De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 17 juli pagina 2

17 juli 1910 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

-2 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD V O O R N E D E R: LA N D. No. 17=25 uren-wet ia de snippermand wierpen, kunnen-wij niet voorspellen. Evenwel meenen wij te mogen ver wachten, dat de indruk van het listige stuk der Easchedéache heeren wel eenigszins verzwakt is geworden door het bekend worden van de gewelddaad, door hen op hetzelfde oogenblik gepleegd. F. v. D. GOES. KRONIEK. SOUVENT FEMME VAEIE. Ach!" zei gapend een oude heer in de tram, wat verveelt me dat gehaspel over de Encycliek in die krant!" Deze heer legde de N. B. Cl. naast zich met een gebaar van het-moe-zyn. Dat is nu," ging hij verder, dag in dag uit een uit pluizen van wat de internuntius gezegd heeft, van wat de Osservatore zei, van wat de Paus bedoeld heeft, bedoeld mag heb ben of misschien ah hu het anders gezegd bad anders bedoeld had... Vervelend l" Er was even een stilte. Toea zei zijn buurman: En weet je nog van dat eerste opstel ? Daar zei de redactie: wat een drukte wordt er toch gemaakt over die Encycliek. Dat is een rondschrij ven van een priester in Rome... Wat hebben wij daar nu mee van doen!" Ja!" schudde de ander zijn hoofd. Deze had blijkbaar niet het geloof in deftige en gepondereerde kranten, dat men toch moet hebben. Ontboezemingen over Onderwijs toestanden 1. Eoerenbedrog in de hiërarchie van het Middelbaar Onderwijs? Hoogere Burgerscholen zijn een leelijk groéisel van de laatste halve eeuw. Schoon was het ideaal, dat Tèorbecke bij de wette lijke regeling van het Middelbaar Onderwijs voor den geest zweefde, maar wat is er in de werkelijkheid van geworden I Leeraar, Directeur, Inspecteur, ziedaar de hiërarchische trap, waarby dan meer of minder schuchter de Cbmmissiëa van Toe zicht om den hoek komen gluren. Twee inspecteurs beheerschen hetgeheele land. Groot is het getal directeuren in iedere inspectie. Sjms staan er meer dan twintig leeraren onder n directeur. Al die leeraren zijn specialiteiten in een lange reeks van vakken en onderdeelen van vakken. De specialiseering betrefc niet alleen de leerstof, maar ook de methodiek en de paedagogiek van ieder vak. ledere leeraar staat of moet staan voor zyn vak «n ook voor het onderwijs daarin. Van be hoorlijke tuchtmiddelen moet hij gebruik mogeu en kunnen maken. ?'N u is het zeker gemakkelijk in allerlei combinaties een drietal leeraren van de zelfde school aan te wijzen, wien stuk voor stuk het werk niet uit de banden zou kun nen worden genomen door n en den zelfden persoon, al was hu ook de knapste uit het geheele land. Het verschil met het lager onderwijs, waarby terecht op wijziging van het hate lijke artikel 21 van de wet wordt aange drongen, springt in het oog. Aan een lagere school laat herzien denken, dat een hoofd krachtens zijn bevoegdheid en zijn studie strik voor stuk aan al zijn onderwijzers het werk uit de hand kan nemen, al zou het hem zeker in de practijk ook wel tegen vallen. -Maar voor de middelbare school is daar geen denken aan. Wat zou dus meer voor de hand liggen dan een zoo groot mogelijke decentralisatie onder het leeraarspersoneel? Dégezamenlijke leeraren behooren onder de algemeene wetten en reglementen den gang der zaken op hun school te regelen. De directeur behoort niet meer te zijn dan PIERROT. Door GUY DE MAUPA.SSANT. Vertaald door J. P. Da weduwe Lafèvre was 'n vrouw van buiten", zoo'n halve boerin met linten en strooken aan de hoed, zoo'n mensch, dat haar taal radbraakt, dat deftig doet in publiek en haar grof en aanmatigend wezen bedekt achter 'n opgedirkt, mal uiterlijk, evenals ze haar dikke rooie handen bedekt met handechoenen van crn zij d 9. Z} hield 'n meid, Rosa gebeeten, 'n braye, eenvoudige ziel. De twee woonden samen iu 'n klein huisje met groene blinden, ergens aan 'n weg in Normandië, in 't hartje van Canx. Vóór hmnne woning was 'n kleine tuin, en daarin kweekten zy groenten. En ziet, op 'n nacht werd hun 'n dozijn nien ontstolen. Zoo gauw Rosa de diefstal bemerkte, ging ie haar meesteres waarschuwen, die in haar wollen onderrok beneden kwam. Dat was me 'n schrik en 'n wanhoop. Er was gestolen, ze hadden vrouw Lefèrre bestolen I ze stalen das hier in 't land l en dat zon wel 'as meer kunngn gebeuren I En het tweetal stond verschrikt naar de sporen der voetstappen te kijken, ze veron derstelden van alles en babbelden honderd uit: Kijk 'ns, hierdoor zijn ze gegaan! ze zgn op de muur gaan staan en toen zy'n ze naar beneden gesprongen in 't perk." Ze waren nn bang geworden. Hoe konden ze nu ooit weer rustig slapen ! Het gerucht van de diefstal verbreidde zich. Baren kwamen aangezet, constateerden, rede neerden om 't hardst, en hè1 1 weetal gaf telkens weer hunne opmerkingen en meeningen ten beste. 'n Landbouwer uit de buurt ried: Je moest 'n hond hebben!" Ja, dat was zoo, 'n hond moeiten ze hebben, al waa 't alleen om aan te slaan". Geen groote hond, goeie genade l wat zouden ze mqt 'n groote hond beginnen ? Die zou hun, de ooren van 't hoof4 eten l Nee, 'n kleine hond, 'n kleine fidel, die flink keft! Toen vrouw Lef f re weer met Rosa alleen president van de schoolvergadering. Men late de fictie varen dat hij in het middel punt van het onderwij» aan de geheele school kan staan. Zelfs wanneer een leeraar solliciteert, is het nit den booze, dat men aan den directeur andere inlichtingen vraagt, dan die betrekking hebben op de gezindheid en de beteekenia van den leeraar voor de algemeene schoolorde. Het oordeel over den leeraar als onderwijzer behoort aan deskundigen te worden overgelaten.^Er is natuurlijk ook geen sprake van, dat a inspecteur als zoodanig kan gelden voor alle leeraren. Acht of meer onder wij scoryphaeën in verschillende vakken of paren van vakken zouden er noodig zijn. Steeds grooter wordt de vrees voor een republikeinsche inrichting van middelbare scholen; steeds sterker het streven, om het directeurschap ten nadeele van het vakleeraarschap tot een gewichtig ambt te maken. Daardoor komt de directeur in een heel zonderlinge en onbehoorlijke verhou ding tot de overige leeraren van de school te staan. Hij heet de gezaghebbende en de verantwoordelijke persoon en in werkelijk heid kan er bij hem noch van gezag, noch van verantwoordelijkheid boven die van de leeraren sprake zijn. Ja met groote macht kan hij worden bekleed, maar deze kan niet berusten op de natuurlijke ver houdingen. Alleen voor het domme, groote publiek kan hij de man van de school zijn. Het komt dan ook voor, dat de degelijkste menschen onder de leeraren niet te vinden zijn voor het directeurschap, dat hen met een aureool omgeeft, waar de heiligheid ontbreekt. Een rationeele regeling zou toch zoo voor de hand liggen. Niemand tot leeraar be noemd, of hij moet voor het onderwijs in zijn vak bekwaam en geschikt zijo. Het directeurschap in hoofdzaak een admini stratieve betrekking. Banoeming daartoe nit de leeraren, die minstens tien j aren aan de zelfde school zijn werkzaam geweest en dan naar anciënniteit ('t getal dienstjaren). Daarvoor eenige yerhooging van inkomen, waardoor de pensioensgrondslag meteen de hoogte zou ingaan. Verplicht ontslag pp 65-j»rigen leeftijd. Wie de betrekking niet wenschte, moert er voor kunnen bedanken, uitgezonderd de jongste van hen die er voor in de termen vallen. Wat ziet men nu dikwijh gebeuren? Esn of andere beginneling, door eerzucht gedreven en niet weerhouden door een ge voel van bescheidenheid tegenover ouderen, bij wier staat van dieast de zijne in het niet verzinkt, weet de betrekking machtig te worden. Deze oudere collega's, daardoor gestempeld tot sukkelaars in de oogen van het groote publiek en de leerlingen. Da jonge titularis bij sollicitaties de man die over hen inlichtingen heeft te verschaffen. De notabelen van de plaats tot de meening gebracht dat ze voor de sehool genoeg doen, als ze zich maar met hem bemoeien: en dat zazich zonden encanailleeren, als ze eren veel notitie van de leeraren gingen nemen. De directeur, die in werkelijkheid niet meer is dan een stootkuesen tussohen de dienstbrievenslokoppMi in Den Haag of op de gemeente-secretarie, de oudera der leer lingen en de leeraren, er op uit, om den schijn te verwekken of te bestendigen, dat met hem de school staat of valt; groote neiging in hem om in te grijpen in werk waar hij met zijn bande a afblijven moest; voorliefde voor het instituut van tijdelijke leeraren, die hij geheel naar zijn hand kan zetten; gretig aanwenden van invloed, be halve büsollicitaties, ook bij het plaatsen van kost leerlingen; betoon van gunst of ongenade bij het maken van den rooster en de verdeeling der lessen. Eikend moet warden, dat daarbij een zekere groot-menBohelijke edelmoedigheid eerder regel dan uitzondering is, maar daar mossten de ver houdingen geen aanleiding toe geven. Teekenachtig is, dat naast de vakrereeniging van alle lesraren er een vereeniging van directeuren is opgericht. Als de positie van deze laatsten op de natuurlijke verhoudingen berustte, zou daar geen sprake van kunnen zijn, ze zou een onding wezen. Niet te verwonderen dan iiiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimtHniiiiiniiiiiiniiiiimiiiiiitiMiiiimiiiiitiMi was, besprak ze lang 't voor en tegen van 't denkbeeld, 'n hond te nemen. Ze dacht na, ze zag in gedachte 'n groote bak met eten... dat schrikte haar af ea ze maakte honderd bezwaren; want ze behoorde tot dat slag boerenvrouwen, die altijd centen in den zak hebben om ze op straat met veel vertoon te geven aan 'n bedelaar, of wel aan de Zondagacollecten. Rosa hiel veel van dieren, za kwam op haar beurt met luid r beweringen aan en hield die hardnekkig vol. Het einde van de zaak was, dat ze 'n hond zouden nemen, 'n kleine hond. Ze gingen op de zoek, maar vonden alleen groote honden, doorjagers om van te rillen. De kruidenier in Rolleville had wel 'n hee'.e kleine dito, maar hy' won er 'n gulden voor hebben, omdat hy 't dier had groot gebracht. Vrouw Lefèvre verklaarde, dat ze wel 'n keffer won onderhouden, maar er een koopen, daarvoor bedankte ze lekker. De bakker, op de hoogte van den toestand, bracht op 'n morgen in z'n wagen 'n vreemd soortig geel diertje mee, bijna geen pooten, met 't lijf van 'a krokodil, den kop van 'n vos en 'n staart als 'n trompet, 'n echte pluim, zoo groot als 't heele beest zelf. Een van de klanten wou hem kwijt zijn. Vrouw Lefèroe was verrukt o ver dat mon ster van 'n mops, die niets kostte. Rosa kuste hem en vroeg toen hoe hij heette. Pierrot," antwoordde de bakker. Het dier werd geïnstalleerd in 'n ouwe zeepkist, maar eerst kreeg hg wat water ta drinken. Hij dronk. Toen kreeg hij 'n stuk brood. Hij at. Verontrust dacht vrouwLefè7re bjj zichzelf: als hij hier eenmaal goed gewend is, zullen we 'm loslaten. Dan zal hij zelf wel hier en daar wat te eten vinden " Hij werd ook losgelaten, maar was er niet minder hongerig om. Eigenlijk blafte hij alleen om z'n portie te krijgen, maar dun blafte hij ook met woede. Iedereen kon veilig in den tuin komen. Pierrot ging alle komenden kwispelstaartend tegemoet en zweeg hardnekkig. Ondertusschen was vrouw Lafèvre aan dat beest gewend geraakt. Ja, ze git g zelfs van 'm houden, en nu ea dan voerde ze hem 'B stukje brood, gedoopt in de saus op haar eigen bord. Maar, ze had heelemaal niet gedacht aan de belasting, en toen men van haar vier gulden k we.no. opeischen, astublieft, ook, dat ze in de grootst mogelijke stilte en geheimzinnigheid werkt, waar maar voor heel enkele gevallen van wordt afge weken. Kunstmatig en opgeschroefd, ja met een dommekracht omhoog gebracht is dus de hiërarchie onder het personeel van het Middelbaar Onderwijs. In nauw verband daarmee staat het ongelooflijk verzuim, dat men nu na bijna vijftig jaar practijk, waarin het onderwijs een kolossalen omvang heeft verkregen, nog maar altijd nalaat bij de recruteering van leeraren uit allerlei krin gen, zich er van te gewissen, of ze werkelijk voor het onderwijs geschikt zijn, en dat men zelfs geen gelegenheid tot oefening in de onderwij skunst geeft. Het gaat nog altijd: 't verstand komt met het ambt, hoeveel leerlingenzielen er ook de dupa van worden. 't Gevaar van verongelukken van wie een maal leeraar zijn, steeds dreigend. Maar de reddingsdienst in den vorm van het direc teurschap floreert; wee echter den leeraar die er zijn hoop op bouwt. Als hij zich zelf niet kan redden, is hij een verloren man. Ging de overheid den weg naar zee (in dit geval de vorming van leeraren) ver beteren, die reddingsdienst zou in beteekenis verliezen, en de hiërarchie zoa met de oude sleur moeten breken, 't Lijkt of men het water troebel houdt, om er te beter in te kannen visschen. Tientallen van jaren is op verbetering aingedrongen en men zou zeggen, dat er niemand inspecteur zou willen wezen, zoolang die verbetarins; uitblijft. Maar ook die inspecteurs zijn slechts voor een klein deel van hun ambt geschikt en bevoegd tot pordeelen. Toen voor tien jaar de beide vorige inspecteurs in 't openbaar door den heer Kerdijk werden afgemaakt, was er niemand die het voor hen opnam. Als men ben verantwoordelijk stelde voor allerlei directeursbenoemingen, was dat wel te verklaren. Maar het was toch zielig om aan te zien, vooral wanneer men bedacht, dat de heer Kerdijk beter had gedaan met zich tegen het stekel van hiërarchie te koeren, dan tegenperstmen. Als men bij het toekennen van gezag en macht de natuurlijke ver houdingen niet in den bek durft zien (deze mogen al of niet in strijd zijn met de traditioneele), levert men zijn zaak over aan den duivel. Die natuurlijke verhoudingen nu brengen mee, dat er moeten zijn: I. Leeraren, behoorlijk wetenschappelijk gevormd en paedagogisch mondig vóór ze tot hun taak geroepen worden. II. Aan iedere school een directeur, in den regel de oudste der leeraren, die hun vergaderingen leidt, waarin onder de alge meene wetten en reglementen de schoolaan gelegen heden worden geregeld, en die balast wordt met de algemeene zaken van schoolhutshouding. III. Inspecteurs, die deskundigen zijn in de vakken vao hun bemoeiingen. iiiinimiiiiiiiiiiiiHiiiliiniiiiiiillliii Gr. Z. N. F. iiniiiiiifiitiiHijifiitiiiiiiiiiiiiiiiiii VILHELM KEAO, Majoor von Knarren en zijn vrienden. Uit het Noorseb, door Jhr. L. Optennoord. Van Holkema & Warendorf, Amsterdam. 1910. Twee verwonderingen zgn het, die groote oogen opletten, wanneer men dit boek ge lezen he*ft. En dan is er nog een kleine supplementaire verbazing, hoe 't mogelijk is zoo'n onsmakelijk karikatnurtje op een volstrekt niet platgrappig werk te plakken. Indien deze ver siering zeker publiek in den waan brengen moet, dat hier dan de zoo vurig begeerde B'.yde Kunst voorbanden is, staat het te ver wachten, dat die lezers, in blijde verwachting, zeer teleurgesteld zullen worden, want het boek ia nog big", noch moppig, Mark Twainof Jerome-achtig. Het is enkel zeer vreemd, en ziedaar de vier gulden, j off er l" voor zoo'n kleine keffer, die niet eens aansloeg, toen viel ze haast flauw van ontzetting. Z3 besloot zich dadelijk van Pierrot te ontdoen. Niemand wou 'm hebben, niemand, in den heelen om' rek. Toen besloot ze andere maat regelen te nemen, en wel om hen mergel te laten proeven'. Mergel proeven, of mergel eten, dat liet je alle honden dosn, die je wou kwijt zijn l Midden op 'n grcote vlakte ziet men 'n soort hut, of liever, 'n klein rieten dak j e, dat op den aardbodem staat. Dit is de ingang van den mergel-put, 'n groote rechte put, twintig meter diep, die toegang geefc tot 'n reeks mijnen. Een keer per jaar wordt in die put afgedaald, dat gebeurt in den tijd dat de grond bemest wordt met mergel. Verder dient de put tot kerkhof voor veroordeelde honden; jammerkreten, woedend en wanhopig geblaf, akelig gejank dringt door tot den voorbij ganger, en als men zich over de put heenbuigt, ruikt men 'n afschuwelijke stank van ver rotting. Da honden van jagers en herders vluchten vol ontzetting weg van dat hol van ongerechtigheid. Ontzettende drama's worden daar in 't donker afgespeeld. Wanneer 'n dier gedurende tien of twaalf dagen onderin heeft liggen zieltogen, zich voedende met de walgelijke overblijfselen van zijn voorgangers, wordt er opeens 'n ander dier bij gegooid, sterker en grooter. Daar staan ze tegenover elkaar, alleen, uitgehongerd, met glinsterende oogen. Angstig en weifelend beloeren en vervolgen ze elkaar. Maar de honger hitst ze op, ze vallen elkander aan en worstelen hevig en verwoed; ten slotte wordt de zwakke door de sterkere opgegeten, levend verslonden. Toen er besloten was, dat Pierrot mergel zou proeven", werd uitgekeken naar iemand die 't plan ten uitvoer zou brengen. De wegwerker, die de weg omspitte, vroeg tien stuivers voor de tocht. Dat vond vrouw Lefê?re ongehoord. De duwelstoejager van haar buurman was tevreden met vijf stuivers; dat vond ze tög te veel, en toen Rosa opmerkte, dat 't veel beter waa, Pierrot zelf te dragen, omdat hij dan onderweg niet mishandeld zou worden en ook niets kwaads zou vermoeden, toen werd besloten zeli te gaan tegen 't vallen van den avond. Hij kreeg dien avond nog 'ja. lekker soepje met 'n kluitje boter er in. Tot den laatsten droppel likte hij 't op, en terwy'l hij kwispelstaartte van genoegen, nam reden van de eerste verwondering-boreabedoeld. Het is vree ad in dien zin, dat men niet precies weet, wat men ar aan heeft en geneigd is allereerst de vertaling te beschuldigen, het werk verwaterd te hebben. Nu zal men zeker daar de vertaling geen groot onrecht mee doen, want al klinkt dese ook niet foutief, dat zg gevoelig, gevoels- en rytmisch nauw keurig zou zg'n, bestaat alle reden te be twijfelen. Zie b.v. dit stukje, dat een meisjesportret wil geven : Rabekka zag er al te opgeschoten en mager nit. Haar in huis vervaardigde, armoedige zwarte japon, hing om haar afbangende schou ders en smalle heupen en werd om bet middel vastgehoudendoor een bruine ceintuur, waar aan een oude, gladgeslepen zilveren gesp, het eenige sieraad hetwelk ze bezat. Op haar hoofd droeg ze een platten stroohoed, die over beide ooren heengebogen werd door middel van een zwart lint, hetwelk ze met een strik onder de kin vastknoopte. Haar voeten staken in zware laarzen, welke een schoenmaker uit het dorp waar ze van daan kwam in elkaar geklopt bad" enz. Ik cursiveerde eenige van de hinderlijkste ver schijnselen in dit on/raai stukje proza, doch ook overigens zal het den opmerkzamen lezer wel duidelijk zijn, dat deze aioome zin netjes, die op een sukkaldrafje achterelkaar aankomen, met een overdaad van voorzetsel beid in, in het oorspronkelijk er zoo niet uitgezien hebben. De vertalende dames en heeren zijn echter gewoonlijk al blij indien zij den redely'ten zin van den vreemden schrij ver in een betamelijk schoolhollandich onge veer kunnen weergeven, zich om meer te bekommeren, brengt hun roeping, en eigen lijk gezegd ook hnn aardeche belooning, niet mee. Zoo kunnen wij das enkel bevroeden, dat ons op deze wijze menige taalschoonheid onthouden wordt en dienen in elk geval het hinderlijk ontbreken hiervan niet te wijten aan den auteur, omdat immers enkel hst ,,ramlend ril" van z$n schepping ons voor oogen gesteld wordt. Maar zelfa dan nog blyft 't tamelijk duister wat voor soort menschen deze Denen zijn, en wat een Deense h schrijver met zg'n lite ratuur by zyn landgenoot en baoogt en bereikt. Het biek be?at studies, tafreelen nit het leven in den aanvang der 19e eeuw. In de eerste helfr, Majoor von Knarren» vroolijke lotgevallen &eheeten, tracht de schrijver een figuur uit dien tijd ten voeten uit te beelden en men kan, ofschoaa 't niet fijn, niet diep of volledig gebeurt, zeggen dat er een portret van komt. Hoe deze eind-ISa eeuvsche hoawdegen, geraasmakend onstuimig, maar overigens zoo kwaad niet, bjjna met de kanonnen van zijn fort het dorp bombardeert, waar de herbergier woont, die hem zeker vat por t wij n meeleve ren wil; hoe hy een aantal verkleede vrouwmenschen, bg ontstentenis van de manlijke bevolking, tegen een troep losbandige Engelsche matrozen aanvoert en... de over winning behaalt, ongeveer als wy bij QuatreBrat overwonnen, door onze strijdbare man nen telkens in een andere broek een ander regiment te doen voorstellen; hoe hij om zg'n toorn te koelen ruzie zoekt en duelleert; ten slotte hoe hij uitgebreid en plechtig ceremonieel zy'n verjaardag viert, dat verne men wij alles in zinnen van gelijke soort als boven ter nadere beschouwing werden aan gehaald", en nu zou men drommels graag weten of het oorspronkelijk vél meer fijnheid, zuiverheid en beeldende kracht bezat, zoodat het onsamenhangeu ie, het oppervlakkige, rulle en hortende alleen des vertaler e schuld vergroeien. Men gevoelt zich soms waarlijk verbijsterd zoo gauw en in-eens als een verhaal nit is, terwijl het toch nauwly'ks begon, den lezer latend voor een heir" of een meir" van f ragen, die zelfs de vecht van dat meir" niet oplossen kan. Zit hier meer achter? moet men denken. Zyn wij Hollanders mis schien maar zoo traag vaa inzicht en pbantaisie, dat wij nog maar enkele omtrekken gewaar worden, waar een Deen reeds een volkomen beeld voor oogen heeft? Worden zulke episodes in des geweldigen Majoors iiliiiiMimiMiimiilliimiMiiiiiMiiiiiiiimiiMMttmilMHililiiiiiiiimMiiiii Rosa hem op en droeg hem in haar voor schoot weg. Met graote passen liepen ze over de heide als 'H paar stroops.ere. Daar zagen ze de hot al in de verte liggen, spoedig hadden ze die bereikt; vrouw Lsfèvre boog zich over de put heen om te luis eren of er 'n dier in jankte. Neen, niets te hooren. Rosa kuste 't dier al weanende, toen wierp ze hem in de opening en beiden luisterden gespannen: eerst 'n doffe slag, toen de scherpe kreet van 'n gewond dier, toen tal van k!eine smartelijke kreetjes, wanhopig geblaf en 't jankende gehuil van 'n hond, die smeekend staat te blaffen, den kop naar boven gericht, naar de opening toe. Hy blafte, blafte, blafte. De twee weiden als bevangen door schrik en berouw, door'n waanzinnige en onverklaar bare angst; ze liepen hard weg. En toen Rosa harder liep, riep vrouw Lefèvre: Rosa, wacht dan toch! wacht dan toch op me." 's Nachts hadden ze de vreeselij kste nacht merries. Vrouw Lefèrre droomde, dat zij aan tafel ging zitten om haar soep ie eten, en toen zij de soeptrien open deed, lag Pierrot er in. Hy sprong er uit en beet haar in den neus. Ze werd wakker en meende hem nog te hooren blaffen..., ze luisterde..., neen, ze had zich vergist. Toan sliep ze weer in en droomde, dat ze op 'n groote weg liep, 'n eindeloos eindeloos lange weg. Daar zag ze op eens midden op den weg 'n mand staan, 'a groote boerenmand, geheel alleen; ze was bang voor die mand. Maar eindelijk maakte ze die toch open. Pierrot lag er in, hy beet naar haar hand en liet die niet los; radeloos liep ze weg, met den hond aan den arm hy hield stevig vast. Bij 't krieken van den dag stond ze op en rende half waanzinnig naar de mergelput. Hy blafte, blafte steeds de heele nacht had hy geblaft. Snikkende riep ze hem met allerlei lieve naampjes. Hij beantwoordde ze met al de teederheid die in 'n hondenstem kan liggen. Toen wou ze hem terug zien, en deed de belofte hem tot zy'n dood toe gelukkig te maken. Ze liep naar den putbewaarder, belast de mergel er nit te halen, en vertelde hem haar zaak. Zwygend hoorde hy toe. Toen ze klaar was, zei hy': U wilt dus weer uw keffer terug hebben 7 goed, voor twee gulden, kunt u 'm krygen." leven om ach zelf gegeven, als verhaal, of dienen ze enkel ter karakteristiek van de majoorsfiguur? Er is 200 een historie van Majoor von Knarren en het Spook waaraan men nn in 't geheel niet weet wat men heeft. Op de buitenplaats van des majoors vriend zegt men dat het spookt. Er is daar geregeld een jonge dame met bleek gelaat en donkere oogen ea een gaplooiden kraag te zien, die ?het den bedienden maar heel lastig maakt Majoor von Knarren, allesbehalve by'geloovig, zal die zaak wel eens onderzoeken en gaat een nacht in het verlaten huis slapen, na zich eerst enorm versterkt te hebben aan rundrleesch en rijnwijn. En zie! ook hem. verschijnt de bleeke dame met den geplooiden halskraag, zelfs verscheidene malen en zy' lokt hem in zy'n nachthemd ter deure uit om in den tuin geheimzinnige wenken te geven... Hoe het dan ook was of niet was, zeker is het dat sedert dien avond de dame met den geplooidea kraag nooit meer op Mon Plaisir werd gezien. Wel werd er verteld dat de majoor en de consul op een dag, laat in den hei f at, eigenhandig in den grond waren gaan graven, aan den oostkant van het huis. Ook weid er bij verteld dat de beide heeren ten laatste een kinderlykje hadden gevonden, hetwelk ze in alle stilte door den predikant een christelijke begrafenis... hadden laten geven. Maar wat daar van aan was, is niemand ooit te weten kunnen komen, want zoowel de consul als de majoor bewaarden altijd het diepst stilzwygen, wanneer iemand de ge schiedenis begon aan te roeren van het spook op Mon Plaisir." Dat ij nu wel heel makkelijk, maar zoo komen wij, lezers, niet uit met den echryver. Wy zouden hem aan zy'n ja-je willen vast gry'pen en vragen: ja maar, hoe zat dat nu? Wat beteekende dat nn? Wie was die hals kraag-dame en wat was dat kinderlykje? En had 't iets met de familie van den consul uitstaande? Maar de auteur ontrekt zich ge wetenloos aan alle nadere opheldering door haastig zy'n pen in de pot te doopen voor een nieuwe historie en wy mogen alleen voor ons zelf uitmaken hoe wy zg'n spook verhaal willen opvatten: als een onnoozel bedenksel, waar de schrg ver zelf geen mouw aanpassen en geen slot aan vinden kon of als een stemmings- of zedebeeld. Maar in dit laatste geval is het byrter onsuggestief ver teld en lykt bovendien de geheele sfeer, met dien zeer positief ongeloovigen majoor daarin, ganschelyk leeg van zulke dingen.... Zoo big f t dit een eenwig en tamelijk bot raadsel, dat overigens zeer goed den geheelen geest van het boek illustreert. Het is alles zoo een beetje bot gegeven, wat stug en eigenzinnig, alsof het den schrijver ten slotte niet schelen kan, dat de lezer hem niet begrijpt. En daar dit het karakter van vele Noorsche boeken is, moet men wel gelooven, dat, naast die gebrekkige vertalingen, het verschil in volksaard voor ons deie literatuur moeilijk te doorzien maakt. De tweede helft van het boek over De vrienden dei Majoor» in Paradij», geefc dan meer volledige verbalen, romantisch avon tuurlijk, by' wijle zeer sentimenteel, maar ook aardig, rntg karakteristiek. Kwam echter uit de avonturen des majoors wel zoo een luidruchtige, vloekende, spoorrinkelende grombaard naar voren, by deze vertelsels ziet men eigenlijk nooit met wien men te doen heeft. Noch de regimentschirurgyn, noch de magister, noch zelfs de verloopen luitenant worden ons eenigermate zichtbaar voor het oog desgeestes. Onze belangstelling moet het dan maar doen met de kleurige verhalen op zichzelf en daar bjj erkennen, dat wij dergelijke vertellingen de laatste jaren in onze eigen taal lazen, die vrij wat stemmender en echter" van atmosfeer waren. Ik denk hier b.v. aan Silhouetten en Onder dt Republiek van L. S. Maar ofschoon oppervlakkig en niet voort durend interessan t, bevatten die vertelsels toch genoeg vroolykheid en eenvoudige menachely'kheid om even een lach en een eenvoudig ontroerinkje te wekken en is men den schrijver tenslotte dankbaar, dat by' die andere ver wondering een groote, blijvende en niet osplezierige ditmaal by' ons heeft gewekt over het vreemde leven van vroeger dagen, waarvan Twee gulden l je zoudt 'n mensch laten doodschrikkenl... twee gulden." Dacht u soms, dat ik m'n touwen en m'n katrollen en al m'n rommel daarheen zou sleepen met m'n jongen, en me dan nog in m'n beenen laten bi^tsn door die vervloekte keffer... en dat allemaal voor niks, alleen om 't genoegen te hebben u 'c beest terug te geven l Dan hadt u 'm d'r maar niet moeten ingooien l" Verontwaardigd stapte ze op. Twee gulden!" Thuis vertelde ze aan Rosa de aanmati gingen van den putbewaardar. Rosa, altijd meegaande, herhaalde: Twee gulden! dat is aardig wat geld, juffrouw!" Maar," ging ze verder, als we die arme keffer nou 'os wat eten toegooideu, hy' zal anders sterven van honger." Verheugd stemde vrouw Lefèvre hiermee in, en daar gingen ze met een groot stuk ge smeerd brood op weg. Ze sneden 't in kleine stukken en wierpen die een voor een in de put; beurtelings spraken ze den hond toe. Zoo ganw hy 'n stuk op had, blafte hy om 'n volgend. Ze gingen er 'a avonds heen, ze gingen er 's morgens heen. Maar eindelijk gingen ze er voor 't laatst heen: want op 'n morgen, toen zy op 't punt waren den eersten brok te laten vallen, weerklonk op eens 'n geweldig geblaf in de put, er waren er nu twee! er was 'n andere hond bggegooid! 'n groote hond. Pierrot," riep Rose. En Pierrot blafte, blafte. Toen begonnen ze hem 't voedsel toe te werpen, maar telkens hoorden ze 'n vreeseigke stampij, toen de jammerlijke kreten van Pier rot, gebeten door zg'n metgezel, die veel sterker was dan hij en die alles op at. Vergeefs riepen ze telkens: 't Is voor jou, Pierrot." Maar hy' kreeg nooit iets; d&twasdnidelgk. Verschrikt keken de twee vrouwen elkander aan. Toen zei vrouw Lefèvre bits: Ik kan toch moeilijk al de honden gaan voeren, die daarin gegooid zullen worden. We moeten de zaak opgeven." Overstelpt door 't schrikbeeld van al die honden, "die op hoor kosten leven zouden, ging ze heen; 't overschot van 't brood nam ze mee en at 't onderweg op. Rosa volgde en telkens bracht ze haar voorschoot aan haar oogen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl