Historisch Archief 1877-1940
DE A M S T E R D A 11 M K 11 W K K K BLAD VOOR N E D E R L A N D.
No. 1729
Alteen deze sterfgevallen overtreffen dus
reeds de* geboorten. Beziet' men de
sterfteBtatjfstieken nauwkeuriger dan is 't ^1
uidel ij-k dat de g'roote sterfte vooral voorkomt
onder d*.' zuigelingen.
Reeds lang heeft men naar de oorzaak
d i ar van gezocht, maar, zooals met alles,
er zijn vele oorzaken van op te geven.
Eén oorzaak het zoogenaamde engeltjes
maken is in Limburg vrijwel uitgesloten,
ten minste op het platteland.
Daar toch is van werking van
begrafenisen ziekenfondsen nog zoo goed al's niets te
bespeuren.
Blijft boosaardig opzet uit winstbejag, bij
onze brave Limburgers dus uitgesloten, er
schiet over eeae onwetendheid en achterlijk
heid op gebied der opvoedkunde, eene
verwaarloozing ook bij het inroepen van
geneeskundige hulp, eene domheid die
geestelijke en materieele kwakzalverijen
welig doet .tieren, en een drankmisbruik,
zoo erg, dat men toch wel haast van
opzettelijke verwaarloozing moet spreken.
Het laatste euvel vooral is er een dat
m. i. Teel op zijn geweten heeft, ea daar
mede heb ik niet alleen het oog op het
drankmisbruik der ouders, maar ook opdat
d^r zuigelingen. Het klinkt onwaarschijn
lijk, maar wie, vooral op een Zaterdag-,
mm$tg- of Maandag- a vond, door de-
opensttaaadto d Miren de kroegen inziet, zal
herhaaldfclijk getroffen worden door het feit
?dat daur moeders aittea met zuigelingen
ap schoot en die kinderen niet alleen bloot
.stelles, aan, die slechte atmoapheer
enstinkenda tabakswalmen, maar ook nog om ze
zoat:te< houden telkens een lepelt j «bier
iffgreten, m. a. w. ze dronken maken.
?'t I» een erge aan klacht, die hier tegen
da LimbuTgscbe moeders wordt uitgespro
ken, maar waar is zij, en het behoeft geen
keteogy d*4 daar menige te vroege dood
wordt veroorzaakt.
Kaast dit kwaad staat zeker vooraan het
in zoo'n grooten getale werken van jeugdige
moeders op de fabrieken.
Van natnurvoeding is daar van zelf
geea sprake, en men rilt er van als men
ziet welke surrogaten den armen stakkers
worden voorgezet.
De stiiji daartegen wordt thans in
Maastricht op ernstige en degelijke wijze
aangebonden door de vereeniging Pro
cfantibus".
Deze vereeniging stelt zich tot taak doel
matig bereide melk tegen kostenden prijs,
of kosteloos, beschikbaar te stellen. ledere
w*ek houdt een meiicus, gesteund door de
belanglooze hulp van ettelijke dames, zit
ting ; d» kinderen worden daar iedere week
gewogen en gecontroleerd en daarna wordt
bepaalde melk voorgeschreven.
Dank zij den financieelen steun van vele
particulieren en der gemeente, en den ver
koop, met winst, van gewone gestereliseerde
melk, kon zij haar taak steeds uitbreiden.
Hoeveel er ook te vechten is over de
theoretische vra»g of 't niet meer voor de
hand lag al het mogelijke te doen om de
natuurlijke voeding te bevorderen, dunkt
MIJ dat waar de sociale toestanden dit
ideaal voor het oogenblik onbereikbaar
maken, de werking van Pro Infantibus"
ten zeerste moet worden toe^ejuichd. Daar
worden zonder twijfel vele jeugdige levens
gered en vooral voor fabrieksplaatsen met
Teel vrouwelijke arbeidenden lijkt mij deze
Maftstrichtsehe vereeniging een
zeernavolgingswaardig voorbeeld.
Als andere zeer ernstige oorzaak noemde
ik het welig tieren der kwakzalverij en
daarmede natuurlijk gepaard gaande onvol
doende geneeskundige hulp.
D*t de aanbidding van reliquieën en
heiligen hier uiterst veel voorkomt, zal wel
voldoende bekend zijn ; dat deze uiting van
devotie door het verschuiven van het tijdig
inroepen van geneeskundige hulp, zeer zeker
ook een deel der ongunstige sterfte-statiatiek
HUIMHIIIIIMIIIMIIIIIIIHIIMIIIItllMlllllimillimlIlllllllllllllHIIIIIIIimiU
HET PORTRET.
Naar htt Engelich, van JEBOME K. JEHOME.
De stem van mijn geweten herinnerde mij
Kouder ophouden aan het werk, dat ik be
gonnen was, maar hoe meer lij mij tot den
g t rij d aanspoorde, hoe minder ik, als een
bang soldaat, moed voelde op mijn taak aan
te va'leru Als ik, in mijn studeerkamer ge
zeten, mij er een oogenblik yoorapande,
verdiepte ik me toch onmiddellijk weer in mijn
boeken. Ging ik nit om over mijn werk na
te denken, dan betrapte ik er mij op, dat
ik aan die gedachte trachtte te ontkomen
door een schouwburg of café-chantant binnen
te gaan. Die gedachte werd als een obsessie,
die een schaduw wierp over al mijn doen en
laten. ZJJ benam mij mijn eetlust, vervolgde
me overal, stelde zich tusschen my'n vrienden
en mij, zoodat de woorden bestierven op
mijn lippen en ik over straat liep als iemand
die behekst is.
De stad met haar honderden lokkende stem
men, scheen me toen een heken verblijf toe.
Ik gevoelde behoefte aan eenzaamheid, aan
stilte, die leermeeilers der kunat, en ik her
innerde my de boaschen van Yorkshire, waar
men een geheelen dag kan loopen zonder een
sterveling tegen te komen, zonder een andere
stem te hooren dan die der vogels, waar
men, languit in het fijne, zachte gras gestrekt,
de bewegiig der aarde schijnt te voelen, als
zij haar 1100 Eng. mijl per minnnt in d»
ruimte aflegt
Op een goeden morgen pakte ik mgn koffar;
ik nam eenige nuttige en een heele massa
onnutte dingen mee en vertrok in allerijl,
uit angst dat er iets tasschenbeide zon komen,
Denzelfden avond sliep ik in een klein stadje
in het noorden, juist op de grens van het
gebied der fabrieken en van dat der groote
heidevelden en den volgenden morgen om
zeven nar nam ik plaats naast een eenoogigen
koetsier achter een ouden schimmel. De
eenoogige koetsier knalde mat zijn zweep,
het beest zette zich in draf en de twintigste
eeuw met al haar drukte was eensklaps ver
geten. De bergen eerst ver af, kwamen al
dichter bij en omgaven ons weldra geheel,
en te midden van deze vreedzame rust scheen
het mij toe alsof wij niet meer waren daa
n. stip, die zich bewoog op de oppervlakte
der aarde.
Heel laat op den middag kwamen wij aan
een dorp, dat ik maar niet uit mijn gedachten
had kunnen zetten. Het ligt ingesloten in
een driehoek, die gevormd wordt door de
op haar geweten heeft, wensch ik thans
slechts vast te stellen.
Maar ook de gewone kwakzalverij vindt
hier een uiterst vruchtbaar veld. Ten
deele is dit wel een gevolg van het op vele
plaatsen, vooral ten platten lande, voor
komende gebrek aan medici.
Ook daar waar echter genoeg genees
kundigen zijn, vindt een kwakzalver een
ruim bestaan.
Ik kan daarvan een zeer typeerend staaltje
nlededeelen.
In Sittard zijn gevestigd twee artsen.
Naast dezen wordt echter op de meest
offieieele wijze praktijk uitgeoefend door
iemand die, vroeger wel eens voor medicus
studeerde, maar 't nooit verder dancandidaat
bracht. Dit heerschap thans zelf als lid
van den gemeenteraad edelachtbaar',
behandelt onder het oog van politie, justitie
en geneeskundig staatstoezicht zeer zeker
het grootste gedeelte der zieken van Sittard
en omgeving. Mijnheer schrijft recepten
die gewoonweg in de apotheken worden
klaar gemaakt, en bezoekt buitenaf?zijne
patiënten per rijtuig; terwijl, in tegen
stelling, de offieieele medici zieh aftobben
op rijwiel of motorfiets!
Ja, men zegt, maar dit weet ik niet
zeker, dat deze offieieele kwakzalver zelfs
patiënten behandelt in het ziekenhuis der
fransche zusters.
Men vraagt zich af hoe zoo iets mogelijk
is. Politie en staatstoezicht weten 't,
maar zij doen niets. Ja, eens moet er
een onderzoek ingesteld zijn door de politie,
maar toen was de onderzoeker zelf
patiënt van den verdachte.
Dit staaltje staat trouwens niet alleen.
De brutaliteit waarmede de Belgische
grensdoctoren hier optreden, j J zelfs lij
inschrijving hollandsch gemeente-genees
heer worden, is ongelooflijk.
Het fraaiste daarvan wordt vertoond in
Budel, het grenaplaaisje met zijae
zinkfabrieken.
Daar wordt sinds j «en de lijkschouw
verricht door onbeëedigde Belgische doctoren
nit het naburige Hamont, die gewoonlijk
den doode niet zien.
Deze heeren houden spreekuur in kroegjes
in Budel, houden daar apotheek en bij hunne
afwezigheid verkoopt de herbergierster
medicijnen uit de apotheek!
Ook dit weet het geneeskundig staats
toezicht en het hoofd der gemeente.
Maar er gebeurt niets.
De heeren ambtenaren schijnen 't voor zoo
iets te druk te hebben, doch niet om zich in
Helmond aan te bevelen voor een Kamer
zetel !!
Is 't wonder dat bij zulke toestanden
Limburg een sterf te-statistiek toont, waarover
het zich schamen
moetToch is bij krachtig optreden der aan
gewezen autoriteiten veel te doen; daarom
meende ik gosd te handelen nog eens uitdruk
kelijk op dergelijke wantoestanden te wijzen.
Misschien dat de publieke opinie het vast
geroeste Gezag'1 nu eens in beweging zal
weten te brengen.
De brul alen hebben de halve
wereld.
In de Telegraaf van 8 Aug. j.l., Avond
blad, kwam het hier volgende ingezonden
stuk voor:
GROENE" SÏRIJDMIKHEI.EN'.
Mijnheer de Kedaeteur,
Hoewel ik mijn stukje over Aviatiek"
niet alleen aan u, maar ook aan de Groene"
Amsterdammer had toegezonden, met ver
zoek, het onverkort op te nemen, vindt de
redactie van dat weekblad goed, er slechts
een enkelen passus uit te plaatsen, en mij,
steile hellingen van drie hooge heuvels en
zelfs de telegraafdraden hebben het nog
E i-» t bereikt om het de zuchtea en de drukte
der wereld in het oor te fluisteren.
Niets verstoort zijn rust. E^ns per dag
slechts komt de postillon met zijn diligence
er door en geeft er eenige brieven en pakjes
af, die d 3 bewoners der verspreid liggende
boerderijen van den omtrek zelf komen halen.
Maar het is een rendez-vous van kleine,
snappende beekjes. Den geheelen rustigen
dag en stillen nacht door hoort men ze
babbelen als spelende kinderen. Zij komen
van hun bronnen ver weg in de bergen en
hier vereenigen zij zich, van hier af gaan zij
gezamenlijk verder en wordt hun stem
ernstiger, zooals het betaamt aan hen, die
samen naar eenzelfle doel jagen. Verder op
bereiken zij de droeve, vermoeiende steden,
zwart onder haar onveranderlijk dekkleed van
rook, de steden, waar dag en nacht het
geluid der hamers de menschelrjke stem
overstemt, waar de kinderen met asch spelen,
waar mannen en vrouwen loopeu met bleeke,
treurige gezichten; vandaar gaan zij, modderig,
vnil, naar de diepe zee, die hen voortdurend
roept.
Hier evenwel zijn de stroompjes nog frisch
en helder en zij zijn het eenige wat leven
geeft aan het dal. Van alle stille plekjes is
dit wel het meest geschikt om den
uitgeputten werker zijn kracht en moed terug te
geven.
Mfjn vriend, de koetsier, hal me gezegd,
dat ik moest gaan logeeren bij juffrouw
Chalmondley, een weduwe, die met haar
eenige dochter in een wit gepleisterd huisje
woonde, het laatste huis aan het dorp op
den weg naar Coll Peil.
Kijk," zei de goede man tegen me, het
ligt zooveel hooger dan de andere huizen,
dat n het van hier zien kunt. Bij een ander
kunt u niet terecht, niemand denkt er ooit
aan hier in deze streken een pension te
zoeken. Het huisje, half bedolven onder
rozen, zag er idylliaci uit.
Na een eenvoudig maal in de herberg,
begaf ik mij naar mijn toekomstig logies en
nam het voetpad, dat door het kerkhof loopt.
Onderweg zag ik in mijn verbeelding een
forsche, frissche matrone, die werd geholpen
door een vroolijk jong meisje, wier roode
wangen en door de zon gebruinde handen,
mij zouden helpen om de onaangename
herinneringen aan het stadsleven uit mijn
geest te bannen. Vol verwachting stiet ik de
op een kier staande deur open en trad binnen.
Het huisje was gemeubileerd 'met een
smaak, die mij verbaasde, daarentegen stelden
zijn bewoners mij hevig te leur. De drukke
en forsche matrone bleek een gebroken oude
vrouw te zijn, die den geheelen dag
domnaar aanleiding daarvan, geducht onder
handen te nemen.
Ik heet in de Groene'' van 7 Aug.: een
bekende Indische journalist, en mijn artikel
wordt vereerd met den naam: felle propa
ganda, en met de epitheta: zonderling",
blijkbaar ondoordacht", en
lawaaiwekkend". Voorts spreken er uit mijn stukje,
volgens de Groene": eene (mij) eerende
naïveteit", argeloosheid" en^ onvoldoende
kennis van personen en zaken" ... Overigens
is het goed,
Nou, soedah! zal ik maar zeggen. Naief
dan maar! En omdat ik uu toch met n
zwaardslag van de polemische Goliath van
de Groene" geveld ben, ga ik gauw weer
naar Indië. Ik zal beter oppassen dan dr.
Crippsn en gén stoomschip met draadlooze
telegraphie nemen, anders werd ik nog tot
in den Indischen Oceaan vervolgd door
gemarconiseerde houwen van mijn
geharnasten bestrijder.
Brrr! Mijn hoofd duizelt, ik wacht geen
volgende Amsterdammer meer af, de vlucht
is het eenige wat mij overschiet.
Zoodra ik den wijden Oceaan tusschen
de Groene" en mij gesteld heb, zal ik
wellicht moeds genoeg hebben, om aan te
tooneo, dat het in-zijn-geheel-opnemen van
des tegenstanders betoog, de eerste regel is,
van een fatsoenlijke, een hoofd vereischte
voor eene vruchtdragende polemiek.
Met dank voor de plaatsing, mijnheer de
Eedacteur, naievelijk de uwe,
Marseille, 9 Aug. K. WIJBRANDS.
In de eerste plaats is dit stukj ? al aardig
om de dateering. Er staat: Marseille, 9
Aug." en het is volstrekt niet te Marseille
en ook niet op den 9den Augustus geschre
ven. Op den 91en niet, omdat het stukje
den Ssten gepubliceerd werd, en te Mar
seille niet, omdat de heer Wybrands ons
Weekblad zeker niet vóór Maandag (den
dag waarop het in De Telegraaf stond 1) te
Marseille kon hebben ontvangen. Ken uit
zoo'n overigens onschuldige kleinigheid den
guitigen aard van den thans bedroefd
lamenteerenden man.
Erger dan dit vermakelijke eind is het
begin des pretests.
Ieder, die niet op de hoogte is, moet bij
lezing van dit begin den indruk krijgen,
dat wij eigenmachtig uit een ons aangeboden
ingezonden stuk een passage gelicht hebben
en dat bestreden. De waarheid is, dat de
heer Wybrands ons (pnnoodig, want wij
hadden 't stuk al gezien) een exemplaar
van De Telegraaf heeft doen toekomen,
waarin zijn eerste ingezonden stuk zich
bevond, en ons in een begeleidend schrijven
om overname heeft verzocht van dat gansch
niet interessante breedsprakige ingezonden".
Men leze, dit wetend, de eerste alinea van
's heeren Wybrands stukje nog eens over.
Men zal den journalist daardoor kennen.
Nu verlangen wij in 't algemeen ge
zegd van niemand, die ons aanvalt, iets
anders, dan dat hij objectief den inhoud
van onze beweringen weergeeft, kan het
zijn door een passage, waarin de kern van
ons betoog is vervat, in haar geheel over
te nemen.
Wat wij van anderen verlangen deden
wij ten opsichte van het eerste uitvoerige
stuk van den heer Wybrands: deden wij
bovendien ceel leter, dan de heer Wybrands
had gedaan ten opzichte van óns eerste
artikel, waaruit gén onzer argumenten werd
vermeld. . . Deden wij, en doen wij thans
beter dan deze ongegeneerde klager, die in
het hier overgenomen ingezonden"den lezers
van de Telegraaf over onze voor hem
eenigszins vernietigende argumentatie volkomen
in het duister laat...
Niet waar, men moet durven, om dan te
klagen over onrecht, dat men zélf niet leed.
Wij noodigen dezen collega uit ons vorig
stukje ('t ia zoo kort!) in zijn geheel op te
miilimMMiiiilimmmiiiimimiiliiiiiiiiiiHllliiliMmiiiiliiiiiiiMiiMiiiii
melde in een grooten leunstoel of haar
gerimpelde handen Baarden haard n tstrekte,
en mijn visioen van esn stralend jong meisj9
verdween bij de harde werkelijkheid van
een vrouw met harde, vermoeide trekken
die men wel vijftig jjar kon geven. Vroeger
nadien die dofte oogen misschien getinteld
van schalksche vroolijkheid, hadden die
dunne droge lippen zich misschien geplooid
tot een verleidelijke glimlach; maar de onge
huwde staat maakt een vrouw niet zachter
en het buitenlever, vaak zoo gesond, h?eft
ten vlotte een vtrsuffenden invloed op den
geest van hem, die er zich uitsluitend mee
tevreden stelt. Ik ontdekte, dat mijn
kcstjuiïrouw bekrompen en heel weinig
intertssant was, bovendien was zij belachelijk
verlegen, haar leef ijd in aanmerking ge
nomen, wat haar niet vrijwaarde voor het
zwak, kostjuffrouwen eigen: een buitenge
wone woordenrijkhaid orar de betere dagen",
en een irriteerende, maar heel onschuldige
jong-doenerij.
Ondanks dat alles, had ik toch alle reden
van tevredenheid over mijn logies. Ik zette
mij aan het venster, dat uitziet op den weg
die zich ale een lint door het da! kronkelt
en naar de verafgelegen wereld leidt, en
toog aan het werk.
Maar als men den beschermgeest van
den arbeid eens verjaag! heeft, komt hij
slechts echoarvoetend terug. Ik schreef een
uur lang; toen wierp ik mijn aarzelende pen
neer en keek de kamer eens rond om de
een of andere afleiding te vinden. Een boeken
kast tegenover mij, trok mij aan. De slentel
stak in het alot; ik opende de twee glazen
deuren en begon de wê'.voorziene planken te
bekijken. Zg bevatten een allerzonderlingste
verzameling van de meest iteenloopende
werken: romans, gedichten van onbekende
schrijvers, oude uitgaven, die reeds zoo lang
niet meer herdrukt werden, dat zelfs haar
namen waren vergeten, herinneringsalbums
en almanakken, die nog den stempel droegen
van een andere eeuw, de eeuw van
romantiech gevoel en van lavendelkleurige zijde.
Op de borenste plank ontdekte ik, geperst
tueschen een godsdienstig werk en de Night
Thoughts van Young, een der werken van
Keats, dat ik, op mijn teenen staan j, van
zijn plaats trachtte te krijgen.
Maar de boeken stonden zoo dicht op
elkaar, dat door mijn pagingen een paar
andere losraakten, die naast me neervielen
en me met stof bedekten, en met die boeken
viel een in een zwarthouten lijstje gevat
miniatuur rinkelende voor mijn voeten neer.
Ik nam het op en bekeek het bij het ven
ster. Het was het portret van een jong meisje,
gekleed naar de mode van dertig jaar geleden,
dat wil zeggen, op dat oogenblik dertig jaar
nemen in zyn Nieuws van den Dag voor
Nederlandsch-Indië."
Hij mag er dan onder zetten wat hij wil:
Kan het zóó erg zijn, dat de Atjahers op
den loop gaan, tant mieux.
(Ingezonden.)
De zoogenaamde Katholieke Sociale
Actie in Nederland in haar strijd tegen
het Katholieke geloof.
III. De vrijheid van liet u-oord.
De Katholieke Kerk in hare wijsheid trof
de bepaling, dat de geestelijken voor
alles, wat zij schrijven, de goedkeuring
moeten aanvragen van het kerkelijke ge
zag, terwijl wij katholieke leeken in ons
schrijven vrij zijn, zoolang wij geen wer
ken uitgeven, die ex professo geloof en
zeden behandelen.
Dat het voor ons katholieke
leekenschrijvers steeds eene ernstige gewetens
plicht ia, om na te gaan, wat in eenig on
derwerp leer der Kerk is, spreekt van zelf,
maar overigens ligt htt duidelijk in de
bedoeling der Heilige Kerk, dat wij zullen
optreden vrij en onafnankelijk.
Daartoe heeft de kerk hare goede rede
nen. Waar een leek optreedt om van
katholiek standpunt uit de vragen van
den dag te bespreken, spreekt hij zonder
gezag en zijn het slechts de argumenten
en bewijzen, die hij aanvoert, welke aan
zijn woorden beteekenis geven.
Hetzelfde i» nu eigenlijk ook wel met
elk gewoon geestelijke het geval, tenminste
als hij buiten zijne geestelijke bediening
optreedt. Maar ook in dit opzicht zijn er
in Nederland ten deele onder
Gallikaanschen invloed, enkele dwalingen ontstaan.
De leerarende Ketk bestaat volgens den
katechismus uit den Paus van Rome en
de bisschoppen der kerk in vereeniging
met den Paus. 't Heeft soms den schijn
alsof in Nederland de leerarende Kerk uit
eiken bisschop afzonderlijk in vereeniging
met zijne adviseurs bestaat.
Ja dat de een of ander geestelijke advi
seur zich zelf tot de leerarende kerk rekende,
is een verschijnsel, dat ik meer dan eens
heb waargenomen.
Dit moest de aanleiding worden tot groote
misstanden. In plaats van als een gehoor
zaam lid der studeerende kerk te rade te
gaan bij de leerende kerk, dat wil zeggen
eene ernstige studie te maken van de
uitspraken van de Pausen en de concilies,
van de bepalingen van het kerkelijk recht,
van de werken der kerkvaders en van de
summa van d«n grooten kerkleeraar, werden
maar al te vaak de meeningen van den
dag, de invloeden van het oogecblik, de
richtsnoer in de ernstigste zaken.
Dit werd nog verergerd door het feit, dat
de werkelijk stadeerende geestelijkheid in
ons land over het algemeem te weinig
schrijft en de schrijvende te weinig studeert.
Het gevolg hiervan was, dat men zich op
politiek en economisch terrein maar al te
zeer bepaalde tot het naslaan der werken
van enkele oppervlakkige theologen der
vorige eeuw, .en daar volgens de leer van
Sint Thomas het tijdelijke tiet het
eigenlijke voorwerp is van het geloof, werd
het voor hen eene ware uitkomst toen mr.
Aalberse zich by de stichting van het
Katholiek Sociaal Weekblad en vooral bij
de futura-uitgaven zich als hoogste censor
op sociaal en economisch gebied opwierp.
Met geringe moeite kan thans op elk
gebied eene onfeilbare of ten minste eene
veilige en zekere'' meening op het sociale
en economische terrein in den boekhandel
van Futura worden besteld.
illiilllimiMMi iiimiiiiuiMiiilimiiiiiiMimtmmimtmiMiittiiMiiHiiiin
geleden. Ik vermoed, dat het nn al wel vijftig
jaar geleden is; ik spreek van den tijd, toen
onze over-grootmoeders kurkeutrekkers droe
gen en zulke laag uitgesneden ja geniën, dat
men zich afdraagt, hoe zij aan haar schouders
bleven hangen. Het was een mooi gezicht,
niet van dat geijste mooi, vervelend regel
matig en onmogelijk van tint, dat men op
bijna alle minia'uren vindt, maar de schoon
heid kwam voo t u,t de ziel en zetelde in
de zachte, d epe oogen. Toen ik den mond
beschouwde, lichten de lippen me toe ea
een onuitsprekelijke weemoed lag er in dien
glimlach verborgen, alsof de kunstenaar in
een oogenblik van zeldzame inspiratie, den
zonnestraal, want dat was dit gelaat, had
zien verduisteren door den schaduw van de
smarten des levens.
O-idanks mijn weinige verstand vankuost,
begreep ik, dat het een knap stuk werk was,
en het verwonderde mij, dat men het zoo
lang veronachtzaamd had, terwijl het toch,
alleen al als ornament, een zekere waarde had.
Waarschijnlijk had men het jaren geleden in
de boekenkast gelegd en het daar vergeten.
Ik zette het tusschen zijn stoffige makkers
en ging weer aan den arbeid. Maar steeds
stelde zich het gelaat van het portret tus
schen mij en da vallende duisternis. Hoe ik
mij ook draaide, hoe ik ook van positie ver
anderde, het keek mij altjjd van uit het don
ker aan. Ik ben niet wat men noemt een
fantast, en het werk, dat ik bezig was te
schrijven, een blijspel, droeg er weinig toe
bij den droomerigen kant der menscheiyke
natuur wakker te schudden. Woedend op
mezelf, trachtte ik opnieuw mijn aandacht
bij het eens begonnen werk te bepalen; mijn
zwervende gedachten weigerden zich te
concentreeren. Eens zelfs, toen ik omkeek, had
ik willen zweren, dat ik het origineel van
het miniatuur zag zitten in den grooten
sitsen leunstoel in den donkersten hoek van
myn kamer. Het jonge meieje droeg een
verschoten lila japon, gegarneerd met oude
kant; ik was getrofljn door de schoonheid
van haar gevouwen handen, en tcc'a waren
op het portret alleen het hoofd en de schou
ders afgebeeld.
Den volgenden morgen was ik het voorval
vergeten; maar toen de avond was gevallen
en de lamp was aangestoken, werd de herin
nering weer levendig in mij en zoo groot was
mijn nieuwsgierigheid, dat ik het miniatuur
weer uit zya schuilplaats te voorschijn haalde
om het te bekijken.
En plotseling schoot het me door mijn
hoofd, dat ik dat gelaat ergena gezien had.
Waar ? Hoe ? Ik wist het niet meer,
maar ik had het gezien en er mee gesproken.
Het portret glimlachte, als om mij te be
spotten over mijn vergeetachtigheid. Weer
Zoo drongen de kapitalistisch-klerikale,
dwalingen steeds meer door onder omstan
digheden, die voor hare verspreiding maar
al te gunstig waren.
Hierbij kwam de groote geestelijke in
vloed van een maa als dr. Kuyper, wiens
blinkende christelijke phrasen maar al te
vaak de mantel waren voor kalvinistische
dwalingen. Deze phrasen werden veelal
gretig overgenomen, daar de leiders onzer
katholieke dag- en weekbladen over het
algemeen te weinig wijsgeerig-theologisch
zijn geschoold om hier te kunnen onder
scheiden tusschen goed en kwaad.
Beter ware hiertoe de geestelijkheid in
staat, indien zij van de wijsgeerige vraag
stukken op economisch en politiek gebied,
eene diepere studie maakte, dan nu veelal
het geval is.
Zeker het getal geestelijken, die weten,
dat Peregrinus gelijk hetft en dus ook, dat
de economisch-sociale grondstellingen der
zoogenaamde Katholieke Sociale Actie in
Nederland onhoudbaar zijn, neemt met
den dag toe; en juist van die zijde werd
ik aangespoord om van de vrijheid, die ik
als leek geniet, gebruik te maken.
Ook zijn het niet de censoren, door de
bisschoppen aangesteld, die mij moeilijk
heden in den weg legden; maar de Katho
lieke Sociale Actie was het middel, om mij
het verdedigen der katholieke leer te
belettan.
En zoo was het in Nederland mogelijk,
dat de tekst van Lucas VI 35 ten bate
van de kapitalistische dwaalleer in het
offieieele Bijbeltje werd vervalscht, zooals
ik vroeger hier ter plaatse aantoonde,
terwijl de zoogenaamde Katholieke Sociale
Actie er voor zorgde, dat de
verdedigingder katholieke laer in de zoogenaamde
katholieke pers onmogelijk werd gemaakt
PEREQRIXUS.
(M. J. G. Xuypert).
iiiiiiiiitiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiitniiii
HKSRI VAN BOOVEN, Tropenwee.
Nederlandsche Bibliotheek". Amsterdam, z. j,
T wee Ie vermeerderde en complete uitgaaf,"
staat er nog bij en dit beteekent ongeveer
het volgende.
De jonge maa, die spontaan en argeloos,
in laat en ia druk, zonder dadelijk te denken
aan de druk-pers, zij a reisamteekeningen
maakte en hen later lo?J38 bundelde, heef c
sedert hun letterkundige waarde, en hun
waarde ook voor het publiek begrepen. Baide
omstandigheden vereenigd, brachten hem
dan waarschijnlijk tot een nieuwe en
geheel afgeronde uitgaaf van hetgeen aldus
nau w meer e»n reisverhaal heeten kan, maar
juist nu eerst als geheel zijn volle waard»
en kracht hèaft verkregen.
Want een reisverhaal, of ze'fi een reisbe
schrijving, noemden wij tot nog toe een gansch
ander ding. Het was een droog of grappig
of boeiend relaas van iemands lotgevallen
op reie, van de landen, waar hij doortrok,
eigenaardigheden van menschen, natuur ea
steden, met geschiedkundige b ij zinder heden
en opmerkingen over handel en industrie.
En de waarde zulker schrifturen lag vroeger
voornamelijk in het vreemd ondervondene
en de aantrekkelijke onbekendheid van het
verre land. Sinds echter geen land meer ver
en onbekend is, en wij allen reizen zonder
iets bijzonders te ondervinden, al nemen wij
ook ten einde het noodlot te tarten
een gevaarlijke revolver mee, s'.ndg dien tijd
ia net enkel persoonlijke geest of talent,
iiiimiMniiiiMiiiiiiiiMHiiiMiiiiiiiiiiiiiiirimiiiimiitiiiiiiiiiiiMiiimiiiiii
begon ik myn geest te kwellen, trachtte ik
mij al mijn herinneringen te binnen te bren
gen; wij hadden elkaar stellig ontmoet
stellig buiten heel lang geleden. Om myn
visioen hing een geur van rozen en verhief
zich een gemompel van de stemmen der
maaiers. Waarom dan had ik haar nooit weer
teruggezien? Waarom was zij zoo volkomen
nit mijn gedachten gewiecht?
Mjjn hospita kwam binnen met mijn avond
eten en op lossen, onverschilligen toon deed
ik haar eenige vragen.
Hoe ik er ook over redeneerde of er om
lachte, die fUuwe herinnering werd voor
my een roman. Het was mij, alsof zij ver
band hield met een gestorven vriendin en
alsof het heiligscheanis was met onverschil
ligen over haar te spreken. Ik zou het niet
hebben kunnen verdragen, dat deze vrouw
mij op haar beutt ondervroeg.
Ja", zei mijn hospita, ik heb dikwijls
dames in pension gehad. Sommigen zijn
hier zelfs een geheelen zomer gebleven; zij
deden lange wandelingen in de bosschen
hier in den omtrek. Er waren wel jonge
dames bij, maar ik herinner mij niet, dat
een van hen mij door haar schoonheid ia
opgevallen.
Heeft u al lang pension gehouden ?
Wordt deze kamer al wel vijftien, twintig
jaar door vreemdelingen bewoond ?
O, al veel langer l" antwoordde zij
eenvoudig, en voor het eerst legde zij alle
affectatie af. Wy zijn hier al van af mijn
vadera dood. Hij had veel geld verloren en
liet ons zoo weinig na, dat wij de boerderij
moesten verlaten. Dat is nu al zeven en
twintig jaar geleden."
Uit angst een lange tirade te moeten
aanhooren over de betere dagen", maakte
ik vlug een einde aan ons gesprek.
En toch had ik niet veel bijzonders gehoord;
ik wist nog even weinig van het origineel
van het portret en hoe het kwam, dat het
zoo lang in een vergeten hoekje van de
stoffige boekenkast had gelegen. Aan den
anderen kant belette mij een gevoel, dat ik
niet kon verklaren, haar een rechtstreeksche
vraag te doen. Twee dagen gingen voorbij.
Mijn werk maakte zieh meer ec meer van
mijn geest meester en het bekoorlijke gelaat
van het miniatuur kwelde my hoe langer
hoe minder. Maar op den avond van den
derden dag gebeurde er iets heel eigenaardige.
Het was een Zondag; in de schemering
keerde ik naar huis terug na een wandeling
waarop ik uitsluitend aan mijn blijspel had
gedacht. Ik had zelfs gelachen om een
passage, die me bijzonder grappig toescheen,
toen ik, voorbij het venster van mijn kamer
loopend, de mooie, lieve persoonlijkheid,
waarmee ik zoo vertrouwd was geworden,