Historisch Archief 1877-1940
No. 172Q
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Over deze vertaling ontving ik t wee brieven
Van Jules Benard. Wat was hij kinderlijk ver
eerd met dit uitgaaf j e: tres flattéet tres
honoré". Wat was h\j verbaasd eir verheugd over
het geren van zijn werk, in deze Hollandsche
editie *), ce petit liyre de tres bon gout",
aan duizenden tegelijk, voor zóó geringen
prijs. Dat kende men in Frankrijk niet!
*
* *
Jules Eenard heeft betrekkelijk weinige,
en korte geschriften nagelaten. En zelfs die
weinige, korte geschriften, waren geheel van
nzelfden geest en maaksel.
Maar, zeide Gabriel Mourey müeens, si
c'est tou jours la me me chose, c'est quelque
ohose de sublime".
En omdat dit zoozeer waar is, al had
men waarschijnlijk geen verrassend nieuwe
daden meer van hem te verwachten gehad,
is de mare van zijn te vroegen dood, een
treurmare voor de kunst; want van het
sublieme heeft zy waarlijk niet te veel.
Florence, 30 Mei '10. CAEEL SCHAMEN.
*) Wereld-Bibliolheek.
Amsterdam Sint Lncas.
Notities.
L Deze temtoonstelling is vol beweging en
vol beweeglijkheid. Er wordt allerlei echts
gevonden, en allerlei onechte. Voorbeelden
zjjn er van den geestigen eenvoud, en ty
peeringen van de dikke emphase, Er is soms
kannen dat ontaardde, en niet kunnen dat
zich bijster graag diepzinnig voor doet. Er
is soms boeren- en leekenbedrog, soms zelf
bedrog. Er zyn veel schilderyen te ree), maar
dat onberedderde te veel geeft in zya niet
onaangename verwarring een roezemoes van
het leren weer. Er is velerlei niets-bereikte,
maar er is zeker pogen naar het dichtbije,
en naar wat schoon is en ver.
II. Mejuffrouw Ansingh's portretje van
mevrouw Van Eeden van Vloten, is een
portret. Het typeert de voorgestelde voor
mij. Deze is door de schilderes niet zonder
geeat en opgeruimdheid, van uit het eigen
wezen komend, waargenomen, maar tevens
met een eigenaardige compassie, een zeker
begaan-zijn. Het is een zeer intiem werkje
dat niet tot de meesterwerken der waereld
hoort (het bleef daar verre van) maar dat
toch door een liefelijke menschelykheid en
eenvoudige en geestige schildering hier
tusachen het overig werk zachtkens blinkt. Lizzie
Ansingh is tevens de schilderes der poppen,
en van ban, voor ons maar, sprakeloos leven.
Soms maakt ze zeker de pappen te menschelyk,
en hebben zij dat vreemde van de hun eigen
epheer natuurlijk niet meer om zich, maar
soms zjjn het de stille poppen, die alleen in
verlaten hoeken, met oud eeuwsche charme
en bekoringen redeneeren. Deze schilderes
begrijpt dat eigenaardige houterige toch
hautaine van de geverfde wangen dier stille
figuren, van hun wat losse beenen aan het
zemelgevuld lichaam. Ze heeft nog het gevoel
overgehouden dat een pop slechts een wezen
is dat schijnbaar maar nooit antwoordt, maar
in werkelijkheid, met haar recht-nitkijkende
oogen en haar soms delicaat-toegenepen m«nd
een vervloekt-eigenzinnig wezen is, dat als
je het in woede open zou snijden haar zemelen
kalm-weg laat vallen, en dat als j e haar hoof d
openbreekt niets dan de leege lucht vertoont.
Het is dan ook nooit te begrijpen waarover
ze gesprekken roeren met hun alleen in het
donker mummelende mondjes, maar Liszie
Aneingh heeft uit haar jeugd wel de zeker
heid gehouden, of nu in een nieuwe jeugd
herkregen, dat deze stijve befjea en
nooghartige mannekes niet mak zijn, maar duchtig
eigenwijs. Ze ziet ze, als ze op haar beet is,
als zoodanige wezens; ze ziet ze meisjesachtig
met vroolykheid en tcch met een ouden ernst.
Ze schildert ze soms te vlak.
III, Derkzen van Angeren heeft hier twee
aquarellen waarvan da Bark aU aquarel wat
vlekkerig gebleven is en wat lomp van vormen,
de haven met zeilschepen daarentegen ala
rustige schikking en als kleursamenstel be
langrijker is. Wat de etsen betreft zjjn twte
schepenvoorstellingen uit de Botterdamsche
havens my niet zoo boeiend als ander
werk wat ik uit vroeger tijd ken. De stof
uitdrukking is niet voldoende en de drie
afmetingen zijn niet tastbaar genoeg. Een
laatste Zonnebloemen" en Doodskoppen'
die bij onlangs maakte, twee gegevens die
hem voortdurend houden, ken ik niet, en
kan dus niet beoordeelen of deze van de
diepere geaardheid zijn die in sommig vroeger
werk evenesns tot uiting kwam. Van de
etsen van Dingemana zijn de NOS. 180 Groote
markt te Groningen (door het proflei tegen
de lucht) en 183 Oosterhaven, door de
figuurtjes op het open plein de beste van
een heele collectie. Van J. frater zyn te
noemen een schets olieverf en, als belang
rijker, sneeuw, een dwaas dansen van figuren
in de eneeuwwarreling. De schets olieverf
is No. 239 en stelt de kop van een jongen
voor. Jhr. Rob. Oraafland's Pic Nic is een
schildering van een veelmaal» geschilderd ge
geven, maar dat telkens opnieuw trekt: door de
schitterende vleeschpartijen die er in konden
zijn en door de verzilverende fonkelende
weelde van blad en boom, van rykgesierden
tafel en van diep stralend stilleven. Ia dit
werk van Graafland zijn al deze dingen niet
op de volstklinkende wijze bereikt. De manier
van schilderen maakt de kleuren wat dik
en mat; de materie van de stof is niet ge
bruikt tot ze, door een stil maar rijk leven
meehielp tot alles wat bereikt won worden,
maar er schuilt in dit werk toch kunnen",
en kunnen" een tijd lang uit de mode, zeilt
weer zoetjes de haven der noodzakelijk
heden in.
&«z« Robertson: Poort te Harderwijk, het
oudheidsstalletje, het straatje. Terwijl in
mevrouw Schaap van der Pek (behalve in
het leeg Calligto?) de zucht tot bet zien in
groote partijen te prijzen is maar tevens te
constateeren valt dat deze grootheid niet
binnen haar bereik ligt (groot tteid zonder
dracht en kracht wordt tot een leegte) vindt
.ge in 8 u ze Bobertson een forscher aangrijpen
van groot geziene gegevens zooals in de
Poort te Harderwijk, maar treft ook daarin
gebrek aan voldoenden vorm, gebrek aan
de weergave der 3 maten (iiepte, hoogte,
breedte)zie ook het oudheidsstalletje).Ge vindt
in Suze Eobertson de zucht tot een vereen
voudigd kleurschema, in een diep gamma,
maar ge vindt in haar te veel rauwheid, d.i.
onmacht, d.i. niet geharmoniseerd wezen. Van
een stouten toeleg op kleur is het werk
eveneens van Coba Bitse ma en van Jkor
M. de Jonge uit Zutphen, eenigszins ver
wanten (zie de Jonge 391: Hoed met veeren)
[n deze opsomming is ook te noemen G.
van der Hoef's Naaister (No. 357) en de
eigenaardige, soms Snze Robertsen's in 't
9rain lijkende, groep van A. G. Hulsioff
Pol te Haarlem.
De groep die het mee at veler aandacht
trekt, is naar het blijkt die van den schilder
P. Mondriaan. Hy- is het uitbundigst in een
richting die tevens vertegenwoordigd wordt
door Hart Nibbrig, Breman, Eioat-Drabe,
Heemikerck van Beest, Weyland en een aantal
andere. Het werk van P. Mondriaan heeft
een oprechtheid in wezen die voor mg dat
van Weyland mist. Het is vlammender dan
van d» Van Gogh's uit de stroomende"
periode en het heef t dezelfde onrust, dikwijls
een nog grooter onrust. Het is dunkt mij ten
diepste, hoe eigenaardig de bewering velen
mag schijnen, een ge-exaspereerde romantiek.
Het heeft romantische factoren in zijn resul
taten zooals de andere schilders die hier zich
rertoonen dit eveneens dikwijls hebben. Maar
is dit werk, waarvan de maker kon zeggen:
l'Eclat d'est moi" een uiting die tot kunst
werdl Ik zie ze als zoodanig niet. Ze mist de
rust, die op hoe stoutmoedige wijze desnoods
verkregen, ieder werk van eeu wigheid eigen
moet zijn. Het is een uitbundigheid en een
schril toppunt zoo ge wilt, maar het is niet
geworden tot de zoete of stoute o verredingen,
die de groote schilderijen zijn. Het eigen
aardige ervan is voorts dat het een uiting
i«, die in Frankrijk demodeert als een niet
vol te houden exces, en die hier in Holland
de bekoring van het nieuwe schijnt te hebben.
Dat het werk zoo besproken wordt, bewijst
voor mij een groote ontevredenheid met
het bestaand». Het is de afkeer eigen
lijk van de Haagiche en van de daarna
komende Amsteidamsche school, die een be
langrijkheid geeft aan deze serie van werken,
want de groote Arabesk, de triompheerende Lijn,
ontwikkelt zich gestadig overal elders. Ze
komt en moest komen in het werk zelfs van
een Rysselberghe zoodra hij geroepen werd
tot de serieën van meer dan l naakt en tot
de decoratieve werken die altijd eenvoudig
gegeven voorstellingen eischen, wil het werk
de noodzakelijke o verzien baarheid behouden.
Ik zie in dit werk van Mondriaan een ana
logie met sommige Duitsshers. Ook daar
gaan da excessen tot een soms
barbaarsche onrust. Alleen is de Hollander zuiverder
van tasten, en mist het bruut aanpakken, en
missen, van de minder als klearzieners ver
fijnde Duitschers. De kunst van Mondriaan
mist harmoniseeren en is een romantisch
aanbidden van uitereten in levensaiting. Het
element schoonheid, beter zij geschreven het
eindtesultaat de schoonheid is niet bereikt.
Het is als een gil van ontroering, maar het
is geen fuga geworden. Het is zeer eenvoudig,
en toch zeer overdreren; het is vol-op, maar
voor een kunstuiting niet volledig. Het werk
zal partijgangers kweeken, maar het moet
nieuwe eigenschappen zich verwerven; het
moet zich temmen" zal het misschien be
langrijk zijn. Te veel draait" nu erin.
PLASSCHAKBT.
Omterfelijte Mie.
H. FIELDING, Liefde'i ne onsterfelijkheid,
vertaald door FELIX ORTT. Amsterdam,
Scheltens en Giltay.
Van Tolstoy's gelijkenissen en gesprekken,
die ik hier aankondigde, tot Fielding's
liefdebeschouwmgea is de overgang geleidelijk.
Beiden bebojren tot dezelfde geestelijke
familie; als Fielding geen leerling van Tolstoy
is, is bij zeker zyn geestverwant. Bij zijn
naam dacht ik onwillekeurig aan dien van
den auteur van Torn Jonea, Henry Fielding
(1767?1754). Welk een contrast tusschen die
beide naamgenooten l De oudere Fielding, in
tegenstelling met zijn romantischen tijdgenoot
Bichardson, een geestig soms ietwat cynisch
realist, een man die tooneelen uit het wer
kelijk leven weergaf met groote levendig
heid en objectiviteit; de jongere een mijme
rende idealist, die een dissertatie schiijft over
vrije liefde in den vorm van een roman.
Want een verhandeling is 't die ons hier
wordt aangeboden. Gelijk aan alle dissertaties,
zoo zijn ook aan deze eenige stellingen
toegevoegd,met dit verschil alleen dat zij in de proeve
van een doctorandus staan aan 't einde, hier
aan 't begin van het geschrift. Die theses
zyn de volgende:
Er zijn drie soorten van liefde, die de
wereld tot stand brengen en in stand hou
den de liefde die man en vrouw verbindt
tot n vleesch en ne ziel; de liefde die
gezinnen samentrekt tot volken en de liefde
die de wereld opheft tot God.
E ke liefde wordt gerechtvaardigd in haar
eigen onsterfelijkheid.
Alles van ons leren wat waard is te leven,
is de uitdrukking van een of meerdere dezer
soorten van liefde; al onze godsdiensten zijn
pogingen ze te verklaren, al onze hoop ligt in
hare onsterfelijkheden. Daarom moet ieder
verhaal dat zich niet beperkt louter tot de
uiterlijke dingen van den dag, van deze
soorten ran liefde uitgaan.
Dit boek handelt over de eerste soort."
Die eerste soort wordt behandeld, die eerste
stelling verdedigd in een reeks van breed
voerige en zwaarwichtige gesprekken, in
deftige boekentaal. Hier hebt ge b. v. een
fragment van een gesprek door twee jonge
meisjes orer liefde en huwelijk gevoerd. De
eene ia een Indische, het Prinsesje geheeten,
de andere een Europeesche, Amitiégenoemd.
Zij beredeneeren het groot verschil tusschen
de Oostersche en de Westersche opvatting
van het huwelijk. Het Prinsesje zegt hoofd
schuddend: Ik beu geen wijze en weet niet
waar de waarheid altijd te vinden is. Ik zeg
alleen wat wij van deze dingen in Indi
denken. Misschien hebben wij de eene helft
van de waarheid, en jullie de andere helft.
Wy ster velingen zien nooit de waarheid geheel.
Vertel mij danjullie zijde van de waarheid,
dat ik die leer kennen, vroeg het meisje.
Het Prinsesje glimlachte. Wüzijn twee
meisjes, zeide zij.
-Geen van tweeën weet wat lief de en huwe
lijk is, en we kunnen het geen van tweeën
weten voor we lief hebben en ti ouwen. Waar
om praten we er dan over?
Maar we kunnen er toch zeker iets van
weten. We hoeven toch niet blindelings de
toekomst in te gaan, is 't wel?
We kannen weten wat anderen ons
zengen, dat is alles: maar we hebben geen
middel om te beoordeelen of ze de waarheid
zeggen. Maar ik zal je vertellen wat ons volte
zegt. Ze zeggen dat de Westersche volken
;een idee hebben wat huwelijk of eengezin
.s. Huwelijk is vereeniging; een samengroeien.
Dat kan men niet te vroeg beginnen. Want
wilen man en vrouw n zijn in denken en ziel,
dan moeten ze als kindersn samen opgevoed
zijn; hun geest en hun gedachten en hun
zielen moeten zich in eikaars gezelschap
ontwikkeld hebben. Een man en een vrouw
die als vreemden opgegroeid zijn, leeren
nooit volledig samen werken, samen denken;
ze leeren nooit eikaars vermogens kennen of
waar die te kort schieten; hun voelen met
elkaar is nooit volkomen. Het waarachtige
huwelijk begint in de kindsheid.
Maar, zei 't meisje, als men twee
tinderen neemt en ze laat trouwen voordat
oud genoeg zijn dat hun smaak en hun
afkeer ontwikkeld is, dan loopt men de kans
dat z\j, als ze groot worden, een hekel aan
elkaar krijgen.
Soms kan dit 't geval zyn, want niets
is volmaakt, maar het is geen regel. Als de
ouders van elkaar houden zullen de kinderen
bet ook doen. En daarenboven voorkomt
het samen opgroeien dat er verschillen ont
staan. Zij nemen elkaar aan als man en vrouw,
evenals kinderen hun vaders, moeders, broers
en zusters als zoodanig aannemen. Er is een
warme, innige genegenheid tusschen hen, en
een heel andere geestesgesteldheid dan die
welke jullie liefde noemt.
Onze vrouwen hebben haar mannen zoo
lief, dat zij geen verlangen hebben naar de
buitenwereld en naar gezelschap van andere
mannen, evenals jullie Trouwen. Haar eigen
man is voldoende voor haar en door hem
hebben zy aanraking met de wereld. De
mannen zijn de ruwere en sterkere dingen
van 't leven; de vrouwen zijn de teedere
verborgen dingen. De mannen zijn de schil
en de vrouwen de zoete verborgen vrucht
die de zaden bevat. Jullie meenen dat de
reden, waarom de Indische vrouw verborgen
blijft, gelegen is in de overmacht en de jaloe
zie van den man, maar 't is haar eigen ver
langen.
... Als dat zoo i?, vroeg het meisje, als
bij jullie volk 't huwelijk met de kinderjaren
moet beginnen, hoe is 't dan met j e zelf? Je
bent immers niet getrouwd."
Zij lachte sympathiek het donkere ge
zichtje van het Indische meisje toe... Maar
neem me niet kwalijk, ik moet je eigenlijk
zulke d nggn niet zeggen of zulke vragen niet
doen.
't Hindert me niet, antwoordde zy.
Je vraagt me wat ik doen zal. Dat weet ik
niet. Het Lot zal 't besturen. Nu wenach ik
niet te trouwen. Het is te laat. Toch is 't
moeilijk om alleen te leren.
In Indiëhebben de ongetrouwde vrouwen
geen eigen organisatie, zooals in Engeland.
Wat wij het Lot noemen, is wat jullie de
Voorzienigheid noemt. In alle groote levens
vragen is dat de eenige gida. Doe wat je
doen moet."
Een merkwaardig gesprek, vol interessante
opmerkingen, maar verbeeld u dat twee jonge
meisjes zoo kalm en objectief orer liefde en
huwelyk praten.
Deze gesprekken en beschouwingen zyn
gevat in een kader dat niet onaardig is. Een
reisgezelschap bevindt zich aan boord van
een mailboot op weg naar Ó >st-Indië. Zooalg
't gewoonlijk gaat op zulke zeereizen, sluiten
de verschillende reizigers zich langzamerhand
nauwer aan elkander aaa. En zoo vertoonen
zich hier liefde en huwelyk in hun ver
schillende nuances. Hier is het tweetal jonge
meisjes boven vermeld aan wie natuurlijk
door verschillende hesren 't hof wordt ge
maakt. Met het Prinsesje flirten beurtelings
twee minnaars die ons onder de bijnamen
Hamlet en Othello worden voorgesteld. Als
Hamlet haar kwam vertellen dat er
bruinvisschen voor het schip uitzwommen, ging
z\j met hem mee kijken er naar. Zy had wel
honderd scholen bruinvisschen gezien. Maar
wat deed dat er toe ? Het voordek was leeg.
Was het niet prettig om op een ankerklauw
te leunen en het water voor den boeg uit te
zien spatten en naar de sprongen van de zware
zeevarkens te kijken, die zoo vroolyk dansten,
en den frisschen zeewind te roeien en dat
alles in goed gezelschap; Hamlet was zwijg
zaam, maar kameraadschap zit 'm niet in
gesproken woorden, 's Avonds speelde Othello
op de guitaar en zong. Sims begeleidde zij
hem op de piano of speelde een wals van
Chopin. Muziek, gemaakt voor zichzelf alleen,
heeft haar volheid verloren; wy zingen of
(pelen niet voor ons zelf, maar voor anderen.
Othello voor de Prinses en zy voor hem, en
samen in harmonie. Waarom niet?"
Maar de medeminnaars worden bij toene
ming jaloerse h op elkaar. Eindelijk komt het
tot een duel met onschadelykwa afloop. Nu
komen zij tot de ontdekking dat zy zich bei
den maar verbeeld hebben verliefd te zyn
en nu worden zij de beste vrienden ran de
wereld.
Daar is een gelu'ikig echtpaar, oorspron
kelijk voogd en pupil, maar de trouwe zorg
van de een en de eerbiedige toegenegenheid
ran de andere is langzamerhand in een
wederzijdsche innige liefde overgegaan. En daar
tegenover een diep ongelukkig paar, altyd
met elkaar in heftigen strijd, zoodat de vrouw
op de terugreis bij de ontdekking dat haar
man te Port Said is achtergebleven aanvan
kelijk schrikt, maar daarmee al ras vollen
vrade heeft. Dan, een geleerde maar verve
lende professor, die voor elk die 't hooren
wil steeds vertoogen houdt orer den physl
schen en psychiscaen grondslag van het hu
welyk. En eindelijk eenige vrome nonnen die
al dit gedoe van de hoogte harer stille
contemplatie rustig aanzien.
Zuster Cecilia, die ernstig ziek ligt, zegt tot
het meisje dat zich sterk tot de nonnen voelt
aangetrokken: denkt dat ik heel ziek ben.
Dat geloof ik zelf ook. De dokter zegt dat
het alleen maar de verandering is, wat kou,
wat koorts... ik weet niet wat. Maar ik voel
dat 't meer is dan dat. Ik denk dat ik mis
schien nooit de Oost zal zien, maar recht
streeks naar hais zal gaan zonder dien langen
omweg."
Ze noemt dood gaan naar huis gaan,"
zeker een manier van zeggen om te probee
ren de angat voor den dood te bemantelen,
dacht het meisje.
't Ia waar zeide de non, die haar ge
dachten ried. Sommige menschen maken
op aarde hun tehuis. Zy trouwen, zy hebben
echtgenooten en kinderen. Zij geren hun
hart aan deze wereld. Zij verzamelen hier
hun schatten. Zy dien naar dat God hen
gemaakt heefr. God is liefde. Zij klimmen op
tot zijn liefde met kleiae stapjes, dus liefde
tot echtgenoot, kinderen, vaderland, in krin
gen die steeds wijder worden. Wij gaan naar
den Oneindige in n stap. God is dus heel
goed voor ons. Daarom spreken wy van naar
huis gaan". Hebben we geen gelijk? Want
waar onze schat is, daar zal ook ons hart zyn.
... Niemand wordt non of moest non wor
den, omdat zy dit wenscht, of omdat zy denkt
dat zy het gaarne zyn zon. Dat is de weg
niet. U begrijpt het niet. Kijk eens. Behoort
een vrouw te trouwen omdat zy wenscht
te trouwen, of omdat zy' in't algemeen denkt
dat het gehuwde leven beter is, of omdat
zy een tehuis wil hebben, of omdat zy niet
verlangt alleen te zyn? Het eenige ware
huwelijk is als de liefde ar haar toe dwingt,
lis een man haar roept en die roepstem in haar
hart weerklinkt en dat er antwoord op geeft.
Zoudt u willen dat zij den man vroeg om
haar te trouwen, terwijl hij onverschillig was?
Zou dat een huwelyk zyn? En als dat niet
past ten opzichte van den man, zou het dan
zoo zyn ten opzichte van God? De ware
bruiden van Christus zyn die welke hij roept
en noodigt te komen, en dan moeten zy : zij
moeten. Zij denken niet, zy kunnen niet denken.
Een vuur verteert ze en haar hersenen zijn
beneveld. Als God n noodig heeft zal Hy u
roepen. En zoo niet dan heeft Hy ander
werk voor u te doen en andere lieide om uw
hart te verrullen. En denk niet dat de eene
liefde aardsch is en de andere hemelscb. Alle
liefde die iemand zichzelf doet uiten ia van
God."
Dezelfde gedachte drukt Holman, de ge
lukkige echtgenoot uit in andere wooiden:
Mannen en vrouwen zyn geen machines die
je in gang zet en dan weer laat loopen. Het
huwelyk is een gestadige groei. Zijn begin
is physiek, zyn ontwikkeling is geestelijk.
Van af den dag dat je trouwt neemt het
eene af en het andere toe of behoorde dat
te doen. En verder is 't huwelyk een balans.
Je hebt den man en de vrouw en soms vor
men zy' een eenheid. Maar zoodra de man
ophoudt een man te zyn en de vrouw een
vrouw te zijn, slaat de balans door. Dan lydt
het geheel. Het valt in elkaar. De band die
de een aan de ander bracht en beide tot n
maakte is de band van verschil en niet
van gelijkheid.
Het lykt verbazend moeilijk, zei Warden.
Dat is het ook, zei Holman. Een wereld
waar de dingen gemakkelijk waren, zou niet
de moeite waard zyn om te leven."
Hoe sympathieke en mooi uitgedrukte ge
dachten I en zy vormen het hoofdthema van
het heele boek.
Fielding is gelukkig geen hartstochtelijk
profeet van de vrije liefde". Hij beweert
alleen: een huwelyk dat niet uit geestelijke
liefde voortvloeit en daardoor gewijd wordt
is geen huwelyk. En daarin heeft hy volko
men gelijk.
Het echte huwelijk wordt uit geestelijke
liefde geaoren. Hoereel minder echtschei
dingen zouden er zijn, als een innerlijk, gees
telijk moeten en niet een louter toevallige
zinnelijke verliefdheid, man en vrouw tot
elkaar had gebracht, als 't beiden te doen
was niet om zich uit te leven" met den
egoistijchen wensch om alleen eigen luim en drift
te volgen, maar om zich aan elkaar aan te
passen en toe te wy'den, maar om meer en
meer als wederhelf t en elkaar aan te vullen en
in elkaar in te groeien. Van zulk een huwe
lyk kan gezegd worden:
Gezegend d'echt die ons verbindt, zyn ban
den, zijn bloemen en zyn juk."
P. H. HUGENIIOLTZ Jr.
ClariTari,
Wij vernemen, dat te beginnen met
l Juli de Eerste AruhemscheElectrische
Paardentram geopend zal worden."
(Arnhemsche Courant.)
Nog n stap op den weg der bescharing,
en Arnhem bezit een electrieehen stoomtram.
*
H. M. de Koningin en Prins Hendrik
wachtten Hun Moeder mede op het perron
op, waar H. M. de Koningin-Moeder, haar
dochter omhelsde en kuste; de Prins kuste
zy'ne Moeder de hand, waarop weder, de
Moeder den Prins de rechterwang kuste."
Enz. enz. (Tekgraaf.)
De spreker op eene vergadering voor het
Vrouwenkiesrecht die dezer dagen beweerde
dat de Trouwenbeweging in Rusland nog geen
hooge vlucht heeft genomen, bad niet gelezen
dat de barones de Laroche te St. Petersburg
met haar Bleriot een hoogte van 124 meter
heeft bereikt.
*
NIEUW! POLAK'S EIERPUDDING, BEBEID MET
EIEREN. NlEüW I 10 CENT PER PAKJE. (Adv.)
Wy vreezen dat men, als de dure
eierentyd aanbreekt, weer tot de oude wy'ze van
samenstelling zal terugkeeren.
*
Het doodgeboren kind van de Koningin
van Spanje is in het Escorial bijgezet, meldt
de N. R. Ct. Zonder eenige plechtigheid, voegt
het blad er bij, aangezien het levenloos ter
wereld was gekomen." Indien het
bsvendien voor de geboorte o verleden was, zou het
misschien niet eens bijgezet zyn.
*
Met het oog op de samenscholingen en
opstootjes ia te Amsterdam bij verordening
het gebruik verboden van het middel dat
als volgt geadverteerd wordt:
TEGEN DOORLOOPEN is DE" ZALF : BENZO
SALCRÊSIE. PRIJS ? 0.15 PER DOOSJE.
#
Een dubbelen Kanaalheid" noemt de N. K.
Ct. Bolls, die van Dover naar Calais, en terug,
is gevlogen. Waar blijft Nederland? roept
een sportblad uit, vergetende dat Nederland
al lang een Kanaalstraat-held heeft.
yaii
De Beweging, Juni '10: Albert Verwey,
Cola Rienzi, I. Nine v. d. Schaaf, De
Dichter, II, Henri Labberton. Drabbe,
Sonnetten. G. en N. Burger, Politieke
gesprekken, III. Alex. Gutteling. Ma
donna met Christus-kind, beeld van
MichelAngelo. Is. P. de Vooys, De arbeiders in
de Haven, enz.
De Ploeg, No. 12: Multatuli-herdenking
(nagekomen). E. Casimir, Geestelijke stroo
mingen. W. J. Steenhoef, Tentoonstelling
St. Lucas. B, P. v. d. Voo, Schetsen uit
Folklore. Frans Coenen, Letterk. Kro
niek, enz.
Onze Eeuw, Juni '10: Josef Cohén, Ver
van de mensehen, Jhr. mr. H. Smissaert,
Het ontwerp eener nieuwe armenwet,
D. Logeman-Van der Willigen, C ver de
Kalevala. Prof. dr. E. F. Krnijff,
Lacordaire. P. N. van Eijck, Verzen. G. F.
Haspels, Nieuwe boeken, enz.
Btlang en Recht, Juni: Een fonds voor de
uitoefeningen der vrije" beroepen door
vrouwen, door H. G. B. P. Gomperts,
Een onzedelijk Wetsontwerp. Bona Fide,
Tooneelkroniek, enz.
Nieuw Vrouwenleven, Juni: Notaris A. Moll,
Van wien is het huishoudgeld? Wien komt
het toe? Jan H. Junius, De verovering
der lucht, I, enz.
Moleschott, No. 49 : Lichamelijke straffer).
Dr. G. W. Bruinsma, De laatste -
olkstelling, enz.
De Revue der uitvindingen en Ontdekkingen,
No. 2: Het verzamelen van atmospherische
electriciteit met behulp van radium. Het
verwijderen van wynroode moedervlekken
door licht en radium. Het oversteken van
den Atlantischen Oceaan per luchtschip?
Professor Landolt's onderzoekingen omtrent
het behoud der massa by chemische omzet
tingen, slot. De psychologische eigenaardig
heden der verschillende hondenrassen, enz.
De Levende Natuur, afl. 3 : Waterschoot van
der Gracht, Schetsen uit een zeer ver ver
leden. E. Heimans, Zeegras. Ja;. P.
Thijsse, Vogelfotografie in Nederland, enz.
De Aarde en haar Volken, No. 27: Leo
Kooyker van der Veen, Noord-Oostelijk
Rhodesia. Tunchal en Omstreken.
Luit. Habbema en de Dajaksche roeiers.
Een beschermd natuurpark in Zwitserland, enz.
Jeugd, Juni: Mank, In een auto de wereld
rond. D. Poggenbeek, Iets over onze
Sprookjesmark*. Carl Ewald, Alle vier
uit n stuk, enz.
Eigen Haard: Ds dijk, door J. Eigenhuis,
V. Jhr. mr. H. W, van Asch van Wijck,
met portret. Een koffieavond, schets door
J. D., II, slot. Motorbooten by Mobilisatie,
door A. van Doorn, Bes. Ie Luit. Inf. L. W.,
met afb. De familie Mathias en de schilder
Jurriaan Ovens, door Jer°. de Vries, by de
plaat. De familie Mathias, naar de schil
derij van Jurriaan Ovens, in het Ryks-Musenm
te Amsterdam, (collectie Tak van Poortvliet.)
Een afscheid, door Pauline Ie Boux. Epen,
door J. Postma, I, met afb. Schoon Vrouw
volk" Noord- Brabantsen schetsje, door Chris
van der Linden. Feuilleton. RoSert E.
Peary te Amsterdam. Het Asenaal" te
Amsterdam en Commelin te 's Gravenhage.
Pers-photografen te Paard. Het einde der
feesten, alles met afb.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
Naar aanleiding van de Collectieve
Arbeidsovereenkom:-1. Proefschrift
door Mr. H. M. MERKELBACH.
Leiden, 1909.
Het proefschrift, waarvan de naam hier
boven is afgedrukt, getuigt van ernstige
studie. De schrijver geeft beschouwingen
ten beste, die aantrekkelijk zijn door hare
frischheid en door de overtuiging, die er
aan ten grondslag ligt. Schr. doet mij den
ken aan een reiziger in een ballon captif.
HU stijgt in de vrije luehtruimte op, naar
alle zijden is het uitzicht onbelemmerd, een
vroeger ongekend perspectief opent zich
voor hem. Maar door het kabeltouw, dat
hem met moeder-aarde verbindt, wordt hij
er telkens aan herinnerd, dat hij niet hooger
mag stijgen dan de lengte dier verbindings
lijn hem toelaat. En al bevalt de vlucht
hem, zijn geest streeft naar hooger en ver
langt volkomen vrij te zijn in het nieuwe
element dat hij heeft leeren kennen.
Schr. bespreekt het aan breedte en diepte
zoo rijke onderwerp der Collectieve Arbeids
overeenkomst in hare sociale en juridieke
beteekenis. Het artikel der wet op de Ar
beidsovereenkomst, dat over de C. A. 1) han
delt, is het kabeltouw, dat hem in zijn
vlucht hindert. Dat artikel toch bevat niet
een regeling van het instituut der C. A.,
doch slechts een en in het oog des schr's.
nog wel onjuiste begripsbepaling, en
voorts slechts n der talrijke rechtsge
volgen, dat hem bovendien niet kan be
vredigen. Zoo is de wettelijke bepaling
omtrent de C. A. het eene anker waaraan
schr's. ballon vastzit. Het andere anker is
de opvatting des wetgevers omtrent de
rechtsgevolgen van werkstaking.
Een woord van kritiek meen ik niet te
mogen terughouden naar aanleiding van
schr's. telkens terugkeerende opvatting om
trent het standpunt van onzen wetgever
ten opzichte der werkstaking. 2)
Het is bedenkelijk", zegt de schr. (bl. 5),
dat den rechter de mogelijkheid is open
gelaten, om van eiken arbeider die staakt,
zonder inachtneming van de voor opzegging
geldende bepalingen, te verklaren, dat de
arbeider de dienstbetrekking onrechtmatig
deed eindigen, en voorts dat zijn patroon
daarmee een dringende reden is gegeven
hem te ontslaan."
Ik betreur het dat schr. meezingt in het
koor dergenen die aangaande de juridieke
gevolgen van werkstaking zooveel misver
stand ten onzent in het leven hebben ge
roepen. Wat toch is het geval? Volgens
de geschiedenis der wettelijke bepalingen
omtrent beëindiging der dienstbetrekking
kan staking met beëindiging der dienstbe
trekking gepaard gaan (b.v. wanneer sta
kers zich in dienst van een anderen patroon
begeven.) Staking op zich zelf sluit echter
nimmer beëindiging der dienstbetrekking
in. De rechter zal dus nimmer verklaren,
dat een arbeider die staakt, op dien grond
de dienstbetrekking deed eindigen. Het
vonnis van den Groningschen kantonrechter,
dat schr. met zooveel ingenomenheid ver
meldt (bz. 3 noot), geeft dan ook volstrekt
geen reden tot eervoller vermelding dan
ieder ander juist gewezen rechterlijke be
slissing. Maar wél zal de rechter moeten
beslissen dat een arbeider, die staakt, con
tractbreuk pleegt. Onverschillig of er ge
staakt wordt uit solidariteit, om
loonsverhooging, wegens den len Mei of om welke
andere reden ook, de arbeider, die niet
werkt, hoewel zijn arbeidsovereenkomst
hem voorschrijft wél te werken, maakt zich
schuldig aan contractbreuk. Evenzeer als
de patroon, dit doet, wanneer hij, om welke
reden dan ook, niet op tijd het loon betaalt.
Dat nu vele politici dezen gedachtengang
1) Hier en in het vervolg wordt met C. A.
Collectieve Arbeidsovereenkomst" bedoeld.
2) Ik bedoel met werkstaking
tusachentydsch neerleggen van den arbeid, dus zonder
inachtneming van den opzeggingstermijn.
Wordt die termijn wél in acht genomen, dan
is er naar mijn opvatting geen sprake van
staking."