De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 31 juli pagina 2

31 juli 1910 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDER'LAN D. No. 1727 Nederlandgche Bibliotheek". M, SCHAU. TBH-AiraNK, Sprotje't Verder Leven. Amsterdam z. j. Met dit deeltje sluit de Sprotjes- serie en eindigen tevens de weinige jaren van Sprotjes léven. Het kind Sprotj e is tot meisje en rronw gegroeid, maar zy merkt het niet eens, zoo weinig kind was zij, zoo luttel is zij innerlijk de jaren door veranderd. Hoe Sprot j e er na uitziet, zegt de schrijfster in 't begin van dit boekje, waar het sterven van vrouw Plas, de moeder, wordt verhaald in bladzijden, zoo gaaf en rustig rijk van beelding, zoo praehtig en sterk van roeren den eenvoud, als deze kunstenares ons immer gegeven heeft. Met een plots zeer klaren blik had de zieke vrouw naar Sprotje gekeken, zooals die daar zat in haar kalen regennaantel en met haar doffe, biuingrauwe hoedje op. 't Was haar of zij nog nooit zoo goed het gezicht en heel het wezen van haar jongste kind had aanschouwd, de smalle, vage wangen, zooals die spits toeliepen naar de kleine zwakke kin en de zachte gryze oogen -onder de bleeke brsu uren; sjj sag het plnkkige, vaalblonde haar, dat geen levenskracht scheen te hebben, en de onzeker yerloopende lijn van strakke voorhoofd en kinderlijk neusje; sloom was de moeizame ronding van haar hals en van haar ingebogen schendere, maar de mond, fUaw-roze en met drie fijne d warskei fj 93 in de bovenlip, sloot vast opeen met een uitdrukking van smartelijke volharding; en in hwCr schoot lagen, groot en grof donkerrood, als dingen, die niet pasten bij haar tengerte, de barstige, zwart-gekerfde en a's gezwollen werkhanden aan de nog ranwer-roode, dunne, knokelige polsen." Ziedaar wat er gegroeid was van het onder komen wurm, dat nooit zijn eisck had ge kregen en toch voor vol moest meedoen in het leven. Zoo loopen er honderden en wij slaan er nauwlyks acht op: schuwe, zwakke, on rolgroeide, geslachtlooze wezentjes, oude mannetjes en vrouwtjes, al in hun krachtlooze jeugd, de te veiwaarloozen en inderdaad zér verwaarloosde byloopertjes in den stoet der menschheid, van welken echter dit geschriftje, met liefdevol begrip en wijd mededoogen, den eigen sfeer, de kleine, maar aan de groote gelijkwaardige en gelijkge rechtigde, wereld in de rustige lyn van zyn klaar-open taal geschapen heeft. Hoe de aenauweaissen weer toenemen na moeders dood, hooren wy. Elke verandering vau lavenswy's, al het nieuwe dat haar dwingt de eens aangenomen plooi van leven, weer Ie verleggen, ie Sprotje van nature smartelijk, maar hier wordt haar bestaan zelf bedreigd, nu zij met zuster Ant ergens in de kost moet gaan liggen" en daarvoor niet gesoeg verdient. Als verzwaring van ellende, zegt haar mevrouw haar nog den dienst op in een gesprek en een tafereel, die weer volko men karakteristiek zijn voor Sprotjas wezen. Waarom wou je ei(?enly'k opslag hebben?'' vroeg (de mevrouw) dan argwanend. ,,'k Mot een kosthuis nemen... ze vragen een en-twintig in de week... dat kan ik niet betalen," zei Sprotje gewurgd. Da gezichten van moeder en dochter, plots, hadden een spitging van aandacht, een uit drukking van misnoegen daarna ... ? Als je vier-en-twintig stuivers moet beta len e u je verdient er hier achttien, dan kom WERKSTAKING DOOK H. C. BUURMAN. Dirk en zy'n jonge vrouw woonden in de Goudbloemdwarelraat drie hoog achter. Ze waren nog maar korten tijd getrouwd, en toch in dien korten tijd hadden ze al honger ge leder. In 'c begin van den winter was Dirk op een avond opgewonden thuis gekomen en had Lsen meegedeeld, dat er atating was uitgebroken in de bouwbedrijven en hij dus niet meer ging mettelea. De staking had lang gedreigd, de krachten waren meer en meer tegen elkaar opgedrongen, en ten slotte hadden de patroons een partieele staking bij een hunner beantwoord met een uitsluiting van de helft der werklieden, hetgeen was gevolgd door een algeheel neerleggen van den arbeid door de anarchistische metselaar*. Leen had niets gezegd, toen haar man 't nieuws meedeelde. Ze bad zich op een stoel gezet, de handen in den schoot, en hem met een verslagen gezicht aangestaard. Er was geld in huif, genoeg om een week van te leven, en al sprak Dirk van uitkeering, ze wist, dat die niet hoog zou zijn. Toen ze getrouwd waren, hadden ze voor hun doen, hu a woning gezel ligjes ingericht. Ze hadden lang gespaard voor ze tot trouwen overgingen en 't was zwoegen geweest om van 't weekgeld, dat ze verdienden hy al i metselaar, zij als dienstmeisje zooveel over te houden, dat ze 't kónden doen. Dirk had zes stoelen gekocht met biezen zittingen. Ze hadden een zwart met rood karpet en een bruin geschilderde tafel van een kennis overgenomen. Voorts kochten ze een bed met toebehooren, een wasshtafel, tw«e spiegels, wat snuisterijen, een klein tafeltje, een paar schilderijtjes en wat keukengerei. Maar waar ze trotsch op waren, dat was een zwart pluchen sofa, die net tusschen den schoorsteen en het raam kon staan en waar ze alleen maar 's Zondags op gingen zitten*. Soms, als Dirk op z'n werk was en Leen de boel aan kant had, zette ze zich er wel eens even ep, om een kopje koffie te drinken. Ze keek dan in gedachten op het binnenplaatsje achter het huis, waar, diep onder haar, buurvrouw in een houten tobbe vol zeepsop de wasch over het zinken bord haalde, stuk voor stuk. Dan tikte de hangklok boven de sofa langzaam en zwaar en slurpte Leen vol vredige gedachten haar kopje koffie, heerlijk zacht zittend op het pluche. Kwam er een kennis, die bewonderend tegen 't jonge vrouwtje zei: Wat hei-je 't hier toch gezellig mensch," dan antwoordde Leen opgeruimd: Ja, hè? Maar ik heb ook een beste kerel, hoor l Niks geen zorge.... je er nog zes te kort... hoe wou je daarmee?" vroeg mevrouw onaangenaam. Sprotje stamelde iets van: de meubels... de erfenis... Ze zei het zoo verward, dat zij voelde niet geloofd te worden. Mevrouw en de juffrouw halden elkaar aangekeken; in hun blikken was een wisseling van raadvraging' en waarschuwenden drang. Sprotje kreeg een hooge kleur; haar hand palmen werden kond en nat; zy had zooveel van achterdocht in dezen dienst geleerd... zy wist, dat men dacht; zes stuivers iedere week te kort, die zal ook baar slag slaan a's ze kan I Sprotje had het laatste j >ar geen cent oneerlijk meer genomen, naar met een duizelige schaamte herinnerde zy zich plotseling hare kleine bedriegerijen van den winter daarvoor.,. Zy voelde zich daar staan alsof al haar ge dachten en daden zóó naakt aan het licht waren. En alweer praatte met een scherpte, die sneed door baar hersens, de Etem van mevrouw: Stel, dat ik je op achttien stuivers bracht... hooger gaan doe ik in geen ge val... dan zou jij toch nog niet geholpen zyn...." Er was een oogenb'.ik van moeilijke stilte. Nee... stootte Sproije heesch uit." Is hiermee niet ineens het gansene ontred derde gemoedje van het kind blootgelegd ? Het onhandige en verdachte van dit opslag vragen, dat tot een onpractische halve maatregel moet leiden, de hopeloos verlegen verwarring harer gedachten, nu 't er op aankomt zich te verklaren, tegelijk met de ziekelijke sensi tiviteit van haar gevoelen, dat precies het andere denken nagaat en baar benauwend schuldbesef, als cf het gedaan was, wat zy zou hebben kunnen doen Dit is alles het beeld harer innerlijke degeneratie, gelyk, in den aanvang, de moederlijke opmerkzaam heid in het boven geciteerde haar uiterlijke gevaar wordt. Van nu aan loopt Sprotje rond met de nypende zorg om een nituve betrekking, welke te vinden zy al van tevoren als een onverdiende gunst en onwaarschijnlijk toeval beschouwt. In dienzelfden ty'd echter ontwikkelt zich wat er van haar lief dele ven als men het weinige zoo noemen mag terecht komt. Hetgeen Sprotje aan haar moeder hechtte, was eigenlijk geen liefde, geen actief gevoel geweest. Haar moeder vormde eer een deel van haarzelve, was een band en een veiligheid, in elk geval iets vaoze fsprekends, waarvan thans vooral het gemis gespeurd werd. Maar de eerste zich inderdaad roerende en bewuste genegenheid was voor Spiotje juffrouw Jon kers geweest, de juffrouw van baareerste dienst, tezamen met kleinen Wilmr je, het kind van de '.e. Die twee vormden, in het cerebrale en zinnelijke, precies de liefde, die Sprotje aan dat huis verbond en nu ging dit, maar versterkt, over op Hilletje, het roodharig, blauwoogig meifje van haar jaren, de dochter van haar kost vrouwen. Een mengeling van onverklaarbare,vreemdzachte en woeste gevoelens kwam er door Sprotjes hart gevaren... En dadelijk daarop moest zij dan aan Hilletja denken. Zij zag Hilletjes ronde, roze wangen en haar blauwe oogen met de lange wimpers, en het dichte, roDdblonde haar ... en zij was zeker, dat zij nog nooit van iemand zooveel gehouden had als zy nu van Hille'je deel, ook zelfs van juffrouw Jonkers niet." Dit is dan Sprotjes zinne'ijkheid. Tot hef tiger of meer bepaalde gewaarword'ngen heeft zij 't nooit gebracht, en toen na weinige weken, door allerlei gevoelens maar vooral door Sprotjes jaloezie, de omgang der twee meisjes werd afgebroken, verdween de eenige alle Zaterdage m'n cente prompt in m'n hand en nooit sel die een spatje te veel nemen." Leen en Dirk waren beide opgegroeid in de Jordaan en hadden elkaar vau jongs af an gekead. Leen haar ouiers hadden een water- en vuur-huisje, en Dirk z'n moeder z'n vader was reeds lang dood een schaft-kelder. Dirk z'n moeder was een logge, goeiige vrouw. Als do kinderen samen stoeiden en zij aan den ingang van haar kelder stond met haar wit jak aan, de stevige armen op de heupen, dan riep ze naar den overkant, naar Leentje's vader: Nou ouwe, ja sel der es sien hoor, wat ik je bron, die gane nog erissies schoot met mekaar." Laentja en Dirk deelden eerlijk derlui saoepcerten, liepen sam»n achter orgels aan of stonden hand in hacd voor de poppenkast te kijken. Toen Leentje vijftien j «en telde was ze een aardig opgegroeid meuje met een rond gezichtje en roode koontjes. Ze droeg heur donker haar los, met ponny op het voorhoofd. En als ee Zaterdagsavond;!, friech gewasschen, een schoon wit jak aan had, haar beste bajen rok droeg en een streng bloedkoralen om haar blanke halsje had, dan was'ze zeker het aardigste meisje uit de Goudsbloemdwars straat. De jongens uit de buurt waren dan ook niet weinig jaloersch op Dirk, die Laentj«s uitverkorene was. Toen Dirk zijn leerjaren achter den rug had en een poortje evengoed kon metselen als esn twee-steens dikken muur, zag hij op een avond bij 't naar hui* komen wel een dertig menschen voor zijn deur staan. De vrouwen drongen elkaar opzij om deor het het venster te kunnen zien of praatten opge wonden met elkander. De kerels stonden met verslagen gezichten voor zich uit te spuwen. Een gevoel van groote angst kwam over Dirk, hy duwde de menschen ruw op zy en ging bin nen. De buurvrouwen hoorde bij verschrikt roepen: Jezus, daar hei-je Dirk l" Enkelen begonnen te snikken, de anderen bleven met meewarige gezichten roerloos naar hem kijken. Opgewonden door dit vreemde doen, riep hy uit: Wat is er, wat is er dan toch!" tot zyn tante uit de Leliestraat op een stoel neerviel, in tranen uitbarstte en tusfchende snikken door zei: Jonge... je goeie ... moeder... het een ... beroerte ... gehad." Dirk wrong de lippen te samen, kneep zijn ruisten ineen tot de nagels in het vleesch drongen en ging naar de achterkamer, naar de bedstee. Daar lag zijn moeder, het gezicht verwrongen, blauwbleak, met een angstigen nablik in de starre groote oogen. Haar jak was open, en lij k wit zag hy haar borst in het schemerlicht van de bedstede. Haar armen lagen machteloos en zwaar langs haar lichaam. Dirk voelde op het eerste oogenblik alles wat in hem woelde naar zijn hersens schieten en ze bevangen worden door een vreemde gedachtenloosheid. Maar dan kwam de ont spanning. Snikkend in groote droefheid passioneele genegenheid, die zy ooit hebben zou. Want baar verkeering" met Hein van der Kamp, die in dezen zelfden tijd begint, is eerst al heel weinig passioneel en wordt het op den duur nog minder. kan Heins oogen en wangen had ze ook nooit gedacht, en toch werd ze voor hem soms dezelfde weekheid gewaar als voor Hillefje, maar meer nog dacht zy aan hem met de behoefte van bescherming zoeken, zooals zij nu, achterna, dacht aan haar moeder." Dat was nog in 'c begin en toen de ver keering er door was, gevoelde het arme kind voornamelijk het heel erge van met een jongen gearmd door de straten te gaan en dat iedereen dat zien mocht." En meer haar nieuwe gewichtigheid van het-meifje-dat-eenbe m i nde- hee f t.dan dat zij bew ust gel u kkig was." Dat is het. Het volle leven zelf kan zij nooit zoo dadelijk verdragen. Het denken van een gelukstoestand maakt baar blijder dan die toestand zelf, die terstond voor haar uiteen valt in velerlei benauwende kleine momenten, omdat zij te weinig kracht en levenslust heeft. Eens nog, in haar overspannen wanhopig heid van maar geen dienst te krijgen, heeft Sprotje een moment gehad van vaag zinlyke overgave in roekelooze onverschilligheid voor zich zelve en de wereld. Het was toen zy, benauwd en getergd door de onverschillige pleizierstemming der Diepelinks, zoo afstekend by haar eigen naam, met een dollen heeten kop de deur uitliep. ...?Zg stond stil; een wonderbaarlijke klaarheid was even in haar y'le hoofd; van toen tot nu, al de jaren door, zag zij haar leven n ellende en n worsteling; en zij zag, dat dit wel altijd zoo bly'ven moest. Hein," dacht zy dan. En aet vreemde, woeste en weeke, dat pijn deed en lust gaf, gudste door baar heen. Maar dadelijk komt haar betere natuur" boven: ,,iij mocht zulke slechte gedachten niet hebben... zij moest goed bly'ven, eer zaam blyven..." De stumperdl Het zou haai maar nauwe lijks gelukt zy'n, oneerzaam te worden. Niet ieder kan ,, *.ondigen", die wil, en Sprotje was beslist onder de maat der slechtheid. Later is dan het trouwen met Hein van der Kamp haar allereerst de heerlijkheid van een eigen huisje met eigen goedje te hebben en daarin vrij te mogen doen. Haar pietepeuterige keurigheid en zorg voor kleine dingetjes, dia dingies van haar eigen bezit mag hier nu opschieten en zich nitleren, als haar dat vroeger nooit vergund was en geven Sprotje het hoogste geluk, waarvoor zij vat baar is, dus een werkelijk hoog geluk in dit lage bestaan. En baar gevoel voor Hein is zuivere trouw en aanhankelijke dankbaarheid, omdat hij haar dit heeft doen beleven en met zijn eisen genegenheid omringd heeft. Het kind, een eigen kind van haar, het zichzel ve zoo mindenkend Sprotje, dit' zou het allerhoogste geweest zijn, een apotheose van geluk, wel te verheven v ior dit aardsche... EQ zoo weet zij dan, a s zij zwanger is gewordsn en de bevalling op faaden, dat zij tot dezs heer lij kbeid tnkel naderen, maar er niet aan toekomen za1. Dit gewone ware te ongewoon zsgenrijk voor haar, die zich nu, in hooge bewustaeid en zachUorgende kalmte, bereidt het flier te brengen vau haar arme, afgebeulde leven voor dat nieuwe, dat hoopvol komen gaat-. Mocht het s!erker zijn en maer levensrêa dan het hare was l" is haar eeuige bede. En zij sterft, zonder haar kind zelfs gezien te hebben. Een vervuld leven ten slotte, en waar zy zelf het zoo inzag, mogen wij ook niet anders zeggen dan dat God het goed met haar gemaakt heefr. Is niet een elk zijn eigen wereld en is niet daarran juist dit boekje de prachtige bewysvoering, waar het wierp hij zich op zijn moeder, smeekend haar naam noemend, Een buurman kwam na een poosje naar hem toe en sprak over den slag en flink zijn, en iedereen kan 't gebeuren, en bracht hem met een vriendelijk woord naar zijn kamertje, waar bij den ganschen nacht net starende oogen bleef liggen, soms de tranen vloeiend langs zijn wangen.... Toen Dirk z'n moeder had begraven, van 't geld dat de overhaaste verkoop van 't winkeltje opbracht, bleef er niet veel als erfenis over. Hy ging in de kost bij zijn fante in de L3liestraat en vond 's avonds en Zondags zijn troost in 't huis van Laontje's vader en moeder. Laentje had een dagdienst gekregen bij een drogist in de buurt. De juffrouw en meneer, kinderJooze menschen, waren erg goei voor haar. e juffrouw dribbelde altijd rond in een oude awart zijden japon, en meneer zat achter de toonbank met een geborduurd calotja op en een lange goudsche pijp m den mond. Za zeiden kind tegen Leentje en waren als oudera voor haar. Op een goeden Zondag was het feest in Leentje'shui?. Haar vader zat in boezeroensmouwen met een liggende boord om, een zwart kolletje voor, in een leunstoel bij het raam, tegenover haar moeder, die met een tevreden lach telkens weer over haar glad, in 't midden gescheiden haar streek. Voor den schoorsteen zaten, hand in hand, Dirk en Leentje, Dirk met een n'euw zwart pak aan, Leentje in een wit blousje met blauwe strikken. Ze hadden ieder aan hun linkerhaïd een fonkel nieuwen gouden ring. Om de tafel zaten de buurlui en de tantes en oomes onuitputtelijk in het telkens herbalen van: Sjonge, ejonge, Leentjé, meid, dat jij nou nog es met Dirk schoot most gaan. Kom meid, werachtig, daar motte me nog er es op klinke." Dirk's tante uit de Leliestraat zuchte af-entoe : As z'n moeder dat nou nog es beleefd had. Dat mensch was altijd zoo op der jonge." 's Avonds kwam buurman van twee hoog voor met z'n harmonica, werden de stoelen op zij gezet en danste men tot laat in den nacht. Terwijl de Goudsbloemdwarsstraat al in nachtelijke stilte en duisternis lag, hoorde men in Leentje's huis nog opgewekt zingen : We gaan nog niet naar huis..." telkens gevolgd door een spontaan hoera ... De trouwdag die na lang sparen en overleggen ook kwam, was voor Leentje een dag die ze met ontzag tegemoet had gezien. Als ze er aan gedacht had was ze zenuw achtig geworden en de voorbereidselen, als de trouwjapon maken en het huisraad koopen, hadden haar meer hoofdbrekens gekost, dan zij had kunnen gelooven te bestaan. Maar toen ze op den dag zelf aan Dirk's arm van het stadhuis kwam, was ze beerlijk gelukkig geweest. Er was een warm gevoel van liefde van haar tot Dirk gegaan, en ze had zij n. arm telkens weer tegen zich aangedrukt. De eerste tijd van haar huwelijk ging voor haar in een bedwelming van geluk voorby. 't Was al tevredenheid geweest en zoo ongeons mee deed leven in het zér kleine, zeer geringe, dat echter voor dit menscbje het zér groote, al vervullende was ? Een zachte bevrediging om dit k lein maar zoo waarachtig geluk, tegelyk met een wflden weemoed om het vergankelijke daarvan, om het vergaan van dit persoonlijk levende, gedacht op geslacht, hebben wij ondervon den als indrukken van een hooge kunst. Doch daarnaast, en feller nog, een dompe pijn, een knagende envredigheid en leelyke onrust om het maatschappelijk onrecht van zoo geboren te worden en zoo te leven, ver mengd met een weerzin tegen het lage, grauwe en benauwde van dit bestaan. En dat zy'n gewaarwordingen niet van bcoge kunst, de kunst, die men zoo gaarne de toekomstige zou droomen... Het is der moeite waard hierop even die per in te gaan. Als men met dien term kunst der toekomsi" iets wezenlijks bedoelt, dan moet het wel zy'n een kunst, die niet enkel de voortzetting en herhaling, maar de wydere ontplooiing, déontwikkeling en vervulling der huidige ie, een kunst die weer in volheid het leven verbeeldt, niet van menschen, maar van den mensih, het streven, bereiken en falen, smart en vreugde, toorn en wanhoop en verlangen der gansche menschheid, een kunst van allen voor allen, een gemeenschaps kunst, gelijk de Grieksche geweest is en de middeleeuwsche. En ook al zou die kunst der toekomst", van een niet onbereikbare toekomst, reeds dadelijk zoo hoog niet reiken, (och moet men er minstens de strek king in kunnen vindtn, de zy bet ook ge ringe teekenen van een streven naar het ver heven algemeene, dat idealisme mag hee'en. Zie nu echter deze kunst van mevrouw Scbarten-Antink. Wel staat zij klaar en vast in de edele openheid, de rustige sterkte harer zegging. Men bedenke, dat ik de voorgaande frag menten, in naturalistische gewoonte en psychologische belustheid, wel een beetje ruw uit het verband heb getrokken, waar zij door de schrijfster fijn en kiesch waren ingeweven ... Wel schijnt zij, uit het natu ralisme geboren, alle goede elementen daarvan in zicb te hebben opgenomen en opgevoerd tot een realisme, dat, noch in uitdrukking noch in gevoelsdracht, meer engparsoonlijk, verbijzonderd individueel is en Bchy'nt hier aanvankelijk het donkerste en schamelste van 't reëjle tot zuiver menschlyke algemeenheid verhelderd, maar tcch men merkt het aan het eigen overbeerschend grauw gevoel is dit nog te zeer realisme en het groote verwachte niet. Want het algemeene, dat in Sprotjes droave historie beseft wordtf is niet de verhöfen eenheid van al het menschelijke, maar het algemeene van eindeloos velt gelijke gevallen, wat wy de slechte'' eindeloosheid hebben le?ren noemen. Het verhaal gaat, zoo niet geheel toch voor het giootste deel, in de wijdte, niet in de diepte of hoogte, het verbijzondert, het vindt zijn karakteristiek in wat sche:dt, veel meer dan in hetgeen verbindt en bewerkt allereerst niet een gevoel van beviijiiug en zoet-smarteiijk berusten, maar integendeel van doffen druk en wrok kige opstandigheid o ai zoo wreed misdeelde en mishandelde menschheid .. . Dat is natuurlijk op zichzelf geen bezwaar en heeft zijn deugdelijke redes, maar voer een kunst der toekomst" reikt het ciet. Daartoe ligt bet accent hier nog te veel op het reëale en bijzondere en spselt ook de verbeelding te weinig mee ... Maar ik denk wel, dit eerst onze samenleving zal moeten verandereü, eer men in kunst toekomt aan een vreugd, die niet egoïst-individuael en aan een smart, die geen bitterheid is. FEANS COENEN. merkt vloeide de eene dag in den andere, dat ze vast geloofde op deze wijze haar verder leven te mogen doorbrengen, zij zorgend voor Dirk en Dirk voor baar. Wel had Dirk soms 's avonds met bitterheid gesprokea over die uitzuigers van patroons, en dat de federatie ze wel zou dwingen de hongerloonen te verbeteren; maar ze vond die dingen zoo volkomen alleen op het terrein van Dirk liggend, dat zij zich er niet in mengde. Dirk zou wel voor haar zorgen. Eens was ze zelfs mee geweest naar een vergadeiing, in een stampvolle zaa1. Een man met een rood opgewonden gezicht had telkens de zaal ingeschreeuwd : Vergadering l Kame raden ! Zullen we ons dan nog langer laten knechten door 'iadderengebroed, dat in weelde voortleeft van ons zweet en bloed ... door hen die zich onze patroons noemen?" Doch du dikke tabakswalm, die in de zaal hing, bad haar ; óó'n hoofdpijn bezorgd, dat zij er geheel suf van werd en telkens vreeselijk schrok al* roa i haar eeu, donderend bandgeklap en getrap losbarstte. Al had ze dus wel ieta geweten van de bewegirjg in de bouwbedrijven, toch was de mededeeling van de staking zoo'n plotselinge verschrikking voor haar geweest, dat ze in volkomen verslagenheid eu zonder een woord te zegden zich op een stoel had neergezet, da handen in haar schoof, en Dirk hulpeloos had aangekeken. Toen Dirk dien nacht reeds lang gerust sliep, zeker van de overwinning die de arbei ders ditmaal zouden behalen, woelde Leen nog in de dekens, de cogen wijd-open. Ze dacht aan den tijd die komen ging en die zonder twy'fel gebrek moest brengen. Op baar ouders kon ze niet rekenen, die had ze zelf nog maar al te vaak wat toegestopt als ze haar weekgeld beurde, 't zij wat voor tabak voor vader cf voor een nieuw kapje voor moeder. Za voelde zich hulpeloos, de staking stond dreigend voor haar als een rechtopgaande donkere wand, die baar belette voor uit te zien of een stap verder te doen. Zacht snikkend zocht ze ten elotte den arm van Dirk, omvatte die met haar beide handen en drukte hem stevig, 'o Gaf haar wat kracht. Zs voelde, dat haar eenige hulp kon liggen bij Dirk, die beloofd had voor haar te zorgen. Dirk balde in zijn siaap de vuisten, knarstte met de tanden en mompelde: uitzuigers". Dan gooide hij zich om en sliep diep-ademend voort De eerste week van de werkstaking was voorby. Dirk en Leen hadden een weinig zuiniger geleefd dan ariderp, zoodat ze nog een paar dagen konden doorgaan zonder broodfgebrek. De uitkeeriug van deze week was n gulden vy'ftig geweest, waar ze de huur van betaald hadden. Die uitkeerin? was bijeengebracht door werklieden van andere vakken, die de staking rechtvaardig vonden en wilden trach ten haar te doen winnen. Een weerstandskas was er niet, het anarchistisch principe . Lépli Misle. t, Deze eminente geleerde, die dezer dagen op vieren-taejhtipjarigen leeftijüaan de weten schap ontvie&.was buiten ky'fde ee'rste onder de onderzoekers die zich in Frankrijk wijden aan geschiedkundige en palaeographische studiën en men kan verder gaan en zeggen dat hy, na den dood vaa Mommsen, op his torisch en filologisch gebied de meest alge meen geëerde persoonlijkheid van Europa was. Groot waren «yn verdiensten als reorgaaitator der Bibliothèque Nationale (waar hij, eerst als conservator der bandschriften, later als Administrateur General het grootste ge deelte van zyn leven werkzaam is geweest), maar. zyn blijvende roem waren zyn origineele studiën op het gebied der Fransche geschie denis in de middeleeuwen en op dat der ban dschrif tenkunde. Hier ook maar een overzicht te willen geven van de studiën zou onmogelijk zyn: de bibliografie der geschriften ran L. Delisle, eenige j wen geleden door den heer P. Lacombe opgemaakt, vult een dik boeideel. Ik vermeld hier slechts zijn boek over den landbouwenden stand in Normandiëin de 13e eeuw, dat, bijna geheel uit ongedrukte stukken opgesteld, in een tijd dat dergelijke studiën nog niet, als thans, in de mode waren, zyn reputatie vestigde, en zyn studie over de financieel e operaties der Tempeliers, die ons de machtige en rijke orde, die zoo tragisch onderging, doet kennen als de bankiers van hun tijd en zijdelings licht werpt op de oorzaken van hun val. Maar het origineelst was de heer Delisle in zrjn studiën over middeleenwsche hand schriften en bibliotheken. Hoe ver by het praktisch in de kennis der oude manuscripten had gebracht bewees hij in de kwestie der door Libri in Frankry k gestolen handschriften, die in een Engelsche verzameling waren overgegaan; hij wist die documenten, dikwyls met behulp van gegevens, die voor ieder ander onvoldoende zonden zyn geweest, te identifieeeren met stukken die vroeger in openbare Fransche bibliotheken aanwezig waren, ze zoo onverkoopbaar te maken en te verkrygen dat ze voor een niet al te groot offer door de Bibliothèque Nationale konden worden teruggekoeht. Theoretisch legde by de resultaten van zijn onderzoek neder in zyn groot werk Ie Cabine t de» manuicrits de la Bibliothèque Nationale en de studiën die daarmede samenhangen: door zyn werk op dat gebied legde hy de giondslagen voor de nieuwere richting in de paleo grafie, die er zich niet tos bepaalt de oude schrifturen goed te lezen en te dateeren (wat in vele gevallen al moeilijk genoeg ie), maar de geschiedenis van ieder ietwat gewichtig handschrift nagaat, zyn juisten oorsprong zoekt te bepalen, de scholen van kalligrafie die in verschillende landen en tijden hebben bestaan, te onderscheiden, de geschiedenis der middeleeuwBehe bibliotheken in het licht te stellen. Het belang van dergelijke onder zoekingen voor de kennis der lotgevallen van de handschriften der klassieke schrijvers, voor die der theologieche en wysgeerige stu diën, de middeleeuwen door, springt in het 007, even als haar gewicht voor de kunst geschiedenis, daar de miniatuurschilderkunst, voor de middeleeuwen zoo kapitaal, met de ontwikkeling der kalligrafie ten nauwste samenhangt. Zoo staan de schoone onderzoe kingen van den grooten geleerde, die aan Frankryk ontviel, hoe dor en speciaal zij op den eersten aanblik mogen schijnen, met de geschiedenis der algemeene beschaving in het nauwste verband. G. BUSKKN HUET. Barbizon by Fontainebleau. iMimiiuiiiiimiiiiim van de arbeiders kwam hier tegen op. Da revolutionaire, plotselinge staking, zoo moge lijk algemeen, dat was de manoeuvre waar zij alle heil van verwachtten. Zoo kwam het dat ze met hun huishoudens aangewezen waren op de goedgeefschheid en de middelen van hun medearbeiders. Dirk ging lederen ochtend om zes uur ? 't was laat in h«t najaar de deur uit om tegenwoordig te zijn bij het aangaan van zij u werk. Want de christelijke en moderne ar beiders hadden zich gehouden aan het contract in het vorig jaar met de patroons gesloten, en werkten. Hun aantal was klein, maar toch konden ze noodlottig worden voor de anarchisten. Deze trachtten dus door posten en lastig vallen hun het werk zóó moeilijk te maken, dat ze de boel er bij neer zouden gooien. De werkwilligen werden daarom naar het werk gebracht, elk geëscorteerd door twee agenten. Buiten het werk werden ze ontvan gen door het gejoel van hun oude kameraads en soms met een verradelijken steen. Ze waren dus blij als ze rustig op den steiger stonden. De stakers vereenigden zich iederen dag in Lun lokaal op een der burgwallen om te toocen, dat ze nog tot de partij behoorden en om tevens te vernemen of ze en waar ze dien dag zouden moeten posten. De verschillende werken, de stations, de buitenwegen werden op deze wijze bestreken om de hongerlijders die op Amsterdam af kwatner;, nu or tegen hoog loon onderkruipersdiensten waren te verrichten, op het gemoed te wer ken of ze desnoods met geweld te keeren. Zoo ging week na week voorbij, terwijl Je partijen ongeveer bleven zooals ze waren. Wel was het te bemerken, dat er al gebrek begon te heersschen in de huishoudens der stakers. Want de kerels werden magerder, en 's morgens en 's avondïby het aan- en uitgaan van de werken drongen ze meer met kracht op en gingen er zelfs herhaaldelijk steenen door de lucht. Op den dag bleven de stakers, die niet aan het posten waren, bijeen in hun lokaal en daar kon men ze dan vinden, de zaal vo!, allen zoo dicht mogelijk rond den kachel die dag aan dag lekkerder aandeed. Wie er 't eerst was, kon zich het beste plaatsje uitzoekec. EU daar het thuis steeds ongezelliger en kouder werd, staken ze maar een paar sn ej en brood in den zak en bleven den ganschen dag rond den kachel hangen, de bruine kop pen bijeen, wat in elkaar gezakt op de banken. Betrekkelijk kalm was de tijd tot dusver voorbijgegaan; klappen waren er nog niet gevallen. Tot er eens op een avond tegen ze renen, toen de laatsten zich naar huis zou den begeven, een staker, een groote kerel, hy'geud en blijkbaar met pijn het stakings lokaal binnen kwam stormen, roepend: We hebben een slaper * afgetuigd l Ze zoeke me l Ze zitte me na l De kerel is naar 't binnen gasthuis gebracht. Ikke, Jan Smit en * Slaper werkwillige.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl