Historisch Archief 1877-1940
-2
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V O O R N E D E R: LA N D.
No. 17=25
uren-wet ia de snippermand wierpen,
kunnen-wij niet voorspellen.
Evenwel meenen wij te mogen ver
wachten, dat de indruk van het listige
stuk der Easchedéache heeren wel
eenigszins verzwakt is geworden door het
bekend worden van de gewelddaad, door
hen op hetzelfde oogenblik gepleegd.
F. v. D. GOES.
KRONIEK.
SOUVENT FEMME VAEIE.
Ach!" zei gapend een oude heer in de
tram, wat verveelt me dat gehaspel over
de Encycliek in die krant!"
Deze heer legde de N. B. Cl. naast zich
met een gebaar van het-moe-zyn. Dat is nu,"
ging hij verder, dag in dag uit een uit
pluizen van wat de internuntius gezegd
heeft, van wat de Osservatore zei, van wat
de Paus bedoeld heeft, bedoeld mag heb
ben of misschien ah hu het anders gezegd
bad anders bedoeld had... Vervelend l"
Er was even een stilte.
Toea zei zijn buurman: En weet je nog
van dat eerste opstel ? Daar zei de redactie:
wat een drukte wordt er toch gemaakt
over die Encycliek. Dat is een rondschrij
ven van een priester in Rome... Wat
hebben wij daar nu mee van doen!"
Ja!" schudde de ander zijn hoofd.
Deze had blijkbaar niet het geloof in
deftige en gepondereerde kranten, dat men
toch moet hebben.
Ontboezemingen over Onderwijs
toestanden
1. Eoerenbedrog in de hiërarchie van het
Middelbaar Onderwijs?
Hoogere Burgerscholen zijn een leelijk
groéisel van de laatste halve eeuw. Schoon
was het ideaal, dat Tèorbecke bij de wette
lijke regeling van het Middelbaar Onderwijs
voor den geest zweefde, maar wat is er in
de werkelijkheid van geworden I
Leeraar, Directeur, Inspecteur, ziedaar
de hiërarchische trap, waarby dan meer of
minder schuchter de Cbmmissiëa van Toe
zicht om den hoek komen gluren.
Twee inspecteurs beheerschen hetgeheele
land. Groot is het getal directeuren in
iedere inspectie. Sjms staan er meer dan
twintig leeraren onder n directeur.
Al die leeraren zijn specialiteiten in een
lange reeks van vakken en onderdeelen
van vakken. De specialiseering betrefc niet
alleen de leerstof, maar ook de methodiek
en de paedagogiek van ieder vak. ledere
leeraar staat of moet staan voor zyn vak
«n ook voor het onderwijs daarin. Van be
hoorlijke tuchtmiddelen moet hij gebruik
mogeu en kunnen maken.
?'N u is het zeker gemakkelijk in allerlei
combinaties een drietal leeraren van de
zelfde school aan te wijzen, wien stuk voor
stuk het werk niet uit de banden zou kun
nen worden genomen door n en den zelfden
persoon, al was hu ook de knapste uit het
geheele land.
Het verschil met het lager onderwijs,
waarby terecht op wijziging van het hate
lijke artikel 21 van de wet wordt aange
drongen, springt in het oog. Aan een lagere
school laat herzien denken, dat een hoofd
krachtens zijn bevoegdheid en zijn studie
strik voor stuk aan al zijn onderwijzers het
werk uit de hand kan nemen, al zou het
hem zeker in de practijk ook wel tegen
vallen.
-Maar voor de middelbare school is daar
geen denken aan. Wat zou dus meer voor
de hand liggen dan een zoo groot mogelijke
decentralisatie onder het leeraarspersoneel?
Dégezamenlijke leeraren behooren onder
de algemeene wetten en reglementen den
gang der zaken op hun school te regelen.
De directeur behoort niet meer te zijn dan
PIERROT.
Door GUY DE MAUPA.SSANT.
Vertaald door J. P.
Da weduwe Lafèvre was 'n vrouw van
buiten", zoo'n halve boerin met linten en
strooken aan de hoed, zoo'n mensch, dat haar
taal radbraakt, dat deftig doet in publiek en
haar grof en aanmatigend wezen bedekt achter
'n opgedirkt, mal uiterlijk, evenals ze haar
dikke rooie handen bedekt met handechoenen
van crn zij d 9.
Z} hield 'n meid, Rosa gebeeten, 'n braye,
eenvoudige ziel.
De twee woonden samen iu 'n klein huisje
met groene blinden, ergens aan 'n weg in
Normandië, in 't hartje van Canx.
Vóór hmnne woning was 'n kleine tuin, en
daarin kweekten zy groenten.
En ziet, op 'n nacht werd hun 'n dozijn
nien ontstolen.
Zoo gauw Rosa de diefstal bemerkte, ging
ie haar meesteres waarschuwen, die in haar
wollen onderrok beneden kwam. Dat was me
'n schrik en 'n wanhoop. Er was gestolen, ze
hadden vrouw Lefèrre bestolen I ze stalen
das hier in 't land l en dat zon wel 'as meer
kunngn gebeuren I
En het tweetal stond verschrikt naar de
sporen der voetstappen te kijken, ze veron
derstelden van alles en babbelden honderd
uit: Kijk 'ns, hierdoor zijn ze gegaan! ze
zgn op de muur gaan staan en toen zy'n ze
naar beneden gesprongen in 't perk."
Ze waren nn bang geworden. Hoe konden
ze nu ooit weer rustig slapen !
Het gerucht van de diefstal verbreidde zich.
Baren kwamen aangezet, constateerden, rede
neerden om 't hardst, en hè1 1 weetal gaf telkens
weer hunne opmerkingen en meeningen ten
beste.
'n Landbouwer uit de buurt ried: Je
moest 'n hond hebben!"
Ja, dat was zoo, 'n hond moeiten ze hebben,
al waa 't alleen om aan te slaan". Geen
groote hond, goeie genade l wat zouden ze
mqt 'n groote hond beginnen ? Die zou hun,
de ooren van 't hoof4 eten l Nee, 'n kleine
hond, 'n kleine fidel, die flink keft!
Toen vrouw Lef f re weer met Rosa alleen
president van de schoolvergadering. Men
late de fictie varen dat hij in het middel
punt van het onderwij» aan de geheele
school kan staan. Zelfs wanneer een leeraar
solliciteert, is het nit den booze, dat men
aan den directeur andere inlichtingen
vraagt, dan die betrekking hebben op de
gezindheid en de beteekenia van den leeraar
voor de algemeene schoolorde. Het oordeel
over den leeraar als onderwijzer behoort
aan deskundigen te worden overgelaten.^Er
is natuurlijk ook geen sprake van, dat a
inspecteur als zoodanig kan gelden voor alle
leeraren. Acht of meer onder wij
scoryphaeën in verschillende vakken of paren
van vakken zouden er noodig zijn.
Steeds grooter wordt de vrees voor een
republikeinsche inrichting van middelbare
scholen; steeds sterker het streven, om het
directeurschap ten nadeele van het
vakleeraarschap tot een gewichtig ambt te
maken. Daardoor komt de directeur in een
heel zonderlinge en onbehoorlijke verhou
ding tot de overige leeraren van de school
te staan. Hij heet de gezaghebbende en de
verantwoordelijke persoon en in werkelijk
heid kan er bij hem noch van gezag, noch
van verantwoordelijkheid boven die van de
leeraren sprake zijn. Ja met groote
macht kan hij worden bekleed, maar deze
kan niet berusten op de natuurlijke ver
houdingen. Alleen voor het domme, groote
publiek kan hij de man van de school zijn.
Het komt dan ook voor, dat de degelijkste
menschen onder de leeraren niet te vinden
zijn voor het directeurschap, dat hen met
een aureool omgeeft, waar de heiligheid
ontbreekt.
Een rationeele regeling zou toch zoo voor
de hand liggen. Niemand tot leeraar be
noemd, of hij moet voor het onderwijs in
zijn vak bekwaam en geschikt zijo. Het
directeurschap in hoofdzaak een admini
stratieve betrekking. Banoeming daartoe
nit de leeraren, die minstens tien j aren aan
de zelfde school zijn werkzaam geweest en
dan naar anciënniteit ('t getal dienstjaren).
Daarvoor eenige yerhooging van inkomen,
waardoor de pensioensgrondslag meteen de
hoogte zou ingaan. Verplicht ontslag pp
65-j»rigen leeftijd. Wie de betrekking niet
wenschte, moert er voor kunnen bedanken,
uitgezonderd de jongste van hen die er voor
in de termen vallen.
Wat ziet men nu dikwijh gebeuren?
Esn of andere beginneling, door eerzucht
gedreven en niet weerhouden door een ge
voel van bescheidenheid tegenover ouderen,
bij wier staat van dieast de zijne in het
niet verzinkt, weet de betrekking machtig
te worden. Deze oudere collega's, daardoor
gestempeld tot sukkelaars in de oogen van
het groote publiek en de leerlingen. Da
jonge titularis bij sollicitaties de man die
over hen inlichtingen heeft te verschaffen.
De notabelen van de plaats tot de meening
gebracht dat ze voor de sehool genoeg doen,
als ze zich maar met hem bemoeien: en dat
zazich zonden encanailleeren, als ze eren veel
notitie van de leeraren gingen nemen.
De directeur, die in werkelijkheid niet
meer is dan een stootkuesen tussohen de
dienstbrievenslokoppMi in Den Haag of op
de gemeente-secretarie, de oudera der leer
lingen en de leeraren, er op uit, om den
schijn te verwekken of te bestendigen, dat
met hem de school staat of valt; groote
neiging in hem om in te grijpen in werk
waar hij met zijn bande a afblijven moest;
voorliefde voor het instituut van tijdelijke
leeraren, die hij geheel naar zijn hand kan
zetten; gretig aanwenden van invloed, be
halve büsollicitaties, ook bij het plaatsen
van kost leerlingen; betoon van gunst of
ongenade bij het maken van den rooster en
de verdeeling der lessen. Eikend moet
warden, dat daarbij een zekere
groot-menBohelijke edelmoedigheid eerder regel dan
uitzondering is, maar daar mossten de ver
houdingen geen aanleiding toe geven.
Teekenachtig is, dat naast de
vakrereeniging van alle lesraren er een
vereeniging van directeuren is opgericht.
Als de positie van deze laatsten op de
natuurlijke verhoudingen berustte, zou daar
geen sprake van kunnen zijn, ze zou een
onding wezen. Niet te verwonderen dan
iiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimtHniiiiiniiiiiiniiiiimiiiiiitiMiiiimiiiiitiMi
was, besprak ze lang 't voor en tegen van 't
denkbeeld, 'n hond te nemen. Ze dacht na,
ze zag in gedachte 'n groote bak met eten...
dat schrikte haar af ea ze maakte honderd
bezwaren; want ze behoorde tot dat slag
boerenvrouwen, die altijd centen in den zak
hebben om ze op straat met veel vertoon te
geven aan 'n bedelaar, of wel aan de
Zondagacollecten.
Rosa hiel veel van dieren, za kwam op
haar beurt met luid r beweringen aan en hield
die hardnekkig vol. Het einde van de zaak
was, dat ze 'n hond zouden nemen, 'n kleine
hond.
Ze gingen op de zoek, maar vonden alleen
groote honden, doorjagers om van te rillen.
De kruidenier in Rolleville had wel 'n hee'.e
kleine dito, maar hy' won er 'n gulden voor
hebben, omdat hy 't dier had groot gebracht.
Vrouw Lefèvre verklaarde, dat ze wel 'n
keffer won onderhouden, maar er een koopen,
daarvoor bedankte ze lekker.
De bakker, op de hoogte van den toestand,
bracht op 'n morgen in z'n wagen 'n vreemd
soortig geel diertje mee, bijna geen pooten,
met 't lijf van 'a krokodil, den kop van 'n
vos en 'n staart als 'n trompet, 'n echte pluim,
zoo groot als 't heele beest zelf. Een van de
klanten wou hem kwijt zijn.
Vrouw Lefèroe was verrukt o ver dat mon
ster van 'n mops, die niets kostte. Rosa
kuste hem en vroeg toen hoe hij heette.
Pierrot," antwoordde de bakker.
Het dier werd geïnstalleerd in 'n ouwe
zeepkist, maar eerst kreeg hg wat water ta
drinken. Hij dronk. Toen kreeg hij 'n stuk
brood. Hij at.
Verontrust dacht vrouwLefè7re bjj zichzelf:
als hij hier eenmaal goed gewend is, zullen
we 'm loslaten. Dan zal hij zelf wel hier en
daar wat te eten vinden "
Hij werd ook losgelaten, maar was er niet
minder hongerig om. Eigenlijk blafte hij alleen
om z'n portie te krijgen, maar dun blafte hij
ook met woede.
Iedereen kon veilig in den tuin komen.
Pierrot ging alle komenden kwispelstaartend
tegemoet en zweeg hardnekkig.
Ondertusschen was vrouw Lafèvre aan dat
beest gewend geraakt. Ja, ze git g zelfs van
'm houden, en nu ea dan voerde ze hem 'B
stukje brood, gedoopt in de saus op haar
eigen bord. Maar, ze had heelemaal niet
gedacht aan de belasting, en toen men van
haar vier gulden k we.no. opeischen, astublieft,
ook, dat ze in de grootst mogelijke stilte
en geheimzinnigheid werkt, waar maar
voor heel enkele gevallen van wordt afge
weken.
Kunstmatig en opgeschroefd, ja met een
dommekracht omhoog gebracht is dus de
hiërarchie onder het personeel van het
Middelbaar Onderwijs. In nauw verband
daarmee staat het ongelooflijk verzuim, dat
men nu na bijna vijftig jaar practijk, waarin
het onderwijs een kolossalen omvang heeft
verkregen, nog maar altijd nalaat bij de
recruteering van leeraren uit allerlei krin
gen, zich er van te gewissen, of ze werkelijk
voor het onderwijs geschikt zijn, en dat
men zelfs geen gelegenheid tot oefening in
de onderwij skunst geeft. Het gaat nog altijd:
't verstand komt met het ambt, hoeveel
leerlingenzielen er ook de dupa van worden.
't Gevaar van verongelukken van wie een
maal leeraar zijn, steeds dreigend. Maar de
reddingsdienst in den vorm van het direc
teurschap floreert; wee echter den leeraar
die er zijn hoop op bouwt. Als hij zich zelf
niet kan redden, is hij een verloren man.
Ging de overheid den weg naar zee (in
dit geval de vorming van leeraren) ver
beteren, die reddingsdienst zou in beteekenis
verliezen, en de hiërarchie zoa met de
oude sleur moeten breken, 't Lijkt of men
het water troebel houdt, om er te beter in
te kannen visschen. Tientallen van jaren
is op verbetering aingedrongen en men zou
zeggen, dat er niemand inspecteur zou willen
wezen, zoolang die verbetarins; uitblijft.
Maar ook die inspecteurs zijn slechts voor
een klein deel van hun ambt geschikt en
bevoegd tot pordeelen. Toen voor tien jaar
de beide vorige inspecteurs in 't openbaar
door den heer Kerdijk werden afgemaakt,
was er niemand die het voor hen opnam.
Als men ben verantwoordelijk stelde voor
allerlei directeursbenoemingen, was dat wel
te verklaren. Maar het was toch zielig om
aan te zien, vooral wanneer men bedacht,
dat de heer Kerdijk beter had gedaan met
zich tegen het stekel van hiërarchie te koeren,
dan tegenperstmen. Als men bij het toekennen
van gezag en macht de natuurlijke ver
houdingen niet in den bek durft zien (deze
mogen al of niet in strijd zijn met de
traditioneele), levert men zijn zaak over aan den
duivel.
Die natuurlijke verhoudingen nu brengen
mee, dat er moeten zijn:
I. Leeraren, behoorlijk wetenschappelijk
gevormd en paedagogisch mondig vóór ze
tot hun taak geroepen worden.
II. Aan iedere school een directeur, in
den regel de oudste der leeraren, die hun
vergaderingen leidt, waarin onder de alge
meene wetten en reglementen de
schoolaan gelegen heden worden geregeld, en die
balast wordt met de algemeene zaken van
schoolhutshouding.
III. Inspecteurs, die deskundigen zijn in
de vakken vao hun bemoeiingen.
iiiinimiiiiiiiiiiiiHiiiliiniiiiiiillliii
Gr. Z. N. F.
iiniiiiiifiitiiHijifiitiiiiiiiiiiiiiiiiii
VILHELM KEAO, Majoor von Knarren en
zijn vrienden. Uit het Noorseb, door
Jhr. L. Optennoord. Van Holkema &
Warendorf, Amsterdam. 1910.
Twee verwonderingen zgn het, die groote
oogen opletten, wanneer men dit boek ge
lezen he*ft.
En dan is er nog een kleine supplementaire
verbazing, hoe 't mogelijk is zoo'n onsmakelijk
karikatnurtje op een volstrekt niet
platgrappig werk te plakken. Indien deze ver
siering zeker publiek in den waan brengen
moet, dat hier dan de zoo vurig begeerde
B'.yde Kunst voorbanden is, staat het te ver
wachten, dat die lezers, in blijde verwachting,
zeer teleurgesteld zullen worden, want het
boek ia nog big", noch moppig, Mark
Twainof Jerome-achtig.
Het is enkel zeer vreemd, en ziedaar de
vier gulden, j off er l" voor zoo'n kleine keffer,
die niet eens aansloeg, toen viel ze haast
flauw van ontzetting. Z3 besloot zich dadelijk
van Pierrot te ontdoen.
Niemand wou 'm hebben, niemand, in den
heelen om' rek. Toen besloot ze andere maat
regelen te nemen, en wel om hen mergel
te laten proeven'.
Mergel proeven, of mergel eten, dat liet
je alle honden dosn, die je wou kwijt zijn l
Midden op 'n grcote vlakte ziet men 'n
soort hut, of liever, 'n klein rieten dak j e, dat
op den aardbodem staat. Dit is de ingang
van den mergel-put, 'n groote rechte put,
twintig meter diep, die toegang geefc tot 'n
reeks mijnen. Een keer per jaar wordt in die put
afgedaald, dat gebeurt in den tijd dat de grond
bemest wordt met mergel. Verder dient de
put tot kerkhof voor veroordeelde honden;
jammerkreten, woedend en wanhopig geblaf,
akelig gejank dringt door tot den voorbij
ganger, en als men zich over de put heenbuigt,
ruikt men 'n afschuwelijke stank van ver
rotting. Da honden van jagers en herders
vluchten vol ontzetting weg van dat hol van
ongerechtigheid. Ontzettende drama's worden
daar in 't donker afgespeeld. Wanneer 'n
dier gedurende tien of twaalf dagen onderin
heeft liggen zieltogen, zich voedende met de
walgelijke overblijfselen van zijn voorgangers,
wordt er opeens 'n ander dier bij gegooid,
sterker en grooter. Daar staan ze tegenover
elkaar, alleen, uitgehongerd, met glinsterende
oogen. Angstig en weifelend beloeren en
vervolgen ze elkaar. Maar de honger hitst
ze op, ze vallen elkander aan en worstelen
hevig en verwoed; ten slotte wordt de zwakke
door de sterkere opgegeten, levend verslonden.
Toen er besloten was, dat Pierrot mergel
zou proeven", werd uitgekeken naar iemand
die 't plan ten uitvoer zou brengen. De
wegwerker, die de weg omspitte, vroeg tien
stuivers voor de tocht. Dat vond vrouw
Lefê?re ongehoord.
De duwelstoejager van haar buurman was
tevreden met vijf stuivers; dat vond ze tög
te veel, en toen Rosa opmerkte, dat 't veel
beter waa, Pierrot zelf te dragen, omdat hij
dan onderweg niet mishandeld zou worden
en ook niets kwaads zou vermoeden, toen
werd besloten zeli te gaan tegen 't vallen
van den avond. Hij kreeg dien avond nog
'ja. lekker soepje met 'n kluitje boter er in.
Tot den laatsten droppel likte hij 't op, en
terwy'l hij kwispelstaartte van genoegen, nam
reden van de eerste
verwondering-boreabedoeld.
Het is vree ad in dien zin, dat men niet
precies weet, wat men ar aan heeft en geneigd
is allereerst de vertaling te beschuldigen,
het werk verwaterd te hebben. Nu zal men
zeker daar de vertaling geen groot onrecht
mee doen, want al klinkt dese ook niet foutief,
dat zg gevoelig, gevoels- en rytmisch nauw
keurig zou zg'n, bestaat alle reden te be
twijfelen.
Zie b.v. dit stukje, dat een meisjesportret
wil geven :
Rabekka zag er al te opgeschoten en mager
nit. Haar in huis vervaardigde, armoedige
zwarte japon, hing om haar afbangende schou
ders en smalle heupen en werd om bet middel
vastgehoudendoor een bruine ceintuur, waar
aan een oude, gladgeslepen zilveren gesp,
het eenige sieraad hetwelk ze bezat.
Op haar hoofd droeg ze een platten
stroohoed, die over beide ooren heengebogen werd
door middel van een zwart lint, hetwelk ze
met een strik onder de kin vastknoopte.
Haar voeten staken in zware laarzen, welke
een schoenmaker uit het dorp waar ze van
daan kwam in elkaar geklopt bad" enz. Ik
cursiveerde eenige van de hinderlijkste ver
schijnselen in dit on/raai stukje proza, doch
ook overigens zal het den opmerkzamen
lezer wel duidelijk zijn, dat deze aioome zin
netjes, die op een sukkaldrafje achterelkaar
aankomen, met een overdaad van voorzetsel
beid in, in het oorspronkelijk er zoo niet
uitgezien hebben. De vertalende dames en
heeren zijn echter gewoonlijk al blij indien zij
den redely'ten zin van den vreemden schrij
ver in een betamelijk schoolhollandich onge
veer kunnen weergeven, zich om meer te
bekommeren, brengt hun roeping, en eigen
lijk gezegd ook hnn aardeche belooning, niet
mee.
Zoo kunnen wij das enkel bevroeden, dat
ons op deze wijze menige taalschoonheid
onthouden wordt en dienen in elk geval
het hinderlijk ontbreken hiervan niet te
wijten aan den auteur, omdat immers enkel
hst ,,ramlend ril" van z$n schepping ons
voor oogen gesteld wordt.
Maar zelfa dan nog blyft 't tamelijk duister
wat voor soort menschen deze Denen zijn,
en wat een Deense h schrijver met zg'n lite
ratuur by zyn landgenoot en baoogt en bereikt.
Het biek be?at studies, tafreelen nit het
leven in den aanvang der 19e eeuw. In de
eerste helfr, Majoor von Knarren» vroolijke
lotgevallen &eheeten, tracht de schrijver een
figuur uit dien tijd ten voeten uit te beelden
en men kan, ofschoaa 't niet fijn, niet diep
of volledig gebeurt, zeggen dat er een portret
van komt.
Hoe deze eind-ISa eeuvsche hoawdegen,
geraasmakend onstuimig, maar overigens zoo
kwaad niet, bjjna met de kanonnen van zijn
fort het dorp bombardeert, waar de herbergier
woont, die hem zeker vat por t wij n meeleve
ren wil; hoe hy een aantal verkleede
vrouwmenschen, bg ontstentenis van de manlijke
bevolking, tegen een troep losbandige
Engelsche matrozen aanvoert en... de over
winning behaalt, ongeveer als wy bij
QuatreBrat overwonnen, door onze strijdbare man
nen telkens in een andere broek een ander
regiment te doen voorstellen; hoe hij om
zg'n toorn te koelen ruzie zoekt en duelleert;
ten slotte hoe hij uitgebreid en plechtig
ceremonieel zy'n verjaardag viert, dat verne
men wij alles in zinnen van gelijke soort als
boven ter nadere beschouwing werden aan
gehaald", en nu zou men drommels graag
weten of het oorspronkelijk vél meer fijnheid,
zuiverheid en beeldende kracht bezat, zoodat
het onsamenhangeu ie, het oppervlakkige,
rulle en hortende alleen des vertaler e schuld
vergroeien.
Men gevoelt zich soms waarlijk verbijsterd
zoo gauw en in-eens als een verhaal nit is,
terwijl het toch nauwly'ks begon, den lezer
latend voor een heir" of een meir" van
f ragen, die zelfs de vecht van dat meir"
niet oplossen kan. Zit hier meer achter?
moet men denken. Zyn wij Hollanders mis
schien maar zoo traag vaa inzicht en
pbantaisie, dat wij nog maar enkele omtrekken
gewaar worden, waar een Deen reeds een
volkomen beeld voor oogen heeft? Worden
zulke episodes in des geweldigen Majoors
iiliiiiMimiMiimiilliimiMiiiiiMiiiiiiiimiiMMttmilMHililiiiiiiiimMiiiii
Rosa hem op en droeg hem in haar voor
schoot weg.
Met graote passen liepen ze over de heide
als 'H paar stroops.ere. Daar zagen ze de hot
al in de verte liggen, spoedig hadden ze die
bereikt; vrouw Lsfèvre boog zich over de
put heen om te luis eren of er 'n dier in jankte.
Neen, niets te hooren. Rosa kuste 't dier
al weanende, toen wierp ze hem in de opening
en beiden luisterden gespannen: eerst 'n doffe
slag, toen de scherpe kreet van 'n gewond
dier, toen tal van k!eine smartelijke kreetjes,
wanhopig geblaf en 't jankende gehuil van
'n hond, die smeekend staat te blaffen, den
kop naar boven gericht, naar de opening toe.
Hy blafte, blafte, blafte.
De twee weiden als bevangen door schrik
en berouw, door'n waanzinnige en onverklaar
bare angst; ze liepen hard weg. En toen Rosa
harder liep, riep vrouw Lefèvre: Rosa, wacht
dan toch! wacht dan toch op me."
's Nachts hadden ze de vreeselij kste nacht
merries.
Vrouw Lefèrre droomde, dat zij aan tafel
ging zitten om haar soep ie eten, en toen
zij de soeptrien open deed, lag Pierrot er in.
Hy sprong er uit en beet haar in den neus.
Ze werd wakker en meende hem nog te hooren
blaffen..., ze luisterde..., neen, ze had zich
vergist. Toan sliep ze weer in en droomde,
dat ze op 'n groote weg liep, 'n eindeloos
eindeloos lange weg. Daar zag ze op eens
midden op den weg 'n mand staan, 'a groote
boerenmand, geheel alleen; ze was bang voor
die mand. Maar eindelijk maakte ze die toch
open. Pierrot lag er in, hy beet naar haar
hand en liet die niet los; radeloos liep ze
weg, met den hond aan den arm hy hield
stevig vast.
Bij 't krieken van den dag stond ze op
en rende half waanzinnig naar de mergelput.
Hy blafte, blafte steeds de heele nacht
had hy geblaft.
Snikkende riep ze hem met allerlei lieve
naampjes. Hij beantwoordde ze met al de
teederheid die in 'n hondenstem kan liggen.
Toen wou ze hem terug zien, en deed de
belofte hem tot zy'n dood toe gelukkig te
maken.
Ze liep naar den putbewaarder, belast de
mergel er nit te halen, en vertelde hem haar
zaak. Zwygend hoorde hy toe.
Toen ze klaar was, zei hy': U wilt dus
weer uw keffer terug hebben 7 goed, voor
twee gulden, kunt u 'm krygen."
leven om ach zelf gegeven, als verhaal, of
dienen ze enkel ter karakteristiek van de
majoorsfiguur?
Er is 200 een historie van Majoor von
Knarren en het Spook waaraan men nn in 't
geheel niet weet wat men heeft.
Op de buitenplaats van des majoors vriend
zegt men dat het spookt. Er is daar geregeld
een jonge dame met bleek gelaat en donkere
oogen ea een gaplooiden kraag te zien, die
?het den bedienden maar heel lastig maakt
Majoor von Knarren, allesbehalve
by'geloovig, zal die zaak wel eens onderzoeken
en gaat een nacht in het verlaten huis slapen,
na zich eerst enorm versterkt te hebben aan
rundrleesch en rijnwijn. En zie! ook hem.
verschijnt de bleeke dame met den geplooiden
halskraag, zelfs verscheidene malen en zy'
lokt hem in zy'n nachthemd ter deure uit om
in den tuin geheimzinnige wenken te geven...
Hoe het dan ook was of niet was, zeker
is het dat sedert dien avond de dame met
den geplooidea kraag nooit meer op Mon
Plaisir werd gezien. Wel werd er verteld dat
de majoor en de consul op een dag, laat in
den hei f at, eigenhandig in den grond waren
gaan graven, aan den oostkant van het huis.
Ook weid er bij verteld dat de beide heeren
ten laatste een kinderlykje hadden gevonden,
hetwelk ze in alle stilte door den predikant
een christelijke begrafenis... hadden laten
geven. Maar wat daar van aan was, is niemand
ooit te weten kunnen komen, want zoowel
de consul als de majoor bewaarden altijd het
diepst stilzwygen, wanneer iemand de ge
schiedenis begon aan te roeren van het spook
op Mon Plaisir."
Dat ij nu wel heel makkelijk, maar zoo
komen wij, lezers, niet uit met den echryver.
Wy zouden hem aan zy'n ja-je willen vast
gry'pen en vragen: ja maar, hoe zat dat nu?
Wat beteekende dat nn? Wie was die hals
kraag-dame en wat was dat kinderlykje? En
had 't iets met de familie van den consul
uitstaande? Maar de auteur ontrekt zich ge
wetenloos aan alle nadere opheldering door
haastig zy'n pen in de pot te doopen voor
een nieuwe historie en wy mogen alleen
voor ons zelf uitmaken hoe wy zg'n spook
verhaal willen opvatten: als een onnoozel
bedenksel, waar de schrg ver zelf geen mouw
aanpassen en geen slot aan vinden kon of
als een stemmings- of zedebeeld. Maar in dit
laatste geval is het byrter onsuggestief ver
teld en lykt bovendien de geheele sfeer, met
dien zeer positief ongeloovigen majoor daarin,
ganschelyk leeg van zulke dingen....
Zoo big f t dit een eenwig en tamelijk bot
raadsel, dat overigens zeer goed den geheelen
geest van het boek illustreert.
Het is alles zoo een beetje bot gegeven,
wat stug en eigenzinnig, alsof het den schrijver
ten slotte niet schelen kan, dat de lezer hem
niet begrijpt. En daar dit het karakter van
vele Noorsche boeken is, moet men wel
gelooven, dat, naast die gebrekkige vertalingen, het
verschil in volksaard voor ons deie literatuur
moeilijk te doorzien maakt.
De tweede helft van het boek over De
vrienden dei Majoor» in Paradij», geefc dan
meer volledige verbalen, romantisch avon
tuurlijk, by' wijle zeer sentimenteel, maar ook
aardig, rntg karakteristiek. Kwam echter
uit de avonturen des majoors wel zoo een
luidruchtige, vloekende, spoorrinkelende
grombaard naar voren, by deze vertelsels ziet
men eigenlijk nooit met wien men te doen
heeft. Noch de regimentschirurgyn, noch de
magister, noch zelfs de verloopen luitenant
worden ons eenigermate zichtbaar voor het
oog desgeestes. Onze belangstelling moet het
dan maar doen met de kleurige verhalen op
zichzelf en daar bjj erkennen, dat wij dergelijke
vertellingen de laatste jaren in onze eigen
taal lazen, die vrij wat stemmender en echter"
van atmosfeer waren. Ik denk hier b.v. aan
Silhouetten en Onder dt Republiek van L. S.
Maar ofschoon oppervlakkig en niet voort
durend interessan t, bevatten die vertelsels toch
genoeg vroolykheid en eenvoudige
menachely'kheid om even een lach en een eenvoudig
ontroerinkje te wekken en is men den schrijver
tenslotte dankbaar, dat by' die andere ver
wondering een groote, blijvende en niet
osplezierige ditmaal by' ons heeft gewekt over
het vreemde leven van vroeger dagen, waarvan
Twee gulden l je zoudt 'n mensch laten
doodschrikkenl... twee gulden."
Dacht u soms, dat ik m'n touwen en m'n
katrollen en al m'n rommel daarheen zou
sleepen met m'n jongen, en me dan nog in
m'n beenen laten bi^tsn door die vervloekte
keffer... en dat allemaal voor niks, alleen
om 't genoegen te hebben u 'c beest terug
te geven l Dan hadt u 'm d'r maar niet moeten
ingooien l"
Verontwaardigd stapte ze op.
Twee gulden!"
Thuis vertelde ze aan Rosa de aanmati
gingen van den putbewaardar. Rosa, altijd
meegaande, herhaalde:
Twee gulden! dat is aardig wat geld,
juffrouw!"
Maar," ging ze verder, als we die arme
keffer nou 'os wat eten toegooideu, hy' zal
anders sterven van honger."
Verheugd stemde vrouw Lefèvre hiermee
in, en daar gingen ze met een groot stuk ge
smeerd brood op weg. Ze sneden 't in kleine
stukken en wierpen die een voor een in de
put; beurtelings spraken ze den hond toe.
Zoo ganw hy 'n stuk op had, blafte hy om
'n volgend.
Ze gingen er 'a avonds heen, ze gingen er
's morgens heen. Maar eindelijk gingen ze er
voor 't laatst heen: want op 'n morgen,
toen zy op 't punt waren den eersten brok
te laten vallen, weerklonk op eens 'n geweldig
geblaf in de put, er waren er nu twee! er was
'n andere hond bggegooid! 'n groote hond.
Pierrot," riep Rose.
En Pierrot blafte, blafte.
Toen begonnen ze hem 't voedsel toe te
werpen, maar telkens hoorden ze 'n vreeseigke
stampij, toen de jammerlijke kreten van Pier
rot, gebeten door zg'n metgezel, die veel sterker
was dan hij en die alles op at.
Vergeefs riepen ze telkens:
't Is voor jou, Pierrot."
Maar hy' kreeg nooit iets; d&twasdnidelgk.
Verschrikt keken de twee vrouwen elkander
aan. Toen zei vrouw Lefèvre bits: Ik kan
toch moeilijk al de honden gaan voeren, die
daarin gegooid zullen worden. We moeten
de zaak opgeven."
Overstelpt door 't schrikbeeld van al die
honden, "die op hoor kosten leven zouden,
ging ze heen; 't overschot van 't brood nam
ze mee en at 't onderweg op.
Rosa volgde en telkens bracht ze haar
voorschoot aan haar oogen.