De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 24 juli pagina 6

24 juli 1910 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1726 Jacobs droom. Rembrandt - Bol - Bredius. (Een herinnering). Korten tijd geleden deed door de dag bladen, die maar al te vaak kritiekloos elk nienwije opnemen, dat de redactiebureaux binnenfladdert, een zonderling bericht de ronde. Ze verrasten ons namelijk met de mededeeling, dat Dr. Bredius, onze groote Rembrandtkenner, een aantal werken, die aan Rembrandt toegeschreven werden, had herkend als arbeid van diens discipel Ferdinand Bol, en dat op deze stukken zelfs door hem een monogram was ontdekt vam den jongeren schilder. Het berichtje was een eendags-vlinder, en reeds aan den morgen van den dag, die daarop volgde werd het tegengesproken. Hoe 't in de wereld kwam P... Zeker weet ik het niet, maar ik vermoed, dat in de herinnering van den een of anderen dagbladsckrijver, gedurende deze dagen van schaarschte in de nieuwstijdingen een'klokje geluid heeft, waarvan hij den klepel niet kon vinden, want toen ik het las, schoot mij dadelijk te binnen, dat Dr. Bredius nu bijna twintig jaar geleden zich geducht boos gemaakt had op iemand, die beweerde handteekeningen van Ferdinand Bol gevonden te hebben op schilderijen van Rembrandt. Strikt hetzelfde feit dus als in den courantencanard van.thans, maar ten opzichte van Dr. Bredius... precies het tegenover gestelde. Het is nu twintig jaar geleden, dat zich dit kleine drama afspeelde, 't welk voor korten tijd heel wat op schudding bracht in de Nederlandsche kunstwereld, maar thans zoo volkomen vergeten is... dat de slagvaardige jongere journalistiek den Hollandschen kunst geleerde beticht van het delict, dat hij indertijd met den geesel van toorn en sarcasme te keer ging. Dit is misschien wel het grootste succes, dat de pootige strijder van toen lich wenschen kan. De naam van Max Lautner, die bij dit schandaaltje op den voorgrond trad, is thans in veler memorie geheel uitgewischt, hoewel hu ia 1891 zich plotseling berucht maakte door de uitgave van een fraai gedrukt en boeiend geschreven boek van bijna 500 bladzijden, waarmee hij niets meer of minder beoogde, dan de geheele wetenschap der Nederlandsche kunstgeleerden onderst boven tekeeren: het geschrift draagt namelijk den snorkenden titel: Wer istRembrandt? Grundlagen zu einem Neubau der hollandischen Kunstgeschichte". Iedereen dacht in dien tijd reeds, dat men ongeveer wist wie de schilder was van de Nachtwacht", de Staalmeesters" en zooveel andere grootsche kunstwerken, en de vraag Wer ist Rembrandt?1' klonk dus als een vraag naar den bekenden weg Lautner echter was van meening, dat de geheele kunstwetenschap doolde; dat Rembrandt niet Rembrandt was,... maar Ferdinand Bol, en om deze wonderbare stelling te bewijzen had hij zijn dik boek het licht doen zien. De zonderlinge onderneming vond ren beschermer in een Duitse h Vermeer, (fan Oest, Brussel.) Het is een vraag die dunkt me nooit vol uit beantwoord is: waarom is de waardeering van den Delftschen Vermeer in denlaatsten tjjd zoo hoog gegaan. Het is en het blijft een antwoord dat niet gemakkelijk te geven is. Ik herinner me een uitdrukking van Verhaeren voor het gezicht op Delft: bijna heilig". Misschien kan deze eenigazins helpen om d» beantwoording te vergemakke lijken. Want twee dingen ziet de scheppende kunstenaar gaarne en zuiver. Het is de eigen richting en de tegenovergestelde Het is ook hierin de zaak van het geestelijk evenwicht. Zuiver ziet de kunstenaar waartoe hij ge dwongen wordt, waartoe de eigen constellatie van krachten hem drijft. Dit kan natuurlijk niet anders.Rust zal hem het tegenovergestelde daarvan brengen. Verhaeren is sinds lang de dichter van het bewegingsvolle; hij ziet" alles in beweging". Dat zjjn werk gezien" is, blijkt uit de voordracht door den dichter zelf, die met zij a lange handen wijst en richtingen aangeeft waar, wat de pauvres yenx" zagen («ctierp en onvermoeibaar zijn ze in de een edel man, Oberprasident der Provinz Sohlesiën, Dr. von Seydewitz, die ver moedelijk het noodige splint verschafte voor de kostbare uitgave, welke volgens des schrijvers eigen woorden was: ein Resultat fünfjahriger fast unausgesetzter Beobachtung und Kritik des zu Grunde liegenden Materials"... Dit zu Grunde liegendes Material" bestond in waar heid slechts uit twee schilderijen, naar alle waarschijnlijkheid van Ferdiuand Bol. Het eene, Jacobs droom" is onder No. 1363 opgenomen in de K nigliche Gemalde Gallerie" te Dresden, het andere Salomo's Offerande" was toen ter tijde (waar 't zich thans bevindt weet ik niet) in particulier bezit. Deze beide schilderwerken, waarvan niemand de hooge kunstwaarde miskennen zal, vertoonen in licht en conceptie en groe peering eigenschappen, die bewijzen, dat de kunstenaar tijdens de vervaardiging ervan, sterk onder den invloed was van Rembrandt's machtige persoonlijkheid, wat bij de werken van andere leerlingen des meesters niet minder duidelijk op te merken valt. Dit is trouwens geen wonder, want het moet wel een zeer origineel talent zijn, dat, werkende onder de leiding van een zoo scherp omlijnde individualiteit als Rembrandt, zich van diens invloed vrij houdt. Max Lautner echter was een snuffelaar, een kunstminnaar van de bedenkelijke soort, die de kunstwerken onderzoeken met twee geduchte brillenglazen en een fijne loupe. Nadat hij er zich over ver baasd had, dat men de fraaie Rembrandtieke schilderij Jacobs droom" aan Ferdinand Bol toeschreef, kwam hem de schilderij Salomo's Offerande" onder de oogen, die door de bezitster voor een Rembrandt" gehouden werd. Lautner evenwel zette zijn bril recht ea keek en neusde en gluurde met het vergrootglas, photografeerde zelfs, en las toen eindelijk in een der hoeken F. B. 1658. Het schildery was dus van Ferdinand Bol. Maar bij zijn onderzoekingstocht over het plankje en later over de photo, was hij zoo nu en dan op de meest ongelegen plaatsen haaltjes en streepjes tegen gekomen, die eveneens op letters leken, en dit bracht hem tot de merkwaardige conclusie, dat Ferdinand Bol in deze schilderij zijn monogram op een aantal plaatsen verdekt had opgesteld, alsof hij vreesde, dat men later zijn auteur schap miskennen en zijn officieele sig natuur wegwisschen zou. Het blijft mij een psychisch raadsel, hoe deze zeer vage vondst den snuffelaar tot verder speuren en vergelijken bracht... maar dit geschiedde. Hij toog met lampen en camera's e a vergrootglazen gewapend (dit alles deelt hij ons mede) op de monogrammen]acht, richtte zijn zoeken den blik op alle schilderijen van Rem brandt die onder zijn bereik kwamen en ontdekte op allen de wonderlijke F. B., of wat hij zoo geliefde te noemen, op de meest verrassende en verborgen plaatsen. Later is op overtuigende wijze gebleken, voudige werkelijkheid) en waar wat de panvrea yeux constateerden, te vinden is. Is Vermeer beweging ?, Ondervond het respect van Ver haeren in Vermeer een analogon en prees hg hem daarom als bijna heilig l Er is geen oogenblik aan te twijfelen dat dit niet het geval is. Hij zag met zijn vollen eerbied het tegenovergestelde: Vermeer ii ruit. Vermeer is daarin een getypeerde Hollander. Het stilleven ia, in ons land, een eigenschap. Wij zien niet dit wij l s groot maar gemakkelijk zien wy diep. Allerlei bevordert bij ons het innige en liefelijke turen. Meer dan ander volk zitten wy zachtkens gebogen en zitten wy lang gebogen over wat ons bekoort. Vermeer deed dit. Maar hy moet nog iets anders gedaan hebben om het ons tegenwoordigen, wel als tegenstelling ver rukkelijk te maken. Vermeer is rust tegen over onrust. Maar de heele schilderkunst die zoo een scherp gedefinieerd karakter gehad heeft in onze periode, vereert Vermeer. De richting van de periode was Baar het objectief-natuurlijke; er moet dus iets in Vermeer zijn, wat te midden der anderen hem ons zoo doet verschijnen. Velazquez dat er in dit jacht verhaal heel wat JagerLatein" school; maar bovendien, al had hij die op F's en B's gelijkende haaltjes en streepjes, waarvan wij er hier enkele reproduceeren, werkelijk gevonden, wat zou dat dan nog bewijzen P In zijn systeem kwam het natuurlijk niet te pas, pok andere breed geschilderde schilderijen uit dienzelfd«n tijd te inspecteeren. Zon der twijfel zou hij anders ook op deze doeken wel haaltjes in de verf en scherpe inkrassingen en barsten gevonden hebben die met een weinig fantasie tot een F. B. waren te construeeren. Nogthans deze onnoozele vondst, aan gevuld met eenige brutale leugens, werd het axioma, waarop hij de theorie bouwde, die de geheele Nederlandsche kunstweten schap zou binnenst buiten keeren. Yan de eene gewaagde conclusie op de andere stappend met gedachtesprongen, gevolg trekkingen en combinaties die soms aan het waanzinnige grenzen, stelde hij nu zijn betoog samen, dat zeer in 't kort op 't volgende neerkomt: Deschilderij No. 1363 te Münchenis een meesterstuk, even Rembrandtiek en minstens zoo mooi als de mooiste schilderijen die op Rembrandts naam staan. De man die dit schilderde was dus de grootste schilder van de 17e eeuwsche Nederlandsche school. He*; staat vast, dat Ferdinand Bol dit meesterstuk schilderde... dus was Ferdinand Bol deze grootste schil der, die Rembrandtieke meesterstukken maakte, en daar ik, Max Lautner, op alle schilderijen die aan Rembrandt worden toegeschreven, zelfs op de Anatomische les" en De Staalmeesters" en De Nacht wacht" eenige F B's heb ontdekt is het voorloopige bewijs geleverd, dat deze schilderijen niet van Rembrandt zjjn maar van Ferdinand Bol, en dat deze arme miskende de eigenlijke Rembrandt is, de grootste schilder van de wereld. Wel schijnt er van sommige schilderijen van Rembrandt documentair vastgesteld te kunnen worden, dat ze van dezen schilder afkomstig zijn. Dit is echter niet meer dan schijn. Er zijn in deze documenten nafuxrlyk andere schilderijen bedoeld, die op de aan Rembrandt toegeschrevene geleken. Rembrandt was een schilder van den derden rang, die zelfs door zjn tijdgenooten niet voor vol werd aangezien. Vondel b.v. (het is hier misschien de eerste en eenige maal, dat Vondel als schilder-autoriteit werd aangehaald) liep volstrekt niet met zijn arbeid weg. Boven dien was Rembrandt een slecht, gemeen mensch, een verkwister en een zwendelaar, die met een concubine leef de (Hendrikje Stoffels) en schulden maakte en zulk een minderwaardig individu kan onmogelijk al die prachtige en heerlijke en heilige werken geschilderd hebben, die op zijn naam «taan. Van Rembrandt (die wel een-tijcfjein de mode was) weten we documentair dat hy 500 gulden voor een portret kreeg (men weet dat dit enkele malen het geval was) ... dus, indien bij werkelijk al de portretten had geschil derd, die voor zijn werk doorgaan, had hij zus en zóó veel moeten verdienen, en zou onmogelijk in later tijd gebrek hebben kunnen lijden. Hieruit biijkt dus ten dui delijkste, dat de eigenlijke schilderijen van Rembrandt het aankeken niet waard waren, en dat by de schilderijen, die nu voor zijn werk doorgaan, zijn handteekening er later is op gebracht, aangezien door een wonderlijke samenloop van om standigheden de etsen, die ook al valschelijk aan hem toegeschreven worden, zijn naamover de geheele wereld had den gebracht, zoodat er steeds meer vraag kwam naar Rembrandts. Daarom werd Ferdinand Bol ver moord enGo ver tFlinck geplunderd, ten einde Rembrandt's reputatie steeds hooger op te schroeven..." Ziehier een zeer kort schema van Lautners bewijs-trant, die waarlijk ondanks den krankzinnigen ernst waarmee dit lijvige boek geschreven is, bij lezing van het uit voerige betoog, nog dwazer schijnt dan mij n beknoptoverzicht. Zoo boeiend en meesleepend nochtans is Door Lautner op een paar Rembrandts gevonden letterteekens. te pas komen, maar zonder eenig bewijs als vervalschingen qualificeert De quintesssens der korte kritische beschou wing ligt in de slotregels der inleiding: Ik heb werkelijk geen lust veel over dit nare boek te schrijven. Men wordt wee onder 't lezen". En dit kleine opstel met later nog een kort vervolg was werkelijk zoowat Max Lautner's einde. Weldra kwam aan 't licht, dat het onderzoek der groote doeken met daarachter gebrachte ver lichting een brutaal verzonnen sprookje was, en dat sommige andera photographieën van handteekeningen van Bol op onbeschaamde wijze geretoucheerd waren. Hoogst eigenaardig was echter vooral het feit, dat Lautner gesproken had over een ets van Rembrandt, welke hij De vrouw met de kippen noemde". Niemand der Rembrandt-vorschers kende een der gelijke ets. Maar een Duitsche journalist loste dit raadsel op. Lautner had in een Franschen catalogus gevonden La femme au poêle''. Er stond echter een drukfout: poule", en zoo was het Vrouwtje bij de kachel" een Vrouw met de kippen" geworden Deze nekslag was eigenlijk te zwaar, Lautner's reputatie had ze na de vele verplette rende tegenschriften, die vooral in Duitschland reeds verschenen waren, niet meer noodig. In het winterseizoen van 1891 ging zijn korte beroemdheid voor immer ten onder. Nog heden vragen wij ons af, wat dezen schrijver tot het vervaardigen van dit gekke boek be woog ... vermoedelijk is het wel de zucht geweest om door een geruchtma kende daad op den voorgrond te komen. In elk geval heeft hy dan, ondanks zijn aanvankelijk succes, in 't eindresultaat gefaald, want de publieke meening keerde zich zoo bruusk tegen den herostraat, dat ze hem moreel vernietigd moet heb ben. Zijn pogen was een soort van pen dant vau dat der Baconianen ten op zichte van Shakespeare. Ook zij trachtten met een overvloed van de allerdwaaste argumenten Shakespeare's werken aan Baco van Verulam toe te wijzen. De grootste der schilders en de rijkste der poëten kunnen elkaar dan in het schim menrijk de hand reiken, of beter gezegd, hartelijk schudden ten blijke van gelukwensehing, want beider naam heeft den vroolijken strijd schitterend overleefd, en nog immer staan Rembrandt en Shakes peare ongerept voor ons als koningen der menschheid. J. D. C. VAN DOKKUM. Door Lautner op een Rembrandt gevonden lettert eei ene. het betoog, zoo goed en correct de stijl, zoo oppervlakkig brillant (naar volksrede naars wijze) de bewijsvoering, dat men zelfs nu (terwijl het als een monster-curio siteit voor ons. ligt) zich zeer goed ver klaren kan, hoe dit dwaze boek slacht offers maakte. Voornamelijk in Duitsohland had men er den mond over vol, Lautner hield hier en daar lezingen over zijn theorie en een oogenblik dreigde er zelfs een Max-Lautner-Gesellschaft" opgericht te worden, dat zich tot taak stelde, de aan 't licht gebrachte feiten verder te onderzoeken.... Hier in Nederland ging 't anders. De auteur had misschien verwacht dat zijn boek als een donderslag vallen zou te midden van het rustige kamp onzer kunstgeleerden... dat geschiedde niet: men zag dadelijk, dat 't slechts een ijdel vuurwerk was. Niet n ernstige weer legging van des schrijvers beweringen werd in de tijdschriften opgenomen. Het meerendeel der Nederlandsche periodie ken zweeg het geschrift dood ... alleen de Spectator, waarin Dr. Bredius het woord nam, maakte zich nog al dik. Bredius voelde door Lautner's geleuter de Majesteit van den Nederlandschen grootmeester gekrenkt, en dit was te veel voor dezen priester in zijn tempel. Echt spontaan boos en verontwaardigd begon hij zijn artikel in de Spectator van 1891 (p. 152) aldus: Dit is een allermiserabelst boek. Men zou haast zeggen, dat het door een krankzinnige geschreven is"!... En dan komt er verder 't een en ander, dat ik u reeds vertelde over des schrijvers argumenten en beweringen. Vervolgens publiceert Dr. Bredius een Duitschen brief, dien hij op staanden voet aan Dr. von Seydewiïz geschreven heeft en waarin meer in 't bizonder ge wezen wordt op het feit, dat Lautner alle documenten, die niet in zijn kraam Salomo's offer. roem most iets dergelijks als oorzaak bezeten hebben. Ik meen te weten welke oorzaak het is, en tevens lijkt het my toch, dat er iets van een misverstand ontstaan is. Een van de beweegredenen waardoor Vermeer ook zoo geëerd is geworden, komt voort daaruit dat het ons toelijkt dat de coloratie van zijn schilderijen meer overeenkomstig de gewone waarheid is. Zeker heeft zijn voorstelling nooit de buitenwereldsche lichtvlaag van Rembrandt, maar tevens is de interpretatie toch onjuist. Het zoeken van Vermeer is eerder naar het vredige; ddt is, in werkelijk heid zijn stilstaand licht. Het is een onder scheid met het licht in Rembrandt. Daar woelt het, bij Vermeer zijgt het op het sterkst moment, en dikwijls lijkt de klaarte staande". Het licht van Vermeer is een eenzaam keid in klaarte, en dat van Rembrandt is een woelende vlo^d, of een diep en vol broeden. Bij Rembrandt zy'n dingen ia wor ding, t n is er een woord nog na het ge sproken woord; Bij Vermeer is het proces voleindigd. Er is gegeven wat te geven was. In Rembrandt vindt cnze tijd een gelijkgeaarde, hoewel een grootere; in Vermeer vinden we, waar we poozen kunnen. Er moet nog meer zijn, maar dit mag en dit zal ik wellicht later eens behandelen, op een andere plaats. II. De vraag van de verhouding tastchen Rembrandt en Vermeer is ook eene die in onze levens gesteld is en die te beant woorden blijkt naarmate de richting die op een gegeven oogenblik gegaan wordt. Rembrandt is grootscher. Wat hu spant, is van wijder geaardheid. Het dramatische is in Rembrandt. Het beschouwende, maar over een kleiner uitgebreidheid, is in Ver meer. Rembiandt behoeft niet altijd onze innigheid te trekken, maar altijd zult ge vinden dat er veel en veel van het levende aan hem kleeft; in iedere bocht van zijn teekening, in iedere van licht- dralende plaats vindt ge eenen die veel kleiner levens bergt in n leven. Het duistere en het propbetiache is in Rembrandt, Vermeer's Meisjes kopje uit den Haag is buiten het prophetische. Er is niets voorspellends meer in, maar wat het spelt, is een schoon klaar woord. Het is een doorzichtige wel, waar ge tot op den diepen grond ziet. Want de helderheid van Vermeer is niet een opper vlakkige en zelfs niet een kleine. In Rem brandt heeft Holland een waereldgchilder gevonden, die in groote figuren zijn eigen wezen gefigureerd heeft voor vele tijden; Vermeer lokt met een klare en helle voois tot poozen. Ge zyt niet armer als ge ge poosd hebt. Ge zyt verzadigd. Want het werk door den Delvenaar bevat meer teeders dan wellicht door u ook verhoopt werd dikt ge er in vinden zoudt. Er kunnen o ogenblikken zijn dat Rembrandt U te swaar van lichttriomph lijkt (het zijn niet uw sterkste momenten) maar Vermeer intro duceert zich zelveu rustig, geleidelijk, over winnend, heilwerkend. Vermeer is een achilder dien we noodig hadden, en dien we vonden. Zijn rnst was de tegenpartij dien we zochten, omdat het rast in klaarheid is; omdat het opgeloste, voor ons natuurlijk voorgesteld, niet verschrikte maar lenigde wat ons te kort was. Vermeer is Apollinisch, hoewel niet in den ruimsten zin van: wonder van Rythmen geworden te zijn.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl