Historisch Archief 1877-1940
1721
.1°. 1010
WEEKBLAD
Oxid-er recLaoti©
NEDERLAND
Dit numine» hrtrirt een bft'yoegieL
l&r. 13L. F. L. ?WTESSnsTQ-.
Uitgevers: VAN HOLEEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden . ... . . f 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor Iwfiè* per jaar, mj vooruitbetaling, . .. . . . » mail 10.
Nummers aan de Kiosken Terkrqgbaar . . . . . . 0.12'/>
Zondag 19 Juni
Advertentiën van 1?5 regels f 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
. f 0.25
, ^ 0.30
. 0.40
IWHOUD:
VAN VEBBE EN VAN NABIJ:
DamBtadhoig. Kjmst Kegeeringsia&k, door X.
Kroniek. Haagsche BrieveD, X, door Jan
Bramen. 'De nieuwste pxnselike
Encyklièk,- door Wencel Fiankemöe. FEUIL
LETON: Twee mystieke vertellingen uit
IJsland, I, vertaling van Emll Wegelin.
KUKST EN LETTEREN: De Ruige Hoeve,
door J. Eigenhuis, beoordeeld-door Frans
Óoénen. Berichten.
VROUWENRUBBIEK: De Vrouw, door Paolo Lunbroso,
beoordeeld door Ida Heüermans. ALLER
LEI, door Interim. UIT DE NATUUR,
door E. Heimans. John Bnll'g Vader en
Peetvader, I, met af b., door J. C. van
Dokkuo». Fransche schilders in den
Lareneehen Kunsthandel, door W. Steenhoff.
Amsterdam. Sint Lncae, II, doorPlaeachaert.
Kederlandeche historie, I, door prof. L.
Knappert. Charivari, Tooneel, door
traüs Jlgnssen. FINANCIEELE EN
OECOKOMISGHE KRONIEK, door V. d. M. en
V. d. 8. Nationale Tentoonstelling van
liet beek, door J. H. R. Brieven van Oom
Jodocns, LXXII. D1MRUBRIEK.
SCHAAKSPEL. ADVERTENTIËN.
lllllllllllllllllllllllllllltllllDIIIMIIIIIII
Dam?Stadhuis.
De door den Raad benoemde Com
missie van advies in zake het
Stadhuisen het Dam-vraagstuk heeft, op
voortTarende wijze te werk gaand, uitstekenden
arbeid verricht.
Men weet waarlijk niet wat het eerst
te prijzen: de snelheid en zekerheid waar
mee zjj hare opinie heeft gevestigd en
geuit of de duidelijke overwogenheid
en degelijkheid van haar oordeel.
In de eerste plaats heeft de Commissie
voorgoed, en met onweersprekelijke cijfers
het sprookje geëlimineerd, als zou het
Stadhuis op den Dam voor Raadhuis
niet meer geschikt zijn.
De moeilijkheid voldoende ruimte te
vinden voor een vergaderzaal voor den
Gemeenteraad heeft zij opgelost door
met herstelling van de Troonzaal in
haar oorspronkelijk bedoelde gedaante
een zaal te formeeren dubbel zoo groot
als de Raadzaal in het Priasenhof is.
Zij doet uit haar teekeningen blijken,
dat de zetel van het stadsbestuur met
de daaraan organisch verbonden secre
tarie in het gebouw kan worden onder
gebracht, waarbij voor de noodige uit
breiding van den dienst nog voldoende
ruimte overblijft". Zij kan niettemin de
heerlijke Burgerzaal aan de burgerij
hergeven ter vrije bewandeling als in
vroeger dage», en nóg kan zij de gansche
eerste verdieping aan de Damzijde- voor
het jaarlqksche Koninklijke bezoek
reserveeren.
Waar aldus het leege Paleis een
levensvol Stadhuis wederom worden KAN,
en toch het bordes zal blijven, waarop
de Koningin zich aan de Amsterdammers
toont in de zeven traditioneele dagen
dat zjj ons bezoekt, ja de noodige feest
zalen aanwezig zijn en volop gelegenheid
blijft tot alle officieele recepties, daar
kan het niet anders of zoowel van de
zijde van het Hof als van ons
weeroplevend Amsterdam verlangt men naar
net einde van deze te langdurige periode,
dat wij in het hart van onze Hoofdstad
een blind" en dood" gebouw hadden
meer dan drie honderd vijftig dagen
van ieder jaar.
Die toestand HOKT eindigen en KAX
THANS EINDIGEN. De uitspraak van de
deskundige Commissie is zóó klemmend,
haar oordeel, volgens hetwelk Van
Campen een gebouw heeft opgetrokken, dat
nog steeds geschikt is voor Raadhuis en
steeds ongeschikt zal blijven voor Paleis,
is zoo sprekend, dat bij de onmogelijkheid
waarin wij verkeeren om op den
histoiiBohën Dam een ander Raadhuis op
te richten, de medewerking van iedereen
in den zin, die de commissie wenscht,
ongetwijfeld zal zijn verzekerd.
, ' ' # *
#
Qp tosten van verbouwing van het
. PriljjWnhof worden door de Commissie
geschat op rond 2,700,000 gulden. De
kosten van geheele inrichting van het
Paleis tot Stadhuis op 700,000 gulden.
Hier is een verschil van twee millioen,
waarvoor men gewis reeds een geschikt
gebouw zou vermogen te zetten op een
passende plaats, bijv. bij het Rijks
museum, en dat voor het niet-officieel
verblijf der Koningin zou kunnen dienen
in de week van haar hier zijn.
De gedachte van het Gemeenteraadslid
BoLssevain om een Raadhuis te stichten
op den Dam heeft de Commissie moeten
oordeelen niet voor verwezenlijking vat
baar wegens gebrek aan plaats.
Het Dam-plan van B. en "W", heeft
zij, geluk te verwachten viel, herzien, tot
hét wederom nauwkeuriger aanpaste bij
het plan-van der Mey.
En geheel in den zin, waarin wij
hebben geschreven, heeft de Commissie
verder geoordeeld, dat het gebouwen
complex, tegenover het oud-Stadhuis
van Yan Campen te ontwerpen, niet mag
worden het een of ander museum of
gemeente-gebouw, daar het een eisch is
hier een bebouwing te kiezen, die zoo
wel bij dag als bij avond een meer
levendigen aanblik aanbiedt." Wij her
halen wat wij vroeger hebben geschreven:
Laat de Dam, door winkels en
restaurant-terrassen omgeven, en geplaveid
met asfalt in plaats van de onover
komelijke hobbelige steenen, wederom
het levend middenpunt worden van
Amsterdam, laat hu weder de
verbindingsknoop voimen voor het thans wat ge
scheiden zuid en noord onzer stad.
Men schept op die wijze," zegt de
Commissie, een rsten stand.... waar
de burgerij als het meest aantrekkelijk
centrum der hoofdstad gaarne zal ver
keeren".
Ons dunkt dit het goede inzicht: Dam
en Stadhuis beide herlevend tot een nieuw
en schoon leven, en zoo tezamen op
waardige wijze het centrum vormend,
dat zij uitteraard moeten zijn.
Het woord is thans aan den Raad en
aan hen, die door hun naam te zetten
onder een adres tot stichting van een
nieuw Stadhuis, belangstelling, hebben
getoond in het lot van ons Damplein.
Kunst Begeeringszaak.
Rijks-Academie van Beeldende Kunsten.
"Wij zouden de kunst als
Regeeringszaak slechts ten halve recht gedaan hebben
(zie het artikel van 12 Juni 1.1. Kunst
Regeeringszaak" in dit blad) indien wij
naast het verlangen om oude monumenten
te behouden, niet tevens het verlangen
wenschen te sterken om nieuwe monu
menten te verkrijgen.
"Want waarlijk de gezonde bescher
ming van het oude kan toch slechts daar
gevonden worden, waar de drang naar
steeds nieuwen arbeid steeds geroeid
wordt.
Ook in dit opzicht valt er ten onzent
nog veel te doen! Wat, bij langer
verwaarloozing, zich wel eens aan oude en
nieuwe kunst beide zou kunnen wreken.
Yoor dat nieuwe zorgt de volle natuur
lijke scheppingsdrang onzer kunstenaars
voor dat nieuwe behoort ook te zorgen
de Regeering en in een wet is vastgelegd
wat gedaan moet worden voor de hoogere
opleiding der toekomstige kunstenaars
aan onze Rijks-Academie van Beeldende
Kunsten.
Jaarlijks verschijnt in de Staatscourant
een verslag over de Academie, dat, vol
gens de bepalingen der wet, uitgebracht
wordt door de Commissie van Toazicht.
Niet ten onrechte heeft men wel eens
de opmerking gemaakt, dat dit verslag
steeds uitmunt door een zekere hoffelijk
heid, maar tevens door een ingehouden
zeggingswijze, zoodat het met bijzondere
aandacht gelezen moet worden. Het
jaarverslag over 1909 verschilt echter
eenigszins van zijn voorgangers. Niet dat
het in hoffelijkheid de mindere zou zijn,
maar het geeft hier en daar een scher
pere formuleering dan de belangstellenden
gewend waren, en de bedoelingen zijn
er geenszins omsluierd.
Nogmaals op een betere lokaliteit voor
de Academie aandringende, eindigt het
verslag met de woorden: Geschiedtdat
niet" (wordt n.l. geen nieuw gebouw
gesticht en zal het derhalve onmogelijk
blijven het onderwijs te geven zooals dit
door den tijd geslacht wordt en ook door
de wet van 26 Mei 1870 weri bedoeld)
dan zal de anarchie in het kunstonder
wijs, die wij nu reeds zien ontstaan, op
bedenkelijke wijze toenemen."
Dit laat aan duidelijkheid niets te
wenschen over en het komt ons voor dat
een zoo ernstige waarschuwing een beroep
doet op de belangstelling van wijdere
kringen.
Anarchie! Het kan niet ontkend wor
den herhaaldelijk en met nadruk heeft
de Commissie van Toezicht in hare ver
slagen gewezen op de ernstige behoeften,
waarin behoorde te worden voorzien,
opdat de Academie zou kunnen voldoen
aan de bedoeling der wet. Mannen als
G. M. den Tex, prof. Allebé, prof.
Quack, mr. J. A. Sillem, mr. G. van
Tienhoven, hebben meer dan dertig
jaren lang waarschuwend hun stem doen
hooren. Maar het resultaat is steeds
nihil geweest. Het was alsof, voor de
Regeering de Academie geen belang
vertegenwoordigde en alsof men da Com
missie van Toezicht maar voor de aardig
heid in art. 10 der wet de bevoegdheid
had toegekend: aan Onzen Minister van
Binnenlandsche Zaken de voorstellen te
doen, die zij in het belang van het
onderwijs noodzakelijk acht."
De nieuwe directeur, prof. A. J.
Derkinderen, organiseerde in 1908, met
medewerking der hoogleeraren, een zeer
merkwaardige tentoonstelling, waarin de
historie der Academie en haar belang
voor onzen tijd werkelijk treffend was
geïllustreerd; een uitvoerige studie (tijd
schrift De XXe Eeuw, Mei 1908) lichtte
een en ander behoorlijk toe. Maar ook
de nieuwe actie deelde het lot der vroe
gere: er gebeurt niets, en men laat toe
dat de Commissie van Toezicht, bevoegd
om aan Onzen Minister van Binnen
landsche Zaken voorstellen te doen", bij
voortduring haar kruit in de lucht ver
schiet.
Is het te verwonderen, dat deze thans
eens spijkers met koppen slaat en met
weinig woorden de anarchie aanwijst,
die zij heeft zien aankomen en door
haren goeden raad had willen keeren?
Ook zonder nadere documenteering kan
men beseffen, dat een zoo jarenlange
verwaarloozing van 's Rijks eenige instelling
voor hooger kunstonderwijs noodlottig
moet werken op den geest van het kunst
onderwijs in zijn geheel. Dit kunston
derwijs wordt langzamerhand, gelukkig,
in allerlei inrichtingen zijn rechtmatige
plaats aangewezen. Maar men behoeft
geen kunstkenner noch een paedagoog
te zijn, om te begrijpen, dat een goed
georganiseerd algemeen kunstonderricht,
waardoor de aesthetische vorming de?
volks in al zijn schakeering zal worde
bevorderd, zijn , hooger-kunstonderw
zijn Rijks-Academie niet missen kan.
Yan de zijde der Academie blijkt men
diligent genoeg. Men wordt werkelijk
een beetje beschaamd, in het verslag te
moeten lezen: Het zou door ons op
hoogen prijs gesteld worden, indien nu
niet binnen te langen tijd het reglement,
dat reeds in Mei 1909 aan Uwer
Majesteits Regeering werd voorgelegd, hare
goedkeuring zou kunnen verwerven."
Het is te hopen, dat deze verlegenheid
zich ook elders gevoelen doet! Aan
opwekking, ook buiten de Academie,
heeft het niet ontbroken. Men zou een
boekdeel kunnen samenstellen van de
artikelen, in tijdschriften en bladen van
allerlei aard verschenen, waarin de
beteekenis der Academie wordt besproken.
Een enkele getuigenis moge hier een
afzonderlijke vermelding vinden; het is
dat der Maatschappij Arti et Amicitiae",
die door een adres van December 1909
aan de leden der Tweede Kamer hare
bijzondere belangstelling in de Academie
toonde:
Zoo eene inrichting, dan heeft deze
getoond aan haar doel te kunnen
beantwoorden, ook al mocht zij
nimmer over eenigszins voldoende
middelen beschikken.
' Reeds bij het tot stand komen der
wet, werd er van uit de Volksverte
genwoordiging op gewezen, dat een
aantal van 5 professoren veel te
gering was en de regeering beloofde
vermeerdering, indien de stichting
aan de verwachting beantwoordde.
Dat dit niets te wenschen overliet
sedert professor Allebéin 1880 het
bestuur der Academie aanvaardde,
vindt, naar wij meenen, geen
tegenspraak. Maar nog steeds zijn slechts
5 hoogleeraren met den directeur
aangewezen voor het geheele onderwijs.
Reeds onmiddelijk na het in
gebruik nemen van het gebouw aan de
Stadhouderskade, werd dit klein en
ongeschikt geoordeeld. Dertig jaar
lang hebben Commissie van Toezicht
en Directeur, blijkens de verslagen
in de Staatscourant, daarover
geklaagd. Maar nog steeds huist de
Academie in hetzelfde onveranderde
en onveranderbare gebouw.
Inderdaad zal voorziening onkosten
met zich brengen. Indien deze echter
over verschillende j aren zij n verdeeld,
dan zal het cijfer der onkosten niet
zoo hoog behoeven te blijken.
"Waren de middelen niet aanwezig
dan zouden wij natuurlijk niet bij
Uwe Hooge Vergadering mogen
aandringen. Zij zijn echter blijkens de
sommen die jaarlijks aan Hooger
Wetenschappelij k-onder wijs besteed
worden, wel degelijk aanwezig.
Raadplegen wij de begrooting voor het
dienstjaar 1910 dan vinden wij voor
dit onderwijs een totale uitgave van
ruim vier en een half millioen gulden
aangegeven, terwijl voor het
HoogerKunstonderwijs, dat de wet van 26
Mei 1870 zoo uitnemend bedoelde in
te richten, slechts veertig duizend
gulden zijn uitgetrokken.
Het schijnt ons niet alleen een eisch
van billijkheid, dat in deze verhouding
verandering kome. Groote
volksbelangen «ija hier inderdaad bij
be-trpkken".
Wij hebben hier verder weinig aan
toe te voegen. Op slechts n bijzonder
heid wenschen wij nog te wijzen, die
wellicht te weinig wordt in het oog ge
houden en voor ons inderdaad een reden
te meer is om met ernst er op aan te
dringen dat de regeering eindelijk tegen
over deze instelling haren plicht zal
weten te doen.
Het is reeds herhaaldelijk opgemerkt
en ook bij het tot stand komen der
wet van 26 Mei 1870 kwam het ter
sprake, dat uit de meest onvermogende
standen der maatschappij soms de grootste
kunstenaars zijn voortgekomen". Het is
met het oog op hen, op de jonge talenten
der toekomst, dat het onverantwoordelijk
is de Rijks-Academie langer den noodigen
steun te onthouden. Onze kunst is er
niet mede gebaat dat voor enkele be
middelde jonge lieden, ook buiten de
Academie gelegenheid bestaat iets te
leeren. De groote meerderheid der kun
stenaars kwam uit onbemiddelde krin
gen : het is de kunst in hare werkzaamste
beoefenaren schaden, indien men hen in
de j aren hunner vorming de gelegenheid
tot studie onthoudt, waarop zij recht
hebben.
Zoo zal dan menigeen na het dringende
verslag der Commissie van Toezicht de
aanstaande begrooting met belangstelling
9 gemoet zien. Er is geen enkel beletsel
ot het nemen van een kloek besluit:
en nieuwe regeling lag reeds in Mei
1909" in den Haag op goedkeuring te
wachten; de Minister is blijkbaar niet
ongunstig gestemd, want hij verklaarde
in zijn Memorie van Antwoord bij de
Staatsbegrooting van 1910 ^Voorhands
schijnt het den ondergeteekende toe,
dat ook met handhaving van de wet
van 26 Mei 1870 (Stsbl. No. 78) dit
concept ongetwijfeld groote verbeteringen
(wij onderstrepen) aangeeft". De zaak
is waarlijk van alle kanten bekeken en
toegelicht. Moge thans door daden ge
toond worden, dat men ook in ons land
naast de bescherming der oude monu
menten, de stichting van nieuwe monu
menten zooveel mogelijk bevorderen wil
door uitvoering te geven aan de wet die
reeds vóór 40 jaren van deze bedoeling
een uitnemend blijk was.
X.
KRONIEK.
SlMPLE COM5IE BONJOUR!
+ Er is wat gerucht geweest om de
verklaring van mr. Loeff, dat de christelijk
sociale mr. Van der Laar, de redacteur
van De Beukelaar, geen man van rechts"
zou zijn. En zelfs onder de
anti-revolutionnaire kranten waren er, die dit wel wat
bar vonden, vooral waar de heer Lehman,
dat epitheton ornans" wel naast zijn deco
raties dragen mocht. De Standaard komt
dit alles nu eens duidelijk verklaren. Het
is natuurlijk doodeenvoudig, en de
driestarschrijver die op dat punt wat ervaring
heeft, ziet in het heele geval louter begrips
verwarring". En dan komt het volgende
om zijn grappige zwaarwichtigheid buiten
gemeen inrieuse verhaal. Men geniete ook
van het evoel voor het dramatische, dat
eruit spn kt:
Ree. ts is een titel die gebezigd wordt
met het oog op de politieke organisatie.
Het is een naam, ontleead aan de plaatsen
in de Tweede Kamer, die door de leden
der onderscheidene partijen bezet zijn.
Het gestoelte van den Voorzitter staat
in het midden, en zoo links als rechts
van den Voorzitter breiden zich de
banken uit, waarop de leden plaats
nemen. Dit na gaf in alle landen en in
alle parlementen aanleiding om te spreken
van twee groepen, de ene Rechts en de
andere Links, vroeger ook t*n onzent
meer met de Fransche benamingen van
Droite en Gauche bestempeld'
Dit wil niet zeggen, dat alle man van
Rechts ook metterdaad rechts van den
Voorzitter zit. Staat het, gelijk na, 60
tegen 40, dan kan niet alle man van
Rechts aan de rechterzijde plaats vinden,
en zitten enkelen hunner links van den
Voorzitter. Maar toch heit dit het ge
bruik van de woorden Rechts en Links
niet op.
Rechts hoort, wie door de organisatie
van de drie verbonden groepen in de
Kamer werd gebracht.
Die zich uitbreitleBde banken" zyn kos
telijk en alles i» van een verukkelijke na
viteit. Maar er s niet» van waar! Er is in
ons heele vaderland geen sterveling, die
de zaak zoo bekijkt en die by rechts"
allén denkt aan de organisatie" en niet
allereerst aan de Christelijke beginselen"
en de Nederlander komt dat ten overvloede
direct vertellen.
Maar is het niet merkwaardig om de
onder gewichtige praat verborgen poging van
de Standaard gade te slaan om den voor
de machts- en succes-politiek, bruikbaren,
geld-offarenden Lehman te behouden en
den die politiek in den weg-staanden man
van de beginselen-voor-alles op zijde te
duwen?
Het is niet alleen wat De Standaard
uitlegt, ook wat ze er in legt is simple
comme bonjour!
FIJNE MAMEKEÏ!
+ Het Dagblad van Noord-Brabant is
er mede begonnen en vandaar uit doet door
zoowat de heele rechtsche pers het vol
gende stukje de ronde onder den titel
Roode Moraal" wjj spatieeren daarin twee
zinnen:
In het Weekblad, de Vrgdagsche
bjjwagen van Het Volk, schrijft de heer
F. van der Goes:
Het moet altijd geoorloofd zjn, mits
de middelen niet ons zelf
verlagen en daardoor ver
zwakken, een tegenstander in zjjn
macht te benadeelen".
Dit is van den socialistischen privaat
docent, den heer F. van der Goes. Niet
van den een of van den ander, maar
van den man, die de gefiltreerde sociaal
democratie puur en echt te drinken
voorzet aan de studeerende jeugd der
Amsterdamsche Hoogeschool.
Het is altijd geoorloofd den tegen
stander te benadeelen, mits men er
zelf maar geen schade van
ondervindt.
Dit lijkt veal op de moraal van den
dief: steel, wat je kunt, als je maar
oppast, buiten den arm der Justitie te
blijven."
Het verlangen naar den socialistischen
toekomststaat moet door dit stukje rooie
moraal al weer sterker worden.
Maar niet büons.
Men apprecieert hierin alleen de zeldzame
eerlijkheid om den zin van v. d. Goes geheel
af te drukken vlak boven de caricatuur,
die erran is gemaakt. De vergelijking
wordt daardoor mogelyk en elk eenvoudig
denkend mensch ziet terstond op welk een
perfide manier de bedoeling van v. d. Goes
is omgekeerd in zijn tegenovergestelde.
Maar dit is niet het erge zoozeer, immers
de lezers van het N.-Bralantsch dagblad
zullen wel niet beter gewend zijn. Het erge ia
voor ons dat zoo'n stukje klakkeloos, zonder
commentaar en met blijkbare instemming
door allerlei andere organen wordt
overgenomen.Daarin komt een symptoom van moreele
verwording naar voren, dat werkelijk ver
bijsterend is.
EEN SLIP OF THE PEN"?
+ In een van zijn verkiezingsartikel
tjes van deze week weet de driestar-redac
teur van De Standaard zijn lezers tot
verdubbelden ijver aan te sporen. Reeds
bij eerste stemming moet er hard worden
geloopen. Want zoo gaat hij voort: speelt
men op zien komen, dan komt men
bedrogen uit, men kan wel eens direct uit
vallen en de herstemming niet beleven.
De vraag rijst vanwaar die brave schrij
ver die zoo zondige, zoo heidensche verge
lijking heeft ? Er zijn toch geen herinnerin
gen die hem te machtig waren? Gelukkig
slechts, dat z\jn brave lezers, die vergelij
king der verkiezingstaktiek met duivels
prentenboek niet zullen kunnen begrijpen'.
Haagsche Brieven.
x.
Wanneer deze brief den lezers van dit
blad onder de oogen komt, zal het
Seheveningsche Kurhaus" weer zijn deuren heb
ben geopend en zullen de Hagenaars weer
mogea genieten van al de heerlijkheden
die daar eiken dag tot en met ultimo Sep
tember het gevolg van zijn.
De geheele maand Mei heeft Den Haag
op deze opening gewacht.
Zij wachtte, onze goede stad, op den eersten
Juni ah op den dag der bevrijding.
Zij wachtte op de komst van het
Fhilharmonisch orkest als Elsa op Lohengrin,
als Zuster Anna" op den moedigen ridder,
als déschoone slaapster... neen, als een
slaapster wachtte zij niet. Want slapen deed
het Haagje in geenen deele. Het werd wel
ter dege wakker gehouden.
Wa» daar niet behalve Scala, Flora en
het Apollo-theater, ook nog de kennis in
den dierentuin f
O, ik weet het wel . die
dierentuinkermii is niet meer de oude voorjtarsmarkt
die vroeger met haar kramen het Voorhout
en omgeving sierde. . ' ?
Die Voorhout-kramen hebben steeds een
geheimzinnige bekoring voor mij gehad.
Niet omdat z\j op zichzelf zulke
bewon