Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V O O R N E D E R L A N D.
No. 1722
en 1907 322 van deze Regeeringskinderen
aan particulieren gegeven ter opvoeding
hetzij te gestichten hetzij in gezinnen,
De cijfers omtrent de VERPLEGING is
PAKTICULIERE ZORS" geven een respectabel
beeld van wat het particulier initiatief,
althans op dit gebied en sterk gesubsidi
eerd, vermag. Op het eind van 1908 hadden
zich 131 vereenigingen beschikbaar gesteld
TOOT 4* verpleging van voogdij- en
regeeringskinderen (slechts 38 daarvan voor
regeeringskinderen). Die vereenigingen be
schikken over niet minder dan 41 gestichten
en doorgangshuizen, en natuurlijk over
tallooze relaties voor gezinsverpleging. In
3907 werden door -dje vereenigingen met
regeerings-subsidie 1248 voogdijkinderen (in
1906 nog 6'68j' verpleegd en wel 773 in
gezinsverpleging, de rest in gestichten, (bui
tendien, eveneens gesubsidieerd, een paar
honderd regeeringskinderen). Opvoeding
van deze kinderen door particulieren is dus
nu voor een kleine helft gestichtsopvoeding,
TOOT de grootere helft gezinsverplegiag.
Tan de gezinnen met zoodanige opvoeding
belast bewonen bijna 3/4 het platteland. Het
gevaar van infectie van een goede omge
ving door deze misdadige of verwaarloosde
kinderen wordt minder te vreezen als we
een dat de gezinnen der pleegouders over
p.m. ISO plaatsen verspreid eija.
Resumeerend. We zagen dus: 2f03 kin
deren aaa slechte opvoeding onttrokken en
geplaatst in goede gezinnen, meestal op het
platteland, of in particuliere gestichten ver
pleegd. Ongeveer 1500 kinderen voor kor
terea af langeren tijd in de opvoedende
zorg van tuchtschool of B O. G. gegeven
322 ter beschikking gestelde kinderen aan
particuliere zorg overgedragen. Dat zijn de
cijfers, voorwaar van respectabelen omvang
en zeker niet minder respectabel het
aantal van hen die middellijk of onmiddellijk
de instrumenten waren voor de volledige
ufcvoerinc der kinder wetten: leden van de
? voogdijraden, ambtenaren van de kinder
vetten, besturen der 131 medewerkende
verenigingen, personeel der 41 particuliere
gestichten, personeel van tuchtscholen en
£ijkaopvoedingsge*tichtefl en de talrijke
pleegouders der in vreemde gezinnen
opgevoeden.
Het is dus een omvangrijk werk dat onder
de heerschappij der Kinderwetten wordt
Bitgevoerd. Maar is het tevens een
verstan?dig werk dat kans op succes heeft? De tijd
«J het loeren, zegt het ministerieele
eijferboek beseheiden lij k. Dat is juist: eerst na
rcïloop van tijd zal uit het geringer wor
den van het aantal slechte huigvaders,
ongezonde moeders, paupers incapabele
voeders en opvoeders versufte kinderen,
?dronkaards, vagebonden en misdadigers da
goede werking der Kinderwetten misschien
vallen af te leiden. De crimineele statistiek
sal ia cijfers kunnen uitbeelden het resul
taat door vermindering der criminaliteit
belangrijk, maar volstrekt niet het eenige
Ie wachten resultaat, misschien zelfs niet
het meest gewichtige.
Wat is de verwachting ? Ten opzichte
van de resultaten der gezinsverpleging zal
wel steen zeer ernstige vrees bestaan. Maar
de Kijksgestichten, de van ouds bestaande
opvoedingfgestichten, thans nog vermeer
derd met de tuchtscholen: wat zullen die
praesteeren ? Bij velen, vooral van een
andere generatie, staan ze in een kwaad
gerucht. En deze veroordeeling valt niet te
Hegperen daar ze op ervaring berust. MaaT
ie Rijksgestichten zijn geheel andere dan
vroeger, dank zij een diepgaande reorgani
satie.' Het kan zijn nut hebben aan de hand
?TOD het ministerieel overzicht de hoofd
punten met enkel* détails dezer reorgani
satie en eenige voorloopige resultaten na
1e gaan ter bekeering soo mogelijk van
vele nog onbekeerde haters van de gestichts
opvoeding, die wellicht Biet _ allen even
ijverig van de josgste verbeteringen daarin
hebben kennis genomen.
De drie belangrijkste verbeteringen schij
nen mij wel de volgende:
I. Beter personeel;
2. Zooveel mogelijk klasse-scheiding onder
de verpleegden;
3. Geheel ander systeem van b shandeling.
Beter personeel. Het is merkwaardig te
zien hoe oen nieuw plan nieuwe menschen
trekt. De geschikte krachten, totnutoe latent,
nomines npvi, rijzen op uit den groad,
zoodra een jong plan hunne belangstelling
trekt en de autoriteiten hen roepen. Dat
doet de Regeering en vond reeds her
haaldelijk uitnemende paedagogen bereid
aan het hoofd van een gesticht te staan.
Tot verbetering van het ondergeschikt
opvoederspersoneel wordt ook het mogelijke
gedaan. In de eerste plaats is natuurlijk
Mystieke yfrttllinien Dit IJsland.
Uit een bundel verhalen, n»ar mondelinge
overleveringen verteld door
THIT J EN S EN.
Vertaling van EMIL WEGELIN.
II.
HET SPOOK IN DE KERK.
Jon was zeker de meest bedachtzame van
allen. En bovendien een IJslander....
De oude kerk te Skalholt werd een tijdlang
door handwerkslieden gebruikt, die daar hun
vak uitoefenden.zooals dit veel in de primitieve
.IJalandsche dorpen geschiedt, waar de oude
kerke» voor allerlei dingen gebeiigd wolden.
Doch zoodra de duisternis viel, geraakten
alle werklui ia een toestand van koortsach
tige onrust; alle IJslanders gelooven aan
gpakiea. De een na «ten ander aloop dan naar
hui», alleen JOB niet,
De vloer der kerk te Skalholt bestaat uit
louter valdeuren, tot aan het altaar toa.
Onder iedere valdeur rust een bisschop. Baar
ligt ook bisschop Arasoa, de oproerige gezel,
die, toen hij onthoofd was, zonder hoofd de
wereld introk. Want Arason was in opstand
gekomen tegen Denemarken; hjj wilde koning
zijn, wat nu in het geheel niet te pas kwam
voor een bisschop, die naar aardaehe dingen
ni«t mag haken. Overigens was hjj een
vroolgke vechtersbaas, die voor een grapje
met den goeden God niet bang was en de
Denen er gaarne eens tt»seeb.en nam. .
En in deze kerk was Jon op een
herfstavond aan het schaven; de schaafbank stond
de goode paedagoog-gestichtshoofd in staat
tot goede personeelkeuze. En verder deelt
de minister mede dat zijn volle aandacht
gewijd is aan een doel matige opleiding van
aanstaand geatichtspersonee)," ter wijl in af
wachting van de uitvoering dezer plannen
in de meeste tijksopvoedingsgestichten
cursussen in opvoedingsleer en aanverwante
vakken voor het personeel worden gehou
den om hen voor hun zoo moeilijke taak
meer gechikt te maken." Betere opvoe
ders dus.
Niet te onderschatten verbetering ver
moedelijk de allervoornaamste der verande
ringen. En reeds daarom zal ieder die zijn
afkeuring vaa de Rijksgestichten op oude
ervaring grondde, zijn oordeel thans moeten
opsohorsten zelfs de gewezen
Rijks>pvoedeling die mij vertelde dat hij de
Rijksgestichten beschouwde als pestbuilen op
het lichaam der Maatschappij."
De tweede gewichtige verbetering is de
klasse-scheiding. Van tal van gewezen
Rijksopvoedelingen kan men hooren in de meest
kernachtige bewoordingen, dat zij in het
gesticht slechter in plaats van beter zijn
geworden en dat de oorzaak van hun bederf
is geweest de omgang met oiedeverpleegden
die verder in alle kwaad waren dan z\j zelve.
Dat verandert nu: de bokken worden van
de schapen gescheiden. Het gesticht te Alk
maar dient voor observatie (geïsoleerd) van
de nieuw ter beschikking gestelden en tot
herbergïng in het algemeen der kwade ele
menten, terwijl Doetinchem en Avereeatook
elk hun eigen soort jongens heeft nl. die
genen, die bij hunne ter beschikking stel
ling ouder re*p. jonger dan 14 jaar waren.
Buitendien in de Rijksgestichten zelve nog
klasse-indeeling der verpleegden. Zpodra
men met den gestichten bouw gereed is, zal
het principe der klasse-scheiding volkomen
worden toegepast. Ook dit ia dus een reden
waarom zelfs aartsvijanden van bet stelsel
van gemeenschap hun oordeel zullen heb
ben op te schorten over deze voor Neder
land nieuicen vorm van gestichtsopvoeding.
De ongescheiden gemeenschap van misda
digers is fataal gebleken; de absolute
afzondering, vooral bij volwastenen toege
past, is zeer onvruchtbaar gebleken; er blijft
een middenweg (laatst mogelijk experi
ment): behoud van het voordeel der gemeen
schap zonder welke geen opvoeding mogelijk
is, maar klasse-scheiding die infectie door
de zeer verdorven elementen vermijdt.
(Slot rolijt.) K MULLER.
HllllllllHIIIIMIIIIIlllllllllMIIHIMHIIlnlIIIIIIMUlHIMIHIMIIIIIIIIIIIIHIllll
Het was in het jaar 1816 dat Wagner zich
begon beiig te houden met, bet ontwerpen dar
muziek van Lohengrin". Eenigentyd te voren
was het gedicht voltooid. In Gro?3 Graupen
bracht hy dat jaar zijn vacamie door en
daar zijn waaracbynlijk de heerlijke melo
dieën ontstaan van den Graal en zijn schitte
renden zwanenridder. De definitieve uitwer
king der compositie begon Wapner dan 9<jn
September 1846 te Dresdec. Daze datum
staat boven aan de derde acte der origineele
partituur.
Evenals Wagner dus bij den Hol'aniei"
niet met het eerste deel der opera, docli
met Santa's ballade is begonnen, heeft by
hier de deide acte als uitgangpunt genomen
van da Lohengrinmnziek. In Maart 1847
was de derde acte in schets gereed.
Van 12 Mei tot 8 Juni arbeidde Wagner
aan de eerste acte en den 2en Augnstns
was ook de tweede acte gecomponeerd.
Hoogstwaarschijnlijk is het voorspel voltooid
den 28en Augustn?. In den herfat en den
winter 1847/48 werkte Wagner aan de instru
mentatie, tegen het einde van Maart 1848
was deze gereed.
Toch zou de rste opvoering eerst plaats
vinden 58 Augustus 1850 te Weimar. De
noodlottige Mei-revolutie van 1849 dreef
Wagner n.l. op de vlucht. Eerst ging bij
naar Weimar waar Liszt als kapelmeester
een roemvolle werkzaamheid ontwikkelde
en ook reeds Tannha^fer had ten tooneele
gebracht.
Wagner had het voorrecht aldaar een
repetitie van Tannhauser bij te wonen.
Later herdacht hy' dit gewichtige oogenblik
zijne levens met de volgende woorden: Was
ich fühlte als ich diese Musik erfand, fühlte
er als er sib ausführte, was ich eagte als
ich sie niedertchrieb, eagte er alsar sie ert
IIIHtlllllllMlllmlIIIIMmlIIMI
achter het altaar; de vlam der vetkaars stond
als een eenzame gele hondentong in het
duister omhoog. De lichtscbljn viel geheel
op het altaarbeeld en werd van daar terug
gekaatst door de geheele kerk, zoover het
licht tenminste komen kon met veel
moeite tot aan de hoaten deur.
Jon schaafJe a's een daglooner zonder
ambitie, doch ook zonder morren.
En toen gebeurde het, dat de gele
hondectong kleiner werd, de licntschyn kromp als
het ware wat terug, keerde meer tot zijn
oorsprong, de vetkaars, weder juist zooals
gematerialiseerde wezens terugkeeren tot hun
medium. En toen Jon omzag, ontdekte hy',
dat op de achterste kerkbank in de uiterste
grens van den lichtsehijn een man zat.
Het was zeker een voorbijkomend zwerver,
die van plan was in de kerk te overnachten.
Jon zeide zachtjes beleefd man, als hij
was zijn IJslandeehen welkomstgroet:
Gezegend zy uw komst." Maar de vreem
deling antwoordde niet.
Welnu, bemoei je dan maar met je eigen
zaken, ik doe de my'ne," zeide Jon, terwijl
opnieuw de spaanders over de bank stoven.
De schaaf zong haar lied geen geluid
bergt zooveel vlijt in zich, als het schuren
der schaaf over het hout.
Toen Jon weder omzag, was de man twee
banken naderbij gekomen. Dat moest wel
buitengewoon zachtjes geschied zijn, maar
enfin, hij moest zelf weten, waar hy' zitten
wilde. Maar onder de hand schoten hem
allerlei verhalen te binnen: o.a. van Svava,
die in de kerk danste, tot de doode bisschop
kwam en zijn mantel vol grafaarde over haar
uitschudde, zoodat Svava's verstand stil stond
als een gebroken uurwerk. Ea van de zwarte
g»leerde, die van den kaaaed de geesten
bezwoer, tot de duivel hem kwam halen.
En van al de verdoemde geesten, die's nachts
nen Hese. Wnnderbarl Durch die.es
seltensten aller Freunde Liebe gewann ich in dem
Augenblicke wo ich heimatlos wurde, die
wirkliche, lang ersehnte, oeral! atn falschen
Orte gestichte, nie gefundene Heimat für
meine Kunst".
En in waarheid van dit oofcenblik af, waarop
beide mannen elkaar voor het eerst ontmoet
ten, tot aan het einde van Wagner's leven,
ia 1883, is L'sst de v/iend, de on - aitzuchtige
Förderer" gebleven van Wagner's kunst.
Zooals hierboven reeds gesegd werd vond
den 28jten Augustus 1850, den Goethedag,
de eerste op7oering plaats van Lohengrin te
Weimar. Wagner vertoefde in ballingschap te
Zürich en kon eerst elf jaren later, toen zijn
verbanningsdecreet opgeheven was, te Weenen
zijn werk voor het eerst hooren.
Buitengewoon belangrijk is het de corres
pondentie te lezen tusschen Wagner en Liszt
en ook 's componisten brieven aan den inten
dant Ziegesar en den regisaeur Genast over
de opvoering van Lohengrin. Vooral het
schrapen -van den laatste, als antwoord
op diens voorstellen tot het maken van cou
pures, is bysonder treffend. Men krijgt daar
een zoo juisten kjjk op Wagner's meening
aangaande de verfoeilijke coupures, welche so
schmerzlich sein k astier itches Ehrgefühl
verlet zten."
De eerste Lohengrin-opvoering te Weimar
is dan ook de eenige strichlose" gebleven,
want in de volgende opvoeringen werden
coupures gemaakt, die tcch echter wel oor
zaak waren, dat het w ei k lich in een blij vead
en duurzaam succes mocht verheugen. Het
publiek vaa toen was nog niet rjjp een com
pleten Lobengrin" in zich op te nemen.
De afstand tusfcben Lohengrin" en den
eenige jaren vroeger geco m pon eerden
Tannbanser", is .reusachtig groot. Ook de zeker
heid waarmede Wagner aja Lohengrin"
geconcipieerd heeft, mag inderdaad verbluf
fend genoemd worden. Na bet ontstaan van
het werk, heeft bij geen noot meer veranderd,
terwijl het slot van Tannbanser" nog werd
gewijzigd, nadat enkele uitvoeringen van het
werk den componist hiervan de noodzakelijk
heid hadden doen inzier.
Lohengrin is Biet een werk dat reeds op
het standpunt staat van het mnziek drama,
welk standpunt met das Rheingold" zijn
aanvang neemt; maar net is de noodwendige
schakel die de oude opera met het
mnziekdiama verbindt.
Men weet het dat Viotta in z(jn
Wagnervereeniging steed» het beginsel heeft gehul
digd, Wagner'is werken zonder coupures ten
gehoore te brengen en aan dat prijzens
waardige artistieie beginsel hebben wij het
te danken, dat ons 1.1. Donderdag een onver
korte Ljhengrin-opvoering geboden werd.
Voor een genootschap a!s de
Wagnervereeniging is da opvoering van Lohengrin
wel is waar een zeer moeilijke maar toch
ook een dankbare taak, wegens de vele koren
die er in voorkomen. Laat mg aanstonds
zeggen dat de koren met groote opgewektheid
gezongen hebben, dat zij beschaafd en edel
van klank waren (slechts bij de tenoren zouden
een paar glansrijke stemmen meer niet
geschaad hebben) en dat ook de dames
en h eer en een prijzenswaardig acteertalent
aan den dag gelegd hebben. Een enk al oogen
blik slechts, zoo b.v. bij het naderen van de
zwaan en in het bruidskoor, liet de
rhythmische strafheid iets te wenschen over en
in het korte trekje Welch unerbörtes muss
ich non erfahren", kort voor de G r a l s e
rz a h l u n g, liet de zekerheid iets te
wenschen over. Doch deze opmerkingen vallen
in het niet, in aanmerking genomen de onge
hoorde moeilijkheden van het werk en de
inspanning die van het koor geëiscbt wordt.
Zjoala gewoonlijk had het bestuur der
Wagner vereeniging niets ontzien om de beste
solisten te verkrijgen die beschikbaar waren.
Natuurly'k kan, ondanks de grootste
behoed:aamheid in de keuze wel eens een
of andere solist minder voldoen. Het zon
mij b.v. verwonderen indien men over de
bezsttiog der titelrol, door Heinrich Hen»el,
wel zoo bijzonder tevreden geiveejt is;
hoewel deze verdienstelijke tenor verleden
jaar als Siejfried on verdeelden byval heeft
gevonden. Maar hy, die een goeden Siegfried
uitbeeldt is daarom nog niet geschikt ook
een goeden Lohengrin te vertolken. Het
mankeerde hem vooral aan gezag op enkele
gewichtige plaatsen, zooals b.v. bij de
woorDnrch Gottes Sieg ist jetzt dein Leben
meiDl" en vooral by sutück von ihr
Verfluchte!" Toch mogen wij niet ondankbaar
zijn voor het vele mooie dat in zijn vertol
king te genieten viel.
In El sa (Luise Petzel) konden wy vooral
waardeeren Cet mooie zachts register. Inder
daad haar toonaanzet was zeer mooi, doch
bij het aanzwellen bleef de reinheid niet
steeds gehandhaafd; ook liet zij zich vaak
de vrede der kerk indronken om hun brandend
verlangen naar genade te stillen.
Toen Jon even rustte, zag hij, dat de man
weder twee banken naderbij was gekomen.
En tegelijkertijd zag hij, dat hy gele oogen
had en het licht voor hem heenvlood. Hoe
Jon ook aan het licht morrelde, de hondentong
werd zichtbaar kleiner, en de lichtende kring
kromp meer en meer meen. Het wezen daar
achter hem dreef het licht terug tegen het
altaar aan; achter het hoofd met de gele
oogen lag een steeds toenemende duisternis.
Telkens, wanneer Jou omzag, was de man
nader gekomen; en steeds zat hij in den
alleruitersten schijn van het terugvliedende
licht. Ea nu begon Jon hem aan te staren,
oog in oog.
Het geel uit die oogen zij pelde langzaam
in Jon's hersenen; hij moest aan ean steeds
groeiend geel iets denken. En zonder dat het
hem bewust was, beleefde Jon ten tweeden
male de doodsangst uit sijn jeugd, de dagen,
toen hij in het "koorderland verdwaald was
en in de zwavel velden geraakt. Lange, gele
zwavelveldea, gele, glimmende, helschheete
zwavel, wilar hij ook keek, geel glimmend
aan zijn rechterhand, geel glimmend aan zijn
linkerhand, vlammend geel voor hem en
vlammend geel achter hem, en een hitte als
van duizend vuren onder zijne voeten. En
dagenlang liep en liep hij in dien gelen dood,
zijn oogen vulden zich met geel, raakten zoo
volgezogen met geel, dat ten alotte zelfs de
hemel er geel uitzag. En toen was het bijna
met hem gedaan geweest. Want het geel
sneed zijn ziel open en drong daar binnen,
tot de waanzin zooals bloed uit diepe
wonden uit alle aderen van zijn verstand
naar buiten golfde. Hij wist, dat hij ge
schreeuwd en gebrald had als een door den
honger tot het uiterste gebracht beest; dat
hij van zijn eigen vingers had gegeten, op
verleiden tot een hinderlijk opsleepen van den
toon, tengevolge waarvan de voornaamheid in
de voordrackt wel ietwat inhetgedrarjgkwam.
Verreweg bovenaan stonden de O r t r u d
van mevr M. P/euse?Matceaamr en de
Telramnnd van Fritz Feinhalp. Deze
beide heerlijke Münchener kunstenaars gaven
in alle opzichten eerste rangs vertolkingen
te genieten. Wat heeft mevr. Preuse
Matzenauer haar gehoor niet betooverd door
de volheid van haar orgaan en de kracht
van haar dictie. Woord voor woord kon men
haar verstaan en zelfs de hoogste noten van
haren zang gaf zij zonder de minste inspan
ning weer. Onvergetelijk zal iederen toe
hoorder voorzeker blijven de geheele episode
van Entweihte Götter" af totdat Elsa ten
tooceele verschijnt. Feinhals heeft wederom
iedereen geïmponeerd door zy'n machtigen
zang. O ver den geheel en stemomvang klinkt
het orgaan edel en vol, zoodat de eerste scène
van de tweede acte, tusechen hem en mevr.
Preuse, een zeldzaam genot opleverde. Maar
ook in de eerste acte verhief Feinhals de
uitbeelding tot een hoog peil.
Carl Brauc, als König Heinricb, heeft wel
de stem voor Wagner's koning; figuur en
uitbeelding kon men zich echter met meer
waardigheid voorstellen. De Heerrufer" werd
vervuld door Desider Zador, een zanger die
hier den besten indruk heeft achter gelaten als
AToerich". Wel niet zóó goed als dezen
NibeluBgen-koning, maar toch zeer verdienstelijk
werd de heraut door hem gezongen.
Zeer goed voldeden ook de Edelknabao" in
hun kort, maar mooi quartet. Onder de vier
edelen van Telramund trok vooral een der
bassen door zij a mooi geluid en flink figuur
de aandacht.
Het orchest van het Concertgebouw hand
haafde op schitterende wy'ze zy'n ouden
roem. Vooral de hcuten blaasinstrumenten
klonken prachtig. Maar ook de andere
instrumentengroepen gaven een weelde van
klank te genieten.
De heer Emil Valdek, de beproefde regis
seur van de Wagnervereeniiging mag met
voldoening op zyn werk terugzien; want
een tooneel zoo vol van kleur en leven, als
aan het si at van de tweede acte zal men
niet dikwgls aantrefiap^Voor een groot deel
mag dit overigens ook woeden toegeschreven
aan de fraaie en stijlvolle costumes door
den heer Antoon Molkenboer ontworpen.
De decors en lichteffecten droegen in hooge
mate by' tot het voorname gehalte der
uitvoering.
Doch wat zonden al deze voortreffelijke
factoren nog zondar de bezielende leiding
van Henri Viotta? Meesteriy'k werd het
gsheele werk door hem geïnterpreteerd. Hij
stond boven alles en niets ontsnapte aan
zijn aandacht. Da wijze waarop hij het koor
heeft voorbereid bleek ten duidelijkste uit
de nauwkeurige wijze waarop al die weerga
loos moeilijke koor-attaques werden uitge
voerd en speciaal in die koren welke meestal
worden weggelaten.
En toch is dat nog maar (directie-techniek!
Hoeveel hooger moeten wij daa nog waar
deeren het weergeven van den a;eest van tiet
dichtwerk. Was ich fühlte als ich diese
Musik erfatd, fühlte er als er eie ausführte".
Zaker zcu de meester dit ook van Viotta's
leiding hebben kunnen zeggen. Wat echaadt
het of een enkele solist al eens iets be
neden de verwachting bly'ft? Da geest waarop
het toch in hoofdzaak aan kamt, de geest,
die alles levend maakt en bezielt, was toch
door Viotta's leiding immers aanwezig?
Voor mij is een opvoering van een van
Wagner's latere werken een belangrijker
evenement. Maar een Lohengrin-opvoering,
zóó compleet en met zooveel wijding eo
piëteit en zóó geaeel in den geest van den
grooten meester, is toch een gebeurtenis
waarvoor wij innig dankbaar mogen zy'n.
ANT.
te
Da jongste compositie van Bernard Zweers
Aan de Schoonheid", op een gedicht van
P. C. Boutens, voor ioli, gemengd koor en
orchest, van welk werk onlangs het
klaviejuittrekeel is verschenen bij A. A. Noske te
Middelburg, beleefde Zaterdag 11. 18 dezer
te Naarden hare allereerste opvoering.
Zweerj heeft zich met Boutens' gedicht een
zeer moeilijke taak gesteld. Het gedicht is
n.l. niet een dithyrambiEche verheerlijking van
de schoonheid, maar veeleer ean beeld van
wisselende stemmingen, waarin dan eens een
verzuchting geslaakt wordt over de onwaar
digheid van den mensch, dan weer wordt
getuigd hoe geen hart dat zich naar simple
blijdschap richtte (der schoonheid) milden
dauw niet won" of boa 't eenraam smach
ten van een kind in lentewoud'' haar vond.
n been had gestaan en met de andere voet
heen en weder had getrapt, steeds wilder en
woester, tot de heete zwavel in twee glim
mende gele stroomen van zyn voet vloeide.
Toen eindelijk had men hem gevonden en
heel lacgsaam aan was hij daarna genezen.
Al deze herinneringen deden Jon beven.
En daar hij niets beters te doen wist, om
die gedachten kwijt te raken, begon hy te
schaven en besloot niet meer om te zien;
die ander kon dan voor zijn part zoo dikwijls
gaan verzitten als hy wilde. Jon nam bedacht
zaam een snuifje, niesde, schaafde en floot.
Het schuren der schaaf klonk klagend, als
het huilen van den herfststorm, wanneer de
wind over kleine droge korreltjes zand
blaast of zwavel ach wat, flink scha
ven maar recht lange trekken die vent
daarachter ging hem niets aan.
Op hetzelfde oogenblik keek hij zijns on
danks om. De gestalte zat nn in de vierde
bank van voren en het licht was ontzettend
dicht bij het altaarbeeld gekropen. Niet lang
zou het meer duren, of het lichtende plekje
zou geheel ineenkrimpen en wat dan?
Wat dan, Jon?
Jon doorleefde alles zoo zeldzaam duidelijk.
Daar achter in de zwarte duisternis was het,
alsof donkere gesluierde gedaanten door elk
ander snelden en ontstemd fluisterden. En
het kwam Jon zelfs voor, alsof de reliqoien
der kerk, het oude katholieke misgewaad
met het op pluche gewerkte kruis familiaar
giechelde met de oeroude steenen en de met
paarlen bezette onweldoos. O ver al deze oude
dingen scheen een spookkoorts gevaren te zyn.
En eensklaps was Jon het met zichzelf
eens, dat hij dit niet langer wilde aanzien.
Hij legde de schaaf neder en verliet be
dachtzaam da kerk.
Buiten zag hy schuw om, of iemand ook
getuige van zijn nederlaag was geweest. Maar
De beide aanvangsregels:
Kom niet, Schoonheid, eer we u zijn bereid
In ons huis, in ons te ontvangen;
en de beide slotregels:
Overval ons-niet in onze schaamte
Schoonheid, kom nog niet!
geven wel in hoofdzaak de ptincipieele ge
dachte weer, doch wat daartusschen ligt is
menigmaal zoo afwijkend van het hoofd
motief, dat het verbazend moeilijk wordt
voor den toondichter, de verzen van den
woorddichter in een muzikalen vorm te gieten.
Over het algemeen mag men wel zeggen
dat Zreers geslaagd is, in de taak, die hij
zichzelven vry'willig heeft opgalegd. Uitne
mend kwam hem hierbij te stade het som
bere chromatisch dalende figuur in het
orchest, waarmede de inleiding begint en die
in ? bet eerste gedeelte van het werk een
groote rol speelt.
Goed gedacht is het om de
bovenaangehaalde woorden van meer teederen inhoud
door een solo-quartet te laten zingen. Op
zeer eigenaardige wijze heeft de componist
het hoofdmotief van het eerste deel zijner
derde symphonie In Neerland'g wouden"
aangewend, bij de woorden Van een kind
in lentewond".
Het boeiendst en het best geslaagd is
Zweers in het korte fragment, waarin hy'
polyphoon wordt, bij de woorden: Al hun
lijden is melodisch klagen." En dit doet van
zelf de vraag rrjzen, waarom niet meer van
zulke polyphone gedeelten? £inds overoude
tijden hebben alle toondichters by den
koorzang hun kracht gezocht in het aan
wenden van een polyphooie, die aan all»
stemmen zelfstandig de gelegenheid verschaft
in heerlijke melodieën neb te uiten. Juist dit
korte fragment deed in sterkere mate nog
de aandacht vestigen ep de homophon*
Bchrijfwyze, welke door d»n componist bijna
doorgaans i» toapageing is gebracht.
Overigens komen in dat korte werk het
duurt niet langer dan twintig minuten
nog vele effectvolle plaatsen ome aandacht
vragen. Zoo b.v. ds afsluiting van het unisono
voor mannenstemmen, het machtige B-dur
accoord en het slot, dat in muzikaal opzicht
wel zeer dankbaar is, maar my' toch minder
uit den zin van het gedicht schijnt gegroeid.
Onnoodig anders te zeggen dat Zweers op
meesterlijke wy'ze de techniek beheerscht en
dat ook de instrumentatie getuigt van een
ervaren meesterhand.
Aan dit nieuwste opa a van Zweeis gingen
vooraf de Voorspelen en Eeyen uit
Gy'sbiecht van Aemstel" waarorer in dit blad
reeds vroeger werd gerefereerd.
De uitvoering vooral van de
SchoonheidHymne, stond op zeer hoog peil. De keer .
Johan Schoonderbeek had koor en orchest
uitstekend voorbereid. Het koor bestond uit
zeer goede elementen ea het orchest was dat
van het Concertgebouw" en dit zegt genoeg.
Het solo-quartet werd vervuld door de
dames Noordewier en De Haan en de heeren
Van Schalk en Zalsman, waarbij zich in de
Re-yen nog voegden de dames Tilia Hill,
Hermine Scholten, Dora Zweers, Anke
Schierbeek, A. Knbbinga-Burgen Bertha v. Ancum.
In de Reyen zong slechts een gedeelte van
het koor. Het had wel een zeer schoonen
klank, maar was, in aanmerking genomen de
groots ruimte vaa het kerkgebouw en de
soliede toonmassa van het orchest, m. i.
ietwat te zwak.
Ongetwijfeld zullen n Zweers n Schoon
derbeek met dankbaarheid terug mogen den
op den voor beiden zoo belangrijken avond.
ANT. AVEEKAMP.
Jobao Atriaan W Az,
(7. HÜF VAN
5 Maart 1843?Juni 1910.
Het best ouder zijn pseudoniem bekend, zóó
dat hy er zelfs mee werd aangesproken
(andere als B. V. H. J., Jan van Brabant 1)
en een Makelaar" zijn nooit algemeen bekend
geworden) werd van hem eerst na zrjn dood
bekend, dat hy zich ook nmaal Cosinus"
noemde, als schrijver van Kippeteer.
Heuff behoorde tot een wijdvertakte def
tige Geldersche familie, die eeuwen lang tot
deregeerende familiën behoorde; daaraan is
toe te schryven zijn groote belangstelling
in en bijzondere voorliefde voor de oude
geschiedenis vaa Gelderland, waarvan de
diepgaande studie hem in staat stelde eene
reeks werken te Echry'vec, ten deele van
blijvende waarde.
Die voorliefde was oorzaak, dat hy wel te
Delft studeerde maar nooit ingenieur werd;
hy wy'dde zich dnds 18 4 met volhardeuden
jjver aan de beoelening der fraaie letteren.
lllllttlllMIIIIIIIIIIJIIIIIHIlllllllllltlllllllllllllMlmtllllllllllDIINlrlMIMIIII
niemand was te zien. Slapend lag het water
in de fjord, het maanlicht drukte de lippen
op de zachte watergolfjes en kuste pe. Rondom
de maan lag een krans doorschynende,
terracottakleurige wolkjes; de rotsen aan beide
zijden van de fjord stonden daar als reus
achtige dieren uit den oertijd, die staande
sliepen, daar het ondoenlijk voor hen was,
om te gaan liggen.
JOB begon langzamerhand berouw te krij
gen. Daarbinnen brandde nog steeds licht.
Alles was misschien de grootste onzin geweest,
allicht een restje van die nooit geheel over
wonnen angst van de zwavel velden. Hy moest
toch oog esns even zien . . .
En voorzichtig liep Jon over het gras, keek
door het sleutelgat en sloeg achterover op
den groad, alsof hij een zwaren slag tegen
de borst had ontvangen. Want op hetzelfde
oogenblik, dat hy keek, zag hy in een geel
glimmend oog aan den anderen kant van het
sleutelgat, oog in oog, zoo nabij, dat zij elk
ander hadden kunnen bijten.
Langzaam herstelde Jon zich. En toen
schoot hem te binnen, dat dit bisschop
Araeon zy'n moeat, die door de verdoemden
was uitgezonden, om hun nachtrust te ver
schaffen in de stille kerk. Niemand anders
das bisschop Arason kon op het idee zy'n
gekomen om zijn oogen in geel te dompelen,
in geel, het eenige, waarvoor Jon bang was.
Het maanlicht daalde zacht over de zee
en groote nevelige leliebladen zeilden geluid
loos langs den hemel.
Dien nacht stoven geen spaanders meer
van de schaafbank en de volgende nachten
ook niet. Diepe rust lag over de
Skalholterkerk, tot verkwikking der dooden.