De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 12 juni pagina 9

12 juni 1910 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

Na 1720 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOO.R NEDERLAND ah «erste voorbeelden mogen gelden loon en arbeidsduur. Niet echter alleen den arbeider, ook den werkgever geeft de O. A. eenige voordeden (bl. 12): zy zullen ten gevolge van het uitblijven van stakingen vaster op hunne arbeiden en daardoor op geregelde productie en het op t\jd afleveren van bestelde goederen kunnen rekenen; verder zullen zij profiteeren van de om standigheid dat vele patroons n loonstandaard hebben aangenomen, waardoor tegen Schmutzkonknrrenz" van een op vergrooting van zijn afzetgebied balnsten, knoeiouden werkgever wordt gewaakt; en ook zullen de patroons niet behoeven toe te zien, dat goede arbeidskrachten hen plotseling verlaten, omdat zij elders hooger loon kunnen krijgen. Schr. maakt ook nog melding van het voordeel eener geed ingerichte C. A. hierin bestaande, dat tengev.olge van de daarin neergelegde leerlingenregeling, voorkomen wordt dat er te veel werklieden in het vak komen, waardoor werkloosheid zal ontstaan. In zooverre werkt de C. A. ook mede tot bestrijding der werkloosheid. De staat heeft de C. A derhalve te steunen en te regelen, in het belang van het pro ductieproces en van degenen die er aan deel nemen. Tot goed verstand der zaak herinner ik den niet-deskundigen lezer er aan, dat een C. A. niet is een overeenkomst van meer dan n arbeider om in dienst van een of meer patroons arbeid te verrichten, doch een overeenkomst tusschen patroon (of liever patroonsorganisatie) en arbeidersorganisatie, waarbij o. a. worden vastgesteld arbeids voorwaarden, zooals over loon, arbeidsduur, overuren enz., bestemd om in individueele arbeidsovereenkomsten over te gaap; voorts bepalingen, die niet in de individueele contracten zullen overgaan, maar waaraan de organisaties zich niettemin binden, zoo als over het leerlingwezen, beloften om alleen georganiseerde patroons of arbeiders te kiezen, duur der C. A., arbitrage enz. (bl. 15-20). S'hr. oefent kritiek uit op de wijze van behandeling die onze wetgever de C. A. heeft doen ten deel vallen en meent dat deze meer had moeten doen dan een rechtsinstituut erkennen, dat ook reeds tevoren geldende kracht bezat. De wetgever had de C. A. behooren te regelen". En op de vraag of nu de tijden rijp geworden zijn om het onderwerp in zijn gansenen omvang wettelijk te regelen", antwoordt Schr. bevestigend. Na uitgeweid te hebben over de geschie denis van het over de C. A. handelende art. 1637 n der wet, de eiachen die dat art. aan een geldige C. A. stelt en het rechtsge volg der nietigverklaring van bedingen, van de C. A. afwijkend, komt de Schr. tot de kern van zijn studie, de ontwikkeling der stelling, dat de C. A. niet is een contract, maar een regeling, een verordening, die uitvloeisel is ? van autonome bevoegdheid. De gedachtengang des wetgevers, dat de C. A. een gewone civiele overeenkomst is, waarmede een individueele arbeidsovereenkomst in strijd zon kunnen zijn, faalt volgens het oordeel van Sohr. omdat de inhoud dier verbintenissen gansch verschillend en daarom tegenstrijdig heid uitgesloten is. Wanneer een patroonsen een arbeidersorganisatie C en D een C. A. aangaan, dan kan deze nooit inhouden dat het loon zal zijn b.v. 20 oent per uur. Want de overeenkomst kan slechts ver plichtingen opleggen aan hen, die ze aangaan, en daar D nimmer bij C in dienst zal treden, zou een dergelijke overeenkomst zinledig zijn. Immers de C. A. kan een organisatie nooit tot meer verbinden dan tot de ver plichting om als zoodanig zich te gedragen overeenkomstig zekere voorwaarden, en er voor in te staan, dat de leden zich dien overeenkomstig gedragen. Daaruit volgt, dat de vakvereenigingen zelf niet tegen de C. A. handelen, wanneer een lid-arbeider met een lid-patroon contracteert in strijd met de voorwaarden der C. A. Ean de beschouwing der C. A. als over eenkomst niet voldoen, geheel anders is het, wanneer men in de gemeenschappelijke arbeidsregeling ziet een verordening, een objectieven rechtsregel, die ofschoon gesteld tusschen twee vereenigingen, niet alleen die vereenigingen maar ook derden, hare leden, dwingend bindt. Schr. herinnert aan Jellinek's opvatting, naar welke de C. A. tot een zelfde familie behoort als het tractaat, dat immers ook tusschen twee of meer rechtspersonen wordt afgesloten, doch vol gens een allengs veld winnende leer behalve aan die rechtspersonen ook onmiddellijke verplichtingen oplegt aan de leden dier rechtspersonen. Vereinbarung" is de naam aan regelingen van dit type gegeven, die bestaan in wilsovereenstemmingen, welke objectief recht scheppen, niet in het burgerlijk contractenrecht kunnen worden onderge bracht en ten doel hebben gemeenschappelijke belangen te bevredigen. Waaraan zal nu echter zulk een Vereinbarung" hare ver bindende kracht ontleenen P Vóór de tractaten is die verbindende kracht te vinden in de macht van den staat zelf, omdat boven de macht van een soevereinen staat geen hoogere bestaat. Büde arbeidsregelingen nu zal de verbindende kracht geput kunnen worden uit een wet, die de vakvereenigingen dus met een zekere autonome macht zal moeten bekleeden. Als de beschouwing der C. A. van den J Schr. in de toekomst door den wetgever' mocht worden aanvaard, en dus de C. A. niet meer beheersoht zal worden door de regelen van het B. W. doch door een af zonderlijke wet, dan zal een voornaam gevolg al dadelijk zijn, dat de algemeene burgerlijke contractenleer niet meer van toepassing op de C. A. zal zijn, al zal dan ook voor het door Schr. voorgestane scheidsgerecht in arbeidscontract-geschillen het Burgerlijk Wetboek niet een gesloten boek behoeven te zijn. De wet, die de C. A. in de toekomst zal regelen, moet voorschrijven dat de minder heid der leden eener vakvereeniging steeds zal gebonden worden door een besluit der meerderheid. Geschiedt dit niet, dan zal het mogelijk zün dat de statuten eener vakvereeniging bepalen, dat de minderheid, die tegen het sluiten eener C. A. stemt, niet zal gebonden worden door de meerderheid, die gezind is het bestuur opdracht te geven tot het aangaan eenei C. A. Zulk een be paling in de statuten moet eens en voor altijd onmogelijk zijn, omdat een lid der minderheid, dat de C. A. zou schenden, dan niet met een statutaire boete zou kunnen worden getroffen, waardoor een krachtige handhaving der C. A. onmogelijk zou worden. Welnu, dit wordt voorkomen, indien de wet een bepaling der statuten, dat de minderheid niet gebonden wordt door de meerderheid, die een D. A. wenscht aan te gaan, voor niet geschreven verklaart. De meerderheid behoort echter een flinke meerderheid te zijn, b.v. van 2/» van alle stemgerechtigde leden, terwijl de billijkheid medebrengt, dat het stemmenaantal bepaald wordt naar het aantal werklieden, dat de patroons in dienst hebben dn dat de arbeiders organisaties vertegenwoordigen. Geschiedde het laatste niet, dan zouden in een patroonsvereeniging van 7 leden, 5 kleine baasjes elk met 10 arbeiders, 2 werkgevers elk met 100 arbeiders aan een C. A. kunnen binden. De wet .behoort verder te bepalen, dat uittreders uit het verenigingsverband aan de eenmaal gesloten C. A. tijdens haren duur gebonden blijven. Schr. herinnert bij deze gelegenheid uitvoerig aan het voordeel zijner leer, de C. A. is een objectief recht schep pende regeling en niet een civiel contract (bl. 92?98). Ik deel nief Schr.'s zienswijze omtrent het voordeel van die opvatting ten aanzien van de vraag naar de al of niet gebondenheid van uittreders uit de vereeniging. Schr. zelf stemt toe, dat ook bij die opvatting de wet noodzakelijk het voorschrift zal moeten inhouden, dat uit treders gebonden blijven. Welnu wat de wet doet, kunnen ook de statuten der vereenigingen doen. En daar de organisaties er belang bühebben, dat uittreders gebonden blij ren aan eenmaal gesloten C. A.en, zallen züwel zorgen, dat de statuten die bepaling steeds bevatten. Bovendien zie ik niet in, dat de opvatting, der C. A. als Vereinba rung" meebrengt, dat een lid eener vak vereeniging daardoor ook na zyne uittreding gebonden zou blijven aan de gesloten C.A. Schr. betoogt het wel (bid. 96) doch over tuigend is hij mi. niet. Zeer belangrijk is de vraag welke ver plichtingen uit de C. A. voortspruiten voor de vakvereenigingen, die haar hebben gesloten. Schr's antwoord is, dat zij zich alleen hebben verbonden: 1°. zich te gedragen in harmonie met de C. A. en 2°redelijker wijze al het mogelijke te doen, dat ook haar leden zich in harmonie daarmede gedragen. De eerste eisch brengt mede dat zij binnen den geldigheidsduur der C. A. geen tweede, daarmede strijdige C. A. aan gaat, en voorts dat z\j geen staking (uit sluiting) of andere strijdmiddelen afkondigt of steunt, die ten doel hebben de gesloten C. A. te wijzigen. Ongeoorloofd is het dus dat de vakver eeniging stakingen (uitsluitingen) uitlokt of steunt, om in de speciale punten, waar voor de O. A. krachtens haren tekst een regeling heeft willen treffen, wijziging te brengen Stakingen (uitsluitingen) op andere gronden ondernomen, blijven volgens Schr. geoorloofd, zoo b.v. solidariteits- en politieke stakingen. De bewering, dat ieder der partijen in elk stofje dat haar buiten het büde C. A. geregelde in den weg ligt, een voorwendsel kan vinden staking of uitsluiting af te kondigen" acht Schr. ongegrond. Partyen behooren veeleer, zegt Schr. (113) een be paling op ténemen, inhoudend, dat zy aan hun voornemen om tot staken of uitsluiten aan te sporen, geen gevolg mogen geven, zoolang het scheidsgerecht niet heeft beslist of de C. A. aansporing of steun tot die staking (uitsluiting) toelaat. De verder strekkende beslissing wie der beide partyen in haar recht is ten opzichte van hetgeen buiten de sfeer der C. A. valt, daartoe acht Schr. het scheidsgerecht zonder uitdrukke lijke opdracht niet bevoegd. Erg aanlokkelijk vind ik dien gedachtengang des Schr's niet. Mij dunkt dat inderdaad het vredeskarakter der C. A. meebrengt elke staking (uitsluiting) op welken grond ook ondernomen of gesteund, voor over treding der C. A. te houden". Laten de organisaties beide bedenken, dat de C. A. strekt om strijdende belangen voor een zekeren tyd te verzoenen en de voornaamste geschillen, waarover stijd kan ontstaan te ecarteeren door een regeling te treffen. Laten zij dus goed overwegen wat zij regelen. Doch hebben zij eenmaal een regeling ge troffen, en liefst niet langer dan voor een paar jaar, laten zij dan ook den toestand als vastgelegd beschouwen. Van vreedzame verhouding zal bitter weinig overblijven wanneer de eene party zich wendt tot het scheidsgerecht om te laten beslissen of zij wel mag gaan staken (uitsluiten) zonder met de C. A. in conflict te komen, en evenmin wanneer solidariteits- en politieke stakingen ondanks de C. A. mogelijk blijven. De gedachtengang des Sehr's is hier dunkt my te theoretisch en te abstract. De praktijk van het leven maakt het wenschelijk bot singen en spanningen in de wereld der industrie zooveel mogelijk te voorkomen, wat bij Schr's opvatting niet het geval zal zijn. Hoe is trouwens Schr's meening, dat verplichte arbitrage practisch onmogelijk is, vereenigbaar met zijn recept om aan een scheidsgerecht we' de beslissing over het geoorloofde eener staking in verband met een gesloten C. A. over te laten? (bl. 115). Wanhoopt men aan de getrouwe onder werping van partijen aan het scheidsgerecht en meent men, zooals Schr., dat in ernstige gevallen, de bom toch barst, dan rijst immers de vraag wat er zal terecht komen van een beslissing van het scheidsgerecht, dat een voorgenomen staking volgens de be staande C. A. niet geoorloofd is, wanneer er een ernstig belang aan die voorgenomen staking ten grondslag ligt P Of het de wet is die arbitrage verplichtend stelt of een overeenkomst is m.i. onverschillig. Men moet uitgaan van de premisse dat partijen zich wél of dat zij zich niet aan de uit spraak zullen houden. En veronderstelt men dat de scheiisrechterlijke uitspraak niet een ijzeren wet voor partijen is, dan is de op dracht tot beslissing over het al of niet geoorloofde eener staking, die Sahr. het scheidsgerecht wil geven, m.i. van weinig beteekenis. Ik herhaal daarom dat een ge sloten C. A. behoort mee te brengen een onvoorwaardelyken vrede in het bedrijf voor den geldigheidsduur van het contract, zonder mogelijkheid van staking (uitsluiting) om welke reden ook. De Sehr. licht verder toe (bl. 124?130) wat hy verstaat onder de op de vakver eeniging rustende verplichting om al het mogelijke te doen dat hare leden zich in harmonie met de C. A. gedragen. In den regel zullen de C. A. of statuten wel de middelen aangeven die de organisatie op het overtredend lid zal kunnen toepassen. Is dit echter niet het geval dan brengt de plicht der vakvereeniging mede, dat zy een maatregel neemt, voldoende om den over treder met zijn weerbarstig gedrag te doen ophouden, b.v. oplegging van een niet ge ringe boete, en helpt ook dat niet, dan zal royement het eenige middel van straf zijn. Is echter de vakvereeniging op deze wyze hare verplichting tot handhaving der rege ling nagekomen, dan zal zy een vordering tot schadevergoeding van de zijde der andere vakvereeniging niet te vreezen hebben. Immers wél zal de vakvereeniging, die haren plicht schendt, aan de andere vereeniging de daardoor onstane schade moeten ver goeden; en eveneens het overtredende lid aan de vakvereeniging ter andere zyde de door deze geleden schade; doch zijn eigen vakvereeniging is voor zyn schuld niet aansprakelijk. Zij zal dit eerst zyn, indien een afzonderlijke civiele overeenkomst tussohen die vakvereenigingen is gesloten, krachtens welke de zgn. Einstandipflicht" wordt aanvaard. De Schr. acht het niet wenschelyk in de wet als beginsel op te nemen, dat de vakvereeniging voor het gedrag harer leden] conform de C. A. zal instaan. Willen de organisaties dien plicht by afzonderlijke overeenkomst op zich nemen, het staat haar vry, doch dan beveelt de Schr. aan, dat de som, die de een de ander voor elke overtreding van een harer leden zal schuldig worden, worde vast gesteld (132-H3). En wat is het gevolg wanneer de vak vereeniging zelf niet de verplichting nakomt om al het mogelijke te doen dat zoowel z zelf als hare leden zich aan de C. A. houden P Dan zullen alle vakvereenigingen, die, even als zy door de C.A. gebonden waren, haar tot schadevergoeding kunnen aanspreken. Echter behoort de wet te bepalen, dat wegens vorderingen tegen de vakvereeniging, alleen b.v. een strijdkas of een ander fonds, doch in elk geval niet een zieken-, werkloozenof een weduwenfonds kan worden aan gesproken. Sohr. is gelukkig geen aanhanger der Duitsohe leer, dat partyen wegen der Eonjunkturschwankungen ein K ndigungsrecht aus wichtigen Gründen" behooren te hebben. Die leer berust op deze premisse, dat het onmogelijk is om in alle omstan digheden aan de C.A. gebonden te blijven zoolang zij duurt, waarom elk der partijen b.v. wegens storingen ter markt in den prijs van het product of wegens andere belang rijke redenen eenzijdig de C.A, moet kunnen opzeggen. Het scheidsgerecht moet dan het al of niet geoorloofde der opzegging beoordeelen. Veel liever beveelt Schr. een wettelijke bepaling aan, dat een C.A. voor niet langer dan b.v. 2 jaar kan worden ge sloten. Er is dan telkens na een betrekkelijk korte periode gelegenheid om de regeling met een koel hoofd te herzien" (bl. 151), een volzin, dien ik met instemming citeer, doch welks gedachte by mij dan ook voor zit, wanneer ik elke staking gedurende den duur der C.A. uit den booze acht. De Schr. treedt in een beschouwing van de verhouding der individueele arbeids overeenkomst tot de C.A. Op grond van zün opvatting der C.A. als een objectief recht scheppende regeling is hij van oordeel, dat wanneer het individueele werkcontract over zekere voorwaarden zwügt, de C. A. dwingend recht verschaft. Hare bepalingen zijn een bestanddeel van elk werkcontract, onverschillig zelfs of dit over die punten zwijgt of spreekt. _Schr. bespreekt verder de gevolgen der nietigverklaring van met de C. A. strijdende bedingen eener individueele arbeidsovereen komst. Hij stelt de ge volgen daar van tegen over elkaar in het geval dat men de C. A. als een civiel contract, en in het geval dat men haar als een objectief recht scheppen de regeling beschouwt. In het eerste geval zal na nietigverklaring door den rechter van het strijdige beding er geen arbeidsover eenkomst meer over zijn, tenminste als het een essentieel element betreft, b.v. een met de C. A. strydige bepaling overloon. De nietigverklaring toch heeft ten gevolge dat met het loonsbeding het geheele werk contract vervalt, en daarmede dus elke aanspraak van den arbeider tegen den pa troon. Bij de andere opvatting der C.A. echter wordt tegelijk met de nietig verklaring van het met de C.A. strydige beding, de C. A. zelf in werking gesteld, omdat hare bepalingen elk individueel contract door dringen. Op dezen grond behoort, naar Schr. meent, dan ook geen nietigverklaring doch eenvoudig nietigheid het gevolg van afwijkende bedingen te zijn. Zyn de regels der C.A. ook toepasselijk op arbeiders, die er aan onderworpen zyn, tegenover patroons, niet bij de C.A. aan gesloten P Volgens het geldende recht niet en Schr. wenscht het ook niet, omdat de bepaling van het tegendeel vele arbeiders zou bemoeilijken werk te krijgen bij patroons die met de C A. niets uitstaande hadden. Wél a_cht Schr. het rechtvaardig in de toe komstige wet op de C.A. te bepalen, dat de patroon, die zich aan de C.A. onderwerpt, aan hare regelen gehouden is ook tegen over werklieden, niet door haar gebonden. Deereteert de wetgever dit niet, dan kan de patroon de geheele C. A. illusoir maken umin mm i door eenvoudig arbeiders in dienst te nemen, die niet aan de C. A. gebonden ZIJD. Aan het slot van zün proefschrift werkt de Schr. de gedachte uit, die hij in de toekomstige wet op de C.A. belichaamd wenscht te zien, dat de verbindende kracht der C.A. zich uitstrekt over alle patroons en arbeiders tot een zeker vak behoorend, zoodra een flinke meerderheid der geza menlijke patroons en werklieden goedkeu ring aan de C.A. heeft geschonken. Een referendum onder de vakgenooten zal aan het licht brengen of de vereischte meerder heid te vinden is. De stemming behoort organisatie-ge wüze niet persoonsgewijze plaats te hebben. Zullen zekere bepalingen dwangverordening worden, dan zij echter vereischte, dat zij de goedkeuring hebben verworven van 80 % aller stemgerechtigde arbeiders en daarenboven van slechts 60 % aller stemgerechtigde patroons. Want de stemmingen van arbeiders en ondernemers moeten uiteen gehouden worden. Waarom? Omdat de gezamenlijke ondernemers minder gewicht in de schaal mogen leggen dan de gezamenlijke arbeiders. Want, zegt Schr., al is de taak van den ondernemer in ons productieproces belangrijker dan de taak van een zijner arbeiders, zijn taak is niet zoo belangrijk als die van al zijne arbeiders tezamen. De Schr. decreteert maar leukweg, dat de taak van alle ondernemers tezamen in het productieproces minder belangrijk is dan die van alle arbeiders tezamen. Is die stelling wel iets meer dan een petitio principii, en zou de Schr. niet verstandig gedaan hebben met haar eens nader toe te lichten P Het waarom ontgaat mij ten minste. Volgens mijne wijze van zien kan men evenmin zeggen wier taak bij het productieproces belangrijker is, die der ge zamenlijke ondernemers of die der geza menlijke arbeiders, als men zou kunnen zeggen welke helft van een schaar belang rijker is, de rechtsche of de linksche helft. Beide hebben elkander evenzeer noodig, de een zonder de ander vermag niets. De Schr., met wien ik in vele en principieele opzichten van meening verschil, verdient intusschen dank voor z\jn door wrochte studie over de C.A, een instituut, dat ten onzent slechts nog in een aanvangs stadium der ontwikkeling is. Maar juist op dezen grond, geloof ik, dat de wetgever verstandig gedaan heeft met het instituut in de wet slechts als rechtsgeldig te erken nen en nog niet te regelen. Groningen, Mei 1910. Mr. B. HES. C. WIEG AND jr. c.s.,Makelaars, zullen op Maandag 2O Juni l oio, des avonds na zes uur, in het Verkooplokaal Frascatt", ten overstaan van den Notaris A. C. 8CHWARTZ, in Veiling brengen J Het Heerénftnts, met open Plaats en Erve, te Amsterdam, aan de Keizersgracht tusschen de Heerenstraat enLeliegracht, Kad. Sectie M. No. 2818, groot 81 ceiitiaren. Te bezich tigen Dinsdags en Donderdags, Tan 2 tot 4 uur. Veilconditiën enz. by den Notaris A. C. SCHWARTZ, Keizers gracht 252. Aanvaarding dadelijk na-de betaling. BVJ C. I/. G. VELD T te Amsterdam, is verschenen: De Kapelaan van Liestermonde, Roman uit het Priester-leven, DOOR W. A. PAAP. (Schrijver van De Doodsklok van het Damrak.) Prijs /'240,inkeurigenstempelb. ?2 90 Daar de eerste oplaag van dit werk door inteekening reeds totaal was uitverkocht, verschijnt gelijktijdig een tweede onveran derde druk. Bad Geïllustr.Gids met alle prijzen en mondelinge inlichtingen gr. bij het Herz. l Badekommissariat Bad Harzburgenhet reisbureau LISSONE & ZOON, Atnsfc., l Singel 155. VanAtnst. naar Bad arzburg j en terug, directe doorloopende waggons, ook spijswagens. Lüchtknnroord i/h gebergte en Soolbad. Meer dan zilver en gond haalt KKODOS, de heilige bron, de schat der schatten, uit de diepte: «ENEZIN»! Harzbürl V:.--- , .--.-??--.i '"V. '* ^-^JFKurHoteüuliushall Bad Harzburg Ie Rang. Vlak aan de Soolbaden. 120 Kamers. El eet. licht enz. Wiener Café. Dagelijks kunstconcerten. Eigenaar! F. Tiigtmeller. Bad-Thal bfl E i a e n a c h in het Thüringerwoud. Heerlijk Zonierverblijt. Spoorstation. Prospectus by Kurkomitee. llmmfinn HOTEL nsrTJIMIIMIEIR IBEINV IJmUltlcil. ELECTRI8CH LICHT. AUTOGA.RAGE. INTERCOMMUNAAL TELEFOONNUMMER 25. nfpl RpïtüPiJTit WÏPTIWP Wiltom Ewonrl?" Bondshotei A.N.W.B. en T.C.B. aUlölnöSldUiaül,JlCUWO lYllMlDdlClllli . Kanaalstraat 16/18. EDlectrisch licht. Autogarage. Restaurant den geheelen dag. Q . Familie Pension Chateau Belvédère. Verhoogde prachtige dDui ligging midden in een gr. Tuin. Prijzen voor en na seizoentijd billijker. r Prijzen 3de Etage 7 fr. per dag. 2de Etage 8 fr. per dag. Ie Etage .) 9 fr. per dag. Eigenaar M. CANISIUS. Spoed! Drnkkery. Door verandering van Zaken direct over te nemen, een in volle werking zijnde H A. N D E l SD R IJ K K E RIJ met Snelpers, Trappers en een (ijarig bestaand Advertentieblad. Zeer geschikt voor hen van Gereform. huize. Particulier werk f3000 per jaar. Voor uitbreiding vatbaar. Brieven franco lett. M, bureau <?/1 blad. De Damspeler, Theoretische en practische Handleiding voor het dammen, DOOR . H. BROEKKAMP. Opgehelderd door 857 diagrammen. Een werk van pi.m. 430 pagina's Prijs Ing. ?2.50, fraai gebonden /2.90. Uitgave van v. HOLKEMA & WARENDORF te Amsterdam. DE KOMEET WYSTUDENWEG A KREYMBORG?C2

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl