De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 7 augustus pagina 6

7 augustus 1910 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAM M E U WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. N0..1728 Titelprent van Lucifer". I/epen van Vondel, door Dr. P. LEENDERTZ JR. Geïllustreerd onder toezicht van E. W. MOES, Amst. Meulenhoff en Co., 1910. Dat het jaar, waarin de honderdste opvoering van Adam in Ballingschap gevierd is, ook een nieuw bewerkt leven van Vondel heeft zien verschijnen, houdt wel geen onmiddellijk onderling verband, maar is toch zeker een bewijs voor krach tige herleving van de belangstelling in Vondel bij het publiek en bij de letter kundigen. Doch afgescheiden hiervan, er moest een nieuwe biographie van Vondel ge schreven worden op de hoogte der weten schap" (zooals de Vootrede zegt). Na de verschijning van het zeer merkwaardige, doch niet zeer waardige proefschrift van Dr. G. Brom Vondels Bekering", dreigde de Vondelstudie op een dwaalspoor te geraken, den fantastischen weg der conjec turen. Deze toch zich noemende,, jongste leerling uit de school van Jozef Alberdingk Thijm", toonde zich wel wat erg jong, door 's Meesters romantiek uit de vijftiger jaren in de wetenschap der 20ste eeuw te mengen. Maar't is hier de plaats niet om dit punt uit te werken; het is reeds een groote verdienste van Dr.Brom's geschrift, dat het 't boek van Dr. Leendertz heeft noodig gemaakt. Had deze Vondei's leven niet gereconstrueerd, een ander zou het zeker in zijn plaats hebben gedaan .In Nederland", 1909, had de heer Diferee reeds een begin gemaakt met een breed opgezette levensbeschrijving van den dichter, heel verdienstelijk, maar op die schaal onmogelijk te volvoeren. Waar toch moet het heen, wanneer mes als interessante bijzonderheid o.a. heeft onder zocht en ook bekend maakt, wat de prijs was van de kousen, die Vondel in zijn winkel verkocht, op een oortje berekend? Gelukkig heeft de Conservator van het Vondel-Museum" ingezien, dat zijn plan te grootsch was opgezet en het ge staakt ; . maar zich aangegord tot een andere niet minder omvangrijke onder neming, een nieuweverzameling van de -Volledige Werken van Joost van den Vondel, naar de uitgave van Hendr. C. Diferee." Deze uitgaaf, aldus aangekon digd alsof het er een was van Tacitua Codex Laurentianus Mediceus", of iets dergelijks, wekt de grootste verwachtin gen. Moge hier niet tot beginsel genomen worden: in magnis voluisse sat est." Intusschen voldoet G. H. Weustink's verdienstelijke Overzichtelijke Bloem lezing uit Vondel", kort geleden ver schenen, voorloopig nog in de behoefte aan text bij de Vondel-studie. Mogen zich weldra een aantal ervaren letter- en taalkundigen vereenigen, om nu toch eindelijk eens een Vondeluitgave, we varietur" te bewerken, om voor goed alle andere min of meer betrouwbare edities overbodig te maken ? De tijd daarvoor is zeker reeds aange broken. De bovenstaande inleiding is noodig om juist aan te geven, in welke omgeving Dr. Leendertz' boek ter wereld komt, en welke eischendeze literator, die door zij n zoo gunstig bekende geschriften een grooten naam heeft hoog te houden, zich te stellen had om Vondei's leven te beschrij ven, populair en op de hoogte der weten schap". Twee haast tegenstrijdige voor waarden door den uitgever aan den be werker gesteld.Geera^rfe's Brandt's Leven van Vondel", in 1672 verschenen, moest daarbij in de eerste plaats ten grondslag genomen worden; maar een fondament, waarop niet veilig mocht worden voort gebouwd, doch dat terdege kritisch on derzocht en op vele plaatsen versterkt en aangevuld moest worden. Tal van oude restauraties door fan tastische voorgangers aangebracht, be hoorden zorgvuldig verwijderd te worden, doch met groote voorzichtigheid, om niet het goede met het slechte te verwerpen. Daarbij bad de restaurator steeds te waken, dat hij zijn eigen denkbeelden en inzichten niet stelde in plaats van de door hem verworpene opvattingen, indien de eersten niet steunden op stellige be wijzen. Het beeld van de restauratie aan een mooi, oud gebouw verricht, kwam mij steeds voor den geest bij het doorlezen van Dr. Leendertz' boelc. Bij dat herstellingswerk heeft hij zich tot beginsel genomen, dat er niets als vast staande wordt voorgesteld, wat niet op nauwkeurig waargenomen feiten berust". Om dit uit te voeren had hij te bestudeeren en te ontleden de massa geschrif ten, die over zijn onderwerp bestaan; had hij rekening te houden met de talrijke archivalia in de laatste jaren op dit gebied ontdekt, en daaruit te halen, al wat zij kunnen opleveren. De uitste kende bibliographie van Vondei's Werken door Unger, kwam hem daarbij goed te stade; maar eene beschrijving van alle geschriften over Vondel ontbreekt, ea dus moest de bewerker aanvullen het geen Petit's geschiedkundig Reperto rium" reeds geeft. Een nog niet volledige lijst van 600 schrifturen had hij dus door te werken en den inhoud er van te pas te brengen in zijn biographie. Daardoor heeft hij een absoluut be trouwbare levensbeschrijving kunnen ge ven, die nazoeken en vergelijking van andere bronnen, vóór dit boek bekend, bij de Vondel-studie vrijwel overbodig kan maken. Juist aan zulk een boek bestond be hoefte, en dat van dr. Leendertz is in staat daarin te voorzien. Toch geeft hij in zijn voorrede nog de voornaamste eschriften aan, waarvan de letterkunigen, bij diepere studie van Vondel, gebruik behooren te maken. Terecht; maar waarom is de schrijver dan ook niet wat guller met het mededeelen der bewijsplaatsen, vooral waar hij nieuwe opvattingen en gezichtspunten geeft? Ik begrijp, dat het belang van den uit gever, die niet gaarne het boek met Titelvignet uit den eersten druk. van Altaer-geheimmeniseen". eenige vellen vol bewijsplaatsen en aanteekeningen zag uitgebreid, bij den schrijver den doorslag heeft gegeven; maar hier had hij moeten bedenken, dat het een behoefte is van den menschelijken geest, te willen onderzoeken, waarop een feit of bewering steunt. Nu is 't voor iemand, dporkneed in de Vondelliteratuur niet moeilijk te ontdek ken, op welken grond de voorstelling berust. Was de behoefte aan gezag een der meest in 't oog loopende karakter trekken van Vondel" (bl. 201), zoo mogen wij ook wel aannemen, dat de meeste studeerend a juist de eigenaardigheid hebben, dat zij zelfs het gezag van dr. Leendertz niet voldoende achten, vooral omdat zij, bij een examen b.v., zeker te licht bevonden zullen worden, als zij hun wetenschap gronde op een: dat zegt dr. L." Die behoefte aan gezag bij Vondel brengt ons midden in een der belangrijkste hoofdstukken van dit Leven": 's dichters geloofsverandering. Dr.L. verwerpt terecht de legende door Brandt geboekstaafd, dat hier een weigegoede weduw van de Roomsche gezintheit" in 't spel was, evenals hij de romantische voorstelling door Alberdingk Thijm gegeven, dat hiermede Tesselschade bedoeld zou zijn, onaannemelijk acht. Als nader bewijs zou nog kunnen dienen, dat Tesseltje toen nog volstrekt niet Roomsch was, hetgeen ik bij een nadere gelegenheid eens hoop aan te toonen. Dit verhaal kunnen we best missen, omdat Vondei's overgang bij een nauw keurige beschouwing van zijne werken zeer beg'rffpfelijk is, zegt dr. L. En dan gaat de Ifehrijver nauwgezet na, hoe uit VÓndel's Doopsgezinde gevoelens, op vele plaatsen in zij n werken blijkende, valt af te leiden, dat hij moest overgaan tot de Katholieke Kerk. Al zouden wij nu niet alle redenee ringen op dit punt willen onderschrijven (b.v. het geloof is een zaak van gevoel." Bl. 198), toch heeft dr. L. met zijn nauw keurige kennis van Vondei's vroegere geloofsovertuiging en van de leer en opvattingen der Doopsgezinden, een voor stelling gegeven van zijn bekeering die door oorspronkelijkheid en groote frischheid uitmunt.Vondel's vredelievend heid, zijn verlangen naar een algemeen Christendom", een algemeene Kerk, ook door de Groot zoo vurig gekoesterd, bleek hem een ideaal, alleen in de Moederkerk te vinden. Dat Vondel door den handel" ook wel met Katholieken in aanraking kwam, komt mij niet zoo waarschijnlijk voor. Wél kan de verdrukking, waaronder door de heersch zucht der Hervormde Kerk zoowel Doopsgezinden als Katho lieken leden, hen bij elkander hebben gebracht. Wanneer Vondel dan zoo met zijn Roomsche vrienden sprak, benijdde hij hun half de rust en zekerheid, die zij hadden tegenover den innerlijken strijd en twijfel, waardoor hij verteerd werd NieuwjaarwenEch van den benrsknecht. (bl. 204). Hij begon de beteekenis te begrijpen, die de Roomsche Kerk en hare leer voor de ontwikkeling van de menschheid gehad heeft. Zoo kwam hij tot een hoogere, waarachtige verdraag zaamheid ook jegens de Roomschen en tot de historische waardeering van de Katholieke Kerk. Deze openbaarde zich zeer duidelijk in den Gijsbreght (bl." 204). Dus geraakte Vondel in kennis met de Katholieke geestelijken, met de Jezuïeten, met Marius. Dr. L. neemt terecht aan, dat Vondei's bekeering in hoofdzaak het werk van de zendelingen der Jezuïeten geweest is. Dit hoofdstuk, al zijn niet al de motieven van Vondei's geloofs verandering er in uitgewerkt of genoemd, is een der best bewerkte van het boek, wanneer men het niet van een zuiver Katholiek standpunt beschouwt. Vondels eerste groote dichtwerk na zijn overgang was het treurspel Peter en Pauwels", opgedragen aan Eusebia". Wie is deze geheimzinnige persoon, waarin Vondel in die gewichtige dagen zooveel belangstelde? Alberdingk Thijm en anderen herkenden daarin Tesselschade om verschillende welbekende redenen. Wel bleef nog veel onverklaarbaars in het vers, maar de heer Leendertz meent nu alle duisterheid te hebben opgehelderd en wil in Eusebia Vondei's iochter Anna zien. Deze oplossing is zeker geestig gevonden en schijnt door haar eenvoud ook afdoende; maar... ook de heer Leendertz vindt de laatste regels van de opdracht niet geheel duidelijk; dat hij dus schrijft: nu wij weten wie Eusebia is", schijnt mij nog wel wat boud. Die laatste regels: Eusebia, laet los; ghy treckt my neder, Die rede al uit den damp der wereld was," kunnen toch onmogelijk op Anna slaan, die haar vader was voorgegaan in zijn bekeering, en dus niet gezegd kan wor den, hem weder in den damp der wereld terug te trekken. Naar mijn meening schuilt achter Eusebia niemand anders <fegens Woensdag, den 8 Febroary, 1679 \jWe E. wort gebedenter Begraeffeniffe, met JOOST VAN DEN Out 92 Jaren. Woonachtigh op de Cingel, over de Warmoesgraft: Om voor half drien pregijs te zijn in de NIEUWE KERK. U E. Naem zal geleezen worden. D. BaWcamurfc. dan Tesselschade, maar niet de Roomsche, doch de Protestantsche, wat zij steeds gebleven moet zijn tot kort na Vondels overgang. Want, zooals ik reeds met een paar woorden aangaf, ik hoop elders te kunnen bewijzen, dat de familie Roemer Visscher Doopsgezind was als Vondel. Op de onbekeerde Tesselscbade past Vondels opdracht aan Eusebia in allen deele, en zóó gelezen is elk vers verklaarbaar. Mijn lange beschouwing over dit hoofdstuk zou den schijn kunnen geven, dat er geen andere gewichtige punten in dit boek voorkwamen. Van veel be teekenis is ook, hoe Leendertz Vondel schetst in zijn verhouding tot politieke en godsdienstige geschillen; hy komt tot de uitspraak, dat Vondel over politieke kwesties altijd zeer oppervlakkig, haast kinderlijk heeft geoordeeld; dat hij van den strijd tusschen Maurits en Oldenbarneveld niets heeft begrepen, (blz. 83). Daar Dr. L. zijn meening grondt op het feit, dat de staatsgreep van 1618 en de terechtstelling van Oldenbarneveld den dichter geen enkelen versregel ontlokten, is dit oordeel toch wel niet onvoor waardelijk te aanvaarden. Het is immers bekend, dat Vondel veel scherpe verzen onder zich heeft gehouden; zou dit ook hier niet het geval kunnen zijn? Onjuist acht ik de voorstelling, die herhaaldelijk in dit boek uitkomt, dat Vondel zulk een eenvoudig burgerman was, (o. a. blz. 217) zoodat Hooft nooit tot een gemeenzamen omgang met Vondel zou zijn gekomen. De schrijver vraagt dan: (blz. 120) zou Vondel wel ooit zijn vrouw hebben medegenomen naar Muiden, of zou mevrouw Hooft wel eens met Mayken in het kamertje achter den winkel gezellig hebben zitten praten?" Ware Mayken een dichteres geweest of met muzikaal talent begaafd, dan zou zij zeker tot de Muidergasten behoord hebben, en Heleonora zal ook wel eens bij Vondel's vrouw op bezoek zijn ge weest. Maar wat hiervan zij, Vondel stempelt het toch niet tot een burgerman. Dat hij een winkel had, is daarvoor toch wel geen bewijs. Toen, in de eerste 30 jaren der 17e eeuw, waren de standen nog niet zoo scherp afgescheiden als later. De rijke Laurens Joosten Baeck was suykerbacker"; Jean van Lennep was sywinckelier"; Daniel de Neufville eveneens, om slechts een paar voor beelden te noemen. Zeker, toen Vondel later tot armoede vervallen was, ge raakte hij onder de kleine burgerij; maar een burgerman is hij nooit ge weest. Steeds wordt hij b.v. in notariöele stukken de heer of sinjeur genoemd, evenals mannen van den eersten stand. Meer ruimte, dan mij in deze kolom men gegund is, zou ik noodig hebben om Dr. Leendertz' boek te waaodeeren zoo uitvoerig als het dit verdient. Toch wensch ik nog enkele punten, zeer in 't kort, aan te stippen. Dat in het beeld van Badeloch, zijne pas gestorven vrouw Mayken aan Vondel voor den geest zou hebben gezweefd (bl. 171), is zeer waarschijnlijk; minder aannemelijk komt mij voor dat Vondel er aan gedacht zou hebben Reael tot onderwerp van een Epos te maken in plaats van Constantijn (bl. 147). Het vers op Reael: Die met een heldenstuck myn Poesy sal bouwen", kan toch ook op elk ander gedicht slaan. Anna, Von dels dochter, is zeker nooit begijn ge worden (bl. 209), al kwam zij veel bij Marius; het is immers bewezen, dat zij steeds bij haar vader is blijven inwonen tot aan haar dood. Bijzondere opmerking verdient het,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl