Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDER'LAN D.
No. 1727
Nederlandgche Bibliotheek". M,
SCHAU. TBH-AiraNK, Sprotje't Verder Leven.
Amsterdam z. j.
Met dit deeltje sluit de Sprotjes- serie en
eindigen tevens de weinige jaren van Sprotjes
léven. Het kind Sprotj e is tot meisje en rronw
gegroeid, maar zy merkt het niet eens, zoo
weinig kind was zij, zoo luttel is zij innerlijk
de jaren door veranderd.
Hoe Sprot j e er na uitziet, zegt de schrijfster
in 't begin van dit boekje, waar het sterven
van vrouw Plas, de moeder, wordt verhaald
in bladzijden, zoo gaaf en rustig rijk van
beelding, zoo praehtig en sterk van roeren
den eenvoud, als deze kunstenares ons immer
gegeven heeft.
Met een plots zeer klaren blik had de
zieke vrouw naar Sprotje gekeken, zooals die
daar zat in haar kalen regennaantel en met
haar doffe, biuingrauwe hoedje op. 't Was
haar of zij nog nooit zoo goed het gezicht en
heel het wezen van haar jongste kind had
aanschouwd, de smalle, vage wangen, zooals
die spits toeliepen naar de kleine zwakke kin
en de zachte gryze oogen -onder de bleeke
brsu uren; sjj sag het plnkkige, vaalblonde
haar, dat geen levenskracht scheen te hebben,
en de onzeker yerloopende lijn van strakke
voorhoofd en kinderlijk neusje; sloom was
de moeizame ronding van haar hals en van
haar ingebogen schendere, maar de mond,
fUaw-roze en met drie fijne d warskei fj 93
in de bovenlip, sloot vast opeen met een
uitdrukking van smartelijke volharding;
en in hwCr schoot lagen, groot en grof
donkerrood, als dingen, die niet pasten
bij haar tengerte, de barstige, zwart-gekerfde
en a's gezwollen werkhanden aan de nog
ranwer-roode, dunne, knokelige polsen."
Ziedaar wat er gegroeid was van het onder
komen wurm, dat nooit zijn eisck had ge
kregen en toch voor vol moest meedoen in
het leven. Zoo loopen er honderden en wij
slaan er nauwlyks acht op: schuwe, zwakke,
on rolgroeide, geslachtlooze wezentjes, oude
mannetjes en vrouwtjes, al in hun krachtlooze
jeugd, de te veiwaarloozen en inderdaad
zér verwaarloosde byloopertjes in den
stoet der menschheid, van welken echter dit
geschriftje, met liefdevol begrip en wijd
mededoogen, den eigen sfeer, de kleine, maar
aan de groote gelijkwaardige en gelijkge
rechtigde, wereld in de rustige lyn van zyn
klaar-open taal geschapen heeft.
Hoe de aenauweaissen weer toenemen na
moeders dood, hooren wy. Elke verandering
vau lavenswy's, al het nieuwe dat haar dwingt
de eens aangenomen plooi van leven, weer
Ie verleggen, ie Sprotje van nature smartelijk,
maar hier wordt haar bestaan zelf bedreigd,
nu zij met zuster Ant ergens in de kost
moet gaan liggen" en daarvoor niet gesoeg
verdient. Als verzwaring van ellende, zegt
haar mevrouw haar nog den dienst op in
een gesprek en een tafereel, die weer volko
men karakteristiek zijn voor Sprotjas wezen.
Waarom wou je ei(?enly'k opslag hebben?''
vroeg (de mevrouw) dan argwanend.
,,'k Mot een kosthuis nemen... ze vragen
een en-twintig in de week... dat kan ik niet
betalen," zei Sprotje gewurgd.
Da gezichten van moeder en dochter, plots,
hadden een spitging van aandacht, een uit
drukking van misnoegen daarna ...
? Als je vier-en-twintig stuivers moet beta
len e u je verdient er hier achttien, dan kom
WERKSTAKING
DOOK
H. C. BUURMAN.
Dirk en zy'n jonge vrouw woonden in de
Goudbloemdwarelraat drie hoog achter. Ze
waren nog maar korten tijd getrouwd, en toch
in dien korten tijd hadden ze al honger ge
leder. In 'c begin van den winter was Dirk
op een avond opgewonden thuis gekomen
en had Lsen meegedeeld, dat er atating was
uitgebroken in de bouwbedrijven en hij dus
niet meer ging mettelea. De staking had
lang gedreigd, de krachten waren meer en
meer tegen elkaar opgedrongen, en ten slotte
hadden de patroons een partieele staking bij
een hunner beantwoord met een uitsluiting
van de helft der werklieden, hetgeen was
gevolgd door een algeheel neerleggen van
den arbeid door de anarchistische metselaar*.
Leen had niets gezegd, toen haar man 't
nieuws meedeelde. Ze bad zich op een stoel
gezet, de handen in den schoot, en hem met
een verslagen gezicht aangestaard. Er was geld
in huif, genoeg om een week van te leven,
en al sprak Dirk van uitkeering, ze wist, dat
die niet hoog zou zijn.
Toen ze getrouwd waren, hadden ze voor
hun doen, hu a woning gezel ligjes ingericht.
Ze hadden lang gespaard voor ze tot trouwen
overgingen en 't was zwoegen geweest om
van 't weekgeld, dat ze verdienden hy al i
metselaar, zij als dienstmeisje zooveel over
te houden, dat ze 't kónden doen.
Dirk had zes stoelen gekocht met biezen
zittingen. Ze hadden een zwart met rood
karpet en een bruin geschilderde tafel van
een kennis overgenomen. Voorts kochten
ze een bed met toebehooren, een wasshtafel,
tw«e spiegels, wat snuisterijen, een klein
tafeltje, een paar schilderijtjes en wat
keukengerei. Maar waar ze trotsch op waren, dat
was een zwart pluchen sofa, die net tusschen
den schoorsteen en het raam kon staan en
waar ze alleen maar 's Zondags op gingen
zitten*. Soms, als Dirk op z'n werk was en
Leen de boel aan kant had, zette ze zich er
wel eens even ep, om een kopje koffie te
drinken. Ze keek dan in gedachten op het
binnenplaatsje achter het huis, waar, diep
onder haar, buurvrouw in een houten tobbe
vol zeepsop de wasch over het zinken bord
haalde, stuk voor stuk. Dan tikte de
hangklok boven de sofa langzaam en zwaar en
slurpte Leen vol vredige gedachten haar
kopje koffie, heerlijk zacht zittend op het
pluche.
Kwam er een kennis, die bewonderend
tegen 't jonge vrouwtje zei: Wat hei-je 't
hier toch gezellig mensch," dan antwoordde
Leen opgeruimd: Ja, hè? Maar ik heb ook
een beste kerel, hoor l Niks geen zorge....
je er nog zes te kort... hoe wou je daarmee?"
vroeg mevrouw onaangenaam.
Sprotje stamelde iets van: de meubels...
de erfenis... Ze zei het zoo verward, dat zij
voelde niet geloofd te worden.
Mevrouw en de juffrouw halden elkaar
aangekeken; in hun blikken was een wisseling
van raadvraging' en waarschuwenden drang.
Sprotje kreeg een hooge kleur; haar hand
palmen werden kond en nat; zy had zooveel
van achterdocht in dezen dienst geleerd...
zy wist, dat men dacht; zes stuivers iedere
week te kort, die zal ook baar slag slaan
a's ze kan I
Sprotje had het laatste j >ar geen cent
oneerlijk meer genomen, naar met een duizelige
schaamte herinnerde zy zich plotseling hare
kleine bedriegerijen van den winter daarvoor.,.
Zy voelde zich daar staan alsof al haar ge
dachten en daden zóó naakt aan het licht
waren.
En alweer praatte met een scherpte, die
sneed door baar hersens, de Etem van mevrouw:
Stel, dat ik je op achttien stuivers
bracht... hooger gaan doe ik in geen ge
val... dan zou jij toch nog niet geholpen
zyn...."
Er was een oogenb'.ik van moeilijke stilte.
Nee... stootte Sproije heesch uit."
Is hiermee niet ineens het gansene ontred
derde gemoedje van het kind blootgelegd ? Het
onhandige en verdachte van dit opslag vragen,
dat tot een onpractische halve maatregel
moet leiden, de hopeloos verlegen verwarring
harer gedachten, nu 't er op aankomt zich
te verklaren, tegelijk met de ziekelijke sensi
tiviteit van haar gevoelen, dat precies het
andere denken nagaat en baar benauwend
schuldbesef, als cf het gedaan was, wat
zy zou hebben kunnen doen Dit is alles
het beeld harer innerlijke degeneratie, gelyk,
in den aanvang, de moederlijke opmerkzaam
heid in het boven geciteerde haar uiterlijke
gevaar wordt.
Van nu aan loopt Sprotje rond met de
nypende zorg om een nituve betrekking,
welke te vinden zy al van tevoren als een
onverdiende gunst en onwaarschijnlijk toeval
beschouwt.
In dienzelfden ty'd echter ontwikkelt zich
wat er van haar lief dele ven als men het
weinige zoo noemen mag terecht komt.
Hetgeen Sprotje aan haar moeder hechtte,
was eigenlijk geen liefde, geen actief gevoel
geweest.
Haar moeder vormde eer een deel van
haarzelve, was een band en een veiligheid,
in elk geval iets vaoze fsprekends, waarvan
thans vooral het gemis gespeurd werd. Maar
de eerste zich inderdaad roerende en bewuste
genegenheid was voor Spiotje juffrouw
Jon kers geweest, de juffrouw van baareerste
dienst, tezamen met kleinen Wilmr je, het kind
van de '.e. Die twee vormden, in het cerebrale en
zinnelijke, precies de liefde, die Sprotje aan dat
huis verbond en nu ging dit, maar versterkt,
over op Hilletje, het roodharig, blauwoogig
meifje van haar jaren, de dochter van haar
kost vrouwen.
Een mengeling van
onverklaarbare,vreemdzachte en woeste gevoelens kwam er door
Sprotjes hart gevaren... En dadelijk daarop
moest zij dan aan Hilletja denken. Zij zag
Hilletjes ronde, roze wangen en haar blauwe
oogen met de lange wimpers, en het dichte,
roDdblonde haar ... en zij was zeker, dat zij
nog nooit van iemand zooveel gehouden had
als zy nu van Hille'je deel, ook zelfs van
juffrouw Jonkers niet."
Dit is dan Sprotjes zinne'ijkheid. Tot hef
tiger of meer bepaalde gewaarword'ngen heeft
zij 't nooit gebracht, en toen na weinige
weken, door allerlei gevoelens maar vooral
door Sprotjes jaloezie, de omgang der twee
meisjes werd afgebroken, verdween de eenige
alle Zaterdage m'n cente prompt in m'n hand
en nooit sel die een spatje te veel nemen."
Leen en Dirk waren beide opgegroeid in
de Jordaan en hadden elkaar vau jongs af
an gekead. Leen haar ouiers hadden een
water- en vuur-huisje, en Dirk z'n moeder
z'n vader was reeds lang dood een
schaft-kelder.
Dirk z'n moeder was een logge, goeiige
vrouw. Als do kinderen samen stoeiden en
zij aan den ingang van haar kelder stond met
haar wit jak aan, de stevige armen op de
heupen, dan riep ze naar den overkant, naar
Leentje's vader: Nou ouwe, ja sel der es sien
hoor, wat ik je bron, die gane nog erissies
schoot met mekaar."
Laentja en Dirk deelden eerlijk derlui
saoepcerten, liepen sam»n achter orgels aan
of stonden hand in hacd voor de poppenkast
te kijken.
Toen Leentje vijftien j «en telde was ze
een aardig opgegroeid meuje met een rond
gezichtje en roode koontjes. Ze droeg heur
donker haar los, met ponny op het voorhoofd.
En als ee Zaterdagsavond;!, friech gewasschen,
een schoon wit jak aan had, haar beste bajen
rok droeg en een streng bloedkoralen om
haar blanke halsje had, dan was'ze zeker het
aardigste meisje uit de Goudsbloemdwars
straat. De jongens uit de buurt waren dan
ook niet weinig jaloersch op Dirk, die Laentj«s
uitverkorene was.
Toen Dirk zijn leerjaren achter den rug
had en een poortje evengoed kon metselen
als esn twee-steens dikken muur, zag hij op
een avond bij 't naar hui* komen wel een
dertig menschen voor zijn deur staan. De
vrouwen drongen elkaar opzij om deor het
het venster te kunnen zien of praatten opge
wonden met elkander. De kerels stonden met
verslagen gezichten voor zich uit te spuwen.
Een gevoel van groote angst kwam over Dirk,
hy duwde de menschen ruw op zy en ging bin
nen. De buurvrouwen hoorde bij verschrikt
roepen: Jezus, daar hei-je Dirk l" Enkelen
begonnen te snikken, de anderen bleven met
meewarige gezichten roerloos naar hem kijken.
Opgewonden door dit vreemde doen, riep
hy uit: Wat is er, wat is er dan toch!"
tot zyn tante uit de Leliestraat op een stoel
neerviel, in tranen uitbarstte en tusfchende
snikken door zei: Jonge... je goeie ...
moeder... het een ... beroerte ... gehad."
Dirk wrong de lippen te samen, kneep zijn
ruisten ineen tot de nagels in het vleesch
drongen en ging naar de achterkamer, naar
de bedstee. Daar lag zijn moeder, het gezicht
verwrongen, blauwbleak, met een angstigen
nablik in de starre groote oogen. Haar jak
was open, en lij k wit zag hy haar borst in het
schemerlicht van de bedstede. Haar armen
lagen machteloos en zwaar langs haar lichaam.
Dirk voelde op het eerste oogenblik alles
wat in hem woelde naar zijn hersens schieten
en ze bevangen worden door een vreemde
gedachtenloosheid. Maar dan kwam de ont
spanning. Snikkend in groote droefheid
passioneele genegenheid, die zy ooit hebben
zou. Want baar verkeering" met Hein van
der Kamp, die in dezen zelfden tijd begint,
is eerst al heel weinig passioneel en wordt
het op den duur nog minder.
kan Heins oogen en wangen had ze ook
nooit gedacht, en toch werd ze voor hem
soms dezelfde weekheid gewaar als voor
Hillefje, maar meer nog dacht zy aan hem
met de behoefte van bescherming zoeken,
zooals zij nu, achterna, dacht aan haar moeder."
Dat was nog in 'c begin en toen de ver
keering er door was, gevoelde het arme kind
voornamelijk het heel erge van met een
jongen gearmd door de straten te gaan en
dat iedereen dat zien mocht." En meer haar
nieuwe gewichtigheid van
het-meifje-dat-eenbe m i nde- hee f t.dan dat zij bew ust gel u kkig was."
Dat is het. Het volle leven zelf kan zij nooit
zoo dadelijk verdragen. Het denken van een
gelukstoestand maakt baar blijder dan die
toestand zelf, die terstond voor haar uiteen
valt in velerlei benauwende kleine momenten,
omdat zij te weinig kracht en levenslust heeft.
Eens nog, in haar overspannen wanhopig
heid van maar geen dienst te krijgen, heeft
Sprotje een moment gehad van vaag zinlyke
overgave in roekelooze onverschilligheid voor
zich zelve en de wereld. Het was toen zy,
benauwd en getergd door de onverschillige
pleizierstemming der Diepelinks, zoo afstekend
by haar eigen naam, met een dollen heeten
kop de deur uitliep.
...?Zg stond stil; een wonderbaarlijke
klaarheid was even in haar y'le hoofd; van
toen tot nu, al de jaren door, zag zij haar
leven n ellende en n worsteling; en zij
zag, dat dit wel altijd zoo bly'ven moest.
Hein," dacht zy dan. En aet vreemde,
woeste en weeke, dat pijn deed en lust gaf,
gudste door baar heen.
Maar dadelijk komt haar betere natuur"
boven: ,,iij mocht zulke slechte gedachten
niet hebben... zij moest goed bly'ven, eer
zaam blyven..."
De stumperdl Het zou haai maar nauwe
lijks gelukt zy'n, oneerzaam te worden. Niet
ieder kan ,, *.ondigen", die wil, en Sprotje
was beslist onder de maat der slechtheid.
Later is dan het trouwen met Hein van
der Kamp haar allereerst de heerlijkheid van
een eigen huisje met eigen goedje te hebben
en daarin vrij te mogen doen. Haar
pietepeuterige keurigheid en zorg voor kleine
dingetjes, dia dingies van haar eigen bezit
mag hier nu opschieten en zich nitleren, als
haar dat vroeger nooit vergund was en geven
Sprotje het hoogste geluk, waarvoor zij vat
baar is, dus een werkelijk hoog geluk in dit
lage bestaan. En baar gevoel voor Hein is
zuivere trouw en aanhankelijke dankbaarheid,
omdat hij haar dit heeft doen beleven en met
zijn eisen genegenheid omringd heeft. Het
kind, een eigen kind van haar, het zichzel ve zoo
mindenkend Sprotje, dit' zou het allerhoogste
geweest zijn, een apotheose van geluk, wel
te verheven v ior dit aardsche... EQ zoo weet
zij dan, a s zij zwanger is gewordsn en de
bevalling op faaden, dat zij tot dezs heer
lij kbeid tnkel naderen, maar er niet aan
toekomen za1. Dit gewone ware te ongewoon
zsgenrijk voor haar, die zich nu, in hooge
bewustaeid en zachUorgende kalmte, bereidt
het flier te brengen vau haar arme,
afgebeulde leven voor dat nieuwe, dat hoopvol
komen gaat-.
Mocht het s!erker zijn en maer levensrêa
dan het hare was l" is haar eeuige bede.
En zij sterft, zonder haar kind zelfs gezien
te hebben. Een vervuld leven ten slotte, en
waar zy zelf het zoo inzag, mogen wij ook
niet anders zeggen dan dat God het goed
met haar gemaakt heefr. Is niet een elk zijn
eigen wereld en is niet daarran juist dit
boekje de prachtige bewysvoering, waar het
wierp hij zich op zijn moeder, smeekend haar
naam noemend,
Een buurman kwam na een poosje naar
hem toe en sprak over den slag en flink zijn,
en iedereen kan 't gebeuren, en bracht hem
met een vriendelijk woord naar zijn kamertje,
waar bij den ganschen nacht net starende
oogen bleef liggen, soms de tranen vloeiend
langs zijn wangen....
Toen Dirk z'n moeder had begraven, van
't geld dat de overhaaste verkoop van 't
winkeltje opbracht, bleef er niet veel als
erfenis over. Hy ging in de kost bij zijn
fante in de L3liestraat en vond 's avonds en
Zondags zijn troost in 't huis van Laontje's
vader en moeder. Laentje had een dagdienst
gekregen bij een drogist in de buurt. De
juffrouw en meneer, kinderJooze menschen,
waren erg goei voor haar. e juffrouw
dribbelde altijd rond in een oude awart zijden
japon, en meneer zat achter de toonbank met
een geborduurd calotja op en een lange
goudsche pijp m den mond. Za zeiden kind
tegen Leentje en waren als oudera voor haar.
Op een goeden Zondag was het feest in
Leentje'shui?. Haar vader zat in boezeroensmouwen
met een liggende boord om, een zwart kolletje
voor, in een leunstoel bij het raam, tegenover
haar moeder, die met een tevreden lach telkens
weer over haar glad, in 't midden gescheiden
haar streek. Voor den schoorsteen zaten, hand
in hand, Dirk en Leentje, Dirk met een n'euw
zwart pak aan, Leentje in een wit blousje met
blauwe strikken. Ze hadden ieder aan hun
linkerhaïd een fonkel nieuwen gouden ring. Om
de tafel zaten de buurlui en de tantes en oomes
onuitputtelijk in het telkens herbalen van:
Sjonge, ejonge, Leentjé, meid, dat jij nou
nog es met Dirk schoot most gaan. Kom meid,
werachtig, daar motte me nog er es op klinke."
Dirk's tante uit de Leliestraat zuchte
af-entoe : As z'n moeder dat nou nog es beleefd
had. Dat mensch was altijd zoo op der jonge."
's Avonds kwam buurman van twee hoog
voor met z'n harmonica, werden de stoelen
op zij gezet en danste men tot laat in den
nacht. Terwijl de Goudsbloemdwarsstraat al
in nachtelijke stilte en duisternis lag, hoorde
men in Leentje's huis nog opgewekt zingen :
We gaan nog niet naar huis..." telkens
gevolgd door een spontaan hoera ...
De trouwdag die na lang sparen en
overleggen ook kwam, was voor Leentje een
dag die ze met ontzag tegemoet had gezien.
Als ze er aan gedacht had was ze zenuw
achtig geworden en de voorbereidselen, als
de trouwjapon maken en het huisraad koopen,
hadden haar meer hoofdbrekens gekost, dan
zij had kunnen gelooven te bestaan. Maar
toen ze op den dag zelf aan Dirk's arm van
het stadhuis kwam, was ze beerlijk gelukkig
geweest. Er was een warm gevoel van liefde
van haar tot Dirk gegaan, en ze had zij n. arm
telkens weer tegen zich aangedrukt.
De eerste tijd van haar huwelijk ging voor
haar in een bedwelming van geluk voorby.
't Was al tevredenheid geweest en zoo
ongeons mee deed leven in het zér kleine, zeer
geringe, dat echter voor dit menscbje het
zér groote, al vervullende was ?
Een zachte bevrediging om dit k lein maar
zoo waarachtig geluk, tegelyk met een wflden
weemoed om het vergankelijke daarvan, om
het vergaan van dit persoonlijk levende,
gedacht op geslacht, hebben wij ondervon
den als indrukken van een hooge kunst.
Doch daarnaast, en feller nog, een dompe
pijn, een knagende envredigheid en leelyke
onrust om het maatschappelijk onrecht van
zoo geboren te worden en zoo te leven, ver
mengd met een weerzin tegen het lage,
grauwe en benauwde van dit bestaan.
En dat zy'n gewaarwordingen niet van
bcoge kunst, de kunst, die men zoo gaarne
de toekomstige zou droomen...
Het is der moeite waard hierop even die
per in te gaan.
Als men met dien term kunst der
toekomsi" iets wezenlijks bedoelt, dan moet
het wel zy'n een kunst, die niet enkel de
voortzetting en herhaling, maar de wydere
ontplooiing, déontwikkeling en vervulling
der huidige ie, een kunst die weer in volheid
het leven verbeeldt, niet van menschen, maar
van den mensih, het streven, bereiken en
falen, smart en vreugde, toorn en wanhoop
en verlangen der gansche menschheid, een
kunst van allen voor allen, een gemeenschaps
kunst, gelijk de Grieksche geweest is en de
middeleeuwsche. En ook al zou die kunst
der toekomst", van een niet onbereikbare
toekomst, reeds dadelijk zoo hoog niet
reiken, (och moet men er minstens de strek
king in kunnen vindtn, de zy bet ook ge
ringe teekenen van een streven naar het ver
heven algemeene, dat idealisme mag hee'en.
Zie nu echter deze kunst van mevrouw
Scbarten-Antink.
Wel staat zij klaar en vast in de edele
openheid, de rustige sterkte harer zegging.
Men bedenke, dat ik de voorgaande frag
menten, in naturalistische gewoonte en
psychologische belustheid, wel een beetje
ruw uit het verband heb getrokken, waar
zij door de schrijfster fijn en kiesch waren
ingeweven ... Wel schijnt zij, uit het natu
ralisme geboren, alle goede elementen daarvan
in zicb te hebben opgenomen en opgevoerd
tot een realisme, dat, noch in uitdrukking
noch in gevoelsdracht, meer engparsoonlijk,
verbijzonderd individueel is en Bchy'nt hier
aanvankelijk het donkerste en schamelste van
't reëjle tot zuiver menschlyke algemeenheid
verhelderd, maar tcch men merkt het aan
het eigen overbeerschend grauw gevoel
is dit nog te zeer realisme en het groote
verwachte niet. Want het algemeene, dat in
Sprotjes droave historie beseft wordtf is niet
de verhöfen eenheid van al het menschelijke,
maar het algemeene van eindeloos velt gelijke
gevallen, wat wy de slechte'' eindeloosheid
hebben le?ren noemen. Het verhaal gaat, zoo
niet geheel toch voor het giootste deel, in
de wijdte, niet in de diepte of hoogte, het
verbijzondert, het vindt zijn karakteristiek
in wat sche:dt, veel meer dan in hetgeen
verbindt en bewerkt allereerst niet een gevoel
van beviijiiug en zoet-smarteiijk berusten,
maar integendeel van doffen druk en wrok
kige opstandigheid o ai zoo wreed misdeelde
en mishandelde menschheid .. .
Dat is natuurlijk op zichzelf geen bezwaar
en heeft zijn deugdelijke redes, maar voer
een kunst der toekomst" reikt het ciet.
Daartoe ligt bet accent hier nog te veel op
het reëale en bijzondere en spselt ook de
verbeelding te weinig mee ... Maar ik denk
wel, dit eerst onze samenleving zal moeten
verandereü, eer men in kunst toekomt aan
een vreugd, die niet egoïst-individuael en
aan een smart, die geen bitterheid is.
FEANS COENEN.
merkt vloeide de eene dag in den andere,
dat ze vast geloofde op deze wijze haar verder
leven te mogen doorbrengen, zij zorgend voor
Dirk en Dirk voor baar.
Wel had Dirk soms 's avonds met bitterheid
gesprokea over die uitzuigers van patroons,
en dat de federatie ze wel zou dwingen de
hongerloonen te verbeteren; maar ze vond
die dingen zoo volkomen alleen op het terrein
van Dirk liggend, dat zij zich er niet in mengde.
Dirk zou wel voor haar zorgen.
Eens was ze zelfs mee geweest naar een
vergadeiing, in een stampvolle zaa1. Een man
met een rood opgewonden gezicht had telkens
de zaal ingeschreeuwd : Vergadering l Kame
raden ! Zullen we ons dan nog langer laten
knechten door 'iadderengebroed, dat in weelde
voortleeft van ons zweet en bloed ... door hen
die zich onze patroons noemen?" Doch du
dikke tabakswalm, die in de zaal hing, bad
haar ; óó'n hoofdpijn bezorgd, dat zij er geheel
suf van werd en telkens vreeselijk schrok
al* roa i haar eeu, donderend bandgeklap en
getrap losbarstte.
Al had ze dus wel ieta geweten van de
bewegirjg in de bouwbedrijven, toch was de
mededeeling van de staking zoo'n plotselinge
verschrikking voor haar geweest, dat ze in
volkomen verslagenheid eu zonder een woord
te zegden zich op een stoel had neergezet,
da handen in haar schoof, en Dirk hulpeloos
had aangekeken.
Toen Dirk dien nacht reeds lang gerust
sliep, zeker van de overwinning die de arbei
ders ditmaal zouden behalen, woelde Leen
nog in de dekens, de cogen wijd-open. Ze
dacht aan den tijd die komen ging en die
zonder twy'fel gebrek moest brengen. Op baar
ouders kon ze niet rekenen, die had ze zelf
nog maar al te vaak wat toegestopt als ze
haar weekgeld beurde, 't zij wat voor tabak
voor vader cf voor een nieuw kapje voor
moeder. Za voelde zich hulpeloos, de staking
stond dreigend voor haar als een
rechtopgaande donkere wand, die baar belette voor
uit te zien of een stap verder te doen. Zacht
snikkend zocht ze ten elotte den arm van
Dirk, omvatte die met haar beide handen
en drukte hem stevig, 'o Gaf haar wat kracht.
Zs voelde, dat haar eenige hulp kon liggen
bij Dirk, die beloofd had voor haar te zorgen.
Dirk balde in zijn siaap de vuisten, knarstte
met de tanden en mompelde: uitzuigers".
Dan gooide hij zich om en sliep diep-ademend
voort
De eerste week van de werkstaking was
voorby. Dirk en Leen hadden een weinig
zuiniger geleefd dan ariderp, zoodat ze nog
een paar dagen konden doorgaan zonder
broodfgebrek.
De uitkeeriug van deze week was n gulden
vy'ftig geweest, waar ze de huur van betaald
hadden. Die uitkeerin? was bijeengebracht
door werklieden van andere vakken, die de
staking rechtvaardig vonden en wilden trach
ten haar te doen winnen. Een
weerstandskas was er niet, het anarchistisch principe
. Lépli Misle. t,
Deze eminente geleerde, die dezer dagen
op vieren-taejhtipjarigen leeftijüaan de weten
schap ontvie&.was buiten ky'fde ee'rste onder
de onderzoekers die zich in Frankrijk wijden
aan geschiedkundige en palaeographische
studiën en men kan verder gaan en zeggen
dat hy, na den dood vaa Mommsen, op his
torisch en filologisch gebied de meest alge
meen geëerde persoonlijkheid van Europa was.
Groot waren «yn verdiensten als
reorgaaitator der Bibliothèque Nationale (waar hij,
eerst als conservator der bandschriften, later
als Administrateur General het grootste ge
deelte van zyn leven werkzaam is geweest),
maar. zyn blijvende roem waren zyn origineele
studiën op het gebied der Fransche geschie
denis in de middeleeuwen en op dat der
ban dschrif tenkunde.
Hier ook maar een overzicht te willen
geven van de studiën zou onmogelijk zyn:
de bibliografie der geschriften ran L. Delisle,
eenige j wen geleden door den heer P. Lacombe
opgemaakt, vult een dik boeideel. Ik vermeld
hier slechts zijn boek over den landbouwenden
stand in Normandiëin de 13e eeuw, dat,
bijna geheel uit ongedrukte stukken opgesteld,
in een tijd dat dergelijke studiën nog niet,
als thans, in de mode waren, zyn reputatie
vestigde, en zyn studie over de financieel e
operaties der Tempeliers, die ons de machtige
en rijke orde, die zoo tragisch onderging,
doet kennen als de bankiers van hun tijd en
zijdelings licht werpt op de oorzaken van
hun val.
Maar het origineelst was de heer Delisle
in zrjn studiën over middeleenwsche hand
schriften en bibliotheken. Hoe ver by het
praktisch in de kennis der oude manuscripten
had gebracht bewees hij in de kwestie der
door Libri in Frankry k gestolen handschriften,
die in een Engelsche verzameling waren
overgegaan; hij wist die documenten, dikwyls
met behulp van gegevens, die voor ieder
ander onvoldoende zonden zyn geweest, te
identifieeeren met stukken die vroeger in
openbare Fransche bibliotheken aanwezig
waren, ze zoo onverkoopbaar te maken en te
verkrygen dat ze voor een niet al te groot
offer door de Bibliothèque Nationale konden
worden teruggekoeht.
Theoretisch legde by de resultaten van zijn
onderzoek neder in zyn groot werk Ie Cabine t
de» manuicrits de la Bibliothèque Nationale en
de studiën die daarmede samenhangen: door
zyn werk op dat gebied legde hy de
giondslagen voor de nieuwere richting in de paleo
grafie, die er zich niet tos bepaalt de oude
schrifturen goed te lezen en te dateeren (wat
in vele gevallen al moeilijk genoeg ie), maar
de geschiedenis van ieder ietwat gewichtig
handschrift nagaat, zyn juisten oorsprong
zoekt te bepalen, de scholen van kalligrafie
die in verschillende landen en tijden hebben
bestaan, te onderscheiden, de geschiedenis
der middeleeuwBehe bibliotheken in het licht
te stellen. Het belang van dergelijke onder
zoekingen voor de kennis der lotgevallen van
de handschriften der klassieke schrijvers,
voor die der theologieche en wysgeerige stu
diën, de middeleeuwen door, springt in het
007, even als haar gewicht voor de kunst
geschiedenis, daar de miniatuurschilderkunst,
voor de middeleeuwen zoo kapitaal, met de
ontwikkeling der kalligrafie ten nauwste
samenhangt. Zoo staan de schoone onderzoe
kingen van den grooten geleerde, die aan
Frankryk ontviel, hoe dor en speciaal zij
op den eersten aanblik mogen schijnen, met
de geschiedenis der algemeene beschaving in
het nauwste verband.
G. BUSKKN HUET.
Barbizon by Fontainebleau.
iMimiiuiiiiimiiiiim
van de arbeiders kwam hier tegen op. Da
revolutionaire, plotselinge staking, zoo moge
lijk algemeen, dat was de manoeuvre waar
zij alle heil van verwachtten. Zoo kwam het
dat ze met hun huishoudens aangewezen
waren op de goedgeefschheid en de middelen
van hun medearbeiders.
Dirk ging lederen ochtend om zes uur ?
't was laat in h«t najaar de deur uit om
tegenwoordig te zijn bij het aangaan van zij u
werk. Want de christelijke en moderne ar
beiders hadden zich gehouden aan het contract
in het vorig jaar met de patroons gesloten,
en werkten. Hun aantal was klein, maar
toch konden ze noodlottig worden voor de
anarchisten. Deze trachtten dus door posten
en lastig vallen hun het werk zóó moeilijk
te maken, dat ze de boel er bij neer zouden
gooien. De werkwilligen werden daarom naar
het werk gebracht, elk geëscorteerd door twee
agenten. Buiten het werk werden ze ontvan
gen door het gejoel van hun oude kameraads
en soms met een verradelijken steen. Ze waren
dus blij als ze rustig op den steiger stonden.
De stakers vereenigden zich iederen dag
in Lun lokaal op een der burgwallen om te
toocen, dat ze nog tot de partij behoorden
en om tevens te vernemen of ze en waar
ze dien dag zouden moeten posten. De
verschillende werken, de stations, de
buitenwegen werden op deze wijze bestreken om
de hongerlijders die op Amsterdam af kwatner;,
nu or tegen hoog loon onderkruipersdiensten
waren te verrichten, op het gemoed te wer
ken of ze desnoods met geweld te keeren.
Zoo ging week na week voorbij, terwijl Je
partijen ongeveer bleven zooals ze waren.
Wel was het te bemerken, dat er al gebrek
begon te heersschen in de huishoudens der
stakers. Want de kerels werden magerder,
en 's morgens en 's avondïby het aan- en
uitgaan van de werken drongen ze meer met
kracht op en gingen er zelfs herhaaldelijk
steenen door de lucht.
Op den dag bleven de stakers, die niet
aan het posten waren, bijeen in hun lokaal
en daar kon men ze dan vinden, de zaal vo!,
allen zoo dicht mogelijk rond den kachel die
dag aan dag lekkerder aandeed. Wie er 't
eerst was, kon zich het beste plaatsje
uitzoekec. EU daar het thuis steeds ongezelliger
en kouder werd, staken ze maar een paar sn ej en
brood in den zak en bleven den ganschen
dag rond den kachel hangen, de bruine kop
pen bijeen, wat in elkaar gezakt op de banken.
Betrekkelijk kalm was de tijd tot dusver
voorbijgegaan; klappen waren er nog niet
gevallen. Tot er eens op een avond tegen
ze renen, toen de laatsten zich naar huis zou
den begeven, een staker, een groote kerel,
hy'geud en blijkbaar met pijn het stakings
lokaal binnen kwam stormen, roepend:
We hebben een slaper * afgetuigd l Ze zoeke
me l Ze zitte me na l De kerel is naar 't
binnen gasthuis gebracht. Ikke, Jan Smit en
* Slaper werkwillige.