De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 17 juli pagina 7

17 juli 1910 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

1725 DE AMSTERDAMMEll WEEKBLAD V O O R N E D ERL AND. «en .nummer", reeds meer gezien! "Wij ?villen zien rliegen! Zoo is het twee nar geweest, en van -drie uur is het Tier gewofden, en vijf. Nu wijst mijn horloge half zeven, en ik ben uitgeput van al dit staan, dit nutte loos bewegen en dit baggeren in den modder. Niets kan ons meer amuseeren. Nauwelijks volg ik nog met het oog den zwaaienden ommegang over het hobbelige modderige terrein van de dienstauto's: onbeschrijfelijke modderwagens, ongekende vehikels! die met razend draaiende wielen soms geen duim breed vooruit komen in deslikgatentusschen de)verhoogingen,waar zij straks weer afglijden! Het ia eren aardig: maar wij zij a moe! wij zijn het moe! Een botergele gebreide muts over een mager, donker vrouwengelaat, een gebreide witte mantel strak om dit tengere lichaam: zonderlinge onwezenlijke, half-Egyptische verschijning... wij kijken nog maar loom. Ik geef er den brui van! Men heeft gezegd: .vandaag zal wel niets meer gebeuren'. Het is bij zevenen. Ik ga het terrein af en zoek in een gewemel van vertrekkende menschen en wagens onzen automobiel op, om er mij uit te strekken in afwachting van de anderen. Op de roode kussens van ons voertuig zitten de roode soldaatjes, de kleine, zachte piou-pious". De een zit, de ander leunt of ligt: ik zeg: messieurs, blijft alsjeblieft zitten, er is daar net nog een plaatsje voor mij: we zijn allemaal zeker zonder uitzondering precies even moe.',.. Als ik de kleine Franschen zie, en vooral hun zachtgezinde" soldaten, dan schiet mjj altijd de regel van Heine te binnen, die ze lief had (wat ze verdienen) meine liebe kleine Franzosen. Een liet mij een houten doodkist j e zien, waaruit hij een centimeter" trok, iederen dag een «tukje verder, en iederen dag een num mer er af: hij was nu aan np. 75. Nog 75 dagen dienen", zal h\j, "wijs en droef geestig, dan ga ik naar huis". Het regende nog steeds zachtjes door. En tfla un! hoor ik ineens scherp roepen. Het is of ik een schok krijg. Ik kijk naar de ruimte tusschen de twee tribunes. Een donker gevaarte schuift daar met een vaart voorbij. Farman!" roepen de menschen. En als de wind ben ik weg, alles wat ik bij mij had achterlatend, als een dolle over den modderweg, de tourniqueta door, het terrein op. "Waar lijk, daar gaan ze. Daar zie ik het eindelijk! Daar zweven de monstergroote toestellen. Daar deinen, daar stijgen zij! Farman in zijn tweedekker, Latham op zijn sier/lijken vogel. O'est Lathdm!" pievel ik in gespannen bewondering, tusschen de massa, die zich nu n voelt. Que c'est beau!" -Mais monsieur," zegt met trillende aandoening, en of hu mijn oudere broer was, een grijze man aaast mij, Latham, c'est Ie roi de l'air!" Daar zweeft hij, Latham, met een sierIjjkheid, die niet van de zwaluw ia en niet van een ander mij bekend gewiekt schep sel, maait met een eigen, voor 't eerst geziene sierlijkheid: de vlucht van den aviateur.... De wind blaast nog altijd fel: het zijn dus gevaarlijke toeren. Telkens als Firman, als Latham langszwieren, en het gejuich gaat op en het handgeklap, zien wij die linnen vlerken klapperen, of de vogels van koorts waren berangen... Maar zij schuiven toch iederen keer weer langs ons, en met sneller vaart. Farman voorop en deinende, snel en sneller. Eindelijk langzaam. Eindelijk, als achtte hjj het genoeg, zachtjes dalend, zweeft hij neder op den grond. Het geschiedt ginds, waar wij bet terrein nauwelijks kunnen onderscheiden. Ook Latham schijnt soms den grond te zullen raken: maar dit is spel! Want bijna beneden, «tijgt hij weer elegant. En met een korten fraaien zwaai tot vóór de tribune van den President gestevend, bij wijze van groet, daalt hij voorgoed neder... bij het regenen, dat aanhoudt. Het regenen, waarin wij met een gevoel van stralende voldoening, frisch of de tlag nu pas begon naar huis gaan. * * Den volgenden morgen is het beter weer: de wind staat niet zoo straf, de regen vertoont zich nu zelden. Ook is de lucht vol leven: Daar schieten de toe stellen langs ons en boven ons, stijgen hooger en hooger, of oefenen zich in de vlucht, laag bij den grond en correct langs d« mijlpalen. Het uitspansel is nu b e v ol k t! De mensch snelt door dit nieuwbegaanbaar element, de lucht in alle richtingen. De mensch is nu de groote vogel! De enkele verschrikte kievieten en mussohen die ik zie, schijnen insecten in het hemelruim. Het is een wonder baarlijk gezicht! Eén stijgt en stijgt. Het is Latham. Reeds is hijzelf, boven op zijn vogel gezeten, en steeds hooger komend, niet meer te lien. De seintoren geeft de bereikte hoogte aan. Zjj is 800, 900 meter. Als zij duizend is gaat een gejuich op. Als zij ? de 1500 nadert vijf maal zoo hoog als de Eifeltoren, vijftienmaal zoo hoog als de dom van Utrecht verdwijnt Latham in de regennevels... wij zien het grijze streepje, gelijk een verre, verre zwaluw als in de wolken zich oplossen: het gevaarte met vleugels van vele meters breedte! En dan daalt hij omlaag: rillend van de ijzige kou daarboven: maar storm achtig toegejuichd en door Blériot naar 'slands wijs omhelsd. Zullen wij, te onverschillige Hollan ders, nu niet eens maken, dat wij dat ook zien, en gaan helpen door doen, waar nog zooveel t* bereiken valt en zoo goed wordt voorgegaan? VAN DEK EECKHOÜT. Moziekbeoorieelia£eD. ii. KOB. KUILER. Sonate* in g. kl. terts voor piano een viool.2e druk A. A. Noske, Middelburg. OSCAB BBANDT, Uit het kinderleven, vier pianostukjes en Preludium en Meditatie voor piano, G. Alsbach & Co. Amsterdam. C. F. HRNDBIKS, Suite Mignonne pour Ie Piano Alphonse Leduc, Parus. HBINBICH FIBDLKB, Bercense pour Piano et Violon. De Nieuwe Mnziekhandel Am sterdam. Wn/LY DB HABT, Kompositionen für Klavier zn zwei Banden. Süddentscher M sikVerlag Strassburg. CATH. VAN EENNES, Zwaluwenvlucht, 6 Tweestemmige liederen, Jac. v. Rennes, Utrecht. ANNA LAMBHKCHTS Vos, Colombrjntjes voor de kleintjes, op 11. Tien kinderliedjes met piano. Voor een boos jongetje. . Voor sopraan met klavierbegeleiding op 10. Wiegeliedje voor ons Prinsesje op 9. Musiek Uitgevers Maatschappij Rot terdam. COBN. A. WULFFBAAT, Liedjes uit de Bloemenweide, op. 16, W. F. Lichtenauer Rotterdam. MEVBOUW N. VAN DEB LINDEN v. SNELBEWAABD. Nu ia de Nacht, W. F. Lichte nauer Rotterdam. ALETTA JANSEN. Twee liedjes op 1. W. F. Lichtenauer Rotterdam. J. P. J. WIKBTS, Hollands Vlag. Zelfuitgave. M. P. VAN VEQHEL, Jaarkrans. 12geestelijke liederen in den volkstoon, W. Berg mans Tilburg. ADB. P. HAMEBB op. 12. Drie Liederen in den volkstoon. Op. 11. Twaalf geestelijke liederen in den volkstoon op. 13 en 14. Twaalf liederen in den volkstoon. W. Bergmans Tilburg. A. M. AMOBY, Zeggen en Zingen, op. 64. Tweede bundel, Gebr. Wagenaar Arnhem, P. JONKEB, J. VELDKAMP en K. DE BOBB. Kun je nog zingen, zing dan mee l voor gemengd koor. In noten- en cijferschrift. P. Noordhoff Groningen. A. J. W. BBUOMAN en W, H. DE GBOOT WZN., Mannenzang, Twaalf liederen. P. Noordhoff Groningen. F. R. COEKS F.RzN., Liederen van Groot Nederland. Vijf Kerstliederen en 2a Aflevering van : Druy ven-Tros der Amoureuaheyt, G. Alsbach & Co. Amsterdam. J. WOBP en 8. SCHELLINK, Eerste-Vierde Zangboekje, J. B. Woltera, Groningen. J. WOEF, Een Lentedag, Liederen voor kinderstemmen, J. B. Woltera Groningen. G. C. WEEBEN, Liederkeur voor de school en het leven. J. B. Wolters Groningen. Wanneer een kamermuziekwerk, hier te lande uitgegeven, zijn tweeden drak beleeft, dan mag dit zeker als iets zeldzaams be schouwd worden. Het bewijst dat Kuilers viool-sonate, want dat is het bewuste werk, haar weg gevonden heeft. De piano-werkjes van Oicar Brandt zy'n goed voor het instrument geschreven. Pre ludium en Meditatie" il wel wat pretentieus, maar het bundeltje Uit het kinderleven" biedt vooral goede instructieve muziek. Het Winteravondsprookje is heel poëtisch ge dacht, maar voor kinderen niet zoo gemak kelijk. In No. 2 zou de noot ges beter door fis geremplaceerd kunnen worden (2e maal) Hendriks' Suite Mignonne" bevat zeer goede salon-muziek. Vooral de Wala, en Gavotte zijn uitmuntend geslaagd. Voor eenigszins gevorderde leerlingen zeer goed te gebruiken. De Bereuse" voor piano en viool van Fiedler is voor laatstgenoemd instrument zeer dankbaar. Het is geïnspireerd door de geboorte van prinses Juliana, hetwelk ge documenteerd wordt door het optreden van de eerst* phrase van 't oude Wilhelmus. Van Willy de Hart liggen voor mij Drei 8tÜ3ke, zwei Tiinze en drei Skizzen." Deze componist, die zich ook door een paar goed geschreven artikelen in der Klavierlehrer" *) heeft doen kennen als een kunstenaar, wien da paedagogiek ter harte gaat, biedt ons in bovenvermelde werkjes uitmuntende piano muziek, die zeker door ieder vaardig pianist gaarne gespeeld zal worden. Het capricietto en de beide dansen kunnen zelfs voor concertgebruik in aanmerking komen. Zwaluwenvlucht", van Cath. van Rannes, is een bundeltje van zes tweestemmiga liederen, fijn gedacht en gevoeld, die voor groote kinderen teer dankbaar zijn, en ook door volwassenen nog wel gaarne gezongen zullen worden. Mevrouw Lambrechts-Vos heeft hare spo ren verdiend op het gebied van het kin derlied. Ook haar Colombijntjea voor de kleintjes" vormen voortreftelïjk materiaal,voor het onderwijs zoowel als in de huiskamer. Ook het Wiegeliedje voor ons Prinsesje" is een alleraardigst dingske met een bevallige melodie en heel fijntjes geharmoniseerd. Heel vee) goeds is er ook te vertellen van de drie gedichtjes van mevr. 4lb. Steenhoff-Smulders. Zij zrjn vooral goed gedeclameerd. Alleen is de muziek misschien iets te pretentieus, met het oog op het karakter van den tekst. Het liedje van Corn. Wulffraat, Gij ster retjes aan den hemel", is als muziekstukje niet onverdienstelijk, de componist moet achter beter zijn vers lezen, en de declamatie van den dichter trachten af te luisteren. Een kleine vertelling" is een stukje voor piano (voor viar banden) allergemakkelykst en voor eerstbeginnenden geschikt. Nu is de Nacht" (Marie Boddaert) door mevrouw Van der Linden van Snelrewaard gecomponeerd en aan mevrouw De Haan opgedragen, is een ernstig lied van mooie, goed getroffen stemming. De twee liedjes van Aletta Jansen zijn nog ietwat onrjjp. In het tweede mis ik stemming. De muziek pas niet bij de woorden *) Zur Frage der Gewichts'echnik" en Ueber die Bestimmung der Spielbelastung mittelst einer Wage." Het eerste, 't Kindje ontwaakt", is wel beter, maar 't had toch in portefeuille moeten blijven. Hollands vlag" van Wierts is een stoer, frisch lied, zooals we er meer kennen van dezen toondichter. De 12 geestelijke liederen Jaarkrans" van M. P. van Veghel zijn gecomponeerd ia den geest van A. P. Hamers, 't Zjjn voor 't meereBdeel wel eenvoudige maar toch stemmings volle liederen, hoewel ze, wat diepte van inhou l aangaat, hun voorbeeld niet bereiken. Dat bewijst alweer de bundel Op. 11 van kapelaan Hamers, t raaf liederen en allen meesterstukjes van stemming en gevoel. Daar mede gelijk aan waarde zijn ook de wereldlijke liederen van dezen componist. Vooral dia op woorden van Mr. H. W. van der Mey zijn ferm en kloek gedacht, ook Bchalksch wanneer het te pas komt. De heer A. H. Amory en zrjn trouwe medewerkster Va la hebben, aangemoedigd door het succes van hunnen eersten bundel Zeggen en zingen", een tweede zestal schetsen uit het kinderieren uitgegeven. Het zijn allergeestigste liederen, bestemd om kinderen voiirgezoBgen te worden; ieder lied wordt voorafgegaan door een vers hetwelk kan worden voorgedragen. Ongetwijfeld zal het succes van dezen bundel dat van den eersten evenaren. De heeren J. Veldkamp en K. de Boer gaven vroeger uit een bundel kinderliederen voor de school Kun je nog zingen, zing dan mé." Onder denzelfden titel hebben zij nu een bundel doen verschijnen voor gemengd koor, voor een groot gedeelte ontleend aan eerstbedoelde uitgave. De heer P. Jonker, die vroeger de klavierbegeleidingen vervaardigde, heeft nu de liederen voor gemengd koor zonder begeleiding gezet. De uitgave is in noten- en cy'ferschrifc verschenen. Zeker een welkome editie voor den familiekring, waar men een gemengd quartet bijeen heeft en niet minder voor gemengdezangvereenigingen. Hebben de heeren Veldkamp en de Boer het oog gehad op gemengde zangvereenigingeo, van de heeren Brugman en de Groot ligt een bundel Mannenzang" voor mij in partituur en partyen (de laatst en in noten en cijfergchrift). Ook deze 12 mannenkoren van v. Milligen, Heinze, Viotta, S. de Lïnge e.a. zal bij eenvoudige liedertafels gereeden aftrek vinden. De vereeniging Het Nederlandsche L'.ed" heeft hare vroegere uitgaven van Pieter Lsnaerts v. d. Goes' Druyven-Troe der Amoureusheyt en Kerstliederen, onder lei ding van den heer F. R. Coers F.Rzn. oiet een aflavering vermeerderd. Welkome liederen voor hen die belangstellen in Coers' Liederen voor Groot Nederland, Wie kent de vier zangboekjes van Worp niet ? Nog altijd vormen zij een gezocht materiaal op de lagere zoowel als op muziek scholen. Eene herziening, naar de eiecben van den tegenwoordigen tijd, was echter zeer gewensch*. De heer 8. Ssaellink, zeker een der meeat co npetente mannen op het gebied van den kinderzang, heeft zich thans hier mee balast en zoo zullen deze veel gevraagde boekjes, het eerste deeltje telt reeds zrjn achttienden druk, in nieuwen vorm zeker hun ouien roem gestiad blij ren. Worp is ook de componist van een Len tedag" kinderliederen op woorden van Heye, Gouverneur e. a. Ean uitgave met piano be leeft thans haar vierden en n uitsluitend voor zangstemmen haar -tièfcden druk. Dit zegt genoeg l Eindelijk zij hier nog een tweede druk vermeld van Weeren's Liederkenr" waarin wederom enkele nieuwe namen voorkomen, dus veel vermeerderd. Dit zoo kort na den eersten druk een tweede oplage noodzakelijk werd, pleit VJor de behoefte waarin deze liederen voorzien. ANT. AVERKAMP. filljin Maris in Pulciiri studio, Een Schildersle ven. I. Het wordt langzaam en toch zeker de trjd van optellen, van aftellen, van waarden bepalen, van bekendheden verifieeren, van reputaties onderzoeken. ledere groote of eeretentoonetelling van een schilder is een, soms onbewuste, uiting van deze zucht tot verifi catie. We willen beheerechen wat er gemaakt is; we willen weten wat voor werkelijke ons geworden is door den maker van menig schilderij. We willen grenzen kennen en hoogten bezien; we willen het vroege ploegen meemaken, daarna het zaaien, en 't volop uitschieten van de schoone aren. We willen den tas van het koren voor onze oogen zien, en ons gevoel en ons weten zal en wil weten wat er voor blyvends gedorscht is uit het eens voor ons staand en bevend graan. In deze zucht tot weten schuilt tevens de erkenning dat een tijdperk eindigt; in den strijd, midden in den strijd wordt ge vochten, gewerkt, gezwoegd, 't zij voor het impressionisme, 't zij voor een klassieker uiting maar er wordt niet fijntjes uitge rekend. Ook dit is dus voor mij te vinden in zulke tentoonstellingen: 't eindigen, en de verwachting van de nieuwe periode... Ik zie in deze verzameling van werk door Willem Maris niets anders. II. Willem Maris, de jongste der drie broeders Maris, is den 18 den Februari 1844 in den Haag geboren. Jozef Israëls was toen een twintiger en zou in het volgend j aar den invloed al ondergaan van Ary Scheffer. Bosboom had een reis naar Belgiëachter den rug en uit Rouaan en kerken uit Mechelen en uit Purmerend geschilderd. Weissenbrnch, de weidsche, was, evenals Israels uit 1824, bezig; Nuyen was gestorven; de Van den Barg's zaten niet stil, Bilders reisde door Duitschland, Bisschop ging haast naar Schoemaker Doyer; Bles had zyn muziekliefheb bers klaar. Kobell was dood. Van Os de leer meester van Mauve was een acht en dertiger; Yeractmur, de Verveers, Torn schilderden Jacob was zoowat 7 Mattbys 5. Roelof* was al iemand. Daartusscheu tnsschen deze allen, met hun wenschen en met hun dringen, met hun zucht tot uitbreiding bij en in de grootsten kwam deze Maris, de beesteschilder. Van voor zijn twaalfde jaar zat by al in de wei met koeien. Hij ging later naar de Akademie, waar hij veel pleister teekende. Maar het meeste onderricnt kreeg bij direct en indirect wel van zrjn broers. Het is een trjd waarvan weinig gekend is, en waarvan veel geweten mocht worden. We weten eenige biaonderheden door Veth van Jacob en Mat t hij s, maar de psychologische spelingen, in vloeien, zrjn niet bekend. We mochten zoo 'n tijd waaruit drie schilders opston den die zeker een deel van het HolhuuUch kunstleven beheerscht hebben.in onze handen als 't ware kunnen draaien, en om draaien. We mochten weten waaruit Matthys' weemoed groeide, of hjj ruig waa van woord by groote teeder hei d; we mochten weten hoe Jacob het figuur verliet om zoo goed ala uit sluitend landschap te gaan schilderen, en het door Vermeer beïnvloed stadsgezicht! We mochten dat kennen waar ze elkaar raken ook in de schilderkunst, en waar ze malkaar afstootten. We mochten zoeken en vinden tot in den diepsten kern welken invloed ze ondervonden in den trjd van het Groeien; w&t Willem leerde en wat ze bij hem wakker maakten dat sliep. Want bij deze drie Maris lijkt het gaan schilderen niet iets dat ze zich zonden verwerven door langen arbeid, het lijkt soms dat het haast volledig in hun sliep, zooals by Matthys het sterkst. We mochten meer. We mochten klaar en eenvoudig voor onze oogen zien rijzen hoe het leven was thuis. We weten dat de vader Wel's werk liet zien aan de jongens, maar we weten niet hoe het alles rondom in hun geesten ging. We weten te weinig wat ze aan schilderyen zagen, wat ze wenschten voor zich in schil derijen. Het geheele psychologisch gegeven is nog te constrneeren, zoo het colt gecon strueerd kan worden. De familie is niet on derzocht, die deze drie lorna droeg als een toppunt, een grooten bloem aan den top. Allerlei is nog te zoeken en te vinden.,. Maar Willem dan was zomer's altijd buiten en teekende 's winters in de stal. Hij trof Mauve in Oosterbeek (aind van de vyftiger jaren?) het verhaal is te bekend dan dat ik het hier zou herschrijven. In 1863 vinden we: Knnstkroniek op pagina 54 en pag.82,een appr cieering die deze beide niet onaardig verbindt. We lezen daar de vraag ainda wanneer bestaat d 3 natuur waarheid dan alleen uit kleur en effect en hebben de vormen er niets meer te beduiden. De teekening verlieat zich in het onmogelijke, en op pag. 82 over Mauve naar aanleiding van de Haagache expositie. Waar achtig, ik geloof dat het succes van Maris op de H. E. aoeveel er ook op af te dingen viel en inderdaad ook afgedongen is, den schilder van deze beestjens heeft belet te «lapen." De twee schilderijtjes waren Vee aan een plas en jonge kalven aan een melkbak, ea volgens den Spectator uit 1863 (pag. 202) werden de twee vee stukjes van \V. Maria verkocht. Het ia eigenaardig taen al te zien schrijven dat de vorm by Willem Maris te loor gaat voor wat niets anders ia dan de alsorptie door het licht van den vorm. Het was toen toch pas het begin. We stonden toen feitelijk pas aan het eerste van de triomf van licht en atmosfeer. Het licht in den tegen woordigen zin genomen was niet met zyn won derdadige boud b ei d opgetreden. Nog was er niet ver gegaan op het pad, dat zou leiden tot de zucat naar het objectief nabootsen van iedere schakeering van ieder dag-uur. Set waa slechts woelen vooruit, maar naar de verkoop al van de twee stukjes, die toen toch eenigszina revolutionnair aandeden, niet zonder waardeering. In 1864 vinden we over Rustende Kalveren en een apan Geldersche Odsen." De vaardigheid van het penseel is hier inder daad verrassend, ook is er veel vaardig heid in den toon van het ensemble; de kunstenaar bezit schoone gaven ter ontwik keling en wy vertrouwen dat bij ze steeds conscientieuser zal aanwenden. In 1865 vin den we de opmerking van belang wellicht voor deze tentoonstelling l ik wil gaarne gelooven dat W. Maris goed meent te doen met de platgetreden paden te verlatsn en voor zrjn onmiskenbaar savoir faire een nieuwe richting te gaan zoeken, maar als die er hem toe brengt om den Rijn in een grauwen nevel en de bergen in een grauwe stofwolk te schilderen zoodat de contoura van ezels en oaaen er zich in verliezen wat helpt my dan zyn vaardigheid? Gezocht te zyn is nooit mooi, toch ia zoeken te pry'zen". In 1866 is de lof zuiverder en niet zoo tweehoofdig toegedeeld: Wy beginnen met een uitne mend fraai paneeltje dat van W. Maris ach ter een hoerenerf". Het zyn maar varkens die in hunne spreekwoordelijke zindelijkheid de slachtbank tegemoet kuieren. Maar be halve dat de bekende habiliteit van den kunstenaar zich ook hier weer openbaart bezit dit tafereeltje een groote aantrekkelijk heid door natuurlijkheid en warmte van toon." In 1867 werden op de 3 jaarlrjksche te Rotterdam de rustende ezels besproken, in 1868 wordt W. Maris naar ik meen, om zyn gezondere oogen waarmee hy de natuur aankijkt geprezen tegenovar M. Mans." Ia deze bespreking worden twee namen genoemd die te noemen zyn wanneer men gelijkheden vinden wil of invloeden bij W. Maris: Troyon en ook Rosa Bonheur. Er was op de se ten toonstelling menig werk dat deze invloeden typisch weergaf, evenzeer dien van Troyon ais een enkele die van Rosa Bonheur. (Hy exposeert in 1868 een Odsenapan en een hen met kuikens). In 1869 vindt ik Een warme dag, voor het Haagache Gemeente-museum aangekocht. In 1876 wordt er van hem ge schreven naar aanleiding van de pas opge richte Teekenmaatschappy: W. Maris vereenigt met zyn zonnig lentegroen de keurigste teekening van Eenden en Koeien (nrj had op deze tentoonstelling Eenden (No. 61), eigendom van P. Stortenbeker, en Koeien No. 62, terwyl Jacob er den Schryeratoren te Amster dam had, de Ploeg, en een Stadsgezicht). Ia 1877 toen Jacob er het Pauwenveertje had en Vacantiewerk o.m., heeft Willem er een eend met jongen, en een Hollandscae weide die hij verkoopt ? In 1878 prijst Van Santen Kol ff hem in deze woorden: een wegslepende illusie van wazig teeder zonlicht van warmen buiten toon verrukt dit maal; in 1879 wordt eveneens in den Spectator op pag. 280 gemeld: in mijn oog het ideaal der echte wat er r er f kunst. In 1881 verwijt men hem weer eens (tentoonstelling den Haag). Ik kan die mate van onbepaaldheid niet teegeven". In 1888 vinden we hem met een medaille 2de klasse te Muenchen, in 1889 met de gouden medaille in ons land. De tentoonstelling L894 te N ij negen vertoonde de stal te Calmpthorsj die eveneens hier te zien is. '**£: In 1892 woonfrl'iy, volgens den katalogus der T, -M-. te Voorburg); terwijl nog te vermelden ia dat hij in 1870 een reis met Wust en Von Seggern in Noorwegen maakte. III. Het werk door W. Mjris is DO goed als altijd koeien in weiden en eenden in gras en water, een enkel maal varkens, ook wel eens kippen, en ezels. De onderwerpen, R. f. J, C, ian to f au Bate, t Geb. 1843 Gest. 1910. R. W. J. C. v. D. WALB BAKB, Oad-Directenr der Zuid-Afrikaansche Spoorwegmaatschappij, oud-lid van den Gemeenteraad van Amsterdam, lid van Gedeputeerde Staten, enz. die hy geschilderd heeft (ik noem ze altijd liever de voorwerpen) zyn niet veranderd. De menechelyke figuur is in zijn uitingen meer dan de koeien en accessoir. Hij is de heetten schilder. Maar wat is dan de ver andering die te vinden is in dit werk? Het is toch niet aai te nemen dat zoo'n lang echildersleven niet veranderde, zich niet uit breidde, zich niet wijzigde? Misschien is in een enkel woord deze verandering te conetateeren: dat het eerste dralend licht, nooit onfjjn eigentlyk in de luchten, toch uitbun diger en lyriteher is geworden. In den be ginne is het verband, de eenheid van het schilderij niet dwingend. De vormen worden meer naast malkaar door den kijker genoten dan in een enklen ooge-teng. Het zit hem natuurlijk niet in de nauwere omlijning der vornen dat deze eenheid toen niet bereikt is: Omlijnde vorm sluit de eenheid van het schilderij niet uit, dat een mozaïek in kleurevenwicht dan kan zijn. Het schilderij wordt in dien vroegen tyd genoten zoo (als altijd) als de schilder het zelf ondervond: een optellen van een aantal gegevens, en niet zooals het later zou worden: als een som waaruit de weerzyds op elkaar inwer kende factoren te vinden zijn. Tot het laten genieten van een eenheid waaruit de samen stellende deelen terug te vinden neigt ten slotte ieder, die wat maakt. In dezen trjd, dat het nog optellen was, wordt eveneens, naast de invloeden va» Troyon en van Rosa Bonheur, de invloed gevonden van Matthya, Iwiens diep gemak van realieeeren en van weemoedig aanzien o.a. te vinden is in de schildering, in de vorme der boomen van een werk door Willem o.m. ia de collectie Mesdag. Maar het talent van W. Maria dat eens fijn-uitbundig zon worden, en soms overdreven uitbundig, ontwikkelt zich eerst uit het dralende licht als van T hij s tot een fijn geteekend zijn, in een fijn mild licht, van water en wilg, eend en koe. Daarna zou eerat het woelen komen, en het tintlendatmospheriach zijn. De vraag is te stellen voor den kritikna: op welke wijze het meest gaaf de persoonlijkheid zich openbaart, en op welke wij ze soms het grootst? Een persoonlijkheid die in een werk zich gaaf openbaart, wordt daarin gevoelt zoo ge wilt ali een ononderbroken stroom. Er is geen stokken in dien stroom van ontroering; er is nergens een dorte; alles spoelt en vloeit door, in en met elkaar. Het werk wordt dus als een eenheid uitgesproken bij een schilder over het gansche vlak van de voorstelling. Het schijnt mij nu toe dat er een periode ia geweest waaraan niet de grtote bekendheid van Willem Maris zal verbonden zy'n, maar waarin hij toch gaver is dan in het meer uitbundige. Het is de periode van de fijne grijsheid en daar waar de vorm nog niet zoo gansch is opgeslokt door het hemel- en luchtelicht als liter. Er zijn in dien tijd geen gaten" in het werk, en er is een fijne werklykheid in de lucht. De grootheid van zijn werk is uit de laatste dagen. Het licht triormpheert daarin natuurlijk en vooral de luchten zijn belangrijk daar van de vroegere fijnheid daarin het meest bewaard bleef. In deze dingen is Willem Maris een zeer oor spronkelijk schilder, met minder tastbare invloeden dan in Jacobs werk te vinden zijn, of in dat van Mathijs. Toch is er in deze twee iets overvloediger aanwezig dan in Willem. In Februari 1903 schreef ik in de Kroniek: Hoe zal Willem Maris daar tusschen (i. e. tussehen de andere schilders) staan? Ia zijn vroegst werk is een koeler neiging tot het straf aanduiden van vormen, eea zeldzame vastheid soms in de bezonken coloratie, uit den laatsten tijd is een zuiver zinnelijk ge noegen om het opene en 't buiten zyn ... Het werk is ruime zwierige arbeid, zuiver animtal". Het lijkt mij nog zoo. Da philosophische macht of de psychologische dracht van het werk is niet groot, noch zeer geva rieerd, Het meeste werk is zeer aangename o ogen lust, van gelijke hoogte van zielskracht, of van gelijken geeatesinhoad. De ontwikke ling ia logisch: eerst vorm, dan licht, maar er is nooit gezocht naar het architektonissche. Het werk is tintlend, maar grootsch, flonkend nooit. Het is oorspronkelijk maar niet diepzinnig. Het Is eigentlyk gratiens van een gratie die zich tot grootheid van licht soms uitbreidde, soms trachtte uit te breiden. Willem Maria dunkt me geen waereldschilder, maar een belangrijk schilder in de al voorbijgaande periode. Wat was er van dit al te vinden op deze tentoonstelling ? Er waren voorbeelden van tweeërlei richtingcompositieg. Da meeste werken zrjn gebouwd op ly'nen evenwijdig aan de grondlijn van het schilderij maar in den lateren trjd zeker zijn er een aantal te vinden die op lijnen ge bouwd ly'ken te zijn die een hoek maken met die grondlijn. Het meest duidelijk is dit dik wijls te vinden in de wolk die als ge er voor staat rechts boven aan als een driehoek den hoek vult van het werk. In deze soorten schilderijen zyn menigmaal de tegenwerkende richtingen niet genoeg geprononceerd, en

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl