en de gelaarsde stappen van deu dispensero, verklonk dan langs de wanden der verandab. Even hoorden hij de zwarten praten, het hek in de palissaden sloeg toen dicht en hij was alleen. HU voalde nu van nieuws af aan zijn zwakte en zijn onverschilligheid om alles wat er ge beurde. Door zijn hoofd rnischte het rond. in zijne beenen pijnde een gevoel alsof hij uren en uren achtereen geloopen had. Te afgemat voelde hij zich bijkans om zich te ontkleeden, hij begeerde maar aan zijn zie kelijke Icomheid toe te geven, deed toch uit gewoonte zijn kleeren af en zijn echoenen. Onderwijl zag Lij naar het wilde waren van de schaduwen achter het licht van de kaars, die op den planken vloer stond te knetteren. Hij blies dat licht uit en ging bo ven op het dek liggen, want er waren maar weinig muggen in dit vertrek, dat blijkbaar lang gesloten was geweest. Dra sliep hij in, nieuwen diepen toon van den drang naar geestelijke-verinniging, naar zelf inkeer tot overdenking van. wat geweest K Het is de weemoed, niet meer allereerst het gelnk en da kracht te leven, die hier blijkt in dezen stillen aanheft De lente, de verrukkelijke lente met haar pracht van kleurige bloemen het heerlijke ontwaken 7an alle levende dingen, de dage raad van het jonge jaar, is al te lang voorbij; de schoonheid ligt ver in't verschiet bij andere verleden dingen, waar de verledenheid zelf een eigen waas van teederen weemoed heeft omgeweven; die pracht is vergaan in een schemering van doorzichtige vormen en half ver wischte kleuren waarmede de herin nering wonderen van teerheid fantaseert.... teerheid .die eilaas niet meer te naderen, niet meer te genieten valt tenzij in die verre herinnering schoonheid die schooner wordt omdat ze vergaan is en voorbij en die we nog enkel betreuren kunnen mat 't gedacht, omdat we 't genot er van nooit beleven zul len, omdat de nieuwe lente weer iets anders wordt.... omdat alles rondom ons verandert en we leven moeten met 't ongedurig ver langen in ons naar de dingen die veranderen, en met de eeuwige treurnis om de dingen die veranderd zijp..." Ziedaar Streuvels' gtemtning van minstens drie der vp verhalen. Vooral die laatste samenvatting vaa het leven is karakteristiek voor den man, die de eerste argalooae, van zelf stralende blijheid om het leven verloor en nu, al dieper paiiende, geen grond meer vindt. Het tweede verhaal, De B'.ijde dag, geeft een fijn-triestig relaas van een jong meisje uit zulk een katholiek weejenklooater, waar de kinderen tot hun maar dei jarigheid ge van gen blij ven, zonder eeaige aanraking mat de buitenwereld, om dan plotseling midden in dit helle licht en het felle getier der samen leving te worden gestooten. Als bleeke bloe men, die nooit de zon zagen, groeien zij op in een atmosfaer van strengen regel en har monie van danken en doen. Het verschil der karakters wordt er dijor af^eslepen tot een vormigheid en het ontbreken van alle k waad en verleiding, ook tot het onschuldigste zinlijk genot, brengt er een reinheid en tevre denheid, die, volgens dezen auteur, niet enkel oppervlakkig in de vredige bleeke gelaten uitkomt, maar ook de zielen alle dier kinderen wiegt in ongeweten geluk. Ziehier het zuivere plastische baeld van dit geluk, gelijr SEreuvels het geeft in de beschrijving vau ean der zalen, waar 't licht en stil is. Da stilte en het licht wrochten zoodanig te zamen, waren 't eenige in die oneindige ijlte, zoodat die twee dingen niet meer uiteen te houden waren en men 't licht stil en de stilte licht had kunnen noeman. Die twee dingen bleven op zie'a ze: f of versmolten tot eenheid en vormden slechts het uitwendige tastelijke: den luchtkring van reinheid, waarin de meisjea ad dm den en leefden zonder dat ze er bewust onderhevig aan waren. Het licht had ha»r altijd stil toaguschenen en de stilte altijd lichtend voorgekomen; maar de inwendige gemoedsrust dat was het inner lijk licht- en stiltegevoal, dat mat het uit wendige der omge ing in overeenstemming bleef." Dit alles was met verfijnde opvoedingskupat verkregen, zegt weer de auteur. Tot in de diepste plooien van al die kin ierharten konden zij (de kloosterzusters) zien gelijk op een bloot gelaat 't gean er omging, en elke g as t el t en is behandelden zij dan op een eigene wijze die met elke gasteltenis overeenkwam. Dat gebeurde volgens een vast plan, maar zonder dat het ooit uoodig was een meisje afzonderlijk daarvoor onder handen te nemen. De regel" werd altyd in 't algemeen toege past en 't afslijten der eigenaardigheden aan de karakters bekwamen zij gemakkelijker door het enkele toepassen van dea regel aan al de meisjes. Die regel behehde zoo weinig mogelijk bavelen.... Da driehonderd vijftig weeskindeten volbrachten ahoo als bij inge ving, als een natuurlijke noodwendigheid in den enkelsten vorm, 't geen de regel" eischte, zonder dat zy iets van dat eischen ge voelden of gewaar werden. 't Was da simpele gang der uren, eerder die vanzelf zijn eigene verandering en volg orde der oefeningen scheen mede te breng e i en alzoo over den loop van den dag en de dagen de ruste liet en de onbewogene ge woonheid gaf aan de noodwendige dingen." Mij dunkt, hier is heel mooi uitgedrukt wat het ideaal van zulk een systeem, dat tegelijk verwonderlijk om zijn resultaten van menechcultuur en schandelijk om zijn peda gogiek heeten mag, wat zulk een systeem zou zijn en uitwerken. Doch de i ealiteit, «ok Streuvels eigen boekerealiteit, geeft het niet. Liter blijkt dat zich de lagere natuur al dezer kinderen toch niet zoo laat opheffen of er zijn zware straflen noodig tegen diefstal en onzedelijkheid. En in die duffe bedomptheid, nadat hij nog even de beten der insecten voelde, zonder dat dit hem dwong lang wakker te blijver. Hij wachtte den middag van den volgenden dag in die zaïfJe kamer, totdat de negers zouden komen om zijne koffers aan boord van de Engelsche mail te brengen. Hij had af scheid genoemen van den chef die klaagde over koortsigheid maar die al omstreeks tien uur in den vroegen morgen met een kano stroomop waarts was sjegaagn voor zakennaar een dicht bije Portugaesche factorij. Van Loo paa'e nu op den gesloten winkel en praatte met den witte over zijn chef. Het ia een goede man mijnheer, maar hij is erg ziek en dat maakt hem soms driftig en onrechtvaardig. Hij had gisteren juist weer zoa'n driftbui gehad, kort voor u met het donker aankwam. Hij is heel erg ziek mijn heer, de dokter heeft een paar maanden geleden eens gezegd dat hij geen jaar meer heeft te leven, nieren en lever sijn allebei ziek. Hij houdt veel van een borrel mijnheer en van gotd eten. Ik heb medelijden met hem, en maak maar goede kost klaar voor hem. Ja! Jal Er gaan hier veel menschen. Van de Belgen die hier een paar maanden geleden gekomen zijn met de Léopoldville zijn er al vier dood, twee zijn aan galkoorts gestorven vlak na elkander, een is er ver dronken in de rivier, en de ander heeft zich doodgeschoten; hij ^aa ambtenaar bij de post, hij deed het op het telegraafiantoor, ze zeg gen dat hij opeens gek geworden was." De dispeneero hal het a:les wat bedrukt en met een weemoedig gezicht gezegd. Toen ging hij door met het bed te ordenen. dat het nooit noodig zou zijn en meisje af zonderlijk onder handen ta nemen, dat spreekt deze geaehiedenis zelf tegen in het persoontje van Helene Griear. Dit kind, dat van geen familie weet, wordt op^een dag bezocht en medegenomen tot een buitenpartij door een rijken oom, een goedig wuft heerschap, die handelend uit een gril, het hem onbekende nichtje opzoekt en, zon der zich verder aan haar gelegen te laten liggen, haar meeneemt op dien tocht, waar het meisje een nieuwe, haar zeer verlokkelijke, wereld binnen leeft, die met n ruk haar gemoedsrust verdrijft en haar hoofd op hol brengt. En dan blykt ook die geprezen pedagogie van hat gesticht enkel in gniepig-achterbaksche en botte maatregelen om het hevig ontruste en op den duur opstandige kind weer in 't gareel der orde terug ta brengen. Met geen ander gevolg, dan dat het meiej», aangezet door een meer wereldwijze" vriendin, da vlucht neamt uit het huis naar de stad, waar haar rijke oom woont, da oorsprong van al deze onvrede en verlangens. Maar zonder een cent op zak verdwaald geraakt in de groote stad, wordt Helene ten slotte door een politieagent in bewaring ge nomen en na een telephoniecb onderhoud van den inspecteur met tante Gresa', di« koeltjes verklaart niets met dat vreemde nic'itja wou te doen hebben, weer naar het gesticht teruggebracht. Zooveel heeft echter Helene stoffalijk en moreel geleden op dien avontuurlij ken tocht, waar geheel haar wereld van illusies ten onder ging, dat zij galaten zich terug laat voeren, blij tenminste weer voed iel en een dak boven het hoofd te kiijger. En in het huis" rsdelyk goal ontvangen (hoe kwam men in eens aan deft beter inzicat?) blijkt nu ook de crisis van baar gemoeds onrust doorstaan en wt kt zelf j de herinnering aan dien nen blijden dag op den langen duur geen vreugde meer. Er blijft niets dan gelatenheid, als teeken dat hier een jeugd werd vermoord, das hier een geest vleagalloos werd gesnoeid. Dj wareld kent erger onrecht, doch, gelijk Streuvels het hier met teedar inleven heeft verteld, gevoelt men een zachte wijde treurnis zich doordringen om het kleinverlorene, het hulpeloose van deze kinder ziel, waaraan da samenleving zich vergrijpt, zonder dat god of rnansch erbarming hetft. Streuvels der Ie stuk DJ Biomen sluit zich, als lyrisch, bij het eerste aan. Het is indenzeilden toon gesteld van weemoed om het vergaande, en verwonderde, haast verbijsterde erkenning van dan overstelpenden .'evensrijkdom en zijn onstuimige vernieuwing. Maar Jacht, het derde verhaal, heeft een geheel ander accent. Het is een kort relaas van ean arman drommel, die eerlijk een in zijn tuin gevangen haas aan deu burgemees ter, zijn huigheer, brengt, om dan ta ervaren, wat eigenlek jaohtwetten voor den kleinen man beteekenen: uitbuiting en tyrannie, en wat de jacht voor de groote heeren bateekent: willekeur naar lust en luim en vulgair winst bejag. Ea van nu aan zal de eerlijke wever een strooper zijn, inderdaad, omdat de deugd toch bepaald geen zin heeft op deze aarde. Er is een accent van revolutionaire bitter heid in dit verhaal, die men by Sïreuvels tot heden niet vaak vernam, als ik my niet ver gis.. Heeft ook dit hem het leerende leven gebracht, zelfs in zü'ne afzondering? Dan hopen wij hartelijk dat het groeien moge ea rjjke vruchten draden. Met De Aanslag, het laatste verhaal, is de schrijver dan nog eens de oude, in zoover hij hier bet sappige, opene boerenleven laat spreken zonder bijgedachie, argeloos. Het gewone denken en bedrijf van kleine boeren jongens is hier lustig en onzwaar beeld ge worden, ganscn objectievelijk, uiterlijk en innerlijk, tot een reeks alleraardigste tafe reeltjes. Ook innerlijk, en deze rustige psy chologie van het jongensdoen, effen aan en zonder bijmengsel van lyrisch gewoel, ver leent aan de historie nog bovendien het aantrekkelijke van een goede karakterstudie, een curieuze bijdrage tot het kinderleven. Hoe gevoel en verbeelding werken en boven mate kunnen zwellen in zulke primitieve hoofdjes, blijkt hier op zoo bijsonder grap pige wijze, dat dit stevige verhaal zeker niet het minst van deu bundel is, een kleurig sluitstuk, blijk gevend van onverzwakte kracht en leven. Tiouwens, al deze stukken, de geheele luude!, zegt niet anders. FRANS COBKES. Eagboek door dr. A. J. BKI.IKRMAN, Bomonstrantsch predikant te Amsterdam, Ny'gb. & Van Ditmar's Uitgevers Maatschappij. Aan dit kloeke, keurig gedrukte deel van 375 bl. moge een welkoma ontvangst bij vele belangstellenden worden bereid. Het verdient haar ten volle om zyn evangelischen geest, De witte vraagde: Hoe zag hij er zo o wat uit?" Een klein, mager mannetje, ze zeiden van hem, dat hij een mooie stem had. De witte begreep dat Van Loo de zelfde persoon bedoalde, die den avond voor het Neptunusfeest aan boord van de Léopoldville bij de piano had gezongen, en die het zingen had moeten staken omdat hij heesch geworden was Beiden zwegen nu. Van Loo, gereed met het opmaken van het bei, keek nog altijd ernstig naar den witte, die wat afgeleid was geworden door een zeer groote vlinder met schitterend gekleurde vleugel?, buitea in de zon heen en weer wapperend voor de open deur van da kame^. Op dat oogenblik trok trillend heen dei nend ovor de rivier, het schorre getoeter van de Engelsche inailboot. U doet het best maar dadelijk aan boord te gaan mijnheer," zeide Van Loo. Wacht a maar zoolang hier, ik zal de bedienden niet de kano laten komen." Van Loo liep haastig de krakend» verandah op ea floot herhaalde malen tnsschen zijno vinger?. Na eenig wachten kwamen de bediender. Zij droegen de bagage weer op hunne hoofden uit de achterkamer, trokken een kano die voor het huis vastgemeerd lag wat dichter naar de factorij toe, en plaatsten de keffers daarin. De witte nam afscheid vaa den diepensero en een der negers nam hem op en zette hem in de smalle prauw, dan hielp de een den ander behendig binnen het vaartuigje opdat hè; niet om zou slaaa. Gaat u er zoo diep mogelijk in liggen mijnheer!", riep Van Loo den witte toe, anders duikelt-ie-om. De witte deed wat hem zrjn gapndm stichtelgkea-toon, iyn gekttfachten «tul, Ejjn praktische» inhoud en ijne ryke wisseling van onderwerper. Voor eiken dag des {aars ean bladzijde, welke ook geschikt k om in den hniselyken kting te worden voorgelezen. Bovendien werd in verband zeker met dit laatste bij ieder stnkje door den Schrijver de opgaaf gevoegd van een toepasselijk gezang met n of meer verzen uit den Liederenbundel van, den Nederlaadschen Protestantenbond. Zie ik wel, dan vindt men in dit dagboek de kern van menige leerrede voor de ge meente uitgesproken. Ea mij dunkt dat de voorlezing ervan in menig jong en ontvan kelijk gemoed in het huisgezin viucht zal kunnen dragen door het wekken van godsdienstzin, liefde tot het goede en gezonden ernst. Zal ik binnen de bescheiden grenzen van een weekblad enkele gedachten aanhalen? Ean voerman, die de kracht van zijn paard kent en van het dier houdt, zal den wagen niet zwaarder belasten dan billijk is. .Maar indien geen liefde ia hem woont, brengt hy overlast op het voertuig en het paard moet het voorttrekken, ook al dreigt het daaronder te bezwijker. Deze voerman doet slecht; de fout zit 'm in zijn gemis van liefde voor het paard. Dat ia de oorzaak van allen overlast". Wij hebben rechten en plichten tegenover ?Ikaar, door de wet of de ge voonte bapaald. Maar ook al voldoet men daaraan, er is nog zpo'n groot terrein, door wet en gewoonte niet omschreven, waarop men het elkaar lastig kan maken. Het gerolg blijft niet uit. Ergernis wordt gekweekt; het leer om leer" brengt tot allerlei kleingeestig geplaag. Overlast zelf3 in'huis. Ieder persoon brengt ia huis z'n lasten mede, die hij legt op de schouders der anderen. Dat is onvermijdelijk. Het gevoel van plicht en liefde maakt het dragen dier lasten niet zwaar. Er is in deze dingen zelfs iets heerlijke. Maar overlast is kwaad." 't Ia de vraag nog wie het meeste hebben bijgedragen tot het bezit der maatschappij: de vooraanstaande of de stille in dan lande. Er is een oud verhaal in den Bijbel, waar n de olijfboom n de vygeboam a de wij n. stok weigeren der boomen koning te wordenZij wenechten te bloeien, vrsckt te dragon op de hun gagevan still* plek". Blij moedigheid ia zonneschijn. Het bezit van een goad hnmsnr is een kostelijk ding. Het is niet een aangeboren vrooly k hetd van het zielt j e- zonder-zorg of de BiiUigheid van een mensch, die noch toornt, zich in alles voegt; voor alles wat ernstig is de schouders ophaalt. Een goed humeur vindt alleen zijn oor sprong in een geheiligden wil en ean liefdevol hart. Daze dingen te hebben kost moeite, 't vraagt van om een ernstig herzien op ons gelven". Met dr. B. hoop ik dat zij a dagboek zeker de vracht ran jaren ar beid 3 velen tot zegen mogen zijn. 23 Mei '10. Dr. Jogy. DYSBEINCK. Figaro en zfli i-ankon, *) De oproering van De Birbier van Sevilla" heeft opnieuw de hiatorisoh-dramatieche figuur van Figaro naar voren gebracht. Nauwe lijks had hu zgce zegeviwenda entre» ten tooneele gedaan, of men vowchte naar zyua A.hnen" en ging daartoe terug naar het t hèutre der ouden; en inderdaad vindt men onder de slaven van Plautug en Terentius schalksche, gevatte, brutale en onbeschaamde elementen en ook op het tooneel van Aristophanes ontbreekt het daaraan niet. Uit PlautBi' werken, waarin veel ruwe taal, platte scherts en nkiesobe zetten voorkomen, balen wjj de volgendestaaltjes aan: Agantbion, vermeet zich zijn meester aldus van ant woord te diepen, als deze hem aanraadt tegen blpedspuwing een mengsel van harst met honing in te nemen: Neem jij kokende pek, dan genezen a! je kwalen". Gata, de knecht in een andere comedie, lanceert de vol gende parallel: Etn mailreixe i» als dl *) Omtrent den oorsprong van het woord Figaro'' is men niet geheel zeker; een kundig criticus leidde het af van picaro", dat zooveel als niets-nui" zeggen wil; maar dit is twijfelachtig, omdat Beaumarchaia in zijn manuscript van Le Barbier de Séviüe" voortdurend Figuaro" schrijft. Mogelijk komt het af van het Spaansehe woord flgura", dat als radicaal in Figurant" zit en waarvan ons de theatre-beteekania bekend is. Figwo" en Figuaro" zijn geen van beide Spaansehe woorden. Misschien ook was het een Spaansehe of Italiaansche bijnaam voor pruikenmaker, afgeleid van dgarrar", dat beduidt: >n papier wikkelen of rollen." De thymologia van Tartufe" (Molière) is evenmin met absolute sekerheid vastgesteld. geraden was. Terwijl de zwarten rad spraken met harde, schraperige keelgeluiden en sis sende tanden, voelde hij hoe de kano over het slib van den oever verder de rivier in geschoven werd, hij hoorde hoe de bestuurder voorzichtig door het dooie water voortpagaaide en dat de kano zachtjes wiegelde weinij» scheen er maar noodig om het even wicht te breken. Langzaam vorderden zij tot langs de stalen wanden van de Engelsche boot en het kostte nog heel wat beleid en inspanning om op he,t trapje te komen. Kort na zijn aankomst op de Engelsche mail verliet die boot Boma. Het was een snelle vaart mee met den stroom. De stad trok al gauw uit bet gezicht. Terwijl hij boven op het dek in een vouwstoel onder de tent het uitgestrekte landschap vlakker en vlakker zag worden en diep in het oosten de mamelons nog zichtbaar bleven, besefte hij dat dit een afscheid van het berglan i was voor altijd. Hu mymerde over de toekomst. In diepe vlakten hieven zich wederom tusschen poelen en rietbosschen, hooge, statige mangroves en vlak aan de oevers van de rivier waren palmen en dicht geboomte, door de slingerplanten aaneen verbonden, als groene guirlanders, waaruit de sterke, zoete geuren van de tropenbloemen voortgingen over den gelen stroom. Hy herinnerde zich den middag dat hij de eeiste maal die wonderen der Congo-oevers ontwarend en de bloemgeuren ademend die aandwaaldeu van de boorden dezer rivier, dat hu toen begeerd had midden in de bossehen langs den waterkant te dolen en al dat schoons van heel dicht bij te zien. Hij voelde zich

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl