De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 5 juni pagina 6

5 juni 1910 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1719 Hat Evangelisch Lutherech Diaconie hof op het Staringplein te Amsterdam, opgetrokken en voltooid naar het ontwerp van den architect D. van Oort Hzn. Liefdadigheid en het Evangelisch Luthersch Diaconiehof te Amsterdam. Gulheid, meedtelzaamheid, hulpvaar digheid en liefdadigheid, karaktertrekken der oudste Amsterdammers, kenmerken den waren Amsterdammer in alle eeuwen. Ver buiten Amsterdam was dat al, in ouden tijd, bekend. Van overal trok men er heen om hulp of voordeel. Ia 't groot en 't klein werd op Amsterdam geteerd. De menschen, die het meest wél deden, kende men bij nane. In de 15de eeuw waren het vrouwen als Haesje Claes in de Kalrerstraat in Het Paradys"; in de 17de eeuw Anne Claes in De drie testen", op een der burgwallen, in de negentiende mannen als A. C. Wertheim, Jansen en Rosenthal. Er waren oudtijds vele armzaligen", maar nog meer goedgeefsehen, sommigen zoo gul, dat ze naar Bredero's zeggen zich zelf zouden weggeven als ze eei roggebrood waren. Het bedelvolk, dat . voor een groot deel in Oetewael nabij Amsterdam woonde de Oeterwalersweg herinnert er nog aan wist al te goed hoe goed armsch" men er was. Den bedelaars bleek het aan hun caritaten". Toegetakeld, vaak in schijn blind, kreupel of doof poogden zij in Amster dam door hun afzichtelijk uiterlijk het medelijden op te wekken. Menige zóó toegetakelde ia Rembrandt's woning op de Joden Breestraat voorbij getrokken, want hun weg uit Oetewael leidde er langs, en enkelen hunner hebben Rembrandt, ongevraagd, tot model gediend. Om de kwasi-bedelaars en het geboefte te weren, werden wel maatregelen ge nomen, maar 't baatte weinig. De Amster dammers bleven goedgeefsch, 't zat in hun aard, 't kwam voort uit hun verwantschap en in den omgang met het zeevolk, en de bedelaars en de huikevaken profiteer den er yan. 's Avonds maakten deze hoeren van de vergaarde penningen goede cier in de bedelherbergen bij da Heipoort nu ie buurt van de Heisteeg en in het Hol, op den Nieuwendftk of in een der zijstegen van de Servetsteeg?in de Paalwoningen, uitkomend aan de Bierkaai en SintAnnastraat, en ingaande in de "Warmoesstraat. Een waar dievennest. In de herbergen, bij het gerecht be kend als bedelaarsherbergen, wierpen de schijnbedelaars hun vermomming af, gin gen de kreupelen aan het loopen, hoorden de dooven en zagen de blinden. Zij dansten en schransten er, en dronken er goeden wijn, den bedelwijn. Dit waren de schaduwzijden van het averechtsch weldoen der Amsterdammers. Doch hun weldadigheidszin had en heeft grootere lichtzijde. Zorg voor weezen, zorg voor zieken, zorg voor ouden van dagen zijn daarvan de schoonste kenmerken. Aan een vrouw als Haesje Claes in het Paradijs heeft het Burgerweeshuis luidens het verhaal de stichting te danken; een burgemeester, Dirk Holland, stichtte het eerste Oümanhuis. Graaf Jan van Beijeren gaf hem in 1422 daartoe verlof. Het werd gesticht over des heilichs sacramentshuys, dat men biet ter Heiliger Stede", dus tegenover de nu afgebroken Nieuwezij ds kapel. Het werd ingericht voor twaalfoumannenen een priester; bij de vergrooting liet Haesje Claes zich ook niet onbetuigd en zorgde daarenboven voor een gasthuis ten dienste van elf oude vrouwen. Niemand werd in dit gasthuis men verwarre dit woord niet met ziekenhuis", het beteekent meer herberg, verblijf plaats" opgenomen of hij moest 50 jaar oud en der steden poorter zijn. Dezelfde ouderdom gold voor de vrouwen in het oude-vrouwenhuis. D a twaalf mannen van het Oümanhuis verplichtten zich bij de intrede om op Palmzondag als in en om de Oude Kerk Jezus' intocht in Jeruzalem werd voorgesteld, in den ommegang te loopen om de twaalf Apostelen voor te stellen. Dit Oumannen- en vrouwenhuis in de Kalverstraat had spoedig behoefte aan uitbreiding. Door loterijen en tooneelvertooningen in de open lucht een zeer bijzondere was die achter hetkorenmetershuisje op de Nieuwe-zijdsKolk in 1601 en 1616 werd dit mogelijk en verrees het nieuwe Oiitnannenhuis waar thans de Amsterdamsche Universiteit is. De naam der poort en de beelden er boven herinneren er nog aan. De oudjes hadden het er niet kwaad. Hun eten was best; op bizondere dagen, als Kerst- en Paaschfeest, Vastenavond en Kermis was er eene tractatie. Nu en dan werden zij zelfs onthaald op schel visch, bot, schol, zalm of paling. In den loop der jaren heeft Amsterdam een groot aantal Oumannen- en Ouvrouwenhuizengekregen, en dairenboven vele Hofjes". De verschillende gezinten stichtten die, maar. ook particulieren, welke soms bizondere bepalingen maakten om, 's jaarlijks door een maal''hun gedach tenis te vieren en hun naam levende te houden. De groote en kleinere hofjes lagen en liggen verscholen tusschen huizen of muren. Men vindt en vond die in buurten, waarin men ze niet zou zoe ken, als op de Palmgracht, de Konijnen straat, enz. Men heeft eene scherpe onderscheiding te maken tusschen Oude-mannen- en Oude-vrouwenhuizen en hofjes en hoven. In de eersten werden en worden geheel onbemiddelden opgenomen, zij ontvangen er huisvesting, voeding en algeheele ver pleging. Da hofjes of hoven zijn stich tingen, waar ouden yan dagen zich konden en kunnen inkpopen, of genoeg vermogen hebben of soliede gesteund worden om in eigen lavensoaderhoud te voorzien. Zij hebben alleen vrije woning en ont vangen enkele tegemoetkomingen. Een .dezer hofjes of liever hoven", heeft dezer dagen bizonder de aandacht gevraagd: het nieuwe EvangelischDia coniehof op het Staringplein." De Luthersche gemeente heeft de bewoonsters door de nieuwe Stichting uit de benauwdheid in de ruimte gebracht, uit de somberheid in de blijheid, uit de enge straat naar het open plein. Het oude Luthersche Diaconiehofje werd in volksmond genoemd: Het Konijnenhofje", omdat het staande en gelegen was in de Konijnenstraat bij de gedempte Elandsgracht. De Ouderlingen en de Oud-Oudsten der Luthersche ge meente hadden in de 17de eeuw daar ter plaatse vele erven in bezit gekregen, op welke zij een kerk wilden bouwen. Daar van d t plan niets kwam, stonden zij een dezer erven af aan de Luthersche Dia conie om er een Luthersch Diaconiehofje" te doen optrekken. Dit hofje had den ingang, boven welken een Pelikaan geschilderd was, in de Konijnenstraat. Het was spoedig te klein, zoodat het telkens vergroot moest worden. Gezicht op den Hof en het Hoof Jtrappenhuis. De 16 huisjes van 1679 werden in 1720 met acht vermeerderd. Elke twee huisjes had maar een ingang of deur. Boven elke deur een woord als zinspreuk: Vrede, Liefde, Geloof, Hoop, Opregtigheid, Waarheid, Standv*stigheidea Over winning. De huisjes waren verdeeld in bovenen benedenwoningen. Ieder bovenwoning had een beneden-en bovenkamer; iedere woning twee bedsteden. Tusschen de twee rijen huisjes liep een bestrate, lang werpige vierkante plaats, voor aan de straat betimmerd, ten zuiden met een woning van den Binnenvader, waarbij regentenkamer, die van de binnenplaats haar licht had, ten noorden een huisje waar de Diaconie de povere inboedeltjes der behoeftigen een plaats gaf; en achter aan het einde van het gesticht met drie kleine vertrekken boven elkander. Boven den ingang las men : Geloof en Hoop doen hier haar milde garen blijken. De Liefde voedt de Vredf, en koestert arremoe: Opregtigheid blinkt uit, de Waarheid juicht ons toe: Z3 kan Standvastigheid met de Overwinning prijken. Men ziet, in dit rijm komen alle de opschriften der woningen voor. '** Het Konijnenhofje" slaapt nu en staat in zijn ouderdom te verweeren, tot de kooper komen zal om het te slechten. Het nieuwe Gasthuis" der Luthercche Diaconie schuilt niet als het oude weg, het doet zich bescheiden maar sprekend op, het is als men het overdrachtelijk zeggen kon eene persoonlijkheid, het vraagt de aandacht, en is die aandacht waard. Het heet ook niet langer Hofje", maar Hof, want het zielige is ver dwenen. Het Diaconiehof" wijst op vernieu wing van hofjesbouw", op een bouw zich voegend naar het moderne leven, met toepassing der voorrchriften van de gezondheidsleer. Het Diaconiehof" heeft niets meer van een schuilplaats buiten het leven, het zich begeven der bewoners uit de wereld, het afsluiten van stad en straat. Het laat-Middeleeuwsch karakter heeft het prijs gegeven. In niets gelakt het binnen meer op een kloostertuin. De muren aan straat zijn niet blind meer; overal ramen, door welke het licht over vloedig naar binnen valt. Men stelle zich, om het verschil, de hofjes" in de verschillende steden van ons land voor. De hierbij gaande af beel ding van het Hof j 9 van Nieukoop" te 's Gravenhage, strekt tot voorbeeld. In het nieuwe hofje niet meer detraditioneele pomp, welker slinger de hof jesdames met moeite en hijgend bewogen, de waterleiding heeft de pomp overbodig gemaakt. De bouwmeester, of zooals Vondel hem noomen zou: de bouwheer1', de archi tect D. van Oort Hzn., heeft in den bouw aan alle gestelde eischen beantwoord. Die eischen waren: een gebouw, be kwaam voor 85 bewoonsters te herbergen; elke woning moest bestaan uit kamer en keuken, waarvan de kamer en keuken van uit n portaal bereikbaar zijn; de oppervlakte der woning voor l be woonster moest minstens 20 vierk. Meters groot zijn, en die voor 2 bewoonsters 34 vierk. Meters; voor elke 4 bewoon sters n privaat; bij elke woning eene zolderruimte voor berging. Op den beganen grond moest zich bevinden a) de Bestuurskamer, die tevens bij feeste lijke gelegenheden ruimte biedt voor alle bewoonsters van het Hof, b) de woning van den vader (hoofdbeambte) en kantoor van den vader, beide zóó gelegen dat zoowel uit kantoor als woning van den vader, gezien kan worden wie door de Poort uit- en in-gaat; een hoofdtoegang geschikt voor rijtuigen, en 2 toegangen aan de Brederode- en Helmersstraten; voorts een badkamer, lijkenhuis en een boedelbergplaats om bij sterfgeval den boedel van de overledene te bergen. Er zijn drie verdiepingen door breede trappen gemakkelijk te bereiken. Alle bovenwoningen komen uit op een arcade, zoodat de bewoonsters bij weer en geen weer de buitenlucht kunnen genieten. Hierdoor is het wonen van 2 of 3 be woonsters op n trap" en vaak welk een trap! vermeden. Elke woning bevat eene woon-tevens slaapkamer en een keuken, benevens privaat, kasten, enz. Tegen brandgevaar zijn alle voorzorgen genomen en de strengste voorschriften opgevolgd. De verwarming is eene centrale. Het Evangelisch Luthersche Diaconie hof heeft men wel te onderscheiden yan het Oudemannen- en -vrouwenhuis dier zelfde Gemeente. In dit zijn onbemiddel den opgenomen, die er behalve woning, ook kost en verdere verpleging genieten. In Het Diaconiehof" wonen sleohts vrouwen. Zij genieten vrije woning en enkele andere tegemoetkomingen. Zij moeten echter voldoend vermogen hebben om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Des noodig hebben zij borgen te stellen. Zij genieten er echter binnen de grenzen van het huis-reglement vol komen vrijheid. Het nieuwe Evangelisch Luthersch Diaconiehof munt uit zooals de Koningin-moeder deze week na haar be zoek aan het gesticht tot den architect D. van Oort Hz. als compliment zeide, door het sohoone, het praktische en het opgewekte." Voor eene technische, goed-gedocumen teerde kritische beschouwing van het gebouw zij verwezen naar het artikel van den architect J- Gratema in De Bouwwereld" van Januari 1910. J. H. R. Het Hofje van Nieukoop te 'd Grravenhage. i (Naar een gravure uit 1728.) [Een yrüe academie m Beeltóe Kisten. O 7er de vraag welke de meest vruchtbare of doslmatige vorm van opleiding tot het kunstenaarschap is, bestaat er een aanzienlijk verschil van meeningen. Zoo zijn er omtrent het volgen eener academie-cursus veel vooren tegenstanders, misschien meer van de laatsten. De kweeking op een atelier, door priyaatles, vindt weer tegenkanting om een mogelijk overheerschenden invloed van den leermeester, waaruit de leerling zijn per soonlijkheid niet meer kan loswerken. Ande ren weer verkiezen het zich zelf (zoogenaamd) te vormen, nemende gelijk het geheeten wordt de natuur uitsluitend tot leermeester, en eindelijk zijn er, die het copieëeren van oude meesterwerken den meest voordeeligen studievorm achten. Een pro en contra is er voor al die opvoedkundige stelsels in te dienen, kan men veilig zeggen, en de wijste lessen zelfs, zullen ijdel blaken, zoo zij geen gretig gehoor vinden. Een eerste voorwaarde is, dat er samenwerking zij tu;schen scholier en leermeester. De academie-opleiding echter, l\jkt mij aanbavelenswaard, maar, dat er gron dige bezwaren zijn tegen in te brengen, erken ik tevens. Het groote voordeel ligt in den gazamenlijken arbeid, waardoor eerstens een overheerechende invloed van den leeraar op den scholier geneutraliseerd wordt, en ten tweede door aanhoudende vergelijkirg met anderer werk, de werklast van den enkeling geprik keld wordt en zijn uitzicht zich verruimt. Het bezwaar is echter een al te echoolsche taktiek bij deze wijze van opvoeding, die de studieoefeningen drijft In een zeer beperkte richting, en wel het hoofd met wetenschap en de hand met vaardigheid verrijkt, maar de aspiratie's van een jonge ziel niet genoeg ruimte laat tot ontkiemen. Een inrichting te stichten, die de gunstigste zijden van het academisch onderricht verbindt met die der vrijere en meer opwekkende studie E aar de natuur, ligt, naar me dunkt, in de bedoeling van de betren Hart Nibbrig en Moulyn, die in Liren met het a.s. najaar een kunsteehool gaan openen. De wat dufia atmosfeer van de academieklas kan nen zij, in die omgeving allereerst, van hunne schoot verwyderd houden. De studie kan er zich van het levend model tot het land schap, daarbuiten, gevoegelijk uitstrekken. ED, om dan het programma zoo uitgebreid mogelijk te maken, zal buiten de vakken van teekenen, schilderen en boetseeren, dat worden toegevoegd van de toegepaste kunsten onder leiding van Eisenloeffel. Bovendien nog voor het theoretisch deel der studie, hebben zij zich in verbinding gesteld met de heeren Brem mer, Plasschaert en den wolbekenden literator Adr. van Oordt, tot het honden van voor drachten, die de geestelijke ontwikkeling der leerlingen kunnen bevorderen. Het grondige streven en de volhardende nauwgezetheid in eigene kunstbeoefening bij de leiders, geven hier wel vertrouwen in de deugdelijkheid van de nieuwe inrichting. Opdat de onderneming moge slagen, wil ik daarom gaarne het mijne bijdragen in den vorm van eene publicatie en warme aanbeveling. W. STKKKHOFF.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl