Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1726
Jacobs droom.
Rembrandt - Bol - Bredius.
(Een herinnering).
Korten tijd geleden deed door de dag
bladen, die maar al te vaak kritiekloos
elk nienwije opnemen, dat de
redactiebureaux binnenfladdert, een zonderling
bericht de ronde. Ze verrasten ons namelijk
met de mededeeling, dat Dr. Bredius,
onze groote Rembrandtkenner, een aantal
werken, die aan Rembrandt toegeschreven
werden, had herkend als arbeid van diens
discipel Ferdinand Bol, en dat op deze
stukken zelfs door hem een monogram
was ontdekt vam den jongeren schilder.
Het berichtje was een eendags-vlinder,
en reeds aan den morgen van den dag,
die daarop volgde werd het tegengesproken.
Hoe 't in de wereld kwam P... Zeker
weet ik het niet, maar ik vermoed, dat
in de herinnering van den een of anderen
dagbladsckrijver, gedurende deze dagen
van schaarschte in de nieuwstijdingen
een'klokje geluid heeft, waarvan hij den
klepel niet kon vinden, want toen ik
het las, schoot mij dadelijk te binnen,
dat Dr. Bredius nu bijna twintig jaar
geleden zich geducht boos gemaakt had
op iemand, die beweerde handteekeningen
van Ferdinand Bol gevonden te hebben
op schilderijen van Rembrandt. Strikt
hetzelfde feit dus als in den
courantencanard van.thans, maar ten opzichte van
Dr. Bredius... precies het tegenover
gestelde. Het is nu twintig jaar geleden,
dat zich dit kleine drama afspeelde,
't welk voor korten tijd heel wat op
schudding bracht in de Nederlandsche
kunstwereld, maar thans zoo volkomen
vergeten is... dat de slagvaardige jongere
journalistiek den Hollandschen kunst
geleerde beticht van het delict, dat hij
indertijd met den geesel van toorn en
sarcasme te keer ging. Dit is misschien
wel het grootste succes, dat de pootige
strijder van toen lich wenschen kan.
De naam van Max Lautner, die bij dit
schandaaltje op den voorgrond trad,
is thans in veler memorie geheel
uitgewischt, hoewel hu ia 1891 zich plotseling
berucht maakte door de uitgave van een
fraai gedrukt en boeiend geschreven boek
van bijna 500 bladzijden, waarmee hij
niets meer of minder beoogde, dan de
geheele wetenschap der Nederlandsche
kunstgeleerden onderst boven tekeeren:
het geschrift draagt namelijk den
snorkenden titel: Wer istRembrandt?
Grundlagen zu einem Neubau der hollandischen
Kunstgeschichte". Iedereen dacht in dien
tijd reeds, dat men ongeveer wist wie
de schilder was van de Nachtwacht", de
Staalmeesters" en zooveel andere
grootsche kunstwerken, en de vraag Wer ist
Rembrandt?1' klonk dus als een vraag
naar den bekenden weg Lautner
echter was van meening, dat de geheele
kunstwetenschap doolde; dat Rembrandt
niet Rembrandt was,... maar Ferdinand
Bol, en om deze wonderbare stelling te
bewijzen had hij zijn dik boek het licht
doen zien. De zonderlinge onderneming
vond ren beschermer in een Duitse h
Vermeer, (fan Oest, Brussel.)
Het is een vraag die dunkt me nooit vol
uit beantwoord is: waarom is de waardeering
van den Delftschen Vermeer in denlaatsten
tjjd zoo hoog gegaan. Het is en het blijft
een antwoord dat niet gemakkelijk te
geven is. Ik herinner me een uitdrukking
van Verhaeren voor het gezicht op Delft:
bijna heilig". Misschien kan deze eenigazins
helpen om d» beantwoording te vergemakke
lijken. Want twee dingen ziet de scheppende
kunstenaar gaarne en zuiver. Het is de eigen
richting en de tegenovergestelde Het is ook
hierin de zaak van het geestelijk evenwicht.
Zuiver ziet de kunstenaar waartoe hij ge
dwongen wordt, waartoe de eigen constellatie
van krachten hem drijft. Dit kan natuurlijk
niet anders.Rust zal hem het tegenovergestelde
daarvan brengen. Verhaeren is sinds lang de
dichter van het bewegingsvolle; hij ziet"
alles in beweging". Dat zjjn werk gezien" is,
blijkt uit de voordracht door den dichter zelf,
die met zij a lange handen wijst en richtingen
aangeeft waar, wat de pauvres yenx" zagen
(«ctierp en onvermoeibaar zijn ze in de een
edel man, Oberprasident der Provinz
Sohlesiën, Dr. von Seydewitz, die ver
moedelijk het noodige splint verschafte
voor de kostbare uitgave, welke volgens
des schrijvers eigen woorden was: ein
Resultat fünfjahriger fast unausgesetzter
Beobachtung und Kritik des zu Grunde
liegenden Materials"... Dit zu Grunde
liegendes Material" bestond in waar
heid slechts uit twee schilderijen, naar
alle waarschijnlijkheid van Ferdiuand
Bol. Het eene, Jacobs droom" is onder
No. 1363 opgenomen in de K
nigliche Gemalde Gallerie" te Dresden,
het andere Salomo's Offerande" was
toen ter tijde (waar 't zich thans bevindt
weet ik niet) in particulier bezit. Deze
beide schilderwerken, waarvan niemand
de hooge kunstwaarde miskennen zal,
vertoonen in licht en conceptie en groe
peering eigenschappen, die bewijzen, dat
de kunstenaar tijdens de vervaardiging
ervan, sterk onder den invloed was van
Rembrandt's machtige persoonlijkheid,
wat bij de werken van andere leerlingen
des meesters niet minder duidelijk op
te merken valt. Dit is trouwens geen
wonder, want het moet wel een zeer
origineel talent zijn, dat, werkende onder
de leiding van een zoo scherp omlijnde
individualiteit als Rembrandt, zich van
diens invloed vrij houdt.
Max Lautner echter was een snuffelaar,
een kunstminnaar van de bedenkelijke
soort, die de kunstwerken onderzoeken
met twee geduchte brillenglazen en een
fijne loupe. Nadat hij er zich over ver
baasd had, dat men de fraaie
Rembrandtieke schilderij Jacobs droom" aan
Ferdinand Bol toeschreef, kwam hem
de schilderij Salomo's Offerande" onder
de oogen, die door de bezitster voor een
Rembrandt" gehouden werd. Lautner
evenwel zette zijn bril recht ea keek en
neusde en gluurde met het vergrootglas,
photografeerde zelfs, en las toen eindelijk
in een der hoeken F. B. 1658. Het
schildery was dus van Ferdinand Bol.
Maar bij zijn onderzoekingstocht over
het plankje en later over de photo, was
hij zoo nu en dan op de meest ongelegen
plaatsen haaltjes en streepjes tegen
gekomen, die eveneens op letters leken,
en dit bracht hem tot de merkwaardige
conclusie, dat Ferdinand Bol in deze
schilderij zijn monogram op een aantal
plaatsen verdekt had opgesteld, alsof
hij vreesde, dat men later zijn auteur
schap miskennen en zijn officieele sig
natuur wegwisschen zou. Het blijft mij
een psychisch raadsel, hoe deze zeer
vage vondst den snuffelaar tot verder
speuren en vergelijken bracht... maar
dit geschiedde. Hij toog met lampen en
camera's e a vergrootglazen gewapend
(dit alles deelt hij ons mede) op de
monogrammen]acht, richtte zijn zoeken
den blik op alle schilderijen van Rem
brandt die onder zijn bereik kwamen
en ontdekte op allen de wonderlijke F. B.,
of wat hij zoo geliefde te noemen, op de
meest verrassende en verborgen plaatsen.
Later is op overtuigende wijze gebleken,
voudige werkelijkheid) en waar wat de panvrea
yeux constateerden, te vinden is. Is Vermeer
beweging ?, Ondervond het respect van Ver
haeren in Vermeer een analogon en prees
hg hem daarom als bijna heilig l
Er is geen oogenblik aan te twijfelen dat
dit niet het geval is. Hij zag met zijn vollen
eerbied het tegenovergestelde: Vermeer
ii ruit. Vermeer is daarin een getypeerde
Hollander. Het stilleven ia, in ons land, een
eigenschap. Wij zien niet dit wij l s groot maar
gemakkelijk zien wy diep. Allerlei bevordert
bij ons het innige en liefelijke turen. Meer
dan ander volk zitten wy zachtkens gebogen
en zitten wy lang gebogen over wat ons
bekoort. Vermeer deed dit. Maar hy moet
nog iets anders gedaan hebben om het ons
tegenwoordigen, wel als tegenstelling ver
rukkelijk te maken. Vermeer is rust tegen
over onrust. Maar de heele schilderkunst
die zoo een scherp gedefinieerd karakter
gehad heeft in onze periode, vereert Vermeer.
De richting van de periode was Baar het
objectief-natuurlijke; er moet dus iets in
Vermeer zijn, wat te midden der anderen
hem ons zoo doet verschijnen. Velazquez
dat er in dit jacht verhaal heel wat
JagerLatein" school; maar bovendien, al had
hij die op F's en B's gelijkende haaltjes
en streepjes, waarvan wij er hier enkele
reproduceeren, werkelijk gevonden, wat
zou dat dan nog bewijzen P In zijn systeem
kwam het natuurlijk niet te pas, pok
andere breed geschilderde schilderijen
uit dienzelfd«n tijd te inspecteeren. Zon
der twijfel zou hij anders ook op deze
doeken wel haaltjes in de verf en scherpe
inkrassingen en barsten gevonden hebben
die met een weinig fantasie tot een F.
B. waren te construeeren.
Nogthans deze onnoozele vondst, aan
gevuld met eenige brutale leugens, werd
het axioma, waarop hij de theorie bouwde,
die de geheele Nederlandsche kunstweten
schap zou binnenst buiten keeren. Yan
de eene gewaagde conclusie op de andere
stappend met gedachtesprongen, gevolg
trekkingen en combinaties die soms aan
het waanzinnige grenzen, stelde hij nu
zijn betoog samen, dat zeer in 't kort
op 't volgende neerkomt: Deschilderij
No. 1363 te Münchenis een meesterstuk,
even Rembrandtiek en minstens zoo mooi
als de mooiste schilderijen die op
Rembrandts naam staan. De man die dit
schilderde was dus de grootste schilder
van de 17e eeuwsche Nederlandsche
school. He*; staat vast, dat Ferdinand
Bol dit meesterstuk schilderde... dus
was Ferdinand Bol deze grootste schil
der, die Rembrandtieke meesterstukken
maakte, en daar ik, Max Lautner, op alle
schilderijen die aan Rembrandt worden
toegeschreven, zelfs op de Anatomische
les" en De Staalmeesters" en De Nacht
wacht" eenige F B's heb ontdekt is het
voorloopige bewijs geleverd, dat deze
schilderijen niet van Rembrandt zjjn maar
van Ferdinand Bol, en dat deze arme
miskende de eigenlijke Rembrandt is, de
grootste schilder van de wereld. Wel
schijnt er van sommige schilderijen van
Rembrandt documentair vastgesteld te
kunnen worden, dat ze van dezen schilder
afkomstig zijn. Dit is echter niet meer
dan schijn. Er zijn in deze documenten
nafuxrlyk andere schilderijen bedoeld, die
op de aan Rembrandt toegeschrevene
geleken. Rembrandt was een schilder
van den derden rang, die zelfs door zjn
tijdgenooten niet voor vol werd aangezien.
Vondel b.v. (het is hier misschien de
eerste en eenige maal, dat Vondel als
schilder-autoriteit werd aangehaald) liep
volstrekt niet met zijn arbeid weg. Boven
dien was Rembrandt een slecht, gemeen
mensch, een verkwister en een
zwendelaar, die met een concubine leef de
(Hendrikje Stoffels) en schulden maakte
en zulk een minderwaardig individu kan
onmogelijk al die prachtige en heerlijke
en heilige werken geschilderd hebben,
die op zijn naam «taan. Van Rembrandt
(die wel een-tijcfjein de mode was) weten
we documentair dat hy 500 gulden voor
een portret kreeg (men weet dat dit enkele
malen het geval was) ... dus, indien bij
werkelijk al de portretten had geschil
derd, die voor zijn werk doorgaan, had
hij zus en zóó veel moeten verdienen, en
zou onmogelijk in later tijd gebrek hebben
kunnen lijden. Hieruit biijkt dus ten dui
delijkste, dat de eigenlijke schilderijen
van Rembrandt het aankeken niet waard
waren, en dat by de schilderijen, die nu
voor zijn werk doorgaan, zijn
handteekening er later is op
gebracht, aangezien
door een wonderlijke
samenloop van om
standigheden de etsen,
die ook al valschelijk
aan hem toegeschreven
worden, zijn naamover
de geheele wereld had
den gebracht, zoodat
er steeds meer vraag
kwam naar
Rembrandts. Daarom werd
Ferdinand Bol ver
moord enGo ver tFlinck
geplunderd, ten einde
Rembrandt's reputatie
steeds hooger op te
schroeven..."
Ziehier een zeer
kort schema van
Lautners bewijs-trant, die
waarlijk ondanks den
krankzinnigen ernst
waarmee dit lijvige
boek geschreven is,
bij lezing van het uit
voerige betoog, nog
dwazer schijnt dan
mij n beknoptoverzicht.
Zoo boeiend en
meesleepend nochtans is
Door Lautner op een paar Rembrandts gevonden letterteekens.
te pas komen, maar zonder eenig bewijs
als vervalschingen qualificeert De
quintesssens der korte kritische beschou
wing ligt in de slotregels der inleiding:
Ik heb werkelijk geen lust veel over
dit nare boek te schrijven. Men wordt
wee onder 't lezen".
En dit kleine opstel met later nog
een kort vervolg was werkelijk zoowat
Max Lautner's einde. Weldra kwam
aan 't licht, dat het onderzoek der groote
doeken met daarachter gebrachte ver
lichting een brutaal verzonnen sprookje
was, en dat sommige andera
photographieën van handteekeningen van Bol
op onbeschaamde wijze geretoucheerd
waren.
Hoogst eigenaardig was echter vooral
het feit, dat Lautner gesproken had over
een ets van Rembrandt, welke hij De
vrouw met de kippen noemde". Niemand
der Rembrandt-vorschers kende een der
gelijke ets. Maar een Duitsche journalist
loste dit raadsel op. Lautner had in
een Franschen catalogus gevonden La
femme au poêle''. Er stond echter een
drukfout: poule", en zoo was het
Vrouwtje bij de kachel" een Vrouw
met de kippen" geworden Deze
nekslag was eigenlijk te zwaar, Lautner's
reputatie had ze na de vele verplette
rende tegenschriften, die vooral in
Duitschland reeds verschenen waren,
niet meer noodig. In het winterseizoen
van 1891 ging zijn korte beroemdheid
voor immer ten onder. Nog heden vragen
wij ons af, wat dezen schrijver tot het
vervaardigen van dit gekke boek be
woog ... vermoedelijk is het wel de
zucht geweest om door een geruchtma
kende daad op den voorgrond te komen.
In elk geval heeft hy dan, ondanks zijn
aanvankelijk succes, in 't eindresultaat
gefaald, want de publieke meening keerde
zich zoo bruusk tegen den herostraat,
dat ze hem moreel vernietigd moet heb
ben. Zijn pogen was een soort van pen
dant vau dat der Baconianen ten op
zichte van Shakespeare. Ook zij trachtten
met een overvloed van de allerdwaaste
argumenten Shakespeare's werken aan
Baco van Verulam toe te wijzen. De
grootste der schilders en de rijkste der
poëten kunnen elkaar dan in het schim
menrijk de hand reiken, of beter gezegd,
hartelijk schudden ten blijke van
gelukwensehing, want beider naam heeft den
vroolijken strijd schitterend overleefd, en
nog immer staan Rembrandt en Shakes
peare ongerept voor ons als koningen
der menschheid.
J. D. C. VAN DOKKUM.
Door Lautner op een Rembrandt
gevonden lettert eei ene.
het betoog, zoo goed en correct de stijl, zoo
oppervlakkig brillant (naar volksrede
naars wijze) de bewijsvoering, dat men zelfs
nu (terwijl het als een monster-curio
siteit voor ons. ligt) zich zeer goed ver
klaren kan, hoe dit dwaze boek slacht
offers maakte. Voornamelijk in
Duitsohland had men er den mond over vol,
Lautner hield hier en daar lezingen over
zijn theorie en een oogenblik dreigde er
zelfs een Max-Lautner-Gesellschaft"
opgericht te worden, dat zich tot taak
stelde, de aan 't licht gebrachte feiten
verder te onderzoeken....
Hier in Nederland ging 't anders. De
auteur had misschien verwacht dat zijn
boek als een donderslag vallen zou te
midden van het rustige kamp onzer
kunstgeleerden... dat geschiedde niet:
men zag dadelijk, dat 't slechts een ijdel
vuurwerk was. Niet n ernstige weer
legging van des schrijvers beweringen
werd in de tijdschriften opgenomen. Het
meerendeel der Nederlandsche periodie
ken zweeg het geschrift dood ... alleen
de Spectator, waarin Dr. Bredius het
woord nam, maakte zich nog al dik.
Bredius voelde door Lautner's geleuter
de Majesteit van den Nederlandschen
grootmeester gekrenkt, en dit was te veel
voor dezen priester in zijn tempel. Echt
spontaan boos en verontwaardigd begon
hij zijn artikel in de Spectator van 1891
(p. 152) aldus: Dit is een
allermiserabelst boek. Men zou haast zeggen, dat
het door een krankzinnige geschreven
is"!... En dan komt er verder 't een
en ander, dat ik u reeds vertelde over
des schrijvers argumenten en beweringen.
Vervolgens publiceert Dr. Bredius een
Duitschen brief, dien hij op staanden
voet aan Dr. von Seydewiïz geschreven
heeft en waarin meer in 't bizonder ge
wezen wordt op het feit, dat Lautner
alle documenten, die niet in zijn kraam
Salomo's offer.
roem most iets dergelijks als oorzaak bezeten
hebben.
Ik meen te weten welke oorzaak het is,
en tevens lijkt het my toch, dat er iets van
een misverstand ontstaan is. Een van
de beweegredenen waardoor Vermeer ook
zoo geëerd is geworden, komt voort daaruit
dat het ons toelijkt dat de coloratie van zijn
schilderijen meer overeenkomstig de gewone
waarheid is. Zeker heeft zijn voorstelling
nooit de buitenwereldsche lichtvlaag van
Rembrandt, maar tevens is de interpretatie
toch onjuist. Het zoeken van Vermeer is
eerder naar het vredige; ddt is, in werkelijk
heid zijn stilstaand licht. Het is een onder
scheid met het licht in Rembrandt. Daar
woelt het, bij Vermeer zijgt het op het
sterkst moment, en dikwijls lijkt de klaarte
staande". Het licht van Vermeer is een
eenzaam keid in klaarte, en dat van Rembrandt
is een woelende vlo^d, of een diep en vol
broeden. Bij Rembrandt zy'n dingen ia wor
ding, t n is er een woord nog na het ge
sproken woord; Bij Vermeer is het proces
voleindigd. Er is gegeven wat te geven was.
In Rembrandt vindt cnze tijd een
gelijkgeaarde, hoewel een grootere; in Vermeer
vinden we, waar we poozen kunnen. Er moet
nog meer zijn, maar dit mag en dit zal ik
wellicht later eens behandelen, op een andere
plaats.
II. De vraag van de verhouding tastchen
Rembrandt en Vermeer is ook eene die
in onze levens gesteld is en die te beant
woorden blijkt naarmate de richting die
op een gegeven oogenblik gegaan wordt.
Rembrandt is grootscher. Wat hu spant, is
van wijder geaardheid. Het dramatische is
in Rembrandt. Het beschouwende, maar
over een kleiner uitgebreidheid, is in Ver
meer. Rembiandt behoeft niet altijd onze
innigheid te trekken, maar altijd zult ge
vinden dat er veel en veel van het levende
aan hem kleeft; in iedere bocht van zijn
teekening, in iedere van licht- dralende plaats
vindt ge eenen die veel kleiner levens bergt
in n leven. Het duistere en het
propbetiache is in Rembrandt, Vermeer's Meisjes
kopje uit den Haag is buiten het
prophetische. Er is niets voorspellends meer in,
maar wat het spelt, is een schoon klaar
woord. Het is een doorzichtige wel, waar ge
tot op den diepen grond ziet. Want de
helderheid van Vermeer is niet een opper
vlakkige en zelfs niet een kleine. In Rem
brandt heeft Holland een waereldgchilder
gevonden, die in groote figuren zijn eigen
wezen gefigureerd heeft voor vele tijden;
Vermeer lokt met een klare en helle voois
tot poozen. Ge zyt niet armer als ge ge
poosd hebt. Ge zyt verzadigd. Want het
werk door den Delvenaar bevat meer
teeders dan wellicht door u ook verhoopt
werd dikt ge er in vinden zoudt. Er kunnen
o ogenblikken zijn dat Rembrandt U te
swaar van lichttriomph lijkt (het zijn niet
uw sterkste momenten) maar Vermeer intro
duceert zich zelveu rustig, geleidelijk, over
winnend, heilwerkend. Vermeer is een
achilder dien we noodig hadden, en dien we
vonden. Zijn rnst was de tegenpartij dien
we zochten, omdat het rast in klaarheid is;
omdat het opgeloste, voor ons natuurlijk
voorgesteld, niet verschrikte maar lenigde
wat ons te kort was. Vermeer is Apollinisch,
hoewel niet in den ruimsten zin van:
wonder van Rythmen geworden te zijn.