Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER W E E K.B L A D VOOR NEDERLAND.
. 172«
niet te veel juristen uit het Zuiden in de
Kamer komen.
De vacature in Helmond nu leverde eene
schitterende gelegenheid.
Indien daar eens geen jurist, een man
van den Boerenbond werd gekozen, dan
zouden in Eindhoven de kansen enorm
rijzen voor den advocaat. . . .
Zoo zag men in Helmond den broeder
van den Heer Van den Heuvel optreden
als promotor van de candidatuur-Fleskens,
dea jeugdigen ongeletterden burgemeester
van Geldrop, den man van den Boerenbond,
zoo zag men de clergé, waaronder de familie
Van den Heuvel veel relaties en invloed
heeft, die oandidatuur steunen en zoo werd
deze tot meerdere glorie der Christelijke
politiek afgevaardigdeen volksvertegen
woordiger !
Nu was het terrein voor Eindhoven
geeffand en zie, een paar dagen na den
uitslag der Helmondsche verkiezing kon
men dan ook lezen dat ____ de Heer Vincent
van den Heuvel tegen I September zijn
mandaat als Kamerlid zou neerleggen!!
Ziehier wat men noemt landsbelang be
vorderen !
Is t wtroder dat Kamer- en Statenkiezers
gevochten hebben om een tacticus als den
Heer Van den Heuvel te bezitten. Gelukkig
voor Noor d- Brabant dat deze altruïstische
afgevaardigde thans zijne krachten uit
sluitend als gedeputeerde aan d« provin
ciale belangen kan wijden. Daar kan de
Peel-centrale ook wel bij varen j
Naast de Maastritjhtsche verkiezing is de
Holmondsche een klap voor de, geestelijk
heid als politieke macht.
Niettegenstaande alle pastoors en kape
laans, opeen na, per advertentie adviseerden
den Heer Fleskens te stemmen, verkreeg
de H«er Swane nog ruim 2000 stemmen.
Nog een paar zulke stemmingen en 't is
gedaan met het politiek gezag der geeste
lijkheid l
Dan beeft men nog kans lid der Kamer
te worden zonder dat moeders een bewijs
van goed geloovig zjjn voor hum
zooncandiqaat behoeven te vragen.
Indien 't niet zoo treurig ware, zon men
eens hartelijk lachen.
[lllllflimillllllllinilllMlimilllllllHIIItlllUIIIIIIIMMMIIIMIIIMlIIIIIIMIII
Sociale,
Ce iwes'le aan G, E, f.
De zaak- De Gelder heeft reeds heel wat
pennen in beweging gebracht, doch weinig
is geschreven over de fouten van een stel
sel, die tegelijkertijd zijn bloot gekomen;
dit stelsel is in lirect oorzaak van de geheele
kwestie. "Wij bedoelen de eigenaardige wijze,
waarojp de gemeente Amsterdam haar amb
tenaren benoemt.
Wanneer in een of andere stad van 't
land een betrekking open is, ziet men een
openbare oproeping verschijnen, kort daarop
gevolgd door een voordracht van B. en W.
aan den Baad, welke dan de benoeming
doet. Ieder, die meent voldoende capaciteiten
te bezitter, kan meedingen, zoodat men
voor d* vervulling van de vacature een zoo
ruim mogelijke keus heeft. De openbaarheid
van oproeping en mededinging waarborgt
zooveel mogelijk eerlijkheid en 't gevolg is
dan ook, dat slechts zelden een klacht over
protectie wordt Ternomen en dan nog in
den regel uit dorpsgemeenten, waar B. en W.
en Raad dikwijls een potje onder elkaar zijn.
Auders is het in Amsterdam. Daar ziet
men nooit een oproeping voor ambtenaren
(behalve dan voor onderwijzend personeel).
Hoe de hoofdstad aan haar personeel
kom?, is niet bekend ; waarschijnlijk hebben
de hoofden van dienst naar verschillende
kanten voelhorens en trekken daarmee de
beste krachten naar zich toe. "Wij willen
althans hopen, dat het zoo gaat. Maar wie
in de memorie van den heer Ressing leest
op welke wijze de benoeming der heeren
De Gelder en Snijders plaats had, krijgt
?een eigenaardigen kijk achter de schermen
?en maakt bij zichzelf de opmerking : de
schrijver van een der ingezonden stukken
in De Telegraaf had wel gelijk, toen hij
schreef, dat het er veel van had, of wij
door de familie Snijders?de Gelder bediend
werden." Vroeger is iets dergelijks ook al
eens ronduit in De Telegraaf behandeld,
toen deze een strijd voerde tegen den inge
nieur der P. W. Jhr. Reigersman, een neef
van den toenmaligen directeur der P. W.
Van Hasselt.
Wie als ambtenaar in een der provinciale
steden zich uit, dat hij gaarne in dienst
van Amsterdam zou willen komen, omdat
bij meent de capaciteiten te bezitten om in
DIE LASTIGE BEKEHKAMER,
DOOK
M A K T U S.
Het tooneel verbeeldt het kantoor van een
RU ks-instelling te A.
Het bestaat uit 2 in elkaar loopende kamers.
In de eene ait de chef aan een bureau, in
de andere diie ondergeschikten aan afzon
derlijke tafels te werken.
Ieder heeft zijn eigen vaste werkzaamheden,
waarvoor bij aan den chef verantwoordelijk
if-; ieder is aldus een specialiteit in aetgeen
hem doorloopend is opgedragen, weet echter
weinig van de werkzaamheden, waarmee de
anderen zich bezighouden; terwijl de chef
niet bepaald deel neemt aan het weck, maar
meer wat hij noemt een wakend oog houdt,
voor den algemeenen gang van zaken zorgt.
Deze regeling heeft tengevolge dat, wanneer
er inlichtingengegeven,moeilijke vraagstukken
opgelost moeten worden, de chef een of meer
der specialiteiten raadpleegt, gelijk een
Minister de hoofden der verschillende
afdeelingen van zijn departement.
Er gaat dan ook en dat zal nu niemand
meer verwonderen van ieder der beambten
een gewisse gloed van gewichtigheid uit.
Het is Maandagmorgen, De Minister en
zijn afdeelingschefs hebben hun zetels inge
nomen. Het ia rustig, kalm, doodsch zelfs.
Een van de beambten is verdiept in een
pak betalingt-itukken, welke de Algemeene
Eekenkamer geweigerd heeft de verevenen".
Stil mopperend gaan z'n gedachten, voor
de zooveelste maal herhalend, wat hij al zoo
dikwijls bij zichzelven en tegen z'n collega's
heelt gezegd.
die groote stad zijn vleugels uit te slaan,
krijgt steeds te hooren: ja, dan moet ge
beginnen een kruiwagen in Amsterdam te
nebben. Die meening is algemeen verbreid
en 't schijnt wel, dat de feilen haar recht
van bestaan geven.
't Is natuurlijk mogelijk, dat men op die
wijze de beste krachten krijgt, maar of dit
waarschijnlijk is, willen wij hier maar in
't midden laten. Doeh aangenomer, dat men
werkelijk uitnemende krachten tot zich
trekt, dan moeten deze zich wel zeer afhan
kelijk gaan voelen van den man die hen
aan hunne betrekkinghielp onaf hankelij ke
karakters komen nu eenmaal betrekkelijk
zelden voor. Is het geval De Gelder er niet
een treffende illustratie van ?
Men moet niet tegenwerpen, dat de grootte
der stad openbare oproepingen en benoe
mingen door den Raad moeilijk, zoo niet
ondoenlijk maakt. Berlijn, dat dan toch nog
wel watgrooter is dan Amsterdam, plaatst
wel openbare oproepingen. Ook heerscht
d«ar niet het begrip, dat bij een voorko
mende vacature de hoogst lagere ambtenaar
per se moet opvolgen. Is deze een bekwaam
man, dan heeft hij ait den aard der zaak
reeds een grooten voorsprong. Zooals thans
het Amsterdamsche stelsel is, n.l. benoe
ming in betrekkingen bij opvolging en zoo
geen opvolger aanwezig is, door een goeden
bekende, kweekt men een korps ambtenaren,
dat al te rustig leeft en te zeer afhankelijk
is van han superieuren. Kwesties als thans
aan de G. E.W. zij n dan noodig om een
oogenblikje een frisschen wind te doen waaien.
Plaatst men echter bij elke voorkomende
vacature een openbare oproeping, dan
prikkelt men de reeds in dienst der gemeente
zijnde ambtenaren om steeds zóó hun dienst
te blijven doen, d«rt zij bij voorkomende
gelegenheid werkelijk verdienen als no. l
op de voordracht te komen. Dan is de
tusschenkomst van vader of schoonvader niet
meer noodig om bij den directeur te bewerken,
dat de in dienst zijnd* ingenieur wordt
benoemd tot onderdirecteur, zooals nog niet
zoo lang geleden bij de G. E. W. is ge
beurd.
Als Amsterdam voortaan voor elke
vaceerende betrekking een openbare oproeping
plaatst, zooals Rotterdam dit kort geleden
deed voor de openkomende betrekking van
directeur der gemeentewerken 1), dan zal
het binnen enkele jaren beschikken over
een ketirkorps van ambtenaren, energiek en
onafhankelijk, deels mannen van buiten,
die zich door hun capaciteiten een plaats in
Amsterdam verwierven, deels mannen, die
reeds langer in gemeentedienst waren, doch
zich door hun werk in een lagere betrekking,
hun hoogere plaats waardig maakten. Dan
zullen de verschillende takken van dienst,
bij alle erkenning van thans reeds aanwezige
verdiensten, vrij zeker meer praesteeren dan
tot heden 't geval was.
L.
1) Naar men fluistert, besliste de Raad aldus
in geheime zitting tegen het oordeel van
B. en W. in, die in de goede oude sleur
zonder concurrentie den hoogsten lageren
ambtenaar wilden benoemd zien.
Het zy mij vergund, naar aanleiding van
de opmerkingen der Heer«n ValkholT(.,Taai
verarming?') en Schepers (?Verkeerd* Raad
gevers.') over het adres van den Heer Fr.
Coenen c.s., in aansluiting ook aan het
gchrijven van den heer van Meerkerken Jr. in de
Amsterdammer van 8 Mei U., een kort woord
te richten tot de vereenvoudigers.
De Heeren nemen een loopje met de be
woordingen van het inderdaad niet zeer
gelukkig gestelde aire?, maar vergeten dat,
wilde elk van ons zijn eigen zegs- en ziens
wijze uitgedrukt hebben, er minstens een
dozijn adressen noodig ware. De
onderteekenin? van elk onstr zegt dus niets ander?,
dan onze instemming met de daad en de
al&enaeene strekking er van: een alarm, een
waarschuwing tot bezinning die reeds dit
heilzame gevolg hebben gehad, dat er ten
minste nu eenig verband is gekomeu,
tusschen de vereenvoudigers en de letterkun
digen, een vtrband, dat gij tot nu toe schromelijk
verwoMrlooid hebt! Want, waar de stemming
onder de meerderheid der letterkundigen
voor u zoo verrassend echijnt, blijkt we1, dat
't 19 toeh een vervloekt werk. Nou 'A:
ik me hier uit te sloven als een meid-alleen
en die Rekenkamer heeft nog altijd wat!
Kijk dat rou' Verleden jaar was't zóó goed;
nou moet 't weer anders l En als wij 't den
lui komen vertellen, denken ze, dat wij een
loopje met ze nemen! Dat moeten za toch
beter begrijpen. Zelfs ais je er bijzet, dat de
Rekenkamer 't ;óó en zóó wil, dan zijn ze
nog gepikeerd. Ba dan heb je van die lui
die nog praatjes maken voor een otinoozel
kwartje, op een declaratie van soms twee-,
driehonderd gulden. Wat scheelt hun nou
EOO'U bagatel op zóó'n som. Wat scheelt 't
Rijk een enkel kwartje, zeggen ze dan; 't
Rijk kan 't best betalen. Daar heb je de
verkeerde redeneericg, 'c Rijk kan't betalen.
Ik zie 't hier, we moeten op de kleinfjes
letten: een begrooting hetft 't tegenwoordig
hard te verantwoorden, die kamerleden zijn
lang niet makch "
En hij diaait weer wat papieren om.
Dan neemt plots zyn gezicht een bijna
dreigenden plcoi.
Daar heb je dien meneer Kip; die stuurt
me van de week een declaratie van ruim
f 500.?en die zet me er op, dat-ie nota
benei op een stoomboot 15 cent heeft moeten
betalen voor z'n bagage! Ik had 'm gauw in
de dopper, 'n Kind weet, dat bagage vrij is
op een boot. Hoe dikwijls heeft de Reken
kamer dat niet gezegd. En hoe dikwijls heb
ik 't gezegd l Daar moeat straf op staan, dat
ze 't dan toch declareer en. Maar ik heb'm
z'n declaratie teruggestuurd. Ik ben benieuwd
naar a'n antwoord ; 't kon er al zijn !"
En de specialiteit wrijft zich, zelfgenoegzaam
glimlachend, de handen. Dan zet hij zich
weer aan 'c werk, ordenend de ingekomen
antwoorden die aidoend zijn, peinzend hoe
met de andere tot een bevredigende oplossing
te komen.
't Ia weer rustig, doodsch ...
g\j in uw propaganda voor de vereenvoudi
ging der taal, de woordvoerders van die taal
de bende', zooals de heer Valkhoff ons
vriendelijk noemt over het hoofd hebt
gezien. Tcans worden wij overstroomd met
brochures en overdrukje?, maar waarom
hebben de leden van den Bond van Letter
kundigen" dan nooit vroeger iets van u ont
vangen?
Ongetwijfeld zullen velen onser instemmen
met de bedoeling van een particulier schrijven,
waaruit de heer Valkhofl in zijn
Taalverarming" aanhaalt, dat wij om te oeginnen
het noodig achtte (o) te protesteeren en dan
later misschien weer zonde (c) kunnen
discuteeren en trachten te bemiddelen."
Daartoe is noodig, dat de bezwaren onzer
zijds wat nader omschreven worden, ziehier
mijn persoonlijke, waarmee hoop ik wel de
meeste onzer dichters en prozaïsten zullen
instemmen;
I. Met de inkrimping der ee tot e en oo tot o
verarmt gij het taalbeeld.
Een woord ia nooit alleen geluid voor het
oor, het is ook en voor velen in de eerste
plaats een tsülbeeli voor het oog, en zet
zich earst daarna, voer dezen meer voor den
ander minder volkomen, in geluid o na.
Onze wisselende oo en o, ee en e zyn een
rykdom van ons Hollandsen, zij maken de
taal malscher, voller en meer verscheiden.
Door ze voor een groot deel weg te
nemen, vermagert gij onze taal, gy ontroomt
haar, blaast haar den blos van de kaken
en daet baar naderen aan het leelyke
Engeleche taalbeeld met zyn overmacht van
lijzige medeklinkers, ala verpersoonlijking
van zyn lang en mager-knokig volk. Ons
Hollandsen oog is geoefend in kleur, gewend
aan nuance en weidt gaarne in spel van licht
en schaduw, waarvan onze ta*l een weer
spiegeling is. Gy mist, vermoeden wij, hier
door het o-gaap, en een schilder met wat
taalgevoel zal ons misschien beter begrijpen.
In ons oog' betöekenen uw eerste twee
regels eeii werkelijke taal verarming.
II. Een tweede bezwaar g«ldt oog en oor.
Gy wilt den uitgang -lijk (-lijkt) toonloos
maken en als -Uk schrijven. Beseft gij eigenlijk
wel de verantwoordelijkheid van dit spelletje,
om maar een uitgang te doen verdorren f onder
eenige reden f Zij t gq zoo zeker, dat in ons
taalgebied deze uitgang overal geheel toonloos
wordt uitgesproken? Hebt gy daarover b.v.
een phonetisehe specialiteit, als Prof.
Zivaardemaker, geraadpleegd? Welnu, ik kan u
verzekeren, dat wij dichters hem röch toonloos
zien, noch toonloos willen doen hooren en
dat ieder, die behoorlijk vereen zegt, hem
nooit geheel toonloos zal uitspreken, ik
voor mij heb hem mesrdere malen als ry'm
( ijk) gebruikt. Aan w en l'gt deie uitgang
dan toeh iets in den weg, welke echoolsche
spelmoeilijkheid levert hij op? Er bestaat
geen redan hoegenaam l voor deze verminking
dan in \nr verbeelding, die spreek-en
schiyftaal elkander wil doen dekken, wat in gean
beschaafde en ontwik lelde taal het geval is
wat zelfs Toor geen taal wenschelijk if>, omdat
de spreek-taal altijd in beeld, geluid en be
weging uiteraard veel armsr sa l zyn dan de
schrijftaal. Door uw verdoffing van -lijk tot
? lik (likt) maakt gij het taalbeeld, zoowel als
het t aalgel uid, zoowel als de taal-rijm-rijkdoin
armer.
UT. Een derde en belangrijkste bezwaar
richt zich tegen uw geslachts-nivelleering.
Dit geldt oog en oor, maar bevat vooral het
motorisch moment: de derde wijze waarop de
taal zich in onze hersenen reproduceert, voor
den dichter misschien de belangrijkste het
litme, de beweging van woord en ain.
Uw ingrijpende voorstellen beteekenen,
eenmaal verwerkelijkt, dat binnen een
menschenieeftijd de geslachte-uitgangen niet meer
worden geschreven, niet meer bestaan.
Het is in dit bestek niet mogelijk de ge
volgen daar van aan te toonen: dat aet ver
dwijnen van den uitgang- en in lidwoord, voor
naamwoord en bijfoegelijk naamwoord (den,
eentn, mijnen, haren, welken, enz. enz.), de
verdere verzwakking van de genitief-vormen
(des, der, eener, wier, enz. ena ), het uitwisschen
van hew, haar, z'j, enz. enz., een zeur ingrij
pende taalvefarmmg beteekent, zal niemand
ontkenanen en ook aan eiken leek duidelijk
zy'n; dat deze geslachtsuitgangen den dichter
een mooien klankbodem en een rijk ritmisch
ma'eriaal leveren, dat door het verdwijnen
dier geslachtsuitgangen tallooze versregels
verminkt en ontzield worden, behoeft hier
hopen wij niet meer aangetoond te worden.
Omgekeerd aij toegegeven, dat het geheel
consequent volgen van de geslachtsregels den
dichter foms het geluid of het ritme van
een regel BOU doen bederven ; (dit zijn waar
schijnlijk de enkele gevallen, die de heer
Valkhcff, ongetwijfeld na veel zoeken, uit
mijn werk gehaald heeft ea mij nu met zekere
Eensklaps komt er leven. Er ig geschald,
ongeduldig, hard. De chef vliegt op, glaurt
door 't raamgord'jntje, gaat dan weer haastig
zitten, zich een houding gevend, a!s poseerde
hij voor een geïllustreerd tijdschrift artike1.
Ea 't inoöt gezegd, de andereu doen vojr
hem niet onder.
Dan gaat de deur open. Er treedt een
heer binaen met een air of hij het heele
personeel naar Siberëkan doen verbannen.
Hoog-nonchalant groet hij den chef en
gaat dan aitten op den hem aangeboden
stoel; onderwijl gromt hij al:
Ik heb dat ding ontvangen'' . . . hij hf alt
een brief uit zijn jaszak . . . Ik begrijp er
niets van"... hij wil het dea chef overreiken.
Deze echter, met een gebaar van er alles
van te weten, laat het stuk waar het is t-n
pleit intusHchen:
,,Ja, mijnheer Kip, u begrüpt-, wanneer
het vm ons afhing . . . maar de Reken
kamer ... 't is ongelooflijk walkeeischec...
cch Jan0, . . . mijnheer Jans is speciaal met
deze taak belast . . . laat mijnheer eens
inzien . . . dia Xota van de Rakenkamer
van eergiaier nog ... en die van de vorige
maand . . ."
Oüh doe zooveel moeite niet, ik weet er
alles van . . . maar nou vraag ik je ... 15
centen ... 't lijkt wel ....
Jans is opgestaan en wapent zich merk
baar met een flinke dosis kalmte; dan treedt
hij nader, maakt een buiging voor den be
zoeker en ziet daarna zij n chef ondervragend
aan.
Ach, licht mijnheer eens even in".
Jans ziet naar mynheer Kip met een gezicht
als een onderwijzer die eeu jongen een som
gaat uitleggen.
,,Ja." begint hij wijsgeerig en nadert een
weinig.
Ja, ja", onweert 't hem tegemoet zeg nou
maar wat «r mee moet gebeuren,. 15 centen
zelfvoldoening als tegenstrijdigheden voor
houdt.)
Ziehier drie van onze hoofdzakelijke
bezwarep. Betrekkelijke bijzaken als de
noodelooze vergchrocjpeling vaa een paar
onschuldige, niemand hinderende sch's op het
eind vaa substantieven (menich, visch,) waar
mee gij een sierlijke arabeek zonder reden
uit onze taal wegkrast, laten wij hier terwille
van de hoofdzaak ter zijde.
Onse bedoeling met dit schreven is
tweeërlei:
TEN EEBSTE aan te toonen, dat de
protesteerende letterkundigen niet zulke blinde
dollemannen zijn, als de heeren Valkhofl en
Schepers dat op onwaardige wijze voor
stellen (wat de heer C. J. N. de Vooys
ons in het laatste Aprilmimmer van De
Beweging" voorzette, was vry wat degelijker
kost) en dat de taalvercenvoudiging, ook in
haar meest gematigden vorm, wel degelijk
op taaiverarming neerkomt. Dat kunt gy in
geen uwer geschriften wegmoffelen, aller
minst door u w ostentatief en misleidend onder
scheid maken lugschen taal en fpelling, welk
onderscheid voor ons letter-kundigen", zooals
blijkt uit de ontwikkelde bezwaren volstrekt
geen zin heeft.
Het meest beleedigend voor ons zyn zeker
uw domme en flauwe praatje?, dat 't ons mei
aangaat (!) en wij kunnen blijven schrijven
zooals wij willen, alsof hy'het doorvoeren
en verwerkelijken der vereenvoudiging het
niet in de eerste plaats ook om ónze oelangen
ging, alsof het ons onverschillig zou laten,
boe onze taal over een paar dozijn jaren zal
zyn veranderd, en hoe oog en oor van den
lezer die taal zal zien en hooren! Dat is juist
uw fout geweest, dat grj ons eenvoudig buiten
spel hebt gelaten en u alleen tot het
onderwys hebt gewend, in plaats van dadelijk ook
onder ons uw propaganda te voeren een
fout, waarvan gij thans de vruchten plukt.
Het meest ontactisch in uw laatste geschrif
ten, was zeker wel de onhandigheid van den
heer Sc'aeperg, om er de oude anarchistische
rommeldoos der tachtigers" bij te halen, ala
voorbeeld hoe wij allen naar welgevallen
kunnen blijven knoeien met de taal! Maar
die tijd is voorbij, waarde heer! en wij, nieuw
geslacht van een nieuwe e*uw, verlangen j uiit
niet» dringender dan uit de hopeloote
taalanatchie van thane te geraken, wij verlangen niets
liever dan regels, waaraan wy ons kunnen
houden maar dan ook allez», wij verlangen
niets liever dan een zuivere schrijftaal, die niet
alletn óns vertrouwd is, maar ook het volk,
waarvan wij om den dood niet willen vervreem
den ! Wij juichen een staalscommissie dus
toe, wij willen slechts niet dat gij in uw
eentje blijft knoeien, buiten ons om; wij
willen stem in het kapittel!
TEN TWEEDE bedoelt dit schrijven dua een in
stemmingnamens een deel derocderteekenaars
van het adres mag ik vermoeden met het
bo en aangehaalde, in uitzicht gestelde over
leg. Want, zy'n wij als letterkundigen over
tuigd, dat elke spelling dat is taaivereen
voudiging reeds ipio facto taaiverarming
beteekent, wy zgn daarom niet blind voor de
belangen die daar tegenover staan, belangen,
die in meer dan een zin ook met de oase
o rereenkomen.
Want hoe beter en gemakkelijker een volk
zy'n taal leert en begrijpt, hoe nader het zijn
schrijvers ui staan en hoe meer kans er i*
ons taalgebied over andere koloniën, en
buiten ons kleine land uit te breiden:
De Spanjaarden hebben hun eeamaal reus
achtig koloniaal gebied verloren, hun taal
gebied is er behouden wy behielden onze
koloniën, maar nog hebben we er ome taal niet
gebracht l Ja, hier gaat het ook om onze be
langen, want wij worden beklemd door ons
klein taalgebied en willen offers brengen voor
zijn uitbreiding, al valt ons dat niet licht.
Een deel van de bende" zal dus tot
bemiddeling en pacificatie te vinden zijp.
Uitgaande van de drie genoemde hoofd
bezwaren, ontwerpen wij een eersten grond
slag van overleg:
1. De ee blijft behouden:
o. Op het eind van een woord zee en
aan het bs^in van eenlettergrepige woor
den, waarin ze blijft bij verbuiging, ver
voeging of samenstelling (een, eenen,eeren,
vereeren.)
b. waar de ee uit twee lettergrepen van
een nog gebruikelijk woord ia samenge
trokken (vermeeren uit vermeerderen.)
c. als onderscheiding tuaechen enkele veel
gebruikelijke woorden met meerdere
beteskenissen (weken naast wieken, bedelen
naast bideeleri).
2. De oo büjfc behouden:
a. Op het eind van een woord (zoo) en
aan het bagia van eenlettergrepig* woor
den, waarin ze blijft bij verbuiging of
samenstelling (oog, oogen, naoogti.).
Er blijfc al genoeg aan de strijkato'i hangen.
denk je soms dat ik zelf mijn koffers
sjouw?.. . 15 centen... denk je soma dat ik
het ia my'a zak stak... je hebt geen
flessehentrekker voor ... west ik precies waar
voor 15 centen... ik teeken een declaratie,
ik teeken allerlei verklaringen van de waar
heid en de werkelijkheid, is 't nog niet wel
letjes, moet j e me dan nog zoo'n mooi ding
gluren"... eu mot verachting smijt bij den
brief op de tafe'.
Jans is kokend, hij kaa zich nauwelijks
meer inhouden :
Niemand dankt aan flesschentrekkerij,
maar dat ding,,.. . (hij wijst melancholiek
naar zijn brief wact hij heeft 'm toch
geEcLireTer;) moet beantwoord...
deRdkenkamer wil 't nu zoo.
lis je Rekenkamer dan een dubbeltje
van mij u declaratie wil schrappen, laat ze 't
dan doen, maar ik verander 't niet."
Dan zalt U de verklaring moatea geven,
die gevraagd wordt."
Ocb, wat verklaring, ik houd niet van
schrijven..."
De chef heeft een oploseing gevonden.
Wij evenmin' valt hij nu in, dat verze
ker ik U; maar Jans kijk eens, maak jij
nu eens zoo'n verklaring, mynheer zal die
wel willen teekenen"...
Teekenen..', o waarachtig !...
Dan zijn we allen geholpen en laten de
beslissing aan de rekenkamer. ..
Goed", bedenkt Jane.,. maar wat moet
ik er opzetten"...
Met het antwoord is echter mijnbeer Kip
niet gauw gereed: hij begint de zaak toch
ook een beetje juister in te zien. Dan hakt
opeens Jans de knoop door:
Ik weet 't ook eigenlijk al" en hij zet
zich aan zijn tafel tot schrijven.
Het wordt nu weer echt kalm, de specia
liteit zal dat zaakje wel opknappen, de chef
2». ala onderscheiding tusfcben enkele
veel gebruikelijke woerden met meerdere
beteekenissen (sloten naast slooten).
3. De uitgang -lijk (-lijke) blijft in de schrijf
taal en in de dichterlijke uitspraak ge
handhaafd.
4. De schrijftaal behoudt enkele algemeene,
logische, binnen ieders geheugen liggende
hoofdregels van de Vries en te Winkel
voor de onderscheiding der geslachten.
Zoo b.v. de namen van mannen, groote of
sterke dieren en roofdieren, boomen, bergen,
stammen van werkwoorden, enz. zijn zonder
uitzondering m.l.
De namen van vrouwen, kleine of zwakke
dieren, bloemen, vruchten, muziekinstru
menten en woorden met de uitgang e, enz.
zijn zonder uitzondering vr.l.
Dit zyn maar enkele stellingen om een
houvast te geven. Laten de onderteekenaars
van het adres, die hierin meegaan het
liefst de opstellers zelve een commissie
samenstellen, die met de vereenyou ligers in
overleg treedt, dan zjjn wij van beide
kanten een stap nader tot den vrede, dan
blijft ons een goede kans om zooveel mogelijk
kleur, relief en geluid in onze mooie en rijke
taal te behouden en zullen geen grove banden
daarin verminken en wegsnijden, wat nog
leeft en gezond is.
R o m e, l Juli '10. C. S, AD AMA VAN SCIIELTEMA.
* *
#
Wij hebben over het spellingvraagstnk
geen polemiek willen openen, maar aan het
bovenstaande ruimen wij plaats in, omdat
bet een raad geeft, die opgevolgd vele
onvruchtbare polemieken voorkomen kan en
een zeer nuttige polemiek kan instellen. Wij
deelen n.l. in dit eene opzicht het gevoelen
van den schrijver: m«n benoeme eene com
missie van overleg. IB zulk, een commissie
komt men wel tot overeenstemming. RED.
Briefen oyer
Brieoen over Opvoeding, door J. KLEBFSTRA,
directeur der Briniosc hooi te Hilversum.
VII en VIII. Hilversum, N. V. Mercuur.
1910.
Dit is niet de eerste maal, dat de heer
Kleef «tra als echr$ ver en hervormingsprediker
op paedago&isch- didactisch gebied optreedt.
Reeds de titel van' dit werkje herinnert ons
er aan, dat zes Brieven over Opvoeding zij a
voorafgegaan. Voorts bezitten wij van zijn
hand, om van kleinere, oocasioneele bijdragen
te zwijgen : De School der Toekomst en wat
haar in den weg staat."
Alles nu wat de heer Kleefstra in het licht
zend f, en ook deze zijne jongste pennevrucht,
is in hooge mate waard om gelezen en her
lezen te worden, omdat hij handelt over het
allerbelangrijkste onderwerp dat wij kennen,
de opvoeding onzer jeugd, daarover krachtens
ervaring en oordeel werkelijk wat te zeggen
heeft en dat zeer goed weet te zeggen in
helderen, aangenaam leesbaren vorm en, last
not least, zeer gezonde denkbeelden verkon
digt en zeer behartigenswaardige wenken
uitdeelt.
Toch heb ik tot nog toe niet veel uitwer
king van zijn geschrijf gezien.
Waarom niet?
Daarover zou ik gaarne een openhartig
woordje willen zeggen. In ons kleine landje,
waar wij zoo dicht op elkaar zitten en mekaar
allemaal 200 goed kennen (want bij onze
aangeboren groote menechenkennis is ook
de vluchtigste kennismaking, ja een bloot
gerucht, voldoende om iemand terstond te
kunnen doorgronden 1) in ons kleine, knusse
landje dan, lijden wij aan de hebbelijkheid
van als iemand wat gezegd heeft, terstond te
vragen: wie is hij, die dat gezegd heeft? Van
die hebbelijkheid heeft de heer Kleefstra niet
weinig te lijden gehad. HU timmerde aan den
weg, dus had hij veel beky'ks en nog meer
bepraat?. Hij had een eigen kostschool, dus,
als bij over opvoeding schreef, dan was dat
natuurlijk om meer leerlingen te krijgen. Hij
beriep zich bij voorkeur op eigen ervaring
en moest dus wel eens een tipje van het
gordijn oplichten. In Frankrijk of Duitschland
zon men dat niet anders dan natuurlijk en
behoorlijk gevonden hebben, maar hier, waar
het bij een beetje goeden wil maar al te ge
makkelijk was, na te rekenen, dat daar het
zoontje van jonkheer A. mee moest bedoeld
zijn of dat dit geval zich had voorgedaan
met het jongetje van mevr. B., hier wordt
hem dit als grove onkiesheid aangerekend.
Dat dit tweede verwijt precies het omge
keerde was van het eerste, zoozeer dat ze
mekaar ophieven als plus en min, deed er
minder toe: in dit geval was a + arz 2 a.
Hij heeft verder wel eens met een minder
bewonderend oog gekeken naar het heilige
lllmMIIIMHIUIIItlllllmlIIIIIIIHlmlIMIIIMIIIIIHlmlMlmlIMUIIIIIlllHIII
is dan van een lastigen patiënt en deze van.
een lastig karwei bevrijd en. . . aan het recht
is voldaan,
Jans schrijft, de andere beambten doen
alsof ze ook schrijven. . .
De chef en de bezoeker verdiepen zich
voor een oogenblik in beleefdheden, alsof
het een verjaarsvisitie gold.
Jans is gereed, hij nad*rt met groote dee
moedigheid en legt mijnheer Kip hoogst eer
biedig het verantwoordings-protocol voor.
Reeds verheugd, dat hij dra met een
handteekening van de zaak af zal zy'ij, leest mijn
heer Kip de weinige regels door.
Plots rijst hy' op, laat de pen, die hij
reeds opgenomen had vallen, wordt wit als
het papier vóór hem, opent wijd den mond
alsof hij naar lucht wil happen. Dan grijpt
hij met een enkelen greep zijn stukken en
zijn hoed en vlucht de deur uit.
De chef begrijpt er niets van.
Jans overhandigt hem met een
zegovierenden blik de verkkring, die is achter ge
bleven. Al lezend klaart het gelaat van den
chef op en hy eindigt met een langdurig
proesten.
En dan gaat Jans naar zijn collega's die
hem nieuwsgierig omringen, en n hunner
leeet den anderen voor :
De ondergeteekende . . . Kip . . . ver
klaart, dat hij niet zelf met zijn koflers
naar de boot sjouwt ;
dat hij geen flesschentrekker is en
dat hij niet van echrijven houdt;
zoodat, als de Rekenkamer een dubbelt j e
van zijn declaratie wil afnemen, zij dat
volstrekt niet laten moet.
A ..... . ., d«t ;;.. is .
.,Zoo heeft-ie 't toch precies gezegd", gichelt
Jans.
Dat was verder 'n pleizierige Maandag.