Historisch Archief 1877-1940
1725
DE AMSTERDAMMEll WEEKBLAD V O O R N E D ERL AND.
«en .nummer", reeds meer gezien! "Wij
?villen zien rliegen!
Zoo is het twee nar geweest, en van
-drie uur is het Tier gewofden, en vijf.
Nu wijst mijn horloge half zeven, en ik
ben uitgeput van al dit staan, dit nutte
loos bewegen en dit baggeren in den
modder. Niets kan ons meer amuseeren.
Nauwelijks volg ik nog met het oog
den zwaaienden ommegang over het
hobbelige modderige terrein van de
dienstauto's: onbeschrijfelijke
modderwagens, ongekende vehikels! die met
razend draaiende wielen soms geen duim
breed vooruit komen in
deslikgatentusschen de)verhoogingen,waar zij straks weer
afglijden! Het ia eren aardig: maar wij
zij a moe! wij zijn het moe! Een
botergele gebreide muts over een mager,
donker vrouwengelaat, een gebreide witte
mantel strak om dit tengere lichaam:
zonderlinge onwezenlijke, half-Egyptische
verschijning... wij kijken nog maar loom.
Ik geef er den brui van! Men heeft
gezegd: .vandaag zal wel niets meer
gebeuren'. Het is bij zevenen. Ik ga het
terrein af en zoek in een gewemel van
vertrekkende menschen en wagens onzen
automobiel op, om er mij uit te strekken
in afwachting van de anderen.
Op de roode kussens van ons voertuig
zitten de roode soldaatjes, de kleine,
zachte piou-pious". De een zit, de ander
leunt of ligt: ik zeg: messieurs, blijft
alsjeblieft zitten, er is daar net nog
een plaatsje voor mij: we zijn allemaal
zeker zonder uitzondering precies even
moe.',..
Als ik de kleine Franschen zie, en
vooral hun zachtgezinde" soldaten, dan
schiet mjj altijd de regel van Heine te
binnen, die ze lief had (wat ze verdienen)
meine liebe kleine Franzosen. Een liet mij
een houten doodkist j e zien, waaruit hij
een centimeter" trok, iederen dag een
«tukje verder, en iederen dag een num
mer er af: hij was nu aan np. 75. Nog
75 dagen dienen", zal h\j, "wijs en droef
geestig, dan ga ik naar huis".
Het regende nog steeds zachtjes door.
En tfla un! hoor ik ineens scherp
roepen.
Het is of ik een schok krijg. Ik kijk
naar de ruimte tusschen de twee tribunes.
Een donker gevaarte schuift daar met
een vaart voorbij. Farman!" roepen de
menschen. En als de wind ben ik weg,
alles wat ik bij mij had achterlatend,
als een dolle over den modderweg, de
tourniqueta door, het terrein op. "Waar
lijk, daar gaan ze. Daar zie ik het
eindelijk! Daar zweven de monstergroote
toestellen. Daar deinen, daar stijgen zij!
Farman in zijn tweedekker, Latham op
zijn sier/lijken vogel. O'est Lathdm!"
pievel ik in gespannen bewondering,
tusschen de massa, die zich nu n voelt.
Que c'est beau!" -Mais monsieur,"
zegt met trillende aandoening, en of hu
mijn oudere broer was, een grijze man
aaast mij, Latham, c'est Ie roi de
l'air!"
Daar zweeft hij, Latham, met een
sierIjjkheid, die niet van de zwaluw ia en niet
van een ander mij bekend gewiekt schep
sel, maait met een eigen, voor 't eerst
geziene sierlijkheid: de vlucht van den
aviateur....
De wind blaast nog altijd fel: het
zijn dus gevaarlijke toeren. Telkens als
Firman, als Latham langszwieren, en
het gejuich gaat op en het handgeklap,
zien wij die linnen vlerken klapperen,
of de vogels van koorts waren berangen...
Maar zij schuiven toch iederen keer weer
langs ons, en met sneller vaart. Farman
voorop en deinende, snel en sneller.
Eindelijk langzaam. Eindelijk, als achtte
hjj het genoeg, zachtjes dalend, zweeft
hij neder op den grond. Het geschiedt
ginds, waar wij bet terrein nauwelijks
kunnen onderscheiden. Ook Latham
schijnt soms den grond te zullen raken:
maar dit is spel! Want bijna beneden,
«tijgt hij weer elegant. En met een
korten fraaien zwaai tot vóór de tribune
van den President gestevend, bij wijze
van groet, daalt hij voorgoed neder...
bij het regenen, dat aanhoudt. Het
regenen, waarin wij met een gevoel
van stralende voldoening, frisch of de
tlag nu pas begon naar huis gaan.
* *
Den volgenden morgen is het beter
weer: de wind staat niet zoo straf, de
regen vertoont zich nu zelden. Ook is de
lucht vol leven: Daar schieten de toe
stellen langs ons en boven ons, stijgen
hooger en hooger, of oefenen zich in de
vlucht, laag bij den grond en correct
langs d« mijlpalen. Het uitspansel is nu
b e v ol k t! De mensch snelt door dit
nieuwbegaanbaar element, de lucht in alle
richtingen. De mensch is nu de groote
vogel! De enkele verschrikte kievieten
en mussohen die ik zie, schijnen insecten
in het hemelruim. Het is een wonder
baarlijk gezicht!
Eén stijgt en stijgt. Het is Latham.
Reeds is hijzelf, boven op zijn vogel
gezeten, en steeds hooger komend, niet
meer te lien.
De seintoren geeft de bereikte hoogte
aan. Zjj is 800, 900 meter. Als zij
duizend is gaat een gejuich op. Als zij
? de 1500 nadert vijf maal zoo hoog
als de Eifeltoren, vijftienmaal zoo hoog
als de dom van Utrecht verdwijnt
Latham in de regennevels... wij zien
het grijze streepje, gelijk een verre, verre
zwaluw als in de wolken zich oplossen:
het gevaarte met vleugels van vele
meters breedte!
En dan daalt hij omlaag: rillend van
de ijzige kou daarboven: maar storm
achtig toegejuichd en door Blériot naar
'slands wijs omhelsd.
Zullen wij, te onverschillige Hollan
ders, nu niet eens maken, dat wij dat
ook zien, en gaan helpen door doen,
waar nog zooveel t* bereiken valt en
zoo goed wordt voorgegaan?
VAN DEK EECKHOÜT.
Moziekbeoorieelia£eD.
ii.
KOB. KUILER. Sonate* in g. kl. terts voor
piano een viool.2e druk A. A. Noske,
Middelburg.
OSCAB BBANDT, Uit het kinderleven, vier
pianostukjes en Preludium en Meditatie
voor piano, G. Alsbach & Co. Amsterdam.
C. F. HRNDBIKS, Suite Mignonne pour Ie
Piano Alphonse Leduc, Parus.
HBINBICH FIBDLKB, Bercense pour Piano et
Violon. De Nieuwe Mnziekhandel Am
sterdam.
Wn/LY DB HABT, Kompositionen für Klavier
zn zwei Banden. Süddentscher M
sikVerlag Strassburg.
CATH. VAN EENNES, Zwaluwenvlucht, 6
Tweestemmige liederen, Jac. v. Rennes,
Utrecht.
ANNA LAMBHKCHTS Vos, Colombrjntjes voor
de kleintjes, op 11. Tien kinderliedjes
met piano. Voor een boos jongetje.
. Voor sopraan met klavierbegeleiding op
10. Wiegeliedje voor ons Prinsesje op
9. Musiek Uitgevers Maatschappij Rot
terdam.
COBN. A. WULFFBAAT, Liedjes uit de
Bloemenweide, op. 16, W. F. Lichtenauer
Rotterdam.
MEVBOUW N. VAN DEB LINDEN v.
SNELBEWAABD. Nu ia de Nacht, W. F. Lichte
nauer Rotterdam.
ALETTA JANSEN. Twee liedjes op 1. W. F.
Lichtenauer Rotterdam.
J. P. J. WIKBTS, Hollands Vlag. Zelfuitgave.
M. P. VAN VEQHEL, Jaarkrans. 12geestelijke
liederen in den volkstoon, W. Berg mans
Tilburg.
ADB. P. HAMEBB op. 12. Drie Liederen in
den volkstoon. Op. 11. Twaalf geestelijke
liederen in den volkstoon op. 13 en 14.
Twaalf liederen in den volkstoon. W.
Bergmans Tilburg.
A. M. AMOBY, Zeggen en Zingen, op. 64.
Tweede bundel, Gebr. Wagenaar Arnhem,
P. JONKEB, J. VELDKAMP en K. DE BOBB.
Kun je nog zingen, zing dan mee l voor
gemengd koor. In noten- en cijferschrift.
P. Noordhoff Groningen.
A. J. W. BBUOMAN en W, H. DE GBOOT
WZN., Mannenzang, Twaalf liederen. P.
Noordhoff Groningen.
F. R. COEKS F.RzN., Liederen van Groot
Nederland. Vijf Kerstliederen en 2a
Aflevering van : Druy ven-Tros der
Amoureuaheyt, G. Alsbach & Co. Amsterdam.
J. WOBP en 8. SCHELLINK, Eerste-Vierde
Zangboekje, J. B. Woltera, Groningen.
J. WOEF, Een Lentedag, Liederen voor
kinderstemmen, J. B. Woltera Groningen.
G. C. WEEBEN, Liederkeur voor de school
en het leven. J. B. Wolters Groningen.
Wanneer een kamermuziekwerk, hier te
lande uitgegeven, zijn tweeden drak beleeft,
dan mag dit zeker als iets zeldzaams be
schouwd worden. Het bewijst dat Kuilers
viool-sonate, want dat is het bewuste werk,
haar weg gevonden heeft.
De piano-werkjes van Oicar Brandt zy'n
goed voor het instrument geschreven. Pre
ludium en Meditatie" il wel wat pretentieus,
maar het bundeltje Uit het kinderleven"
biedt vooral goede instructieve muziek. Het
Winteravondsprookje is heel poëtisch ge
dacht, maar voor kinderen niet zoo gemak
kelijk. In No. 2 zou de noot ges beter door
fis geremplaceerd kunnen worden (2e maal)
Hendriks' Suite Mignonne" bevat zeer
goede salon-muziek. Vooral de Wala, en
Gavotte zijn uitmuntend geslaagd. Voor
eenigszins gevorderde leerlingen zeer goed
te gebruiken.
De Bereuse" voor piano en viool van
Fiedler is voor laatstgenoemd instrument
zeer dankbaar. Het is geïnspireerd door de
geboorte van prinses Juliana, hetwelk ge
documenteerd wordt door het optreden van
de eerst* phrase van 't oude Wilhelmus.
Van Willy de Hart liggen voor mij Drei
8tÜ3ke, zwei Tiinze en drei Skizzen." Deze
componist, die zich ook door een paar goed
geschreven artikelen in der Klavierlehrer" *)
heeft doen kennen als een kunstenaar, wien
da paedagogiek ter harte gaat, biedt ons in
bovenvermelde werkjes uitmuntende piano
muziek, die zeker door ieder vaardig pianist
gaarne gespeeld zal worden. Het capricietto
en de beide dansen kunnen zelfs voor
concertgebruik in aanmerking komen.
Zwaluwenvlucht", van Cath. van Rannes,
is een bundeltje van zes tweestemmiga
liederen, fijn gedacht en gevoeld, die voor
groote kinderen teer dankbaar zijn, en ook
door volwassenen nog wel gaarne gezongen
zullen worden.
Mevrouw Lambrechts-Vos heeft hare spo
ren verdiend op het gebied van het kin
derlied. Ook haar Colombijntjea voor de
kleintjes" vormen voortreftelïjk materiaal,voor
het onderwijs zoowel als in de huiskamer.
Ook het Wiegeliedje voor ons Prinsesje"
is een alleraardigst dingske met een bevallige
melodie en heel fijntjes geharmoniseerd. Heel
vee) goeds is er ook te vertellen van de drie
gedichtjes van mevr. 4lb. Steenhoff-Smulders.
Zij zrjn vooral goed gedeclameerd. Alleen is
de muziek misschien iets te pretentieus, met
het oog op het karakter van den tekst.
Het liedje van Corn. Wulffraat, Gij ster
retjes aan den hemel", is als muziekstukje
niet onverdienstelijk, de componist moet
achter beter zijn vers lezen, en de declamatie
van den dichter trachten af te luisteren.
Een kleine vertelling" is een stukje voor
piano (voor viar banden) allergemakkelykst
en voor eerstbeginnenden geschikt.
Nu is de Nacht" (Marie Boddaert) door
mevrouw Van der Linden van Snelrewaard
gecomponeerd en aan mevrouw De Haan
opgedragen, is een ernstig lied van mooie,
goed getroffen stemming.
De twee liedjes van Aletta Jansen zijn
nog ietwat onrjjp. In het tweede mis ik
stemming. De muziek pas niet bij de woorden
*) Zur Frage der Gewichts'echnik" en
Ueber die Bestimmung der Spielbelastung
mittelst einer Wage."
Het eerste, 't Kindje ontwaakt", is wel beter,
maar 't had toch in portefeuille moeten blijven.
Hollands vlag" van Wierts is een stoer,
frisch lied, zooals we er meer kennen van
dezen toondichter.
De 12 geestelijke liederen Jaarkrans" van
M. P. van Veghel zijn gecomponeerd ia den
geest van A. P. Hamers, 't Zjjn voor 't
meereBdeel wel eenvoudige maar toch stemmings
volle liederen, hoewel ze, wat diepte van
inhou l aangaat, hun voorbeeld niet bereiken.
Dat bewijst alweer de bundel Op. 11 van
kapelaan Hamers, t raaf liederen en allen
meesterstukjes van stemming en gevoel. Daar
mede gelijk aan waarde zijn ook de wereldlijke
liederen van dezen componist. Vooral dia
op woorden van Mr. H. W. van der Mey
zijn ferm en kloek gedacht, ook Bchalksch
wanneer het te pas komt.
De heer A. H. Amory en zrjn trouwe
medewerkster Va la hebben, aangemoedigd
door het succes van hunnen eersten bundel
Zeggen en zingen", een tweede zestal schetsen
uit het kinderieren uitgegeven. Het zijn
allergeestigste liederen, bestemd om kinderen
voiirgezoBgen te worden; ieder lied wordt
voorafgegaan door een vers hetwelk kan
worden voorgedragen. Ongetwijfeld zal het
succes van dezen bundel dat van den eersten
evenaren.
De heeren J. Veldkamp en K. de Boer
gaven vroeger uit een bundel kinderliederen
voor de school Kun je nog zingen, zing dan
mé." Onder denzelfden titel hebben zij nu
een bundel doen verschijnen voor gemengd
koor, voor een groot gedeelte ontleend aan
eerstbedoelde uitgave. De heer P. Jonker, die
vroeger de klavierbegeleidingen vervaardigde,
heeft nu de liederen voor gemengd koor
zonder begeleiding gezet. De uitgave is in
noten- en cy'ferschrifc verschenen. Zeker een
welkome editie voor den familiekring, waar
men een gemengd quartet bijeen heeft en
niet minder voor gemengdezangvereenigingen.
Hebben de heeren Veldkamp en de Boer
het oog gehad op gemengde
zangvereenigingeo, van de heeren Brugman en de Groot
ligt een bundel Mannenzang" voor mij in
partituur en partyen (de laatst en in noten
en cijfergchrift). Ook deze 12 mannenkoren
van v. Milligen, Heinze, Viotta, S. de Lïnge e.a.
zal bij eenvoudige liedertafels gereeden aftrek
vinden.
De vereeniging Het Nederlandsche L'.ed"
heeft hare vroegere uitgaven van Pieter
Lsnaerts v. d. Goes' Druyven-Troe der
Amoureusheyt en Kerstliederen, onder lei
ding van den heer F. R. Coers F.Rzn.
oiet een aflavering vermeerderd. Welkome
liederen voor hen die belangstellen in Coers'
Liederen voor Groot Nederland,
Wie kent de vier zangboekjes van Worp
niet ? Nog altijd vormen zij een gezocht
materiaal op de lagere zoowel als op muziek
scholen. Eene herziening, naar de eiecben
van den tegenwoordigen tijd, was echter zeer
gewensch*. De heer 8. Ssaellink, zeker een
der meeat co npetente mannen op het gebied
van den kinderzang, heeft zich thans hier
mee balast en zoo zullen deze veel gevraagde
boekjes, het eerste deeltje telt reeds zrjn
achttienden druk, in nieuwen vorm zeker
hun ouien roem gestiad blij ren.
Worp is ook de componist van een Len
tedag" kinderliederen op woorden van Heye,
Gouverneur e. a. Ean uitgave met piano be
leeft thans haar vierden en n uitsluitend
voor zangstemmen haar -tièfcden druk. Dit
zegt genoeg l
Eindelijk zij hier nog een tweede druk
vermeld van Weeren's Liederkenr" waarin
wederom enkele nieuwe namen voorkomen,
dus veel vermeerderd. Dit zoo kort na den
eersten druk een tweede oplage noodzakelijk
werd, pleit VJor de behoefte waarin deze
liederen voorzien.
ANT. AVERKAMP.
filljin Maris in Pulciiri studio,
Een Schildersle ven.
I. Het wordt langzaam en toch zeker de
trjd van optellen, van aftellen, van waarden
bepalen, van bekendheden verifieeren, van
reputaties onderzoeken. ledere groote of
eeretentoonetelling van een schilder is een, soms
onbewuste, uiting van deze zucht tot verifi
catie. We willen beheerechen wat er gemaakt
is; we willen weten wat voor werkelijke ons
geworden is door den maker van menig
schilderij. We willen grenzen kennen en
hoogten bezien; we willen het vroege ploegen
meemaken, daarna het zaaien, en 't volop
uitschieten van de schoone aren. We willen
den tas van het koren voor onze oogen zien,
en ons gevoel en ons weten zal en wil
weten wat er voor blyvends gedorscht is
uit het eens voor ons staand en bevend
graan. In deze zucht tot weten schuilt tevens
de erkenning dat een tijdperk eindigt; in
den strijd, midden in den strijd wordt ge
vochten, gewerkt, gezwoegd, 't zij voor het
impressionisme, 't zij voor een klassieker
uiting maar er wordt niet fijntjes uitge
rekend. Ook dit is dus voor mij te vinden
in zulke tentoonstellingen: 't eindigen, en de
verwachting van de nieuwe periode...
Ik zie in deze verzameling van werk door
Willem Maris niets anders.
II. Willem Maris, de jongste der drie
broeders Maris, is den 18 den Februari 1844
in den Haag geboren. Jozef Israëls was toen
een twintiger en zou in het volgend j aar den
invloed al ondergaan van Ary Scheffer.
Bosboom had een reis naar Belgiëachter
den rug en uit Rouaan en kerken uit Mechelen
en uit Purmerend geschilderd. Weissenbrnch,
de weidsche, was, evenals Israels uit 1824,
bezig; Nuyen was gestorven; de Van den
Barg's zaten niet stil, Bilders reisde door
Duitschland, Bisschop ging haast naar
Schoemaker Doyer; Bles had zyn muziekliefheb
bers klaar. Kobell was dood. Van Os de leer
meester van Mauve was een acht en dertiger;
Yeractmur, de Verveers, Torn schilderden
Jacob was zoowat 7 Mattbys 5. Roelof* was
al iemand. Daartusscheu tnsschen deze allen,
met hun wenschen en met hun dringen, met
hun zucht tot uitbreiding bij en in de grootsten
kwam deze Maris, de beesteschilder. Van voor
zijn twaalfde jaar zat by al in de wei met
koeien. Hij ging later naar de Akademie,
waar hij veel pleister teekende. Maar het
meeste onderricnt kreeg bij direct en indirect
wel van zrjn broers. Het is een trjd waarvan
weinig gekend is, en waarvan veel geweten
mocht worden. We weten eenige
biaonderheden door Veth van Jacob en Mat t hij s,
maar de psychologische spelingen, in
vloeien, zrjn niet bekend. We mochten
zoo 'n tijd waaruit drie schilders opston
den die zeker een deel van het
HolhuuUch kunstleven beheerscht hebben.in onze
handen als 't ware kunnen draaien, en om
draaien. We mochten weten waaruit Matthys'
weemoed groeide, of hjj ruig waa van woord
by groote teeder hei d; we mochten weten hoe
Jacob het figuur verliet om zoo goed ala uit
sluitend landschap te gaan schilderen, en het
door Vermeer beïnvloed stadsgezicht! We
mochten dat kennen waar ze elkaar raken
ook in de schilderkunst, en waar ze malkaar
afstootten. We mochten zoeken en vinden
tot in den diepsten kern welken invloed ze
ondervonden in den trjd van het Groeien;
w&t Willem leerde en wat ze bij hem wakker
maakten dat sliep. Want bij deze drie Maris
lijkt het gaan schilderen niet iets dat ze zich
zonden verwerven door langen arbeid, het
lijkt soms dat het haast volledig in hun sliep,
zooals by Matthys het sterkst. We mochten
meer. We mochten klaar en eenvoudig voor
onze oogen zien rijzen hoe het leven was
thuis. We weten dat de vader Wel's werk
liet zien aan de jongens, maar we weten niet
hoe het alles rondom in hun geesten ging.
We weten te weinig wat ze aan schilderyen
zagen, wat ze wenschten voor zich in schil
derijen. Het geheele psychologisch gegeven
is nog te constrneeren, zoo het colt gecon
strueerd kan worden. De familie is niet on
derzocht, die deze drie lorna droeg als een
toppunt, een grooten bloem aan den top.
Allerlei is nog te zoeken en te vinden.,.
Maar Willem dan was zomer's altijd buiten
en teekende 's winters in de stal. Hij trof
Mauve in Oosterbeek (aind van de vyftiger
jaren?) het verhaal is te bekend dan dat ik
het hier zou herschrijven. In 1863 vinden we:
Knnstkroniek op pagina 54 en pag.82,een appr
cieering die deze beide niet onaardig verbindt.
We lezen daar de vraag ainda wanneer bestaat
d 3 natuur waarheid dan alleen uit kleur en
effect en hebben de vormen er niets meer te
beduiden. De teekening verlieat zich in het
onmogelijke, en op pag. 82 over Mauve naar
aanleiding van de Haagache expositie. Waar
achtig, ik geloof dat het succes van Maris
op de H. E. aoeveel er ook op af te dingen
viel en inderdaad ook afgedongen is, den
schilder van deze beestjens heeft belet te
«lapen." De twee schilderijtjes waren Vee aan
een plas en jonge kalven aan een melkbak,
ea volgens den Spectator uit 1863 (pag. 202)
werden de twee vee stukjes van \V. Maria
verkocht. Het ia eigenaardig taen al te zien
schrijven dat de vorm by Willem Maris te
loor gaat voor wat niets anders ia dan de
alsorptie door het licht van den vorm. Het
was toen toch pas het begin. We stonden
toen feitelijk pas aan het eerste van de triomf
van licht en atmosfeer. Het licht in den tegen
woordigen zin genomen was niet met zyn won
derdadige boud b ei d opgetreden. Nog was er
niet ver gegaan op het pad, dat zou leiden
tot de zucat naar het objectief nabootsen van
iedere schakeering van ieder dag-uur. Set waa
slechts woelen vooruit, maar naar de verkoop
al van de twee stukjes, die toen toch eenigszina
revolutionnair aandeden, niet zonder
waardeering. In 1864 vinden we over Rustende
Kalveren en een apan Geldersche Odsen." De
vaardigheid van het penseel is hier inder
daad verrassend, ook is er veel vaardig
heid in den toon van het ensemble; de
kunstenaar bezit schoone gaven ter ontwik
keling en wy vertrouwen dat bij ze steeds
conscientieuser zal aanwenden. In 1865 vin
den we de opmerking van belang wellicht
voor deze tentoonstelling l ik wil gaarne
gelooven dat W. Maris goed meent te doen
met de platgetreden paden te verlatsn en
voor zrjn onmiskenbaar savoir faire een nieuwe
richting te gaan zoeken, maar als die er hem
toe brengt om den Rijn in een grauwen nevel
en de bergen in een grauwe stofwolk te
schilderen zoodat de contoura van ezels en
oaaen er zich in verliezen wat helpt my
dan zyn vaardigheid? Gezocht te zyn is nooit
mooi, toch ia zoeken te pry'zen". In 1866 is
de lof zuiverder en niet zoo tweehoofdig
toegedeeld: Wy beginnen met een uitne
mend fraai paneeltje dat van W. Maris ach
ter een hoerenerf". Het zyn maar varkens
die in hunne spreekwoordelijke zindelijkheid
de slachtbank tegemoet kuieren. Maar be
halve dat de bekende habiliteit van den
kunstenaar zich ook hier weer openbaart
bezit dit tafereeltje een groote aantrekkelijk
heid door natuurlijkheid en warmte van
toon." In 1867 werden op de 3 jaarlrjksche
te Rotterdam de rustende ezels besproken,
in 1868 wordt W. Maris naar ik meen, om
zyn gezondere oogen waarmee hy de natuur
aankijkt geprezen tegenovar M. Mans." Ia
deze bespreking worden twee namen genoemd
die te noemen zyn wanneer men gelijkheden
vinden wil of invloeden bij W. Maris: Troyon
en ook Rosa Bonheur. Er was op de se ten
toonstelling menig werk dat deze invloeden
typisch weergaf, evenzeer dien van Troyon
ais een enkele die van Rosa Bonheur.
(Hy exposeert in 1868 een Odsenapan en een
hen met kuikens). In 1869 vindt ik Een warme
dag, voor het Haagache Gemeente-museum
aangekocht. In 1876 wordt er van hem ge
schreven naar aanleiding van de pas opge
richte Teekenmaatschappy: W. Maris
vereenigt met zyn zonnig lentegroen de keurigste
teekening van Eenden en Koeien (nrj had op
deze tentoonstelling Eenden (No. 61), eigendom
van P. Stortenbeker, en Koeien No. 62,
terwyl Jacob er den Schryeratoren te Amster
dam had, de Ploeg, en een Stadsgezicht). Ia
1877 toen Jacob er het Pauwenveertje had
en Vacantiewerk o.m., heeft Willem er een
eend met jongen, en een Hollandscae weide
die hij verkoopt ? In 1878 prijst Van Santen
Kol ff hem in deze woorden: een
wegslepende illusie van wazig teeder zonlicht
van warmen buiten toon verrukt dit
maal; in 1879 wordt eveneens in den Spectator
op pag. 280 gemeld: in mijn oog het ideaal
der echte wat er r er f kunst. In 1881 verwijt
men hem weer eens (tentoonstelling den
Haag). Ik kan die mate van onbepaaldheid
niet teegeven". In 1888 vinden we hem met
een medaille 2de klasse te Muenchen, in
1889 met de gouden medaille in ons land.
De tentoonstelling L894 te N ij negen vertoonde
de stal te Calmpthorsj die eveneens hier te
zien is. '**£:
In 1892 woonfrl'iy, volgens den
katalogus der T, -M-. te Voorburg); terwijl
nog te vermelden ia dat hij in 1870 een reis
met Wust en Von Seggern in Noorwegen
maakte.
III. Het werk door W. Mjris is DO goed
als altijd koeien in weiden en eenden in
gras en water, een enkel maal varkens, ook
wel eens kippen, en ezels. De onderwerpen,
R. f. J, C, ian to f au Bate, t
Geb. 1843 Gest. 1910.
R. W. J. C. v. D. WALB BAKB,
Oad-Directenr der Zuid-Afrikaansche
Spoorwegmaatschappij, oud-lid van den
Gemeenteraad van Amsterdam, lid van
Gedeputeerde Staten, enz.
die hy geschilderd heeft (ik noem ze altijd
liever de voorwerpen) zyn niet veranderd.
De menechelyke figuur is in zijn uitingen
meer dan de koeien en accessoir. Hij is
de heetten schilder. Maar wat is dan de ver
andering die te vinden is in dit werk? Het
is toch niet aai te nemen dat zoo'n lang
echildersleven niet veranderde, zich niet uit
breidde, zich niet wijzigde? Misschien is in
een enkel woord deze verandering te
conetateeren: dat het eerste dralend licht, nooit
onfjjn eigentlyk in de luchten, toch uitbun
diger en lyriteher is geworden. In den be
ginne is het verband, de eenheid van het
schilderij niet dwingend. De vormen worden
meer naast malkaar door den kijker genoten
dan in een enklen ooge-teng. Het zit hem
natuurlijk niet in de nauwere omlijning der
vornen dat deze eenheid toen niet bereikt
is: Omlijnde vorm sluit de eenheid van het
schilderij niet uit, dat een mozaïek in
kleurevenwicht dan kan zijn. Het schilderij
wordt in dien vroegen tyd genoten zoo (als
altijd) als de schilder het zelf ondervond:
een optellen van een aantal gegevens, en
niet zooals het later zou worden: als een
som waaruit de weerzyds op elkaar inwer
kende factoren te vinden zijn. Tot het laten
genieten van een eenheid waaruit de samen
stellende deelen terug te vinden neigt ten
slotte ieder, die wat maakt. In dezen trjd,
dat het nog optellen was, wordt eveneens,
naast de invloeden va» Troyon en van
Rosa Bonheur, de invloed gevonden van
Matthya, Iwiens diep gemak van
realieeeren en van weemoedig aanzien o.a. te
vinden is in de schildering, in de vorme der
boomen van een werk door Willem o.m. ia
de collectie Mesdag. Maar het talent van
W. Maria dat eens fijn-uitbundig zon worden,
en soms overdreven uitbundig, ontwikkelt
zich eerst uit het dralende licht als van T hij s
tot een fijn geteekend zijn, in een fijn mild
licht, van water en wilg, eend en koe. Daarna
zou eerat het woelen komen, en het
tintlendatmospheriach zijn. De vraag is te stellen
voor den kritikna: op welke wijze het
meest gaaf de persoonlijkheid zich openbaart,
en op welke wij ze soms het grootst? Een
persoonlijkheid die in een werk zich gaaf
openbaart, wordt daarin gevoelt zoo ge wilt
ali een ononderbroken stroom. Er is geen
stokken in dien stroom van ontroering; er
is nergens een dorte; alles spoelt en vloeit
door, in en met elkaar. Het werk wordt dus
als een eenheid uitgesproken bij een schilder
over het gansche vlak van de voorstelling.
Het schijnt mij nu toe dat er een periode ia
geweest waaraan niet de grtote bekendheid
van Willem Maris zal verbonden zy'n, maar
waarin hij toch gaver is dan in het meer
uitbundige. Het is de periode van de fijne
grijsheid en daar waar de vorm nog niet zoo
gansch is opgeslokt door het hemel- en
luchtelicht als liter. Er zijn in dien tijd geen
gaten" in het werk, en er is een fijne
werklykheid in de lucht. De grootheid van zijn
werk is uit de laatste dagen. Het licht
triormpheert daarin natuurlijk en vooral de
luchten zijn belangrijk daar van de vroegere
fijnheid daarin het meest bewaard bleef. In
deze dingen is Willem Maris een zeer oor
spronkelijk schilder, met minder tastbare
invloeden dan in Jacobs werk te vinden zijn,
of in dat van Mathijs. Toch is er in deze
twee iets overvloediger aanwezig dan in
Willem.
In Februari 1903 schreef ik in de Kroniek:
Hoe zal Willem Maris daar tusschen (i. e.
tussehen de andere schilders) staan? Ia zijn
vroegst werk is een koeler neiging tot het
straf aanduiden van vormen, eea zeldzame
vastheid soms in de bezonken coloratie, uit
den laatsten tijd is een zuiver zinnelijk ge
noegen om het opene en 't buiten zyn ...
Het werk is ruime zwierige arbeid, zuiver
animtal". Het lijkt mij nog zoo. Da
philosophische macht of de psychologische dracht
van het werk is niet groot, noch zeer geva
rieerd, Het meeste werk is zeer aangename
o ogen lust, van gelijke hoogte van zielskracht,
of van gelijken geeatesinhoad. De ontwikke
ling ia logisch: eerst vorm, dan licht, maar
er is nooit gezocht naar het
architektonissche. Het werk is tintlend, maar grootsch,
flonkend nooit. Het is oorspronkelijk maar
niet diepzinnig. Het Is eigentlyk gratiens van
een gratie die zich tot grootheid van licht
soms uitbreidde, soms trachtte uit te breiden.
Willem Maria dunkt me geen
waereldschilder, maar een belangrijk schilder in de al
voorbijgaande periode.
Wat was er van dit al te vinden op deze
tentoonstelling ?
Er waren voorbeelden van tweeërlei
richtingcompositieg. Da meeste werken zrjn gebouwd
op ly'nen evenwijdig aan de grondlijn van het
schilderij maar in den lateren trjd zeker zijn
er een aantal te vinden die op lijnen ge
bouwd ly'ken te zijn die een hoek maken met
die grondlijn. Het meest duidelijk is dit dik
wijls te vinden in de wolk die als ge er voor
staat rechts boven aan als een driehoek den
hoek vult van het werk. In deze soorten
schilderijen zyn menigmaal de tegenwerkende
richtingen niet genoeg geprononceerd, en