Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAM M EK WEEKBLAD VOOR JT E D E EL
No. 17»
tfge»hr«rei n uitgebreid moet worden
vóór me» van winst spreken mag), zoo had
ik toch gaarne gezien, dat de tijdsduur,
die voor een en ander, wordt gesteld, niet
zoo laag ware genomen. Menige technische
verbetering zal, vrees ik, anders niet zoo
spoedig worden toegepast, omdat op de
onde inrichting nog niet voldoende is af
geschreven en afgelost.
*
Belde eerstgenoemde praeadviseurs be
spreken nog de arbeidsvoorwaarden door de
gemeente als werkgeefster te stellen. Beide
Meeren ziuden in de naaste toekomst, gesteld
zij werden zelf voor de toepassing hunner
denkbeelden gezet, in de praktijk weinig
verschillend handelen. Op n punt is echter
een niet te overbruggen kloof. Wjj doelen
op de mogelijke kiesrechtuitsluiting van
gemeentewerklieden. Met verbazing en
teleurstelling hebben wij kennis genomen
van de woorden van mr. Patyn, waaruit
blijkt, dat ook onder de liberalen zelfs man
nen de mogelijkheid voorzien om in art. 80
der Grondwet een zinsnede aan de uitslui
tingen toe te voegen als bv.: zij, die als
arbeider in dienst eener gemeente een loon
verdienen van minder dan ? 4.?per dag.
Of we in den naaste toekomst naar den
acderen kant zoover moeten gaan als de
heer Vliegen wil: Een medezeggingschap,
die in den beginne wel eea beperkt karakter
zal moeten hebben, doch zich op dea duur
zal kunnen uitstrekken tot bet hebbon van
eea gewichtige stem in alle aangelegen
heden van het bedrijf" wil mij twijfelachtig
schijnen, indien ik let op de tegenstrijdige
belangen van consumenten en producenten.
Gen gemeentebedrijf dringt dikwijls tot ver
gelijken met eene coöperatie en ik vraag
müaf of de bestuurders der coöperaties uit
ervaring het wel gewenscht zouden achten
aan hunne arbeiders een gewichtige stem
te geven in alle aangelegenheden van het
bedrijf." Voorhand» gebeurt'het althans niet!
De beschikbare plaatsruimte belet ons in
den breede in te gaan op een zeer belangrijk
deel van het praaadviea van mr. Patyn.
Als punt 2 behandelt hu de beginselen,
die moeten gelden ten opzichte van het
beheer der bedrijven. Belangrijk, omdat de
heer Patijn niet de richting uit wil die door
hen, die zich de laatste jaren over dit onder
werp hebben uitgesproken, is aangegeven.
De neer L. Simons schreef in De Gids van
1900 een artikel ter aanprijzing van het
Engelsche bestuurstelsel.
De Vereeniging van Delftsohe Ingenieurs,
tellende onder hare leden vele technische
gemeentelijke bódrijfshoofden, acht die
richting ook de gewenachte. Wijle» P. L.
Tak, door vriend en tegenstander erkend
al» bekwaam op het terrein der
scemeenteHike politiek, apiafc zich meermalen in zijn
Kroniek ten voovdeele van het Engelsche
systeem uit. Ontwikkeling der oommissies
van bijstand tot commissies van beheer was
tot heden het parool en men noemde dan
m n adem: het Rotterdamsche stelsel.
Daartegenover betuigt de
oud-hoofdambtenaar van 'sGravenhage: Maar dat onze
vit raadsleden samengestelde commissies
vaa bijstand een plaats in de
gemeenteadministratie innemen of kunnen innemen
als de Fraasctte of als de Engelsche
Standing Committeei», ontken ik met over
tuiging." Jammer dat büons de gronden
onthoudt, waarop die overtuiging berust.
Hij acht echter voor het eigenlijke beheer
der bedrijven in de grootere gemeenten ten
stadhuize noodig een ambtenaar, of een
Staf van ambtenaren, wier taak is te zor
gen, dat de algemeene gezichtspunten niet
uit het oog worden verloren. Naarmate de
gemeente-exploitatie zich uitbreidt en tege
lijkertijd de vraagstukken zich vermenig
vuldigen, waarin de gemeentelijke overheid
partij beeft te kiezen, zal aan ambtenaren,
als door mij bedoeld, meer en meer be
hoefte komen."
Heeft Mr. Patijn de kwestie zuiver ge
steld ? Wij meenen van niet. En zijn amb
tenaren n de Commissie van Beheer zijn
noodig. Maar de ambtenaren niet zelfstan
dig, maar voor en onder de Commissie van
Beheer. De vraag is niet: ambtenaren óf
commissies van beheer. Maar de vraag js:
overlading van B. en W. of Commissies
van Beheer. Men zal hem gaarne de voor
deden willen toegeven van eene afzonder
lijke afdeeling ter secretarie Gemeente
bedrijven", maar daarom nog niet eene
Commissie van Beheer overbodig moeten
achten.
Om het beheer der gemeentebedrijven
lenig te houden en daarover niet de heilige
Bureaucratius zijn scepter te doen zwaaien,
kan reeds een zelfstandige commissie nuttig
zijn. Moge Mr. Patijn op het congres zijn
overtuiging in deze nader toelichten. Eene
belangrijke discussie staat ons dan te wach
ten. De arbeidsvoorwaarden van het per
soneel, het maken van winst enz. mogen
HtiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiuiiiiiiiii-iiuiiiijiiMiumiiiiiiiiimmiiiiiiiMiiii
FAifi DE BEBEDEIFACIOBIJEH,
DOOR
HENRI VAN BOOVEN.
II.
Zij stonden bniten op den modderigen weg,
terwijl het licht van de lantaarn breed over
de groote plassen scheen.
Is het ver f vraagde de witte, terwijl hij
achter den dispensero door den modder voort
ging over een heel smal pad, waar op som
mige plaatsen het water van de hoog gestegen
rivier over heen gestroomd was.
Neen mijnheer," antwoordde ds dispen
sero, een paar minuten maar.:'
In de verte, in het zuid-westen zag hij
on&phoudeiyk de snelle bliksems door de
wegtrekkende, zwarte wolken warrelen en dof
dreunde wijd weg nog de donder, de rivier
kaatste dan de gloedea van den hemel terug.
Maar boven hun hoofden stonden de sterren
wederom, en de stille nacht was koel, vol
van kruidachtige genren en vage geruchten.
Weldra kwamen zij voor de palissaden van
een factorij. Tusschen de omrastering en de
wrakke verandah van het huis groeiden hoog
allerlei planten waardoor het licht van de
lantaarn snel verroerende schaduwen liet
glyden, naast het huis rees de zwarte massa
van een hoogen boom.
Zij liepen over de krakende verandah naar
de deur die door Van Lop knarsend open
gedraaid werd, en gingen binnen. De
dispengewichtige besprekingen waard zijn, in de
eerste plaats is noodig, dat de
gemeenteexploitatie slaagt. De geschiedenis met de
electrische centrale te Amsterdam levert
nog eens het bewijs, dat een juist ingericht
beheer daarvoor de eerste voorwaarde is.
Haarlem, 30 Mei 1910.
J. GERRITSZ.
lllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllltllllHIIIIMHIlUIMIIIIIIIIIIIlH
Najaar, door STIJN STBEUVELS. 2 dln.
L. J. Veen, Amsterdam. 1910.
Twee deelen, die te zamen vijf stuks proza
behelzen, twee grooteie epische verbalen,
n kleiner en nog een paar vry wel Jy/ische
prozagedichtsels.
Waarom deze vijf in (wie deeien? Wairom
alle onder nzelfden titel? En juist dezen,
beteekenisvollen, weemoedigen? Heeft dit
een diepe, ernstige bedoeling vaa
wijsgeerigdichterlijke levensbeschouwing of ia 'c waar,
wijl de uitgever meende dat voor n deel
het boek te dik" werd en het geëerde
publiek graag twee dealen ziei?
Helaa», ik vrees, dat het laatste de waar
heid is en bet uiterlijk vaa het boek met
zijn geestelijke beteakenis hoegenaamd geen
verband houdt... gelijk toch nrsschien wel
mocht. Erenmin als net nare, weaenlooze
bandornament met de armoedige, verminkte
letters iets te maken heef c met das schrijvers
forschen en toch teeren kuistenaari-aard en
zijn rijk taa'gavojl.
Het U wel jammer, dat zelfs een veel
gelezen en gewild auteur zijn werk zoo
smakeloos gedruit moet zien... al is op
zich zelf de drut duidelijk en hec papier niet
kwaad. Maar het is zoo bijzonder weinig een
kunstvoorwerp, zulk een boek, dat wij haast
nuêlükrjgen met ons zelven. Tot welk een
objecten ataat van schamele enkel
verstandeiijkheid zijn wütoch vervallen, dat wij met
zulke leelijke dingen genoegen nemen, ja,
niet eens bemerken hoe nietig en leelijk zg
gjjnl Ea welke pleizierige tij de a waren dat,
toen der menschen verfijnde zinly'kheid enkel
verdroeg wat smaakvol was en waardigheid
van gestalte vertoonde. Maar 't is waar, dat
er in die barbaarsche tijden veel minder
boeken verschenen (noch kranten gelukkig)
en de weinige, die er waren dus alle gelegen
heid hadden zich tot kunstvoorwerpen op
te werken, en de treft and juiste verschijning
van hun geestelijken inhoud te zijn. Ver
beeld u, dat men daar tegenwoordig naar
vragen «m, dat een boek verscheen" naar
zijn geesteakarakter en nog wel in honderden
exemplaren...
Behalve dat men da almanakken in groen
en de bijbels in zwart bindt, weten wij van
die wildloopigheden thans niet meer, bestaat
er alleen nog ds iiuttigheiiisbehoefte naar
een Uesbaren druk"... hetgeen niet over
dreven mag heeten.
Aan dezen eisch echter heeft de heer L. J.
Veen, als een wakker" uitgever, dan ook
voldaan. De druk is leesbaar, wat wil de
beschaafde Oa eeuwer dan nog meer? Hij
heeft behoorlijk scheiding gemaakt tusschen
het atoflyke en het geestelijke en dient zich
daar nu ook bij te houden en E ie t weer op
vereeniging uit te zijn.
Ben boek is er om te lezen, en Slijn
Streuvels zit van binnen, niet van buiten,
daarmee ba^ta.
Deze Stijn Streuvela nu schijnt in de jaren
zijner kunitenasraontwikkeling kalmer ge
worden, gelijk niet meer dan redelijk i?.
Niet meer, zooal» in Zomerland en Zonnetij,
ziet en gevoelt hy dien zomer als een ont
zaglijk, overstelpend drama en de zon als een
geweldenaar, een genadeloos heerecher, bijna
een God, die de kleine menscaèn slaat en
knakt door de macht van zijn licht. Zijn
Zomerland" is thans niet meer een over
dadig feest, schaterend en schitterend van
weelde, waar zijn r^jke boeren, als koningen
levende in kracht en heerlijkheid, komen om
achteloos en hoogmoedig te nemen naar hun
lust.,. HU ziet ook niet meer reu»en- geslach
ten worstelen om macht en bezit over het
vette land en meesters van ontelbare kulden
woestoogend, domp galoppeerend horenvee
en nijn schildering van vereenzaamde
menschfiguren ging allengs het monumentale, strak
ornamentieke missen dat haar vroeger ei
gen W»*. . .
Maar daartegenover heeft nu zijn ontwik
keling hem de verfijning van het individueele
begrijpen gebracht en den schoonen weemoed.
Het is misschien toch niet zoo ganschelijk
toevallig dat der.e bundels openen met dat
korte stukje Najaar, waarin de droefenis om
het verloren zinnelijk schoone naklinkt indien
iiiiuiiiiiiiiiiiiiiimiuiumiiiuii
sero stak een kaars aan die hij naast het bed
op den grond zette en aaide nog: Ik zal
zorgen dat het ontbijt om zeven uur klaar
staat. U kunt de deur van binnen grendelen:'
Hij sloot de deur en de witte deed er de
grendel op.
Het was hier als overal op de factorijen,
een bed van ruwe planken, onzindelijke
lakens, de kleine, roode miertjes, waarvan hij
da venijnige beetjes des nachU niet esrs meer
voelde, gewitte wanden, verder niets.
De witte dacht er nu op eenmaal aan, dat
de negeis met zijn bagage hem niet gevolgd
waren, maar hij hoorde plotseling geluid van
voetstappen, en in een aangrenzend vertrek
werden de koffars met een bons neergezet.
Het weeke geluid van schreden op bloote
voeten der bedienden en de gelaarsde stappen
van deu dispensero, verklonk dan langs de
wanden der verandab. Even hoorden hij de
zwarten praten, het hek in de palissaden
sloeg toen dicht en hij was alleen.
HU voalde nu van nieuws af aan zijn zwakte
en zijn onverschilligheid om alles wat er ge
beurde. Door zijn hoofd rnischte het rond.
in zijne beenen pijnde een gevoel alsof hij
uren en uren achtereen geloopen had. Te
afgemat voelde hij zich bijkans om zich te
ontkleeden, hij begeerde maar aan zijn zie
kelijke Icomheid toe te geven, deed toch uit
gewoonte zijn kleeren af en zijn echoenen.
Onderwijl zag Lij naar het wilde waren van
de schaduwen achter het licht van de
kaars, die op den planken vloer stond te
knetteren. Hij blies dat licht uit en ging bo
ven op het dek liggen, want er waren maar
weinig muggen in dit vertrek, dat blijkbaar
lang gesloten was geweest. Dra sliep hij in,
nieuwen diepen toon van den drang naar
geestelijke-verinniging, naar zelf inkeer tot
overdenking van. wat geweest K
Het is de weemoed, niet meer allereerst
het gelnk en da kracht te leven, die hier
blijkt in dezen stillen aanheft
De lente, de verrukkelijke lente met haar
pracht van kleurige bloemen het heerlijke
ontwaken 7an alle levende dingen, de dage
raad van het jonge jaar, is al te lang
voorbij; de schoonheid ligt ver in't verschiet bij
andere verleden dingen, waar de verledenheid
zelf een eigen waas van teederen weemoed
heeft omgeweven; die pracht is vergaan in
een schemering van doorzichtige vormen en
half ver wischte kleuren waarmede de herin
nering wonderen van teerheid fantaseert....
teerheid .die eilaas niet meer te naderen,
niet meer te genieten valt tenzij in die verre
herinnering schoonheid die schooner wordt
omdat ze vergaan is en voorbij en die we
nog enkel betreuren kunnen mat 't gedacht,
omdat we 't genot er van nooit beleven zul
len, omdat de nieuwe lente weer iets anders
wordt.... omdat alles rondom ons verandert
en we leven moeten met 't ongedurig ver
langen in ons naar de dingen die veranderen,
en met de eeuwige treurnis om de dingen
die veranderd zijp..."
Ziedaar Streuvels' gtemtning van minstens
drie der vp verhalen. Vooral die laatste
samenvatting vaa het leven is karakteristiek
voor den man, die de eerste argalooae, van
zelf stralende blijheid om het leven verloor
en nu, al dieper paiiende, geen grond meer
vindt.
Het tweede verhaal, De B'.ijde dag, geeft
een fijn-triestig relaas van een jong meisje
uit zulk een katholiek weejenklooater, waar
de kinderen tot hun maar dei jarigheid ge van
gen blij ven, zonder eeaige aanraking mat de
buitenwereld, om dan plotseling midden in
dit helle licht en het felle getier der samen
leving te worden gestooten. Als bleeke bloe
men, die nooit de zon zagen, groeien zij op
in een atmosfaer van strengen regel en har
monie van danken en doen. Het verschil der
karakters wordt er dijor af^eslepen tot een
vormigheid en het ontbreken van alle k waad
en verleiding, ook tot het onschuldigste
zinlijk genot, brengt er een reinheid en tevre
denheid, die, volgens dezen auteur, niet enkel
oppervlakkig in de vredige bleeke gelaten
uitkomt, maar ook de zielen alle dier kinderen
wiegt in ongeweten geluk.
Ziehier het zuivere plastische baeld van
dit geluk, gelijr SEreuvels het geeft in de
beschrijving vau ean der zalen, waar 't licht
en stil is.
Da stilte en het licht wrochten zoodanig
te zamen, waren 't eenige in die oneindige
ijlte, zoodat die twee dingen niet meer uiteen
te houden waren en men 't licht stil en de
stilte licht had kunnen noeman. Die twee
dingen bleven op zie'a ze: f of versmolten tot
eenheid en vormden slechts het uitwendige
tastelijke: den luchtkring van reinheid, waarin
de meisjea ad dm den en leefden zonder dat
ze er bewust onderhevig aan waren. Het
licht had ha»r altijd stil toaguschenen en de
stilte altijd lichtend voorgekomen; maar de
inwendige gemoedsrust dat was het inner
lijk licht- en stiltegevoal, dat mat het uit
wendige der omge ing in overeenstemming
bleef."
Dit alles was met verfijnde
opvoedingskupat verkregen, zegt weer de auteur. Tot
in de diepste plooien van al die kin ierharten
konden zij (de kloosterzusters) zien gelijk op
een bloot gelaat 't gean er omging, en elke
g as t el t en is behandelden zij dan op een eigene
wijze die met elke gasteltenis overeenkwam.
Dat gebeurde volgens een vast plan, maar
zonder dat het ooit uoodig was een meisje
afzonderlijk daarvoor onder handen te nemen.
De regel" werd altyd in 't algemeen toege
past en 't afslijten der eigenaardigheden aan
de karakters bekwamen zij gemakkelijker
door het enkele toepassen van dea regel aan
al de meisjes. Die regel behehde zoo weinig
mogelijk bavelen.... Da driehonderd vijftig
weeskindeten volbrachten ahoo als bij inge
ving, als een natuurlijke noodwendigheid in
den enkelsten vorm, 't geen de regel" eischte,
zonder dat zy iets van dat eischen ge voelden
of gewaar werden.
't Was da simpele gang der uren, eerder
die vanzelf zijn eigene verandering en volg
orde der oefeningen scheen mede te breng e i
en alzoo over den loop van den dag en de
dagen de ruste liet en de onbewogene ge
woonheid gaf aan de noodwendige dingen."
Mij dunkt, hier is heel mooi uitgedrukt
wat het ideaal van zulk een systeem, dat
tegelijk verwonderlijk om zijn resultaten van
menechcultuur en schandelijk om zijn peda
gogiek heeten mag, wat zulk een systeem
zou zijn en uitwerken.
Doch de i ealiteit, «ok Streuvels eigen
boekerealiteit, geeft het niet. Liter blijkt dat zich
de lagere natuur al dezer kinderen toch niet
zoo laat opheffen of er zijn zware straflen
noodig tegen diefstal en onzedelijkheid. En
in die duffe bedomptheid, nadat hij nog even
de beten der insecten voelde, zonder dat dit
hem dwong lang wakker te blijver.
Hij wachtte den middag van den volgenden
dag in die zaïfJe kamer, totdat de negers
zouden komen om zijne koffers aan boord
van de Engelsche mail te brengen. Hij had af
scheid genoemen van den chef die klaagde over
koortsigheid maar die al omstreeks tien uur in
den vroegen morgen met een kano stroomop
waarts was sjegaagn voor zakennaar een dicht
bije Portugaesche factorij. Van Loo paa'e nu
op den gesloten winkel en praatte met den
witte over zijn chef.
Het ia een goede man mijnheer, maar hij
is erg ziek en dat maakt hem soms driftig
en onrechtvaardig. Hij had gisteren juist weer
zoa'n driftbui gehad, kort voor u met het
donker aankwam. Hij is heel erg ziek mijn
heer, de dokter heeft een paar maanden
geleden eens gezegd dat hij geen jaar meer
heeft te leven, nieren en lever sijn allebei
ziek. Hij houdt veel van een borrel mijnheer
en van gotd eten. Ik heb medelijden met
hem, en maak maar goede kost klaar voor
hem. Ja! Jal Er gaan hier veel menschen.
Van de Belgen die hier een paar maanden
geleden gekomen zijn met de Léopoldville
zijn er al vier dood, twee zijn aan galkoorts
gestorven vlak na elkander, een is er ver
dronken in de rivier, en de ander heeft zich
doodgeschoten; hij ^aa ambtenaar bij de post,
hij deed het op het telegraafiantoor, ze zeg
gen dat hij opeens gek geworden was."
De dispeneero hal het a:les wat bedrukt
en met een weemoedig gezicht gezegd.
Toen ging hij door met het bed te ordenen.
dat het nooit noodig zou zijn en meisje af
zonderlijk onder handen ta nemen, dat spreekt
deze geaehiedenis zelf tegen in het persoontje
van Helene Griear.
Dit kind, dat van geen familie weet, wordt
op^een dag bezocht en medegenomen tot een
buitenpartij door een rijken oom, een goedig
wuft heerschap, die handelend uit een gril,
het hem onbekende nichtje opzoekt en, zon
der zich verder aan haar gelegen te laten
liggen, haar meeneemt op dien tocht, waar
het meisje een nieuwe, haar zeer verlokkelijke,
wereld binnen leeft, die met n ruk haar
gemoedsrust verdrijft en haar hoofd op hol
brengt.
En dan blykt ook die geprezen pedagogie van
hat gesticht enkel in gniepig-achterbaksche en
botte maatregelen om het hevig ontruste en op
den duur opstandige kind weer in 't gareel der
orde terug ta brengen. Met geen ander gevolg,
dan dat het meiej», aangezet door een meer
wereldwijze" vriendin, da vlucht neamt uit
het huis naar de stad, waar haar rijke oom
woont, da oorsprong van al deze onvrede en
verlangens.
Maar zonder een cent op zak verdwaald
geraakt in de groote stad, wordt Helene ten
slotte door een politieagent in bewaring ge
nomen en na een telephoniecb onderhoud
van den inspecteur met tante Gresa', di«
koeltjes verklaart niets met dat vreemde
nic'itja wou te doen hebben, weer naar het
gesticht teruggebracht.
Zooveel heeft echter Helene stoffalijk en
moreel geleden op dien avontuurlij ken tocht,
waar geheel haar wereld van illusies ten onder
ging, dat zij galaten zich terug laat voeren,
blij tenminste weer voed iel en een dak boven
het hoofd te kiijger.
En in het huis" rsdelyk goal ontvangen
(hoe kwam men in eens aan deft beter inzicat?)
blijkt nu ook de crisis van baar gemoeds
onrust doorstaan en wt kt zelf j de herinnering
aan dien nen blijden dag op den langen
duur geen vreugde meer. Er blijft niets dan
gelatenheid, als teeken dat hier een jeugd
werd vermoord, das hier een geest vleagalloos
werd gesnoeid. Dj wareld kent erger onrecht,
doch, gelijk Streuvels het hier met teedar
inleven heeft verteld, gevoelt men een zachte
wijde treurnis zich doordringen om het
kleinverlorene, het hulpeloose van deze kinder
ziel, waaraan da samenleving zich vergrijpt,
zonder dat god of rnansch erbarming hetft.
Streuvels der Ie stuk DJ Biomen sluit zich,
als lyrisch, bij het eerste aan. Het is
indenzeilden toon gesteld van weemoed om het
vergaande, en verwonderde, haast verbijsterde
erkenning van dan overstelpenden
.'evensrijkdom en zijn onstuimige vernieuwing.
Maar Jacht, het derde verhaal, heeft een
geheel ander accent. Het is een kort relaas
van ean arman drommel, die eerlijk een in
zijn tuin gevangen haas aan deu burgemees
ter, zijn huigheer, brengt, om dan ta ervaren,
wat eigenlek jaohtwetten voor den kleinen
man beteekenen: uitbuiting en tyrannie, en
wat de jacht voor de groote heeren bateekent:
willekeur naar lust en luim en vulgair winst
bejag. Ea van nu aan zal de eerlijke wever
een strooper zijn, inderdaad, omdat de deugd
toch bepaald geen zin heeft op deze aarde.
Er is een accent van revolutionaire bitter
heid in dit verhaal, die men by Sïreuvels tot
heden niet vaak vernam, als ik my niet ver
gis.. Heeft ook dit hem het leerende leven
gebracht, zelfs in zü'ne afzondering? Dan
hopen wij hartelijk dat het groeien moge ea
rjjke vruchten draden.
Met De Aanslag, het laatste verhaal, is de
schrijver dan nog eens de oude, in zoover
hij hier bet sappige, opene boerenleven laat
spreken zonder bijgedachie, argeloos. Het
gewone denken en bedrijf van kleine boeren
jongens is hier lustig en onzwaar beeld ge
worden, ganscn objectievelijk, uiterlijk en
innerlijk, tot een reeks alleraardigste tafe
reeltjes. Ook innerlijk, en deze rustige psy
chologie van het jongensdoen, effen aan en
zonder bijmengsel van lyrisch gewoel, ver
leent aan de historie nog bovendien het
aantrekkelijke van een goede karakterstudie,
een curieuze bijdrage tot het kinderleven.
Hoe gevoel en verbeelding werken en boven
mate kunnen zwellen in zulke primitieve
hoofdjes, blijkt hier op zoo bijsonder grap
pige wijze, dat dit stevige verhaal zeker niet
het minst van deu bundel is, een kleurig
sluitstuk, blijk gevend van onverzwakte kracht
en leven.
Tiouwens, al deze stukken, de geheele
luude!, zegt niet anders.
FRANS COBKES.
Eagboek door dr. A. J.
BKI.IKRMAN, Bomonstrantsch predikant
te Amsterdam, Ny'gb. & Van Ditmar's
Uitgevers Maatschappij.
Aan dit kloeke, keurig gedrukte deel van
375 bl. moge een welkoma ontvangst bij vele
belangstellenden worden bereid. Het verdient
haar ten volle om zyn evangelischen geest,
De witte vraagde: Hoe zag hij er zo o wat
uit?"
Een klein, mager mannetje, ze zeiden van
hem, dat hij een mooie stem had. De witte
begreep dat Van Loo de zelfde persoon
bedoalde, die den avond voor het
Neptunusfeest aan boord van de Léopoldville bij de
piano had gezongen, en die het zingen had
moeten staken omdat hij heesch geworden was
Beiden zwegen nu. Van Loo, gereed met
het opmaken van het bei, keek nog altijd
ernstig naar den witte, die wat afgeleid was
geworden door een zeer groote vlinder met
schitterend gekleurde vleugel?, buitea in de
zon heen en weer wapperend voor de open
deur van da kame^.
Op dat oogenblik trok trillend heen dei
nend ovor de rivier, het schorre getoeter
van de Engelsche inailboot.
U doet het best maar dadelijk aan boord
te gaan mijnheer," zeide Van Loo. Wacht
a maar zoolang hier, ik zal de bedienden
niet de kano laten komen."
Van Loo liep haastig de krakend» verandah
op ea floot herhaalde malen tnsschen zijno
vinger?. Na eenig wachten kwamen de
bediender. Zij droegen de bagage weer op hunne
hoofden uit de achterkamer, trokken een
kano die voor het huis vastgemeerd lag wat
dichter naar de factorij toe, en plaatsten de
keffers daarin. De witte nam afscheid vaa
den diepensero en een der negers nam hem
op en zette hem in de smalle prauw, dan
hielp de een den ander behendig binnen het
vaartuigje opdat hè; niet om zou slaaa.
Gaat u er zoo diep mogelijk in liggen
mijnheer!", riep Van Loo den witte toe,
anders duikelt-ie-om. De witte deed wat hem
zrjn gapndm stichtelgkea-toon, iyn
gekttfachten «tul, Ejjn praktische» inhoud en ijne
ryke wisseling van onderwerper.
Voor eiken dag des {aars ean bladzijde,
welke ook geschikt k om in den hniselyken
kting te worden voorgelezen. Bovendien
werd in verband zeker met dit laatste bij
ieder stnkje door den Schrijver de opgaaf
gevoegd van een toepasselijk gezang met n
of meer verzen uit den Liederenbundel van,
den Nederlaadschen Protestantenbond.
Zie ik wel, dan vindt men in dit dagboek
de kern van menige leerrede voor de ge
meente uitgesproken. Ea mij dunkt dat de
voorlezing ervan in menig jong en ontvan
kelijk gemoed in het huisgezin viucht zal
kunnen dragen door het wekken van
godsdienstzin, liefde tot het goede en gezonden
ernst. Zal ik binnen de bescheiden grenzen
van een weekblad enkele gedachten aanhalen?
Ean voerman, die de kracht van zijn paard
kent en van het dier houdt, zal den wagen
niet zwaarder belasten dan billijk is. .Maar
indien geen liefde ia hem woont, brengt hy
overlast op het voertuig en het paard moet
het voorttrekken, ook al dreigt het daaronder
te bezwijker.
Deze voerman doet slecht; de fout zit 'm
in zijn gemis van liefde voor het paard. Dat
ia de oorzaak van allen overlast".
Wij hebben rechten en plichten tegenover
?Ikaar, door de wet of de ge voonte bapaald.
Maar ook al voldoet men daaraan, er is nog
zpo'n groot terrein, door wet en gewoonte
niet omschreven, waarop men het elkaar
lastig kan maken. Het gerolg blijft niet uit.
Ergernis wordt gekweekt; het leer om leer"
brengt tot allerlei kleingeestig geplaag.
Overlast zelf3 in'huis. Ieder persoon brengt
ia huis z'n lasten mede, die hij legt op de
schouders der anderen. Dat is onvermijdelijk.
Het gevoel van plicht en liefde maakt het
dragen dier lasten niet zwaar. Er is in deze
dingen zelfs iets heerlijke.
Maar overlast is kwaad."
't Ia de vraag nog wie het meeste hebben
bijgedragen tot het bezit der maatschappij: de
vooraanstaande of de stille in dan lande.
Er is een oud verhaal in den Bijbel, waar
n de olijfboom n de vygeboam a de wij n.
stok weigeren der boomen koning te
wordenZij wenechten te bloeien, vrsckt te dragon
op de hun gagevan still* plek".
Blij moedigheid ia zonneschijn.
Het bezit van een goad hnmsnr is een
kostelijk ding. Het is niet een aangeboren
vrooly k hetd van het zielt j e- zonder-zorg of de
BiiUigheid van een mensch, die noch toornt,
zich in alles voegt; voor alles wat ernstig is
de schouders ophaalt.
Een goed humeur vindt alleen zijn oor
sprong in een geheiligden wil en ean liefdevol
hart. Daze dingen te hebben kost moeite,
't vraagt van om een ernstig herzien op
ons gelven".
Met dr. B. hoop ik dat zij a dagboek
zeker de vracht ran jaren ar beid 3 velen
tot zegen mogen zijn.
23 Mei '10. Dr. Jogy. DYSBEINCK.
Figaro en zfli i-ankon, *)
De oproering van De Birbier van Sevilla"
heeft opnieuw de hiatorisoh-dramatieche
figuur van Figaro naar voren gebracht. Nauwe
lijks had hu zgce zegeviwenda entre» ten
tooneele gedaan, of men vowchte naar zyua
A.hnen" en ging daartoe terug naar het
t hèutre der ouden; en inderdaad vindt men
onder de slaven van Plautug en Terentius
schalksche, gevatte, brutale en onbeschaamde
elementen en ook op het tooneel van
Aristophanes ontbreekt het daaraan niet.
Uit PlautBi' werken, waarin veel ruwe taal,
platte scherts en nkiesobe zetten voorkomen,
balen wjj de volgendestaaltjes aan: Agantbion,
vermeet zich zijn meester aldus van ant
woord te diepen, als deze hem aanraadt
tegen blpedspuwing een mengsel van harst
met honing in te nemen: Neem jij kokende
pek, dan genezen a! je kwalen". Gata, de knecht
in een andere comedie, lanceert de vol
gende parallel: Etn mailreixe i» als dl
*) Omtrent den oorsprong van het woord
Figaro'' is men niet geheel zeker; een
kundig criticus leidde het af van picaro",
dat zooveel als niets-nui" zeggen wil; maar
dit is twijfelachtig, omdat Beaumarchaia in
zijn manuscript van Le Barbier de Séviüe"
voortdurend Figuaro" schrijft.
Mogelijk komt het af van het Spaansehe
woord flgura", dat als radicaal in Figurant"
zit en waarvan ons de theatre-beteekania
bekend is. Figwo" en Figuaro" zijn geen van
beide Spaansehe woorden. Misschien ook was
het een Spaansehe of Italiaansche bijnaam
voor pruikenmaker, afgeleid van dgarrar",
dat beduidt: >n papier wikkelen of rollen."
De thymologia van Tartufe" (Molière) is
evenmin met absolute sekerheid vastgesteld.
geraden was. Terwijl de zwarten rad spraken
met harde, schraperige keelgeluiden en sis
sende tanden, voelde hij hoe de kano over
het slib van den oever verder de rivier in
geschoven werd, hij hoorde hoe de bestuurder
voorzichtig door het dooie water
voortpagaaide en dat de kano zachtjes wiegelde
weinij» scheen er maar noodig om het even
wicht te breken. Langzaam vorderden zij tot
langs de stalen wanden van de Engelsche
boot en het kostte nog heel wat beleid en
inspanning om op he,t trapje te komen.
Kort na zijn aankomst op de Engelsche
mail verliet die boot Boma. Het was een
snelle vaart mee met den stroom. De stad
trok al gauw uit bet gezicht. Terwijl hij
boven op het dek in een vouwstoel onder
de tent het uitgestrekte landschap vlakker
en vlakker zag worden en diep in het oosten
de mamelons nog zichtbaar bleven, besefte
hij dat dit een afscheid van het berglan i was
voor altijd.
Hu mymerde over de toekomst.
In diepe vlakten hieven zich wederom
tusschen poelen en rietbosschen, hooge, statige
mangroves en vlak aan de oevers van de
rivier waren palmen en dicht geboomte,
door de slingerplanten aaneen verbonden, als
groene guirlanders, waaruit de sterke, zoete
geuren van de tropenbloemen voortgingen
over den gelen stroom.
Hy herinnerde zich den middag dat hij
de eeiste maal die wonderen der Congo-oevers
ontwarend en de bloemgeuren ademend die
aandwaaldeu van de boorden dezer rivier,
dat hu toen begeerd had midden in de bossehen
langs den waterkant te dolen en al dat schoons
van heel dicht bij te zien. Hij voelde zich