Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAM M E U WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
N0..1728
Titelprent van Lucifer".
I/epen van Vondel, door Dr.
P. LEENDERTZ JR. Geïllustreerd
onder toezicht van E. W. MOES,
Amst. Meulenhoff en Co., 1910.
Dat het jaar, waarin de honderdste
opvoering van Adam in Ballingschap
gevierd is, ook een nieuw bewerkt leven
van Vondel heeft zien verschijnen, houdt
wel geen onmiddellijk onderling verband,
maar is toch zeker een bewijs voor krach
tige herleving van de belangstelling in
Vondel bij het publiek en bij de letter
kundigen.
Doch afgescheiden hiervan, er moest
een nieuwe biographie van Vondel ge
schreven worden op de hoogte der weten
schap" (zooals de Vootrede zegt). Na de
verschijning van het zeer merkwaardige,
doch niet zeer waardige proefschrift van
Dr. G. Brom Vondels Bekering", dreigde
de Vondelstudie op een dwaalspoor te
geraken, den fantastischen weg der conjec
turen. Deze toch zich noemende,, jongste
leerling uit de school van Jozef
Alberdingk Thijm", toonde zich wel wat erg
jong, door 's Meesters romantiek uit de
vijftiger jaren in de wetenschap der 20ste
eeuw te mengen. Maar't is hier de plaats
niet om dit punt uit te werken; het is
reeds een groote verdienste van Dr.Brom's
geschrift, dat het 't boek van Dr.
Leendertz heeft noodig gemaakt. Had deze
Vondei's leven niet gereconstrueerd, een
ander zou het zeker in zijn plaats hebben
gedaan .In Nederland", 1909, had de heer
Diferee reeds een begin gemaakt met een
breed opgezette levensbeschrijving van
den dichter, heel verdienstelijk, maar op
die schaal onmogelijk te volvoeren. Waar
toch moet het heen, wanneer mes als
interessante bijzonderheid o.a. heeft onder
zocht en ook bekend maakt, wat de prijs
was van de kousen, die Vondel in zijn
winkel verkocht, op een oortje berekend?
Gelukkig heeft de Conservator van
het Vondel-Museum" ingezien, dat zijn
plan te grootsch was opgezet en het ge
staakt ; . maar zich aangegord tot een
andere niet minder omvangrijke onder
neming, een nieuweverzameling van de
-Volledige Werken van Joost van den
Vondel, naar de uitgave van Hendr. C.
Diferee." Deze uitgaaf, aldus aangekon
digd alsof het er een was van Tacitua
Codex Laurentianus Mediceus", of iets
dergelijks, wekt de grootste verwachtin
gen. Moge hier niet tot beginsel genomen
worden: in magnis voluisse sat est."
Intusschen voldoet G. H. Weustink's
verdienstelijke Overzichtelijke Bloem
lezing uit Vondel", kort geleden ver
schenen, voorloopig nog in de behoefte
aan text bij de Vondel-studie.
Mogen zich weldra een aantal ervaren
letter- en taalkundigen vereenigen,
om nu toch eindelijk eens een
Vondeluitgave, we varietur" te bewerken, om
voor goed alle andere min of meer
betrouwbare edities overbodig te maken ?
De tijd daarvoor is zeker reeds aange
broken.
De bovenstaande inleiding is noodig
om juist aan te geven, in welke omgeving
Dr. Leendertz' boek ter wereld komt, en
welke eischendeze literator, die door zij n
zoo gunstig bekende geschriften een
grooten naam heeft hoog te houden, zich te
stellen had om Vondei's leven te beschrij
ven, populair en op de hoogte der weten
schap". Twee haast tegenstrijdige voor
waarden door den uitgever aan den be
werker gesteld.Geera^rfe's Brandt's Leven
van Vondel", in 1672 verschenen, moest
daarbij in de eerste plaats ten grondslag
genomen worden; maar een fondament,
waarop niet veilig mocht worden voort
gebouwd, doch dat terdege kritisch on
derzocht en op vele plaatsen versterkt
en aangevuld moest worden.
Tal van oude restauraties door fan
tastische voorgangers aangebracht, be
hoorden zorgvuldig verwijderd te worden,
doch met groote voorzichtigheid, om niet
het goede met het slechte te verwerpen.
Daarbij bad de restaurator steeds te
waken, dat hij zijn eigen denkbeelden
en inzichten niet stelde in plaats van de
door hem verworpene opvattingen, indien
de eersten niet steunden op stellige be
wijzen. Het beeld van de restauratie
aan een mooi, oud gebouw verricht,
kwam mij steeds voor den geest bij het
doorlezen van Dr. Leendertz' boelc. Bij
dat herstellingswerk heeft hij zich tot
beginsel genomen, dat er niets als vast
staande wordt voorgesteld, wat niet op
nauwkeurig waargenomen feiten berust".
Om dit uit te voeren had hij te
bestudeeren en te ontleden de massa geschrif
ten, die over zijn onderwerp bestaan;
had hij rekening te houden met de
talrijke archivalia in de laatste jaren op
dit gebied ontdekt, en daaruit te halen,
al wat zij kunnen opleveren. De uitste
kende bibliographie van Vondei's Werken
door Unger, kwam hem daarbij goed te
stade; maar eene beschrijving van alle
geschriften over Vondel ontbreekt, ea
dus moest de bewerker aanvullen het
geen Petit's geschiedkundig Reperto
rium" reeds geeft. Een nog niet volledige
lijst van 600 schrifturen had hij dus
door te werken en den inhoud er van
te pas te brengen in zijn biographie.
Daardoor heeft hij een absoluut be
trouwbare levensbeschrijving kunnen ge
ven, die nazoeken en vergelijking van
andere bronnen, vóór dit boek bekend,
bij de Vondel-studie vrijwel overbodig
kan maken.
Juist aan zulk een boek bestond be
hoefte, en dat van dr. Leendertz is in
staat daarin te voorzien. Toch geeft hij
in zijn voorrede nog de voornaamste
eschriften aan, waarvan de
letterkunigen, bij diepere studie van Vondel,
gebruik behooren te maken. Terecht;
maar waarom is de schrijver dan ook
niet wat guller met het mededeelen der
bewijsplaatsen, vooral waar hij nieuwe
opvattingen en gezichtspunten geeft?
Ik begrijp, dat het belang van den uit
gever, die niet gaarne het boek met
Titelvignet uit den eersten druk.
van Altaer-geheimmeniseen".
eenige vellen vol bewijsplaatsen en
aanteekeningen zag uitgebreid, bij den
schrijver den doorslag heeft gegeven;
maar hier had hij moeten bedenken, dat
het een behoefte is van den
menschelijken geest, te willen onderzoeken, waarop
een feit of bewering steunt.
Nu is 't voor iemand, dporkneed in de
Vondelliteratuur niet moeilijk te ontdek
ken, op welken grond de voorstelling
berust. Was de behoefte aan gezag een
der meest in 't oog loopende karakter
trekken van Vondel" (bl. 201), zoo mogen
wij ook wel aannemen, dat de meeste
studeerend a juist de eigenaardigheid
hebben, dat zij zelfs het gezag van dr.
Leendertz niet voldoende achten, vooral
omdat zij, bij een examen b.v., zeker te
licht bevonden zullen worden, als zij hun
wetenschap gronde op een: dat zegt
dr. L."
Die behoefte aan gezag bij Vondel
brengt ons midden in een der belangrijkste
hoofdstukken van dit Leven": 's dichters
geloofsverandering. Dr.L. verwerpt terecht
de legende door Brandt geboekstaafd,
dat hier een weigegoede weduw van
de Roomsche gezintheit" in 't spel was,
evenals hij de romantische voorstelling
door Alberdingk Thijm gegeven, dat
hiermede Tesselschade bedoeld zou zijn,
onaannemelijk acht. Als nader bewijs
zou nog kunnen dienen, dat Tesseltje
toen nog volstrekt niet Roomsch was,
hetgeen ik bij een nadere gelegenheid
eens hoop aan te toonen.
Dit verhaal kunnen we best missen,
omdat Vondei's overgang bij een nauw
keurige beschouwing van zijne werken
zeer beg'rffpfelijk is, zegt dr. L. En dan
gaat de Ifehrijver nauwgezet na, hoe
uit VÓndel's Doopsgezinde gevoelens,
op vele plaatsen in zij n werken blijkende,
valt af te leiden, dat hij moest overgaan
tot de Katholieke Kerk.
Al zouden wij nu niet alle redenee
ringen op dit punt willen onderschrijven
(b.v. het geloof is een zaak van gevoel."
Bl. 198), toch heeft dr. L. met zijn nauw
keurige kennis van Vondei's vroegere
geloofsovertuiging en van de leer en
opvattingen der Doopsgezinden, een voor
stelling gegeven van zijn bekeering
die door oorspronkelijkheid en groote
frischheid uitmunt.Vondel's vredelievend
heid, zijn verlangen naar een algemeen
Christendom", een algemeene Kerk, ook
door de Groot zoo vurig gekoesterd, bleek
hem een ideaal, alleen in de Moederkerk
te vinden.
Dat Vondel door den handel" ook
wel met Katholieken in aanraking kwam,
komt mij niet zoo waarschijnlijk voor.
Wél kan de verdrukking, waaronder
door de heersch zucht der Hervormde
Kerk zoowel Doopsgezinden als Katho
lieken leden, hen bij elkander hebben
gebracht. Wanneer Vondel dan zoo met
zijn Roomsche vrienden sprak, benijdde
hij hun half de rust en zekerheid, die
zij hadden tegenover den innerlijken strijd
en twijfel, waardoor hij verteerd werd
NieuwjaarwenEch van den benrsknecht.
(bl. 204). Hij begon de beteekenis te
begrijpen, die de Roomsche Kerk en
hare leer voor de ontwikkeling van de
menschheid gehad heeft. Zoo kwam hij
tot een hoogere, waarachtige verdraag
zaamheid ook jegens de Roomschen en
tot de historische waardeering van de
Katholieke Kerk. Deze openbaarde zich
zeer duidelijk in den Gijsbreght (bl." 204).
Dus geraakte Vondel in kennis met de
Katholieke geestelijken, met de Jezuïeten,
met Marius. Dr. L. neemt terecht aan,
dat Vondei's bekeering in hoofdzaak het
werk van de zendelingen der Jezuïeten
geweest is. Dit hoofdstuk, al zijn niet
al de motieven van Vondei's geloofs
verandering er in uitgewerkt of genoemd,
is een der best bewerkte van het boek,
wanneer men het niet van een zuiver
Katholiek standpunt beschouwt.
Vondels eerste groote dichtwerk na
zijn overgang was het treurspel Peter
en Pauwels", opgedragen aan Eusebia".
Wie is deze geheimzinnige persoon,
waarin Vondel in die gewichtige dagen
zooveel belangstelde? Alberdingk Thijm
en anderen herkenden daarin Tesselschade
om verschillende welbekende redenen.
Wel bleef nog veel onverklaarbaars in
het vers, maar de heer Leendertz meent
nu alle duisterheid te hebben opgehelderd
en wil in Eusebia Vondei's iochter Anna
zien. Deze oplossing is zeker geestig
gevonden en schijnt door haar eenvoud
ook afdoende; maar... ook de heer
Leendertz vindt de laatste regels van
de opdracht niet geheel duidelijk; dat
hij dus schrijft: nu wij weten wie
Eusebia is", schijnt mij nog wel wat
boud. Die laatste regels:
Eusebia, laet los; ghy treckt
my neder,
Die rede al uit den damp der
wereld was,"
kunnen toch onmogelijk op Anna slaan,
die haar vader was voorgegaan in zijn
bekeering, en dus niet gezegd kan wor
den, hem weder in den damp der wereld
terug te trekken. Naar mijn meening
schuilt achter Eusebia niemand anders
<fegens Woensdag, den 8 Febroary,
1679
\jWe E. wort gebedenter Begraeffeniffe, met
JOOST
VAN DEN
Out 92 Jaren.
Woonachtigh op de Cingel, over de Warmoesgraft: Om
voor half drien pregijs te zijn in de
NIEUWE KERK.
U E. Naem zal geleezen worden.
D. BaWcamurfc.
dan Tesselschade, maar niet de Roomsche,
doch de Protestantsche, wat zij steeds
gebleven moet zijn tot kort na Vondels
overgang. Want, zooals ik reeds met
een paar woorden aangaf, ik hoop elders
te kunnen bewijzen, dat de familie
Roemer Visscher Doopsgezind was als
Vondel. Op de onbekeerde Tesselscbade
past Vondels opdracht aan Eusebia in
allen deele, en zóó gelezen is elk vers
verklaarbaar.
Mijn lange beschouwing over dit
hoofdstuk zou den schijn kunnen geven,
dat er geen andere gewichtige punten
in dit boek voorkwamen. Van veel be
teekenis is ook, hoe Leendertz Vondel
schetst in zijn verhouding tot politieke
en godsdienstige geschillen; hy komt tot
de uitspraak, dat Vondel over politieke
kwesties altijd zeer oppervlakkig, haast
kinderlijk heeft geoordeeld; dat hij van
den strijd tusschen Maurits en
Oldenbarneveld niets heeft begrepen, (blz. 83).
Daar Dr. L. zijn meening grondt op het
feit, dat de staatsgreep van 1618 en de
terechtstelling van Oldenbarneveld den
dichter geen enkelen versregel ontlokten,
is dit oordeel toch wel niet onvoor
waardelijk te aanvaarden. Het is immers
bekend, dat Vondel veel scherpe verzen
onder zich heeft gehouden; zou dit ook
hier niet het geval kunnen zijn?
Onjuist acht ik de voorstelling, die
herhaaldelijk in dit boek uitkomt, dat
Vondel zulk een eenvoudig burgerman
was, (o. a. blz. 217) zoodat Hooft nooit
tot een gemeenzamen omgang met Vondel
zou zijn gekomen. De schrijver vraagt
dan: (blz. 120) zou Vondel wel ooit
zijn vrouw hebben medegenomen naar
Muiden, of zou mevrouw Hooft wel eens
met Mayken in het kamertje achter den
winkel gezellig hebben zitten praten?"
Ware Mayken een dichteres geweest
of met muzikaal talent begaafd, dan zou
zij zeker tot de Muidergasten behoord
hebben, en Heleonora zal ook wel eens
bij Vondel's vrouw op bezoek zijn ge
weest. Maar wat hiervan zij, Vondel
stempelt het toch niet tot een burgerman.
Dat hij een winkel had, is daarvoor
toch wel geen bewijs. Toen, in de eerste
30 jaren der 17e eeuw, waren de standen
nog niet zoo scherp afgescheiden als
later. De rijke Laurens Joosten Baeck
was suykerbacker"; Jean van Lennep
was sywinckelier"; Daniel de Neufville
eveneens, om slechts een paar voor
beelden te noemen. Zeker, toen Vondel
later tot armoede vervallen was, ge
raakte hij onder de kleine burgerij;
maar een burgerman is hij nooit ge
weest. Steeds wordt hij b.v. in notariöele
stukken de heer of sinjeur genoemd,
evenals mannen van den eersten stand.
Meer ruimte, dan mij in deze kolom
men gegund is, zou ik noodig hebben
om Dr. Leendertz' boek te waaodeeren
zoo uitvoerig als het dit verdient. Toch
wensch ik nog enkele punten, zeer in
't kort, aan te stippen.
Dat in het beeld van Badeloch, zijne
pas gestorven vrouw Mayken aan Vondel
voor den geest zou hebben gezweefd
(bl. 171), is zeer waarschijnlijk; minder
aannemelijk komt mij voor dat Vondel
er aan gedacht zou hebben Reael tot
onderwerp van een Epos te maken in
plaats van Constantijn (bl. 147). Het
vers op Reael: Die met een heldenstuck
myn Poesy sal bouwen", kan toch ook
op elk ander gedicht slaan. Anna, Von
dels dochter, is zeker nooit begijn ge
worden (bl. 209), al kwam zij veel bij
Marius; het is immers bewezen, dat zij
steeds bij haar vader is blijven inwonen
tot aan haar dood.
Bijzondere opmerking verdient het,