Historisch Archief 1877-1940
Na 1720
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOO.R NEDERLAND
ah «erste voorbeelden mogen gelden
loon en arbeidsduur. Niet echter alleen
den arbeider, ook den werkgever geeft de
O. A. eenige voordeden (bl. 12): zy zullen
ten gevolge van het uitblijven van stakingen
vaster op hunne arbeiden en daardoor op
geregelde productie en het op t\jd afleveren
van bestelde goederen kunnen rekenen;
verder zullen zij profiteeren van de om
standigheid dat vele patroons n
loonstandaard hebben aangenomen, waardoor
tegen Schmutzkonknrrenz" van een op
vergrooting van zijn afzetgebied balnsten,
knoeiouden werkgever wordt gewaakt; en
ook zullen de patroons niet behoeven toe
te zien, dat goede arbeidskrachten hen
plotseling verlaten, omdat zij elders hooger
loon kunnen krijgen.
Schr. maakt ook nog melding van het
voordeel eener geed ingerichte C. A. hierin
bestaande, dat tengev.olge van de daarin
neergelegde leerlingenregeling, voorkomen
wordt dat er te veel werklieden in het vak
komen, waardoor werkloosheid zal ontstaan.
In zooverre werkt de C. A. ook mede tot
bestrijding der werkloosheid.
De staat heeft de C. A derhalve te steunen
en te regelen, in het belang van het pro
ductieproces en van degenen die er aan deel
nemen. Tot goed verstand der zaak herinner
ik den niet-deskundigen lezer er aan, dat een
C. A. niet is een overeenkomst van meer dan
n arbeider om in dienst van een of meer
patroons arbeid te verrichten, doch een
overeenkomst tusschen patroon (of liever
patroonsorganisatie) en arbeidersorganisatie,
waarbij o. a. worden vastgesteld arbeids
voorwaarden, zooals over loon, arbeidsduur,
overuren enz., bestemd om in individueele
arbeidsovereenkomsten over te gaap; voorts
bepalingen, die niet in de individueele
contracten zullen overgaan, maar waaraan
de organisaties zich niettemin binden, zoo
als over het leerlingwezen, beloften om
alleen georganiseerde patroons of arbeiders
te kiezen, duur der C. A., arbitrage enz.
(bl. 15-20). S'hr. oefent kritiek uit op de
wijze van behandeling die onze wetgever
de C. A. heeft doen ten deel vallen en
meent dat deze meer had moeten doen dan
een rechtsinstituut erkennen, dat ook reeds
tevoren geldende kracht bezat. De wetgever
had de C. A. behooren te regelen".
En op de vraag of nu de tijden rijp
geworden zijn om het onderwerp in zijn
gansenen omvang wettelijk te regelen",
antwoordt Schr. bevestigend.
Na uitgeweid te hebben over de geschie
denis van het over de C. A. handelende
art. 1637 n der wet, de eiachen die dat art.
aan een geldige C. A. stelt en het rechtsge
volg der nietigverklaring van bedingen, van
de C. A. afwijkend, komt de Schr. tot de kern
van zijn studie, de ontwikkeling der stelling,
dat de C. A. niet is een contract, maar een
regeling, een verordening, die uitvloeisel is ?
van autonome bevoegdheid. De
gedachtengang des wetgevers, dat de C. A. een gewone
civiele overeenkomst is, waarmede een
individueele arbeidsovereenkomst in strijd
zon kunnen zijn, faalt volgens het oordeel
van Sohr. omdat de inhoud dier verbintenissen
gansch verschillend en daarom tegenstrijdig
heid uitgesloten is. Wanneer een
patroonsen een arbeidersorganisatie C en D een
C. A. aangaan, dan kan deze nooit inhouden
dat het loon zal zijn b.v. 20 oent per uur.
Want de overeenkomst kan slechts ver
plichtingen opleggen aan hen, die ze aangaan,
en daar D nimmer bij C in dienst zal treden,
zou een dergelijke overeenkomst zinledig
zijn. Immers de C. A. kan een organisatie
nooit tot meer verbinden dan tot de ver
plichting om als zoodanig zich te gedragen
overeenkomstig zekere voorwaarden, en er
voor in te staan, dat de leden zich dien
overeenkomstig gedragen. Daaruit volgt,
dat de vakvereenigingen zelf niet tegen de
C. A. handelen, wanneer een lid-arbeider
met een lid-patroon contracteert in strijd
met de voorwaarden der C. A.
Ean de beschouwing der C. A. als over
eenkomst niet voldoen, geheel anders is het,
wanneer men in de gemeenschappelijke
arbeidsregeling ziet een verordening, een
objectieven rechtsregel, die ofschoon gesteld
tusschen twee vereenigingen, niet alleen
die vereenigingen maar ook derden, hare
leden, dwingend bindt. Schr. herinnert aan
Jellinek's opvatting, naar welke de C. A.
tot een zelfde familie behoort als het tractaat,
dat immers ook tusschen twee of meer
rechtspersonen wordt afgesloten, doch vol
gens een allengs veld winnende leer behalve
aan die rechtspersonen ook onmiddellijke
verplichtingen oplegt aan de leden dier
rechtspersonen. Vereinbarung" is de naam
aan regelingen van dit type gegeven, die
bestaan in wilsovereenstemmingen, welke
objectief recht scheppen, niet in het burgerlijk
contractenrecht kunnen worden onderge
bracht en ten doel hebben gemeenschappelijke
belangen te bevredigen. Waaraan zal nu
echter zulk een Vereinbarung" hare ver
bindende kracht ontleenen P Vóór de
tractaten is die verbindende kracht te vinden in
de macht van den staat zelf, omdat boven
de macht van een soevereinen staat geen
hoogere bestaat. Büde arbeidsregelingen
nu zal de verbindende kracht geput kunnen
worden uit een wet, die de vakvereenigingen
dus met een zekere autonome macht zal
moeten bekleeden.
Als de beschouwing der C. A. van den J
Schr. in de toekomst door den wetgever'
mocht worden aanvaard, en dus de C. A.
niet meer beheersoht zal worden door de
regelen van het B. W. doch door een af
zonderlijke wet, dan zal een voornaam
gevolg al dadelijk zijn, dat de algemeene
burgerlijke contractenleer niet meer van
toepassing op de C. A. zal zijn, al zal dan
ook voor het door Schr. voorgestane
scheidsgerecht in arbeidscontract-geschillen het
Burgerlijk Wetboek niet een gesloten boek
behoeven te zijn.
De wet, die de C. A. in de toekomst zal
regelen, moet voorschrijven dat de minder
heid der leden eener vakvereeniging steeds
zal gebonden worden door een besluit der
meerderheid. Geschiedt dit niet, dan zal
het mogelijk zün dat de statuten eener
vakvereeniging bepalen, dat de minderheid,
die tegen het sluiten eener C. A. stemt, niet
zal gebonden worden door de meerderheid,
die gezind is het bestuur opdracht te geven
tot het aangaan eenei C. A. Zulk een be
paling in de statuten moet eens en voor
altijd onmogelijk zijn, omdat een lid der
minderheid, dat de C. A. zou schenden, dan
niet met een statutaire boete zou kunnen
worden getroffen, waardoor een krachtige
handhaving der C. A. onmogelijk zou worden.
Welnu, dit wordt voorkomen, indien de wet
een bepaling der statuten, dat de minderheid
niet gebonden wordt door de meerderheid,
die een D. A. wenscht aan te gaan, voor
niet geschreven verklaart.
De meerderheid behoort echter een flinke
meerderheid te zijn, b.v. van 2/» van alle
stemgerechtigde leden, terwijl de billijkheid
medebrengt, dat het stemmenaantal bepaald
wordt naar het aantal werklieden, dat de
patroons in dienst hebben dn dat de arbeiders
organisaties vertegenwoordigen. Geschiedde
het laatste niet, dan zouden in een
patroonsvereeniging van 7 leden, 5 kleine baasjes
elk met 10 arbeiders, 2 werkgevers elk met
100 arbeiders aan een C. A. kunnen binden.
De wet .behoort verder te bepalen, dat
uittreders uit het verenigingsverband aan
de eenmaal gesloten C. A. tijdens haren duur
gebonden blijven. Schr. herinnert bij deze
gelegenheid uitvoerig aan het voordeel zijner
leer, de C. A. is een objectief recht schep
pende regeling en niet een civiel contract
(bl. 92?98). Ik deel nief Schr.'s zienswijze
omtrent het voordeel van die opvatting
ten aanzien van de vraag naar de al of
niet gebondenheid van uittreders uit de
vereeniging. Schr. zelf stemt toe, dat ook
bij die opvatting de wet noodzakelijk het
voorschrift zal moeten inhouden, dat uit
treders gebonden blijven. Welnu wat de
wet doet, kunnen ook de statuten der
vereenigingen doen. En daar de organisaties
er belang bühebben, dat uittreders gebonden
blij ren aan eenmaal gesloten C. A.en, zallen
züwel zorgen, dat de statuten die bepaling
steeds bevatten. Bovendien zie ik niet in,
dat de opvatting, der C. A. als Vereinba
rung" meebrengt, dat een lid eener vak
vereeniging daardoor ook na zyne uittreding
gebonden zou blijven aan de gesloten C.A.
Schr. betoogt het wel (bid. 96) doch over
tuigend is hij mi. niet.
Zeer belangrijk is de vraag welke ver
plichtingen uit de C. A. voortspruiten voor
de vakvereenigingen, die haar hebben
gesloten. Schr's antwoord is, dat zij zich
alleen hebben verbonden: 1°. zich te gedragen
in harmonie met de C. A. en 2°redelijker
wijze al het mogelijke te doen, dat ook
haar leden zich in harmonie daarmede
gedragen. De eerste eisch brengt mede dat
zij binnen den geldigheidsduur der C. A.
geen tweede, daarmede strijdige C. A. aan
gaat, en voorts dat z\j geen staking (uit
sluiting) of andere strijdmiddelen afkondigt
of steunt, die ten doel hebben de gesloten
C. A. te wijzigen.
Ongeoorloofd is het dus dat de vakver
eeniging stakingen (uitsluitingen) uitlokt
of steunt, om in de speciale punten, waar
voor de O. A. krachtens haren tekst een
regeling heeft willen treffen, wijziging te
brengen Stakingen (uitsluitingen) op andere
gronden ondernomen, blijven volgens Schr.
geoorloofd, zoo b.v. solidariteits- en politieke
stakingen.
De bewering, dat ieder der partijen in
elk stofje dat haar buiten het büde C. A.
geregelde in den weg ligt, een voorwendsel
kan vinden staking of uitsluiting af te
kondigen" acht Schr. ongegrond. Partyen
behooren veeleer, zegt Schr. (113) een be
paling op ténemen, inhoudend, dat zy aan
hun voornemen om tot staken of uitsluiten
aan te sporen, geen gevolg mogen geven,
zoolang het scheidsgerecht niet heeft beslist
of de C. A. aansporing of steun tot die
staking (uitsluiting) toelaat. De verder
strekkende beslissing wie der beide partyen
in haar recht is ten opzichte van hetgeen
buiten de sfeer der C. A. valt, daartoe acht
Schr. het scheidsgerecht zonder uitdrukke
lijke opdracht niet bevoegd.
Erg aanlokkelijk vind ik dien
gedachtengang des Schr's niet. Mij dunkt dat inderdaad
het vredeskarakter der C. A. meebrengt
elke staking (uitsluiting) op welken grond
ook ondernomen of gesteund, voor over
treding der C. A. te houden". Laten de
organisaties beide bedenken, dat de C. A.
strekt om strijdende belangen voor een
zekeren tyd te verzoenen en de voornaamste
geschillen, waarover stijd kan ontstaan te
ecarteeren door een regeling te treffen.
Laten zij dus goed overwegen wat zij regelen.
Doch hebben zij eenmaal een regeling ge
troffen, en liefst niet langer dan voor een
paar jaar, laten zij dan ook den toestand
als vastgelegd beschouwen. Van vreedzame
verhouding zal bitter weinig overblijven
wanneer de eene party zich wendt tot het
scheidsgerecht om te laten beslissen of zij
wel mag gaan staken (uitsluiten) zonder
met de C. A. in conflict te komen, en evenmin
wanneer solidariteits- en politieke stakingen
ondanks de C. A. mogelijk blijven. De
gedachtengang des Sehr's is hier dunkt my
te theoretisch en te abstract. De praktijk
van het leven maakt het wenschelijk bot
singen en spanningen in de wereld der
industrie zooveel mogelijk te voorkomen,
wat bij Schr's opvatting niet het geval zal
zijn. Hoe is trouwens Schr's meening, dat
verplichte arbitrage practisch onmogelijk
is, vereenigbaar met zijn recept om aan een
scheidsgerecht we' de beslissing over het
geoorloofde eener staking in verband met
een gesloten C. A. over te laten? (bl. 115).
Wanhoopt men aan de getrouwe onder
werping van partijen aan het scheidsgerecht
en meent men, zooals Schr., dat in ernstige
gevallen, de bom toch barst, dan rijst immers
de vraag wat er zal terecht komen van
een beslissing van het scheidsgerecht, dat
een voorgenomen staking volgens de be
staande C. A. niet geoorloofd is, wanneer
er een ernstig belang aan die voorgenomen
staking ten grondslag ligt P Of het de wet
is die arbitrage verplichtend stelt of een
overeenkomst is m.i. onverschillig. Men
moet uitgaan van de premisse dat partijen
zich wél of dat zij zich niet aan de uit
spraak zullen houden. En veronderstelt men
dat de scheiisrechterlijke uitspraak niet een
ijzeren wet voor partijen is, dan is de op
dracht tot beslissing over het al of niet
geoorloofde eener staking, die Sahr. het
scheidsgerecht wil geven, m.i. van weinig
beteekenis. Ik herhaal daarom dat een ge
sloten C. A. behoort mee te brengen een
onvoorwaardelyken vrede in het bedrijf voor
den geldigheidsduur van het contract,
zonder mogelijkheid van staking (uitsluiting)
om welke reden ook.
De Sehr. licht verder toe (bl. 124?130)
wat hy verstaat onder de op de vakver
eeniging rustende verplichting om al het
mogelijke te doen dat hare leden zich in
harmonie met de C. A. gedragen. In den
regel zullen de C. A. of statuten wel de
middelen aangeven die de organisatie op
het overtredend lid zal kunnen toepassen.
Is dit echter niet het geval dan brengt de
plicht der vakvereeniging mede, dat zy een
maatregel neemt, voldoende om den over
treder met zijn weerbarstig gedrag te doen
ophouden, b.v. oplegging van een niet ge
ringe boete, en helpt ook dat niet, dan zal
royement het eenige middel van straf zijn.
Is echter de vakvereeniging op deze wyze
hare verplichting tot handhaving der rege
ling nagekomen, dan zal zy een vordering
tot schadevergoeding van de zijde der andere
vakvereeniging niet te vreezen hebben.
Immers wél zal de vakvereeniging, die haren
plicht schendt, aan de andere vereeniging
de daardoor onstane schade moeten ver
goeden; en eveneens het overtredende lid
aan de vakvereeniging ter andere zyde de
door deze geleden schade; doch zijn eigen
vakvereeniging is voor zyn schuld niet
aansprakelijk. Zij zal dit eerst zyn, indien
een afzonderlijke civiele overeenkomst
tussohen die vakvereenigingen is gesloten,
krachtens welke de zgn. Einstandipflicht"
wordt aanvaard. De Schr. acht het niet
wenschelyk in de wet als beginsel op te
nemen, dat de vakvereeniging voor het
gedrag harer leden] conform de C. A. zal
instaan. Willen de organisaties dien plicht
by afzonderlijke overeenkomst op zich
nemen, het staat haar vry, doch dan beveelt
de Schr. aan, dat de som, die de een de
ander voor elke overtreding van een harer
leden zal schuldig worden, worde vast
gesteld (132-H3).
En wat is het gevolg wanneer de vak
vereeniging zelf niet de verplichting nakomt
om al het mogelijke te doen dat zoowel z
zelf als hare leden zich aan de C. A. houden P
Dan zullen alle vakvereenigingen, die, even
als zy door de C.A. gebonden waren, haar
tot schadevergoeding kunnen aanspreken.
Echter behoort de wet te bepalen, dat wegens
vorderingen tegen de vakvereeniging, alleen
b.v. een strijdkas of een ander fonds, doch
in elk geval niet een zieken-,
werkloozenof een weduwenfonds kan worden aan
gesproken.
Sohr. is gelukkig geen aanhanger der
Duitsohe leer, dat partyen wegen der
Eonjunkturschwankungen ein K
ndigungsrecht aus wichtigen Gründen" behooren te
hebben. Die leer berust op deze premisse,
dat het onmogelijk is om in alle omstan
digheden aan de C.A. gebonden te blijven
zoolang zij duurt, waarom elk der partijen
b.v. wegens storingen ter markt in den prijs
van het product of wegens andere belang
rijke redenen eenzijdig de C.A, moet kunnen
opzeggen. Het scheidsgerecht moet dan het
al of niet geoorloofde der opzegging
beoordeelen. Veel liever beveelt Schr. een
wettelijke bepaling aan, dat een C.A. voor
niet langer dan b.v. 2 jaar kan worden ge
sloten. Er is dan telkens na een betrekkelijk
korte periode gelegenheid om de regeling
met een koel hoofd te herzien" (bl. 151),
een volzin, dien ik met instemming citeer,
doch welks gedachte by mij dan ook voor
zit, wanneer ik elke staking gedurende den
duur der C.A. uit den booze acht.
De Schr. treedt in een beschouwing van
de verhouding der individueele arbeids
overeenkomst tot de C.A. Op grond van
zün opvatting der C.A. als een objectief
recht scheppende regeling is hij van oordeel,
dat wanneer het individueele werkcontract
over zekere voorwaarden zwügt, de C. A.
dwingend recht verschaft. Hare bepalingen
zijn een bestanddeel van elk werkcontract,
onverschillig zelfs of dit over die punten
zwijgt of spreekt.
_Schr. bespreekt verder de gevolgen der
nietigverklaring van met de C. A. strijdende
bedingen eener individueele arbeidsovereen
komst. Hij stelt de ge volgen daar van tegen
over elkaar in het geval dat men de C. A.
als een civiel contract, en in het geval dat
men haar als een objectief recht scheppen de
regeling beschouwt. In het eerste geval zal
na nietigverklaring door den rechter van
het strijdige beding er geen arbeidsover
eenkomst meer over zijn, tenminste als het
een essentieel element betreft, b.v. een met
de C. A. strydige bepaling overloon. De
nietigverklaring toch heeft ten gevolge dat
met het loonsbeding het geheele werk
contract vervalt, en daarmede dus elke
aanspraak van den arbeider tegen den pa
troon. Bij de andere opvatting der C.A.
echter wordt tegelijk met de nietig verklaring
van het met de C.A. strydige beding, de
C. A. zelf in werking gesteld, omdat hare
bepalingen elk individueel contract door
dringen. Op dezen grond behoort, naar
Schr. meent, dan ook geen nietigverklaring
doch eenvoudig nietigheid het gevolg van
afwijkende bedingen te zijn.
Zyn de regels der C.A. ook toepasselijk
op arbeiders, die er aan onderworpen zyn,
tegenover patroons, niet bij de C.A. aan
gesloten P Volgens het geldende recht niet
en Schr. wenscht het ook niet, omdat de
bepaling van het tegendeel vele arbeiders
zou bemoeilijken werk te krijgen bij patroons
die met de C A. niets uitstaande hadden.
Wél a_cht Schr. het rechtvaardig in de toe
komstige wet op de C.A. te bepalen, dat
de patroon, die zich aan de C.A. onderwerpt,
aan hare regelen gehouden is ook tegen
over werklieden, niet door haar gebonden.
Deereteert de wetgever dit niet, dan kan
de patroon de geheele C. A. illusoir maken
umin mm i
door eenvoudig arbeiders in dienst te nemen,
die niet aan de C. A. gebonden ZIJD.
Aan het slot van zün proefschrift werkt
de Schr. de gedachte uit, die hij in de
toekomstige wet op de C.A. belichaamd
wenscht te zien, dat de verbindende kracht
der C.A. zich uitstrekt over alle patroons
en arbeiders tot een zeker vak behoorend,
zoodra een flinke meerderheid der geza
menlijke patroons en werklieden goedkeu
ring aan de C.A. heeft geschonken. Een
referendum onder de vakgenooten zal aan
het licht brengen of de vereischte meerder
heid te vinden is. De stemming behoort
organisatie-ge wüze niet persoonsgewijze
plaats te hebben. Zullen zekere bepalingen
dwangverordening worden, dan zij echter
vereischte, dat zij de goedkeuring hebben
verworven van 80 % aller stemgerechtigde
arbeiders en daarenboven van slechts 60 %
aller stemgerechtigde patroons. Want de
stemmingen van arbeiders en ondernemers
moeten uiteen gehouden worden. Waarom?
Omdat de gezamenlijke ondernemers
minder gewicht in de schaal mogen leggen
dan de gezamenlijke arbeiders. Want, zegt
Schr., al is de taak van den ondernemer
in ons productieproces belangrijker dan de
taak van een zijner arbeiders, zijn taak is
niet zoo belangrijk als die van al zijne
arbeiders tezamen.
De Schr. decreteert maar leukweg, dat
de taak van alle ondernemers tezamen in
het productieproces minder belangrijk is
dan die van alle arbeiders tezamen. Is die
stelling wel iets meer dan een petitio
principii, en zou de Schr. niet verstandig
gedaan hebben met haar eens nader toe
te lichten P Het waarom ontgaat mij ten
minste. Volgens mijne wijze van zien kan
men evenmin zeggen wier taak bij het
productieproces belangrijker is, die der ge
zamenlijke ondernemers of die der geza
menlijke arbeiders, als men zou kunnen
zeggen welke helft van een schaar belang
rijker is, de rechtsche of de linksche helft.
Beide hebben elkander evenzeer noodig, de
een zonder de ander vermag niets.
De Schr., met wien ik in vele en
principieele opzichten van meening verschil,
verdient intusschen dank voor z\jn door
wrochte studie over de C.A, een instituut,
dat ten onzent slechts nog in een aanvangs
stadium der ontwikkeling is. Maar juist
op dezen grond, geloof ik, dat de wetgever
verstandig gedaan heeft met het instituut
in de wet slechts als rechtsgeldig te erken
nen en nog niet te regelen.
Groningen, Mei 1910. Mr. B. HES.
C. WIEG AND jr.
c.s.,Makelaars, zullen op Maandag 2O
Juni l oio, des avonds na zes
uur, in het Verkooplokaal
Frascatt", ten overstaan van den
Notaris A. C. 8CHWARTZ, in
Veiling brengen J
Het Heerénftnts, met open
Plaats en Erve, te Amsterdam,
aan de
Keizersgracht
tusschen de Heerenstraat
enLeliegracht, Kad. Sectie M. No. 2818,
groot 81 ceiitiaren. Te bezich
tigen Dinsdags en Donderdags,
Tan 2 tot 4 uur.
Veilconditiën enz. by den Notaris
A. C. SCHWARTZ, Keizers
gracht 252.
Aanvaarding dadelijk na-de
betaling.
BVJ C. I/. G. VELD T te
Amsterdam, is verschenen:
De Kapelaan van
Liestermonde,
Roman uit het Priester-leven,
DOOR
W. A. PAAP.
(Schrijver van De Doodsklok van
het Damrak.)
Prijs /'240,inkeurigenstempelb. ?2 90
Daar de eerste oplaag van dit
werk door inteekening reeds
totaal was uitverkocht, verschijnt
gelijktijdig een tweede onveran
derde druk.
Bad
Geïllustr.Gids
met alle prijzen
en mondelinge
inlichtingen gr.
bij het Herz. l
Badekommissariat Bad Harzburgenhet
reisbureau LISSONE & ZOON, Atnsfc., l
Singel 155. VanAtnst. naar Bad arzburg j
en terug, directe doorloopende waggons,
ook spijswagens.
Lüchtknnroord i/h gebergte en Soolbad.
Meer dan zilver en gond haalt KKODOS,
de heilige bron, de schat der schatten,
uit de diepte:
«ENEZIN»!
Harzbürl
V:.--- , .--.-??--.i '"V. '*
^-^JFKurHoteüuliushall
Bad Harzburg
Ie Rang. Vlak aan de Soolbaden.
120 Kamers. El eet. licht enz. Wiener
Café. Dagelijks kunstconcerten.
Eigenaar! F. Tiigtmeller.
Bad-Thal
bfl E i a e n a c h in het Thüringerwoud. Heerlijk
Zonierverblijt. Spoorstation.
Prospectus by Kurkomitee.
llmmfinn HOTEL nsrTJIMIIMIEIR IBEINV
IJmUltlcil. ELECTRI8CH LICHT. AUTOGA.RAGE.
INTERCOMMUNAAL TELEFOONNUMMER 25.
nfpl RpïtüPiJTit WÏPTIWP Wiltom Ewonrl?" Bondshotei A.N.W.B. en T.C.B.
aUlölnöSldUiaül,JlCUWO lYllMlDdlClllli . Kanaalstraat 16/18.
EDlectrisch licht. Autogarage. Restaurant den geheelen dag.
Q . Familie Pension Chateau Belvédère. Verhoogde prachtige
dDui ligging midden in een gr. Tuin. Prijzen voor en na seizoentijd billijker.
r Prijzen 3de Etage 7 fr. per dag. 2de Etage 8 fr. per dag. Ie Etage
.) 9 fr. per dag. Eigenaar M. CANISIUS.
Spoed! Drnkkery.
Door verandering van Zaken
direct over te nemen, een in volle
werking zijnde H A. N D E l
SD R IJ K K E RIJ met Snelpers,
Trappers en een (ijarig bestaand
Advertentieblad.
Zeer geschikt voor hen van
Gereform. huize. Particulier werk
f3000 per jaar. Voor uitbreiding
vatbaar.
Brieven franco lett. M, bureau <?/1 blad.
De Damspeler,
Theoretische en practische Handleiding
voor het dammen,
DOOR
. H. BROEKKAMP.
Opgehelderd door 857 diagrammen.
Een werk van pi.m. 430 pagina's
Prijs Ing. ?2.50, fraai gebonden /2.90.
Uitgave van v. HOLKEMA & WARENDORF
te Amsterdam.
DE KOMEET
WYSTUDENWEG
A KREYMBORG?C2