Historisch Archief 1877-1940
a ?
-ïl'
DE A M S E R D A M' M E R WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1728
na nauwkeurige kennisname van sommige
feiten zon hebben gedaan. Waar hij bijv.
de firma, die h\j overigens terecht een
pluim op den hoed steekt, kranig" noemt,
omdat zij op haar terrein een-paviljoen wil
bouwen voor de Vereeniging voor Lucht
vaart (met het blijkbare en van haar stand
punt begrijpelijke doel om die Vereeniging
voor Luchtvaart zachtjes op te slokken), of
waar hij een oogenblik later aan ons de
Matin ten voorbeeld stelt, omdat deze ruiter
lijk" hoofdartikels opneemt over groote on
dernemers (nota bene: het blad, -waarin
iedere regel te koop is!!) daar achten wij
onzen Bataviaschen collega van te ver af
gekomen en, ach, te argeloos, te naïef om
hem hard te vallen! En daar zullen de
bestuursleden van de vakafdeeling voor
Aviatiekhem wel vergeven, dat hij hunne
belangeloosheid in zake deze branche van
sport in twijfel trekt, daar die belange
loosheid toch boven zijn critiek of tenminste
boven zijn kennis van personen en zaken
in detfe verheven is.
Mea geve gehoor aan de circulaire, die
?waldra vanwege de Vereeniging van Lucht
vaart om steun zal vragen voor het eindelijk
inrichten van een nationaal vliegterrein.
Scciafó
(Ingezonden.}
De zoogenaamde Katholieke Sociale
Actie in Nederland in haar strjjd tegen
het Katholieke geloof.
II.
, Het nieuwe beginsel.
Nadat da* de zoogenaamde katholieke
gociale actie in Nederland het leerstuk der
Kerk omtrent den -woeker over boord had
geworpen en daarmede den hoeksteen der
katholieke wereldorde op economisch ge
bied, werd rond gezien naar eens andere
leus, geschikt o ra door haar klank de ker
kelijke overheidspersonen te behagen en
het goede volk tot zich te trekken en
aldus om den tuin te leiden.
Die leus was die der katholieke gehoor
zaamheid.
Toen voor eenige jaren de Kölni'che
Vtflkszeitung den honderdsten verjaardag
van een der beide Eeichensbergers herdacht,
werd het in hem geprezen, dat hij reeds
in zijn digen er voor waarschuwde om
tegenover het geestelijk gezag den boog
der gehoorzaamheid niet te overspannen.
Dit artikel der Volkszeitung werd door
een onzer dagbladen in zijn geheel over
genomen, maar ... de zinsnede over den
boog der gehoorzaamheid was er nit gelicht.
Nog vreemder werd er eenige maanden
geleden met een woord van den agrariër
professor uhland omgesprongen door het
Kath. Soc. Weekblad, 't Is bekend genoeg,
of ten minste het moest dit zijn, dat deze
protestant een ernstig en geleerd verdediger
der oude woekerleer is en dat hij meer
dan eens aan de nieuwere Roomsche theo
logen, met name aan Pesch en Cathrein en
hun aanhang verweet, dat zij door aan de
tijdelijke omstandigheden te grooten invloed
toe te kennen afweken van de eeuwige
beginselen, zooals dia in de leer der Kath.
Kerk zijn neergelegd. Vreemizou Ruhland
?er van opzien, indien hij eens zag, hoe
zijn woord juist door de aanhangers
van die dwalingen in Nederland werd ge
bruikt tegenover hen, die wel beweren, dat
de economie afhankelijk is van dezelfde
ejuvrige grondbeginselen der zedeleer, maar
dat overigens zaken van economischen en
politieken aard, zooals Pius X uitdrukke
lijk hert, liggen buiten de geestelijke rechts
bevoegdheid.
Reeds de ongelukkige antithese van dr.
Kuyper, door de voormannen der actie in
een roes van politieke geestdrift overge
nomen, had de verwarring van begrippen
ier ia de hand gewerkt.
Daardoor immers waren de economische
en politieke vraagstukken, die uit den aard
der zaak het voorwerp zijn der natuur
lijke rede (zooals onze Kerk leert) tot een
voorwerp der openbaring gemaakt, en daar
door tevens onder de rechtstreeksere rechts
bevoegdheid der dragers van de openbaring,
namelijk van het geestelijk gezag gebracht.
De openbaring als de noodzakelijke richt
snoer voor het economische en politieke
leven te aanvaarden was eene dwaling.
Grooter dwaling was het met dr. Kuyper
als uit n mond van openbaring, van
paganisme, van een koninkrijk van Caristus
enz. te spreken. Zoo verviel men van phraze
tot phraze; maar toch, het lag maar al te
zeer voor de hand dat, als de openbaring
de noodzakelijke richtsnoer moest zijn ook
op economisch en politiek terrein, voor ons
katholieken de openbaring niets anders kon
zijn dan de katholieke openbaring.
Zoo moest men het confessioneel karakter
der zoogenaamde katholieke staatspartij
blijven handhaven, hoewel de redenen er
toe niet meer aanwezig zijn.
Zoo kwam men tot den eisch van katho
lieke vak- en fokvereenigingen, tot werk
stakingen onder priesterlijke leiding en
bisschoppelijke bescherming, tot den eisch
van algemeene gehoorzaamheid aan het
Kerkelijke gezag ook in zaken, die klaar
blijkelijk en duidelijk buiten de bevoegd
heid van dat gezag liggen.
Zoo kwam men tot eene onmondigheid
van het leekendom zelfs op eigen terrein
? en kreeg men op politiek en economisch
gebied een toestand, waarvan terecht kon
worden getuigd: Wat hier is, is nergens;
en wat nergens is, is hier."
Immers bijna alleen in Nederland zijn de
katholieken op politiek gebied confessioneel
georganiseerd, en vakvereenigingen onder
leiding der bisschoppen zijn in het
buitenlind zoo goed als onbekend.
Een dergelijke toestand moet evenwel nood
zakelijkerwijs tot ernstige conflicten aanlei
ding geven, en de ernstige conflicten der
Volkswillers" te Hulst en van Unitas"te
Enschedémet het betrokken bisschoppelijke
gezag zi.in wellicht slechts hot begin van
.meer andere.
Tevergeefs zal men hiertegen op den duur
de Katholieke gehoorzaamheid preeken.
Het bewustzijn, dat de
gehoorzaamheidsplicht tegenover het kerkelijke gezag zich
niet uitstrekt over tal van zaken van
tijdelijken aard, is onder het katholieke
volk nog te sterk. Bovendien het voorbeeld
der Duitsehers en de herhaalde verklaringen
van Paos Pius X zullen ook hunne nawerking
in Nederland doen gevoelen.
De leek is slechts tot gehoorzaamheid
verplicht in datgene, wat hu in zijne
doopbeloften beloofde, ziehier een theologisch
grondbeginsel, waaraan maar al te vaak in
de laatste j aren door on ze gehoor
zaamheidspredikanten niet gedacht scheen te worden.
Uit dit beginsel volgt logisch de zelf
standigheid en onafhankelijkheid van het
katholieke leekendom op politiek en eco
nomisch gebied.
Dit sluit niet uit, dat staat en maat
schappij, hoewel in het tijdelijke
onafbankehjk vaa het geestelijk gezag, toch katho
liek kunnen zijn, dat wil zeggen de leer
der Katholieke Kerk als.de ware kunnen
aanvaarden. "Waar de bevolking voor de
overgroote meerderheid katholiek is, behoort
dit zoo te zijn.
Dit laatste is nu evenwel in onze moderne
staten niet meer het geval, allerminst in
ons vaderland.
Zoowel onze wetten als de maatschappij
zelve staan dientengevolge niet meer ^op
het standpunt der openbaring, maar op dat
der rede, dat wil zeggen van de natuurwet
en van het gemeene recht.
Waar dit feit nu eenmaal vaststaat, zon
der dat er iets aan te veranderen is, daar
volgt noodzakelijk, dat zoowel een poli
tieke party als b.v. eene vakvereeniging,
die werkelijk onder den bestaanden toestand
invloed wil uitoefenen, zich plaatsen moet
op datzelfde standpunt, dat wil zeggen op
het standpunt der rede en van het gemeene
recht.
De mannen van het Duitsche Centrum
en van de Christlich Soziale partij in Oosten
rijk hadden dezeeeuvoudige waarheid reeds
lang ingezien.
Maar de valsche leus der zoogenaamde
katholieke gehoorzaamheid' heeft in ons
land groote verwarring gesticht onder de
geesten; zoodat maar al te vaak gehoor
zaamheid wordt geëischt, waar geen gezag
bestaat, en katholiciteit", waar deze niet
noodzakelijk of zelfs onmogelijk is.
Het rijk van Christus is tiet van deze
wereld. Uit dit in het evangelie zoo
daidelijk uitgesproken grondbeginsel volgt de
onafhankelijkheid van het leekendoai op
politiek en economisch terrein of zooals
Pius X zegt: zaken van politieken en
economischen aard liggen buiten de zuivere
geestelijke rechtsbevoegdheid.
Men kan niet zeggen, dat het juist de
geestelijken zijn, die deze valsche grond
stellingen en de overdrijving van het
geestelijk gezag verspreid hebben. Integen
deel, de leer dat alleen de Paua onfeilbaar
is, en wel alleen in zaken van geloof en
zeden, wordt nog steeds evenals vroeger in
denkatechismus geleerd. Ook de tekst: Gaef
den keizer wat des keizers is, wordt nog
wel volgens de oude manier uitgelegd.
Bovendien begint een groot gedeelte der
geestelijkheid met Paus Pius X in te zien,
dat het gevaar niet denkbeeldig is, dat door
al dat zorgen voor en zich mengen in
allerlei tijdelijke belangen de zielszorg op
den duur op den achtergrond raakt.
De dwalingen der te ver gedreven katho
liciteit en gehoorzaamheid gingen dan ook
veel meer uit van de leekenorganisatie: De
Katholieke Sociale Actie, wier voormannen
blijkbaar door gehoorzaamheid trachten aan
te vullen, wat hun aan de studie en kennis
der beginselen ontbreekt.
PEREORI.VUS.
(M. J- G. Kuyper*).
3. 8. SPSIJER. De Indische Theosophi* en
hare beteeken'x voor om. Lalden, Van
Doeaburgh, 1910.
Onder bovenstaanden titel heeft P/of.
Speijer een reeks van voorlezingen doen ver
schijnen, waarin hij een algemeen bevattelijk
overzicht geeft van de irijigeerig-godsdienstige
of wel zuiver wysgeerig* Indische stelsels
van wereldbeschouwing, die alle dit gemeen
hebben dat ze 'c karakter hebben van een
heilleer. Za hebben ten doel den weg aan
te wijzen dien men moet bewandelen om te
geraken tot verlossing" uit het met
onvermy'delyk lijden gepaard gaande wereidsch
bestaan, nit den SinsAra, den kringloop des
levens, zich openbarende in herhaalde weder
geboorten. Den term thtosophie'' most mea
niet al te letterlijk opvatten, want eenige
leerstelsels, o. a. de Saakbya-philoeophie en
't Baddhisme zijn atheïstisch, maar toch met
bindende zedelijke voorschriften, en wat het
Baddhieme betreft, met voorwerpen van
vrome vereering, hoogere wegens en de aan
hen gewijde heiligdommen.
In de Eerste Afdeeling behandelt de schrij
ver de voorgeschiedenis van de Indische
theosophie, namelyk den Wedischen gods
dienst. De Weda in en<eren zin, waarin de
oudste l?.ag van de Jmdiache godsdienstige
denkbeelden ver vut is, bestaat uit tot bun
dels vereenigde offerliederen, lofzangen cp
de goden, gebeden, enkele tooverspreuken,
mystiek gekleurde en in raadaelvorm gehulde
gedichten over de schepping der wereld, enz.
In 't algemeen is de godsdienst van den
Weda een veeigodendom, doch in enkele
liederen openbaart zich het geloof dat alle
goden openbaringen zijn van n opperwezen,
waaruit alles is voortgekomen. Zoo haalt
Prof. Speijer uit dan Rigweda 'E volgende
vers aan: Het eene zijnde (1. i. waarachtig
zijnde) noemen de wy'sen met vele namen;
zij noemen het Agni, Yama, Mdtario van,
Indra, Mitra noemen zij hem en Waru n a en
Agni en den Hemelvogel met zijn gehoon
pluimage."
Het raadsel der wereldschepping beeft meer
dan a dichter uit het oude Wedatydperk
stof tot zijne ontboezeming gelegerd. Bijzon
der merkwaardig zijn o.a. de volgende verzen:
Wie weet het waarlyk? Wie kan oas verhalen?
Van waar, van wien is dees geschapen wereld ?
De goden kwameR eerst na haar ontplooiing!
Wie weet het dan, waaruit zjj i) geworden?
Wie zegt oag dan, waaruit zij is geworden?
Ij zij vervaariigd of heeft zij geen maker?
Slechts Hij, die ze overziet van uit den
[hoogsten hemel
Die weet het of zou die het zelf wel weten ?
Soms wordt de eerste oorzaak voorgesteld
als iets onpersoonlyks; elders echter heerscht
de opvatting van een persoonlek gedachten
schepper. Tasschen die twee voorstellingen
van het hoogste wezen, de persoonlijke en
de onpersoonlijke", merkt Prof. Speijer (bh.
35) op, is het Indische Godsbegrip steeds
zwevende gebleven."
Omtrent het hiernamaals heeft de Wedische
tijd geen vaste, scherp omlynde denkbeelden.
Als heerscher van 't Doodenrijk wordt ge
noemd Koning Yi.ma, by' wien ds zalig afge
storven voorvaderen vergaderd zijn; dat hij
tevens de doodenrecbter is, komt eerst in
later tijd meer duidelijk uit, ofschoon die
voorstelling bij de ontwikkeling der
theosophische selselg niet recht meer past. Trou
wens niets is gewoner in lodiëdan dat
van ouds overgeleverde mythische voorstel
lingen voortleven, niettegenstaande ze niet
meer te rjjmen zijn met de beleden geloofsleer.
Van aanmerkelijk lateren tijd dan de
Wedische liederenbundels dagteekenen de
liturgische geschriften, Brdhmina'sgeheeten,
welke noahians volgens de Indische theorie
als Weda, als openbaring beschouwd worden.
Zij liggen uit wat de bsteekenis is van de
verschillende offers en van bunne
bestanddeelen, huane geheime krachten, hunne sym
boliek." Het offerritueel is er het middel
punt, waarom alles draait. Alle verschijnselen
in de ons omringende natuur, zoowel als in
ons eigen binnenste, vinden hun afspiegeling,
bun weerklank, bun richtsnoer ia offerprak
tijken en in liturgische handelingen." Van
geheel ? anderen aard zyn de Upanishads,
waar fan enkele aa» Bn'ittmana's zijn toege
voegd, de meesten echter een afzonderlijke
klasse van geschriften vormen. In de
Upaniahads is het wezen der dingen het eenige
voorwerp van be;c'ioairing, en speelt het
ritueel een ondergeschikte rol, of in het ge
heel geene. Den mannen, die zich met de
daar behandelde vragen onledig houden, is
het niet te doen om stoffelijke goederen, om
voordeel of macht. Zij hebben alleen oog
voor het heil van hunne ziel."
Uit de Upanisbads leeren wij den aard en
de onderwerpen kennen van de bespiegelin
gen, waaraan Brahmanen of andere leden
der hoogere standen zich overgeven, wanneer
deien, volgens 't Indisch ideaal, na hun maat
schappelijke plichten vervuld hebben, op
gevorderden leeftijd zich uit het wereidsch
gewoel terugtrekken en in da bosschen alleen
of met hun vrouw een kluizenaarsleven lei
den. Wat den vorm betreft, is op te merken
dat ze geen zuivere leerboeken zijn. Er zijn
verhalende gedeelten in; sommige stukken
zijn echte dialogen, die in de verte doen
denkeu aan die van Piato, maar altijd bleven
gesprekken gevoerd tusschen een alles weten
den meester en een leergierigen leerling. De
toon en kleur van die samenspraken is door
gaans geadeld door echt geToel; er spreekt
eene gemoedelijke hartelijkheid uit, die
weldadig aandoet". Op menige plaats valt
hier letterkundig schoons in den besten zin
des woords te genieten."
De Upanis'aads ayn werken van
theosophi-cben aard, al vormt de daarin verva.te
leering nog geen leerstelsel. Bspaalde, streng
begrensde stelsels daarentegen zijn deWedunta,
het SAikhya, da Yoga en 't Badihiame, om
slechts de voornaamste te noemen. Daar de
Upanishada niet van a maker en van ('ia
tyd zijn, is het niet te verwonderen dat men
er tegenstrijdigheden in ontmoet. Djch in de
hoofdzaak iieereeht ei eenstemmigheid. Wij
zien er een worstelen naar de uitdrukking
van het A'lerhoosjsteWezen door ongeschoolde
denkers, die doordrongen vau de
onwezenlykheid van de phenomenale wereld van
ontstaan en vergaan, naar het Eenige Wezen
lijke en Onveranderlijke streren." Het ware
Wezen is alleen te vinden in den a'man. De
gewone beteekenis vau dit woord is: het
zelf, het eigen wezen, de ziel. Ia
philosophiechen zin is de uïraan aanwezig in al het
geschapene, schuilt hij overal, in levenloos
en in levend, dus ook in den mensch, in
ieder onzer. Het is de schepper zoowel als
het geschapene. Als hoogste wezen, als eerste
beginsel aller dingen is het oreral, maar voor
onze zintuigen verborgen; alleen door onver
moeid nadenken kan men tot de kennis er
van geraken, de kennis die gepaard gaat met
verlossing, met zaligheid. Die kennis bestaat
in de onwrikbare overtuiging, dat onze tman,
onze ziel, ons innigste wezen n is en samen
valt met de wereldziel, den Param:t:man,
d. i. de Hoogste tman. Op allerlei manieren
trachten de verkondigers van de Upanishads
te bewyzen dat achter de een wig wisselende
wereld der verschijnselen een eeuwige, on
veranderlijke Atman verborgen ligt, en dat
die iUman, levensbeginsel en leren zijnde,
dezelfde is in den Al geest en in elk levend
wezen. Ia een bekende plaats wordt die een
heid aldus uitgedrukt door een leeraar tot
zijn zoon f'iretaketn: Dat uiterst iijne, voor
onze zinnen niet waarneembare, dat is het
ware wezen van deze geheale wereld, dat is
het echte ware, dat is de dtmm, dit zy't gij
(Lat iwam asi), (,'wetaketu."
Deze formule, iat twam a»i, is de kernspreuk
van de monistische ;Umanleer, zooals nog
heden ten dage de orthodoxe aanhangers van
den Wediinta belijden. Hun wereldbeschou
wing is pantheïitiech, gelijk die der U panishads.
In welke verhouding de individneele ziel
geacht wordt te staan, tot de Al ziel, is een
vraagstuk, dat by da Indiërs zei ven op ver
schillende wijze is beantwoord. Wil men de
invidueele ziel onderscheiden, dan noemt men
die jï'jia of jtutdtman, levensgeest, levende
ziel, in tegenstelling tot Paranoatman, den
Hoogsten utmau, waarvan een andere term
is; het Brabma, een naam die alle misver
stand uitsluit, nooit een individualiteit be
noemt; het is de me3et afgetrokken uitdruk
king voor 't eerste beginsel aller dingen.
Intussshen wordt wel eens als synoniem met
d 'man gebruikt purusha, persoon, man, mensch.
Dez« term wordt in de Upanishads gebruikt
als men noodig heeft den tman als parsoon
voor te stellen. H. KERN.
JCLES RSNARD, Natuurlijke Historietjes,
vertaald door C. Scharten. Wereld
bibliotheek, zonder jaartal.
Dit boekje is geïllustreerd door
penteekeningen (het moeten ganze-penteekeningen zyn
te oordeelen naar den breeden toets) van den
jongen schilder, intimiste", als ik me niet
vergis, Pierre Bonnard. Het is een zeer fijn
boekje en de teekeningen zy'n wel aardig. Nu
is het zoogoed een deugd wel aardig te zijn
als zeer fija maar jammer! voor
boek en illustratie harmonieeren die deug
den niet: 't verschil werkt dissoneerend. Fijn
als de inhoud echter i» het charge-portret
van Sem, dat den bundel opent. Zulk een
peenharigen littérateur, als u op die eerste
bladzij ter zijde toeknikt, brengt een land en
een eeuw niet zoovelen op. Den
ineengedraaideu kop en den spottenden
eeht-Franschen blik heeft Sem precies gevat. Ziedaar
een bescheiden man, die onder den indruk
van eerbetoon ironisch uit de hoogte kijkt.
Ik heb het boekje met pleizier doorlezen.
Het is Benard, m Benard niet meer. Het
is ook S .'harten l Maar Scharten is een zus
ter ziel van dezen lief-poëtiscaen Franschman,
en ik voor mij zou wel niemand in Holland
weten dan de etsende, schetsende,
pastelleerende Scharten om de kleine ontroerinkj es
van Peenhaar's vader om te dichten in Hol
landsen.
Scharten toont zien in dit proza de poëet,
dien men zich herinnert, dat in Een Huis
vol Menscben" de zachte lieve glanzen moet
hebben aangebracht, welke er de gebeurte
nissen omwikkelen. Hij hoort de taal als
iets altijd zangerigs.
In 't begin beschrijft Renard zicbzelven:
hij gaat op jacht naar beelden": zijn oogen
zijn als netten, waar de schoonheid inzwemt
bij volle scholen. Al spoedig is hjj van
geuren doortrokken; geen dof geruizel ont
gaat hem, en, om zich met de boomen te
verstaan, vejfijnt zijne nerpeusheid zich naar
de nerven der bh'iren." Zoo vol, zoo bars
tenavol" wordt hu eindelijk van alle indruk
ken, dat hij 's avonds '.waar van hoofd"
spoedig het bed zoekt, loom en gelukkig.
Dan, vóór hij inslaapt, stygen ze weer op, al
zjjn beelden: Leidzaam worden ze herboren
al naar de wending der herinneringen. Het
eene wekt het andere en alioor groeit hun
glinsterende schare met nieuw gekomene
aan, als patrijzen, vervolgd en verdeeld
heel den dagr, zingen ('avond, beschnt voor
het gevaar, en roepen elkaar bijeen in de
hol'en der voren."
Poëtische taal is als de harp van dien
vermaarden god der winden: Aeolus. Laat
over zoo'n zin, als de laatste van Scharten
uw ziel eventjes strijken en uw heele wezen
rnischt mniiek.
Van zooveel dieren zooveel aardigs in zoo
weinig woorden te zeggen, als Benard het
kan l De*) onbenullige en U getogen" kip
doet hij om haar deugd alle recht weder
varen; de haan met zwierige riddermantel
door een degen omhoog getild" ('s trotsaards
staartI) moet [eenige ironie verduren; de
eenden, da gans, de kalkoen de pauw, de
zwaan (?"ien witte slede"), allen krijgen van
liefdevolle beschrijving hun deel. De kat,
de vlinder, de waterjuffar moet ik niet
ophonden.? ook de pad zelfs wordt beschre
ven en ... eenigzins beminnelijk gemaakt.
Dit alles is luchtig, geestig van fijnheid
en onnutte gratie. Maar gratie is nooit
onnut l
Als zeepbelletjeg of kleine bloempjes zijn
deze schetsjes. Eu achter dit kleine zit soms
wel iets meer.. . dan de beschrijving.
Ik neem er een voar de hand weg:
IIET rARELHOEN.
Dat is de gebochelde van mijn erf. Omdat
ze zelf een bult beeft, heeft ze maar n
gedachte: hoe anderen builen toe te brengen.
De kippen zeggen geen woord tegen baar:
maar plo'seling stoit zij zich op hen toe en
gaat ze te lijf.
Dan buigt ze den kop, en met den romp
voorover, loopt ze met al de snelheid van
baar magere pooten en pikt, met baar barden
snavel, een kalkoen midden in den
raderstaart.
Die aanstelster ergerde haar.
Zoo, de kop blauw van kwaadheid, de
wang-kwabjes vurig en een vlammend mutsje
op, woedt ze van den ochtend tot den avond.
Zonder reden vecht ze er op los, misschien
omdat ze aldoor meent, voor den gek te
worden gehouden met haar figuur, haar kale
kopje en baar weggedoken staartje.
En aanhoudend stoot ze een schrille schreeuw
uit, die de lucht doorboort als een spiets.
Somg verlaat ze den hof en verdwijnt.
Het vredig pluimvee heeft een oogenblik
respijt. Maar te woester en schreeuweriger
komt ze terug. En uitzinnig wentelt ze zich
rond over den grond.
Wat heeft ze toch ?
De gluipster heeft een streek uitgehaald.
Ze het f c haar ei ergens op 't land gelegd.
Ik mag bet gaan zoeken als ik daar plezier
in heb.
En ze rolt zich in het stof alsof ze zich
een bult lacht.
* *
*
Het is niet de beste schets, die ik heb
uitgezocht. Maar welk een menschelijkheid,
nietwaar ?
M. PESTIS.
*) De onder teekenaars van de circulaire
der protesteerende Letterkundigen zouden
hier eisenen der. Ik heb echter gelukkig niet
onderteekend. Overigens wil ik hier den
strijd vaardigen heeren Valkhcll e.s. wijzen, ter
oppeuzeling, op een alinea van den beer
Scharten, schrikkelijk van vereenvoudiging":
DE KAT. De mijne eet geen muizen; hij
lust dat niet. Hij vangt er geen dan om er
mee te spelen.
Heeft ie prettig gespeeld, dan schenkt ie
'm 't leven", enz. Heel ergl
De Verkiezing in Amsterdam 17
en wat Het Handelsblad naar aanleiding daar
van schreef:
Am s t., l Aug. 1910.
Geachte Redactie,
Aan het HbL, dat mijn stuk weigerde op
te nemen, schreef ik naar aanleiding van haar
dikke tranen over baron R^ëlls val voor
district IV, o.a. het volgende:
Vooraf wensch ik te zeggen, dat ik vol
strekt niet weet, of bij da Vrij sinnig-demo
craten de bedoeling heefc voorgezeten, den
baron te werf n, enkel omdat hijj baron is;
als dit zoo ware, zou het getuigen van klein
zieligheid, want een man met een adellijken
titel kan evengoed een talent zijn als een
burger, en evengoed democraat ook. Ja, er
zijn zelfs wel menschen vaa adel tot de
sociaal-democratie overgegaan, zooals o. a.
Marx' echtgenoote, die barones, en
SaintSimon, die Graaf was, en zooals freiherr
Von Vollmar en in ons land jonkheer Van
der Goes.
Doch hierover wilde ik het hebben, dat
het niet het kiezersvolk is, dat in
overdrachtelijken zin den Franschen revolutiedeun: les
aristoa & la lanterne" beeft aangeheven, maar
dat het de tegenwoordige Rtgeering is, die
niet anders doet, dan op uitdagende manier
alleen menschen met een ridder-, graven-,
baronnen- of jonkbeertitel waardig keuren
voor de hooge, gezagvoerende, lucratieve en
representeerende ambten.
Ik vroeg aan het Hbl.:
I. Noemt gij, geackte Eedactie, eens n
Hollandsen Ambassadeur of Gezant (maar
niet in Siam of Urugay), die niet van adel is?
II. Noemt güeens n titularis of kamer
heer aan het Hof der Koningin, die niet van
adel is?
III. Noemt gij eens n belangrijke stad,
die in de laatste jaren een burgemeester beeft
gekregen, die niet van adel is?
Waarom verbeelden da adellijke heeren
zich, dat zij alleen voor de gezagvoerende
en representeerende ambten gepredestineerd
n geschikt zijn? Waarom denken zij toch
dat zij alleen voor die ambten geschiktheid
hebben? Waarom wordt toch een
pyramidale stommeling" van adel geen meubel
maker b.v. ? Zou hij dairin misschien niet
een Penaal of een Walenkamp kunnen
wezen ? of niet ? Of waarom wijdt de een
of andere jonkbeer zich niet aan het aaabt
van opvoeder des volks, al was het maar
alleen om te laten zien, hoe loyaal hij de
jeugd tot eerbied voor vaderland en deszelfs
autoriteiten zon opkweeken ?
Waarom? Waarom? Waarom?
Dit zou men duizendmaal kunnen herhalen,
en ik ben overtuigd, dat er in breede krin
gen van bet Nederlandsche volk een antwoord
op zou gegeven worden, dat klinkt als een
klok. Het eenige echter, waartoe ik mij op
dit oogenblik wil beperken, is dit: die men
schen voelen zichzelf in dizen tijd nog als een
afzonderlijke kaste; ze maken en voeren die
afscheiding zelf ten strengste toe door in
alle opzichten, hetgeen op bet land nog
beter blijkt dan in de stad; het is, omdat
zij, zooals ik het een calvinistisch historicus
eens heb hooren zeggen, verttalknecht zijn,
dat beteekent, vastgeroest in hun voorvader
lijke ideeën van anderhalve eeuw terug: van
paardenfokkerij, landbonw-liefhebberij en
andere vooral niet moderne dingen. Zoo
schreef ik aan het Hbl. Maar wie zal mij
antwoorden op mijn drie vragen?
Niemand natuurlijk, want er is geen ant
woord op mogelijk, dat de regeering vrij
spreekt, en de haar in deze altijd steunende
kranten onthef- van bare verantwoordelijk
heid kranten der burgery nota benei
verantwoordelijkheid voor het steeds weer
en door dik en dun goedvinden van de be
voorrechting eener enkele kaste.
Maar als het Hbl. e. d. niet antwoordt: de
kiezers schijnen bet te gaan doen l
Des te erger voor de onverbeterlijke hove
lingen ran den adel! En jammer van den adel,
voorzoover er talenten onder aanwezig zijn.
J. V.
Roflnuclis oilieyers ii Mrlani.
Broeder uitgever, wij weten dat gij in veel
tekort schiet, doch ik wil u hierover niet in
het openbaar berispen, wel wetend hoeveel
mij zelf ontbreekt." Aldus ongeveer zou
Franciacug van Assisiëin zijn t\jd gesproken
hebben; zijn volgelingen van thans spreken
echter anders. In De Tijd van 28 en 29 Juli
wydt de heer B. Kruitwagen O. F. M. twee
artikelen aan de nalatigheid en kortzichtig
heid der Roomsche uitgevers in Nederland,
naar aanleiding van het te Amsterdam
gehonden internationaal uitgevers-congres met
daaraan verbonden tentoonstelling. Hard en
onomwonden zegt hjj hierorer zyn meenicg
en teek ent de stukken ruiterlijk met zijn naam.
Gaarne zou ik even middeleenwsch-ridderlijk
willen zijn als pater Kruitwagen, maar twee
redenen verbieden mij zulks. Eerstens zou
mijn naam en qualiteit bet toch tegen dien
van den geachten inzender in De Tijd, wat
gezag betreft en invloed moeten afleggen,
tweedens behoor ik zelf tot de door B. Kruit
wagen gewraakte personen. Waar nn iemand
als hij, onbevreesd en onafhankelijk zyn
meening kan uiten en onverschrokken den
staf kan breken over een categorie van zyn
broeders in bet geloof, omdat zulks hem niet
kan schaden in zgn dagely'kech brood, wijl
zyn toekomst vrij wel verzekerd is en hy dus
zorgen noch lasten kent, is het met ons,
uitgerers, eenigzins anders gesteld, want zouden
wij vrij en frank voor onze opinie uitkomen,
dan zou zulks ons geen geringe schade in ons
bestaan kunnen berokkenen, immers Roomsen
als wij zijn, hangen wij voor een groot ge
deelte juist van hen af, waartegen zich even
tueel oas oprecht betoog zou moeten richten.
Afgezien nog van het verpletterend gezag
wat een geestelij ke in alle opzichten in Boo
mscbe kringen geniet, staan de partijen in
deztn dus al te ongelijk, als dat men mij bet
incognito niet zou vergeven.
Het een noch het ander kon mij desondanks
beletten om op de twee vragen welke pater
Kruitwagen in zyn artikel aan de Roomsche
uitgevers stelt eenig antwoord te geren, al kan
dit antwoord belaas niet zoo bondig zyn als
de vraag. Deze vragen komen hierop neer ;
Wisten de katholieke uitgevers niet dat de
tentoonstelling gehouden weri, en zoo ja,
waarom dan namen ook zij daaraan geen deel ?
Te liever heb ik, ter beantwoording dezer
vragen, de breede gastvrijheid ingeroepen van
dit weekblad, omdat dit Groene" blad op
ruimer wy'ze het Audi et alteram partem"
pleegt in practfk te brengen dan in het alge
meen bij de Zwarte bladen" geschiedt; daar
toch moet men pater zyn of iemand van
overwegenden naam en positie, om toegelaten
te worden tot het in het midden brengen van
iets dat niet strookt met de gebruikelijke,
wederzydgche Roornsehe bewierooking.
Ik wil voorop stellen dat deze speciale
quaestie samenhangt met een meer algemeene,
met een toestand die hoe langer hoe onhoud
baarder wordt, namelijk de directe en in
directe alles overwegende invloed van de
geestalijken in de Roomsche maatschappij;
in geestelijke zaken aanvaarden wij gaarne
en eerbiedig een dergelijke heerschappij, doch
tegen hun ingrijpen en regeerpogingen in
allerlei niet-geestelijke zaken, wordt een stil
verzet machtig, dat niet zoo heel veel nieuwe
toevoer van voedsel meer behoeft om laaiend
uit te slaan. Zy', de geestelijken, staan daarbij
op een onaantastbaar standpunt. Terwijl orde
of bisdom hun all* aardsche zorgen hebben
benomen zijn zij das enkel afhankelijk van
hun eigen overheden en behoeven zich verder
om niemand ter wereld te bekommeren.
Behalve dat is hun onschendbaarheid in
zeker opzicht grooter dan van de Kamerleden,
want zy onderwerpen zich nimmer aan een
verkiezing daai alles absoluut-monarchistiscb
van boven af wordt geregeld en vastgesteld.
Onder de dusdanig geprivilegieerde
ouafbankelyk heerschende herders, staat de tob
bende en zwoegende kudde; zij moeten werken
voor het dagelijksch brood, dragen de lasten
van een gezin, voldoen als burger aan hun
verplichtingen en helpen financieel de glorie
van hun geloof schragen. Zoxden nu
geestely'ken van hun bevoorrechte positie tegenover