De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 14 augustus pagina 2

14 augustus 1910 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE A M S T E R D A 11 M K 11 W K K K BLAD VOOR N E D E R L A N D. No. 1729 Alteen deze sterfgevallen overtreffen dus reeds de* geboorten. Beziet' men de sterfteBtatjfstieken nauwkeuriger dan is 't ^1 uidel ij-k dat de g'roote sterfte vooral voorkomt onder d*.' zuigelingen. Reeds lang heeft men naar de oorzaak d i ar van gezocht, maar, zooals met alles, er zijn vele oorzaken van op te geven. Eén oorzaak het zoogenaamde engeltjes maken is in Limburg vrijwel uitgesloten, ten minste op het platteland. Daar toch is van werking van begrafenisen ziekenfondsen nog zoo goed al's niets te bespeuren. Blijft boosaardig opzet uit winstbejag, bij onze brave Limburgers dus uitgesloten, er schiet over eeae onwetendheid en achterlijk heid op gebied der opvoedkunde, eene verwaarloozing ook bij het inroepen van geneeskundige hulp, eene domheid die geestelijke en materieele kwakzalverijen welig doet .tieren, en een drankmisbruik, zoo erg, dat men toch wel haast van opzettelijke verwaarloozing moet spreken. Het laatste euvel vooral is er een dat m. i. Teel op zijn geweten heeft, ea daar mede heb ik niet alleen het oog op het drankmisbruik der ouders, maar ook opdat d^r zuigelingen. Het klinkt onwaarschijn lijk, maar wie, vooral op een Zaterdag-, mm$tg- of Maandag- a vond, door de- opensttaaadto d Miren de kroegen inziet, zal herhaaldfclijk getroffen worden door het feit ?dat daur moeders aittea met zuigelingen ap schoot en die kinderen niet alleen bloot .stelles, aan, die slechte atmoapheer enstinkenda tabakswalmen, maar ook nog om ze zoat:te< houden telkens een lepelt j «bier iffgreten, m. a. w. ze dronken maken. ?'t I» een erge aan klacht, die hier tegen da LimbuTgscbe moeders wordt uitgespro ken, maar waar is zij, en het behoeft geen keteogy d*4 daar menige te vroege dood wordt veroorzaakt. Kaast dit kwaad staat zeker vooraan het in zoo'n grooten getale werken van jeugdige moeders op de fabrieken. Van natnurvoeding is daar van zelf geea sprake, en men rilt er van als men ziet welke surrogaten den armen stakkers worden voorgezet. De stiiji daartegen wordt thans in Maastricht op ernstige en degelijke wijze aangebonden door de vereeniging Pro cfantibus". Deze vereeniging stelt zich tot taak doel matig bereide melk tegen kostenden prijs, of kosteloos, beschikbaar te stellen. ledere w*ek houdt een meiicus, gesteund door de belanglooze hulp van ettelijke dames, zit ting ; d» kinderen worden daar iedere week gewogen en gecontroleerd en daarna wordt bepaalde melk voorgeschreven. Dank zij den financieelen steun van vele particulieren en der gemeente, en den ver koop, met winst, van gewone gestereliseerde melk, kon zij haar taak steeds uitbreiden. Hoeveel er ook te vechten is over de theoretische vra»g of 't niet meer voor de hand lag al het mogelijke te doen om de natuurlijke voeding te bevorderen, dunkt MIJ dat waar de sociale toestanden dit ideaal voor het oogenblik onbereikbaar maken, de werking van Pro Infantibus" ten zeerste moet worden toe^ejuichd. Daar worden zonder twijfel vele jeugdige levens gered en vooral voor fabrieksplaatsen met Teel vrouwelijke arbeidenden lijkt mij deze Maftstrichtsehe vereeniging een zeernavolgingswaardig voorbeeld. Als andere zeer ernstige oorzaak noemde ik het welig tieren der kwakzalverij en daarmede natuurlijk gepaard gaande onvol doende geneeskundige hulp. D*t de aanbidding van reliquieën en heiligen hier uiterst veel voorkomt, zal wel voldoende bekend zijn ; dat deze uiting van devotie door het verschuiven van het tijdig inroepen van geneeskundige hulp, zeer zeker ook een deel der ongunstige sterfte-statiatiek HUIMHIIIIIMIIIMIIIIIIIHIIMIIIItllMlllllimillimlIlllllllllllllHIIIIIIIimiU HET PORTRET. Naar htt Engelich, van JEBOME K. JEHOME. De stem van mijn geweten herinnerde mij Kouder ophouden aan het werk, dat ik be gonnen was, maar hoe meer lij mij tot den g t rij d aanspoorde, hoe minder ik, als een bang soldaat, moed voelde op mijn taak aan te va'leru Als ik, in mijn studeerkamer ge zeten, mij er een oogenblik yoorapande, verdiepte ik me toch onmiddellijk weer in mijn boeken. Ging ik nit om over mijn werk na te denken, dan betrapte ik er mij op, dat ik aan die gedachte trachtte te ontkomen door een schouwburg of café-chantant binnen te gaan. Die gedachte werd als een obsessie, die een schaduw wierp over al mijn doen en laten. ZJJ benam mij mijn eetlust, vervolgde me overal, stelde zich tusschen my'n vrienden en mij, zoodat de woorden bestierven op mijn lippen en ik over straat liep als iemand die behekst is. De stad met haar honderden lokkende stem men, scheen me toen een heken verblijf toe. Ik gevoelde behoefte aan eenzaamheid, aan stilte, die leermeeilers der kunat, en ik her innerde my de boaschen van Yorkshire, waar men een geheelen dag kan loopen zonder een sterveling tegen te komen, zonder een andere stem te hooren dan die der vogels, waar men, languit in het fijne, zachte gras gestrekt, de bewegiig der aarde schijnt te voelen, als zij haar 1100 Eng. mijl per minnnt in d» ruimte aflegt Op een goeden morgen pakte ik mgn koffar; ik nam eenige nuttige en een heele massa onnutte dingen mee en vertrok in allerijl, uit angst dat er iets tasschenbeide zon komen, Denzelfden avond sliep ik in een klein stadje in het noorden, juist op de grens van het gebied der fabrieken en van dat der groote heidevelden en den volgenden morgen om zeven nar nam ik plaats naast een eenoogigen koetsier achter een ouden schimmel. De eenoogige koetsier knalde mat zijn zweep, het beest zette zich in draf en de twintigste eeuw met al haar drukte was eensklaps ver geten. De bergen eerst ver af, kwamen al dichter bij en omgaven ons weldra geheel, en te midden van deze vreedzame rust scheen het mij toe alsof wij niet meer waren daa n. stip, die zich bewoog op de oppervlakte der aarde. Heel laat op den middag kwamen wij aan een dorp, dat ik maar niet uit mijn gedachten had kunnen zetten. Het ligt ingesloten in een driehoek, die gevormd wordt door de op haar geweten heeft, wensch ik thans slechts vast te stellen. Maar ook de gewone kwakzalverij vindt hier een uiterst vruchtbaar veld. Ten deele is dit wel een gevolg van het op vele plaatsen, vooral ten platten lande, voor komende gebrek aan medici. Ook daar waar echter genoeg genees kundigen zijn, vindt een kwakzalver een ruim bestaan. Ik kan daarvan een zeer typeerend staaltje nlededeelen. In Sittard zijn gevestigd twee artsen. Naast dezen wordt echter op de meest offieieele wijze praktijk uitgeoefend door iemand die, vroeger wel eens voor medicus studeerde, maar 't nooit verder dancandidaat bracht. Dit heerschap thans zelf als lid van den gemeenteraad edelachtbaar', behandelt onder het oog van politie, justitie en geneeskundig staatstoezicht zeer zeker het grootste gedeelte der zieken van Sittard en omgeving. Mijnheer schrijft recepten die gewoonweg in de apotheken worden klaar gemaakt, en bezoekt buitenaf?zijne patiënten per rijtuig; terwijl, in tegen stelling, de offieieele medici zieh aftobben op rijwiel of motorfiets! Ja, men zegt, maar dit weet ik niet zeker, dat deze offieieele kwakzalver zelfs patiënten behandelt in het ziekenhuis der fransche zusters. Men vraagt zich af hoe zoo iets mogelijk is. Politie en staatstoezicht weten 't, maar zij doen niets. Ja, eens moet er een onderzoek ingesteld zijn door de politie, maar toen was de onderzoeker zelf patiënt van den verdachte. Dit staaltje staat trouwens niet alleen. De brutaliteit waarmede de Belgische grensdoctoren hier optreden, j J zelfs lij inschrijving hollandsch gemeente-genees heer worden, is ongelooflijk. Het fraaiste daarvan wordt vertoond in Budel, het grenaplaaisje met zijae zinkfabrieken. Daar wordt sinds j «en de lijkschouw verricht door onbeëedigde Belgische doctoren nit het naburige Hamont, die gewoonlijk den doode niet zien. Deze heeren houden spreekuur in kroegjes in Budel, houden daar apotheek en bij hunne afwezigheid verkoopt de herbergierster medicijnen uit de apotheek! Ook dit weet het geneeskundig staats toezicht en het hoofd der gemeente. Maar er gebeurt niets. De heeren ambtenaren schijnen 't voor zoo iets te druk te hebben, doch niet om zich in Helmond aan te bevelen voor een Kamer zetel !! Is 't wonder dat bij zulke toestanden Limburg een sterf te-statistiek toont, waarover het zich schamen moetToch is bij krachtig optreden der aan gewezen autoriteiten veel te doen; daarom meende ik gosd te handelen nog eens uitdruk kelijk op dergelijke wantoestanden te wijzen. Misschien dat de publieke opinie het vast geroeste Gezag'1 nu eens in beweging zal weten te brengen. De brul alen hebben de halve wereld. In de Telegraaf van 8 Aug. j.l., Avond blad, kwam het hier volgende ingezonden stuk voor: GROENE" SÏRIJDMIKHEI.EN'. Mijnheer de Kedaeteur, Hoewel ik mijn stukje over Aviatiek" niet alleen aan u, maar ook aan de Groene" Amsterdammer had toegezonden, met ver zoek, het onverkort op te nemen, vindt de redactie van dat weekblad goed, er slechts een enkelen passus uit te plaatsen, en mij, steile hellingen van drie hooge heuvels en zelfs de telegraafdraden hebben het nog E i-» t bereikt om het de zuchtea en de drukte der wereld in het oor te fluisteren. Niets verstoort zijn rust. E^ns per dag slechts komt de postillon met zijn diligence er door en geeft er eenige brieven en pakjes af, die d 3 bewoners der verspreid liggende boerderijen van den omtrek zelf komen halen. Maar het is een rendez-vous van kleine, snappende beekjes. Den geheelen rustigen dag en stillen nacht door hoort men ze babbelen als spelende kinderen. Zij komen van hun bronnen ver weg in de bergen en hier vereenigen zij zich, van hier af gaan zij gezamenlijk verder en wordt hun stem ernstiger, zooals het betaamt aan hen, die samen naar eenzelfle doel jagen. Verder op bereiken zij de droeve, vermoeiende steden, zwart onder haar onveranderlijk dekkleed van rook, de steden, waar dag en nacht het geluid der hamers de menschelrjke stem overstemt, waar de kinderen met asch spelen, waar mannen en vrouwen loopeu met bleeke, treurige gezichten; vandaar gaan zij, modderig, vnil, naar de diepe zee, die hen voortdurend roept. Hier evenwel zijn de stroompjes nog frisch en helder en zij zijn het eenige wat leven geeft aan het dal. Van alle stille plekjes is dit wel het meest geschikt om den uitgeputten werker zijn kracht en moed terug te geven. Mfjn vriend, de koetsier, hal me gezegd, dat ik moest gaan logeeren bij juffrouw Chalmondley, een weduwe, die met haar eenige dochter in een wit gepleisterd huisje woonde, het laatste huis aan het dorp op den weg naar Coll Peil. Kijk," zei de goede man tegen me, het ligt zooveel hooger dan de andere huizen, dat n het van hier zien kunt. Bij een ander kunt u niet terecht, niemand denkt er ooit aan hier in deze streken een pension te zoeken. Het huisje, half bedolven onder rozen, zag er idylliaci uit. Na een eenvoudig maal in de herberg, begaf ik mij naar mijn toekomstig logies en nam het voetpad, dat door het kerkhof loopt. Onderweg zag ik in mijn verbeelding een forsche, frissche matrone, die werd geholpen door een vroolijk jong meisje, wier roode wangen en door de zon gebruinde handen, mij zouden helpen om de onaangename herinneringen aan het stadsleven uit mijn geest te bannen. Vol verwachting stiet ik de op een kier staande deur open en trad binnen. Het huisje was gemeubileerd 'met een smaak, die mij verbaasde, daarentegen stelden zijn bewoners mij hevig te leur. De drukke en forsche matrone bleek een gebroken oude vrouw te zijn, die den geheelen dag domnaar aanleiding daarvan, geducht onder handen te nemen. Ik heet in de Groene'' van 7 Aug.: een bekende Indische journalist, en mijn artikel wordt vereerd met den naam: felle propa ganda, en met de epitheta: zonderling", blijkbaar ondoordacht", en lawaaiwekkend". Voorts spreken er uit mijn stukje, volgens de Groene": eene (mij) eerende naïveteit", argeloosheid" en^ onvoldoende kennis van personen en zaken" ... Overigens is het goed, Nou, soedah! zal ik maar zeggen. Naief dan maar! En omdat ik uu toch met n zwaardslag van de polemische Goliath van de Groene" geveld ben, ga ik gauw weer naar Indië. Ik zal beter oppassen dan dr. Crippsn en gén stoomschip met draadlooze telegraphie nemen, anders werd ik nog tot in den Indischen Oceaan vervolgd door gemarconiseerde houwen van mijn geharnasten bestrijder. Brrr! Mijn hoofd duizelt, ik wacht geen volgende Amsterdammer meer af, de vlucht is het eenige wat mij overschiet. Zoodra ik den wijden Oceaan tusschen de Groene" en mij gesteld heb, zal ik wellicht moeds genoeg hebben, om aan te tooneo, dat het in-zijn-geheel-opnemen van des tegenstanders betoog, de eerste regel is, van een fatsoenlijke, een hoofd vereischte voor eene vruchtdragende polemiek. Met dank voor de plaatsing, mijnheer de Eedacteur, naievelijk de uwe, Marseille, 9 Aug. K. WIJBRANDS. In de eerste plaats is dit stukj ? al aardig om de dateering. Er staat: Marseille, 9 Aug." en het is volstrekt niet te Marseille en ook niet op den 9den Augustus geschre ven. Op den 91en niet, omdat het stukje den Ssten gepubliceerd werd, en te Mar seille niet, omdat de heer Wybrands ons Weekblad zeker niet vóór Maandag (den dag waarop het in De Telegraaf stond 1) te Marseille kon hebben ontvangen. Ken uit zoo'n overigens onschuldige kleinigheid den guitigen aard van den thans bedroefd lamenteerenden man. Erger dan dit vermakelijke eind is het begin des pretests. Ieder, die niet op de hoogte is, moet bij lezing van dit begin den indruk krijgen, dat wij eigenmachtig uit een ons aangeboden ingezonden stuk een passage gelicht hebben en dat bestreden. De waarheid is, dat de heer Wybrands ons (pnnoodig, want wij hadden 't stuk al gezien) een exemplaar van De Telegraaf heeft doen toekomen, waarin zijn eerste ingezonden stuk zich bevond, en ons in een begeleidend schrijven om overname heeft verzocht van dat gansch niet interessante breedsprakige ingezonden". Men leze, dit wetend, de eerste alinea van 's heeren Wybrands stukje nog eens over. Men zal den journalist daardoor kennen. Nu verlangen wij in 't algemeen ge zegd van niemand, die ons aanvalt, iets anders, dan dat hij objectief den inhoud van onze beweringen weergeeft, kan het zijn door een passage, waarin de kern van ons betoog is vervat, in haar geheel over te nemen. Wat wij van anderen verlangen deden wij ten opsichte van het eerste uitvoerige stuk van den heer Wybrands: deden wij bovendien ceel leter, dan de heer Wybrands had gedaan ten opzichte van óns eerste artikel, waaruit gén onzer argumenten werd vermeld. . . Deden wij, en doen wij thans beter dan deze ongegeneerde klager, die in het hier overgenomen ingezonden"den lezers van de Telegraaf over onze voor hem eenigszins vernietigende argumentatie volkomen in het duister laat... Niet waar, men moet durven, om dan te klagen over onrecht, dat men zélf niet leed. Wij noodigen dezen collega uit ons vorig stukje ('t ia zoo kort!) in zijn geheel op te miilimMMiiiilimmmiiiimimiiliiiiiiiiiiHllliiliMmiiiiliiiiiiiMiiMiiiii melde in een grooten leunstoel of haar gerimpelde handen Baarden haard n tstrekte, en mijn visioen van esn stralend jong meisj9 verdween bij de harde werkelijkheid van een vrouw met harde, vermoeide trekken die men wel vijftig jjar kon geven. Vroeger nadien die dofte oogen misschien getinteld van schalksche vroolijkheid, hadden die dunne droge lippen zich misschien geplooid tot een verleidelijke glimlach; maar de onge huwde staat maakt een vrouw niet zachter en het buitenlever, vaak zoo gesond, h?eft ten vlotte een vtrsuffenden invloed op den geest van hem, die er zich uitsluitend mee tevreden stelt. Ik ontdekte, dat mijn kcstjuiïrouw bekrompen en heel weinig intertssant was, bovendien was zij belachelijk verlegen, haar leef ijd in aanmerking ge nomen, wat haar niet vrijwaarde voor het zwak, kostjuffrouwen eigen: een buitenge wone woordenrijkhaid orar de betere dagen", en een irriteerende, maar heel onschuldige jong-doenerij. Ondanks dat alles, had ik toch alle reden van tevredenheid over mijn logies. Ik zette mij aan het venster, dat uitziet op den weg die zich ale een lint door het da! kronkelt en naar de verafgelegen wereld leidt, en toog aan het werk. Maar als men den beschermgeest van den arbeid eens verjaag! heeft, komt hij slechts echoarvoetend terug. Ik schreef een uur lang; toen wierp ik mijn aarzelende pen neer en keek de kamer eens rond om de een of andere afleiding te vinden. Een boeken kast tegenover mij, trok mij aan. De slentel stak in het alot; ik opende de twee glazen deuren en begon de wê'.voorziene planken te bekijken. Zg bevatten een allerzonderlingste verzameling van de meest iteenloopende werken: romans, gedichten van onbekende schrijvers, oude uitgaven, die reeds zoo lang niet meer herdrukt werden, dat zelfs haar namen waren vergeten, herinneringsalbums en almanakken, die nog den stempel droegen van een andere eeuw, de eeuw van romantiech gevoel en van lavendelkleurige zijde. Op de borenste plank ontdekte ik, geperst tueschen een godsdienstig werk en de Night Thoughts van Young, een der werken van Keats, dat ik, op mijn teenen staan j, van zijn plaats trachtte te krijgen. Maar de boeken stonden zoo dicht op elkaar, dat door mijn pagingen een paar andere losraakten, die naast me neervielen en me met stof bedekten, en met die boeken viel een in een zwarthouten lijstje gevat miniatuur rinkelende voor mijn voeten neer. Ik nam het op en bekeek het bij het ven ster. Het was het portret van een jong meisje, gekleed naar de mode van dertig jaar geleden, dat wil zeggen, op dat oogenblik dertig jaar nemen in zyn Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië." Hij mag er dan onder zetten wat hij wil: Kan het zóó erg zijn, dat de Atjahers op den loop gaan, tant mieux. (Ingezonden.) De zoogenaamde Katholieke Sociale Actie in Nederland in haar strijd tegen het Katholieke geloof. III. De vrijheid van liet u-oord. De Katholieke Kerk in hare wijsheid trof de bepaling, dat de geestelijken voor alles, wat zij schrijven, de goedkeuring moeten aanvragen van het kerkelijke ge zag, terwijl wij katholieke leeken in ons schrijven vrij zijn, zoolang wij geen wer ken uitgeven, die ex professo geloof en zeden behandelen. Dat het voor ons katholieke leekenschrijvers steeds eene ernstige gewetens plicht ia, om na te gaan, wat in eenig on derwerp leer der Kerk is, spreekt van zelf, maar overigens ligt htt duidelijk in de bedoeling der Heilige Kerk, dat wij zullen optreden vrij en onafnankelijk. Daartoe heeft de kerk hare goede rede nen. Waar een leek optreedt om van katholiek standpunt uit de vragen van den dag te bespreken, spreekt hij zonder gezag en zijn het slechts de argumenten en bewijzen, die hij aanvoert, welke aan zijn woorden beteekenis geven. Hetzelfde i» nu eigenlijk ook wel met elk gewoon geestelijke het geval, tenminste als hij buiten zijne geestelijke bediening optreedt. Maar ook in dit opzicht zijn er in Nederland ten deele onder Gallikaanschen invloed, enkele dwalingen ontstaan. De leerarende Ketk bestaat volgens den katechismus uit den Paus van Rome en de bisschoppen der kerk in vereeniging met den Paus. 't Heeft soms den schijn alsof in Nederland de leerarende Kerk uit eiken bisschop afzonderlijk in vereeniging met zijne adviseurs bestaat. Ja dat de een of ander geestelijke advi seur zich zelf tot de leerarende kerk rekende, is een verschijnsel, dat ik meer dan eens heb waargenomen. Dit moest de aanleiding worden tot groote misstanden. In plaats van als een gehoor zaam lid der studeerende kerk te rade te gaan bij de leerende kerk, dat wil zeggen eene ernstige studie te maken van de uitspraken van de Pausen en de concilies, van de bepalingen van het kerkelijk recht, van de werken der kerkvaders en van de summa van d«n grooten kerkleeraar, werden maar al te vaak de meeningen van den dag, de invloeden van het oogecblik, de richtsnoer in de ernstigste zaken. Dit werd nog verergerd door het feit, dat de werkelijk stadeerende geestelijkheid in ons land over het algemeem te weinig schrijft en de schrijvende te weinig studeert. Het gevolg hiervan was, dat men zich op politiek en economisch terrein maar al te zeer bepaalde tot het naslaan der werken van enkele oppervlakkige theologen der vorige eeuw, .en daar volgens de leer van Sint Thomas het tijdelijke tiet het eigenlijke voorwerp is van het geloof, werd het voor hen eene ware uitkomst toen mr. Aalberse zich by de stichting van het Katholiek Sociaal Weekblad en vooral bij de futura-uitgaven zich als hoogste censor op sociaal en economisch gebied opwierp. Met geringe moeite kan thans op elk gebied eene onfeilbare of ten minste eene veilige en zekere'' meening op het sociale en economische terrein in den boekhandel van Futura worden besteld. illiilllimiMMi iiimiiiiuiMiiilimiiiiiiMimtmmimtmiMiittiiMiiHiiiin geleden. Ik vermoed, dat het nn al wel vijftig jaar geleden is; ik spreek van den tijd, toen onze over-grootmoeders kurkeutrekkers droe gen en zulke laag uitgesneden ja geniën, dat men zich afdraagt, hoe zij aan haar schouders bleven hangen. Het was een mooi gezicht, niet van dat geijste mooi, vervelend regel matig en onmogelijk van tint, dat men op bijna alle minia'uren vindt, maar de schoon heid kwam voo t u,t de ziel en zetelde in de zachte, d epe oogen. Toen ik den mond beschouwde, lichten de lippen me toe ea een onuitsprekelijke weemoed lag er in dien glimlach verborgen, alsof de kunstenaar in een oogenblik van zeldzame inspiratie, den zonnestraal, want dat was dit gelaat, had zien verduisteren door den schaduw van de smarten des levens. O-idanks mijn weinige verstand vankuost, begreep ik, dat het een knap stuk werk was, en het verwonderde mij, dat men het zoo lang veronachtzaamd had, terwijl het toch, alleen al als ornament, een zekere waarde had. Waarschijnlijk had men het jaren geleden in de boekenkast gelegd en het daar vergeten. Ik zette het tusschen zijn stoffige makkers en ging weer aan den arbeid. Maar steeds stelde zich het gelaat van het portret tus schen mij en da vallende duisternis. Hoe ik mij ook draaide, hoe ik ook van positie ver anderde, het keek mij altjjd van uit het don ker aan. Ik ben niet wat men noemt een fantast, en het werk, dat ik bezig was te schrijven, een blijspel, droeg er weinig toe bij den droomerigen kant der menscheiyke natuur wakker te schudden. Woedend op mezelf, trachtte ik opnieuw mijn aandacht bij het eens begonnen werk te bepalen; mijn zwervende gedachten weigerden zich te concentreeren. Eens zelfs, toen ik omkeek, had ik willen zweren, dat ik het origineel van het miniatuur zag zitten in den grooten sitsen leunstoel in den donkersten hoek van myn kamer. Het jonge meieje droeg een verschoten lila japon, gegarneerd met oude kant; ik was getrofljn door de schoonheid van haar gevouwen handen, en tcc'a waren op het portret alleen het hoofd en de schou ders afgebeeld. Den volgenden morgen was ik het voorval vergeten; maar toen de avond was gevallen en de lamp was aangestoken, werd de herin nering weer levendig in mij en zoo groot was mijn nieuwsgierigheid, dat ik het miniatuur weer uit zya schuilplaats te voorschijn haalde om het te bekijken. En plotseling schoot het me door mijn hoofd, dat ik dat gelaat ergena gezien had. Waar ? Hoe ? Ik wist het niet meer, maar ik had het gezien en er mee gesproken. Het portret glimlachte, als om mij te be spotten over mijn vergeetachtigheid. Weer Zoo drongen de kapitalistisch-klerikale, dwalingen steeds meer door onder omstan digheden, die voor hare verspreiding maar al te gunstig waren. Hierbij kwam de groote geestelijke in vloed van een maa als dr. Kuyper, wiens blinkende christelijke phrasen maar al te vaak de mantel waren voor kalvinistische dwalingen. Deze phrasen werden veelal gretig overgenomen, daar de leiders onzer katholieke dag- en weekbladen over het algemeen te weinig wijsgeerig-theologisch zijn geschoold om hier te kunnen onder scheiden tusschen goed en kwaad. Beter ware hiertoe de geestelijkheid in staat, indien zij van de wijsgeerige vraag stukken op economisch en politiek gebied, eene diepere studie maakte, dan nu veelal het geval is. Zeker het getal geestelijken, die weten, dat Peregrinus gelijk hetft en dus ook, dat de economisch-sociale grondstellingen der zoogenaamde Katholieke Sociale Actie in Nederland onhoudbaar zijn, neemt met den dag toe; en juist van die zijde werd ik aangespoord om van de vrijheid, die ik als leek geniet, gebruik te maken. Ook zijn het niet de censoren, door de bisschoppen aangesteld, die mij moeilijk heden in den weg legden; maar de Katho lieke Sociale Actie was het middel, om mij het verdedigen der katholieke leer te belettan. En zoo was het in Nederland mogelijk, dat de tekst van Lucas VI 35 ten bate van de kapitalistische dwaalleer in het offieieele Bijbeltje werd vervalscht, zooals ik vroeger hier ter plaatse aantoonde, terwijl de zoogenaamde Katholieke Sociale Actie er voor zorgde, dat de verdedigingder katholieke laer in de zoogenaamde katholieke pers onmogelijk werd gemaakt PEREQRIXUS. (M. J. G. Xuypert). iiiiiiiiitiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiitniiii HKSRI VAN BOOVEN, Tropenwee. Nederlandsche Bibliotheek". Amsterdam, z. j, T wee Ie vermeerderde en complete uitgaaf," staat er nog bij en dit beteekent ongeveer het volgende. De jonge maa, die spontaan en argeloos, in laat en ia druk, zonder dadelijk te denken aan de druk-pers, zij a reisamteekeningen maakte en hen later lo?J38 bundelde, heef c sedert hun letterkundige waarde, en hun waarde ook voor het publiek begrepen. Baide omstandigheden vereenigd, brachten hem dan waarschijnlijk tot een nieuwe en geheel afgeronde uitgaaf van hetgeen aldus nau w meer e»n reisverhaal heeten kan, maar juist nu eerst als geheel zijn volle waard» en kracht hèaft verkregen. Want een reisverhaal, of ze'fi een reisbe schrijving, noemden wij tot nog toe een gansch ander ding. Het was een droog of grappig of boeiend relaas van iemands lotgevallen op reie, van de landen, waar hij doortrok, eigenaardigheden van menschen, natuur ea steden, met geschiedkundige b ij zinder heden en opmerkingen over handel en industrie. En de waarde zulker schrifturen lag vroeger voornamelijk in het vreemd ondervondene en de aantrekkelijke onbekendheid van het verre land. Sinds echter geen land meer ver en onbekend is, en wij allen reizen zonder iets bijzonders te ondervinden, al nemen wij ook ten einde het noodlot te tarten een gevaarlijke revolver mee, s'.ndg dien tijd ia net enkel persoonlijke geest of talent, iiiimiMniiiiMiiiiiiiiMHiiiMiiiiiiiiiiiiiiirimiiiimiitiiiiiiiiiiiMiiimiiiiii begon ik myn geest te kwellen, trachtte ik mij al mijn herinneringen te binnen te bren gen; wij hadden elkaar stellig ontmoet stellig buiten heel lang geleden. Om myn visioen hing een geur van rozen en verhief zich een gemompel van de stemmen der maaiers. Waarom dan had ik haar nooit weer teruggezien? Waarom was zij zoo volkomen nit mijn gedachten gewiecht? Mjjn hospita kwam binnen met mijn avond eten en op lossen, onverschilligen toon deed ik haar eenige vragen. Hoe ik er ook over redeneerde of er om lachte, die fUuwe herinnering werd voor my een roman. Het was mij, alsof zij ver band hield met een gestorven vriendin en alsof het heiligscheanis was met onverschil ligen over haar te spreken. Ik zou het niet hebben kunnen verdragen, dat deze vrouw mij op haar beutt ondervroeg. Ja", zei mijn hospita, ik heb dikwijls dames in pension gehad. Sommigen zijn hier zelfs een geheelen zomer gebleven; zij deden lange wandelingen in de bosschen hier in den omtrek. Er waren wel jonge dames bij, maar ik herinner mij niet, dat een van hen mij door haar schoonheid ia opgevallen. Heeft u al lang pension gehouden ? Wordt deze kamer al wel vijftien, twintig jaar door vreemdelingen bewoond ? O, al veel langer l" antwoordde zij eenvoudig, en voor het eerst legde zij alle affectatie af. Wy zijn hier al van af mijn vadera dood. Hij had veel geld verloren en liet ons zoo weinig na, dat wij de boerderij moesten verlaten. Dat is nu al zeven en twintig jaar geleden." Uit angst een lange tirade te moeten aanhooren over de betere dagen", maakte ik vlug een einde aan ons gesprek. En toch had ik niet veel bijzonders gehoord; ik wist nog even weinig van het origineel van het portret en hoe het kwam, dat het zoo lang in een vergeten hoekje van de stoffige boekenkast had gelegen. Aan den anderen kant belette mij een gevoel, dat ik niet kon verklaren, haar een rechtstreeksche vraag te doen. Twee dagen gingen voorbij. Mijn werk maakte zieh meer ec meer van mijn geest meester en het bekoorlijke gelaat van het miniatuur kwelde my hoe langer hoe minder. Maar op den avond van den derden dag gebeurde er iets heel eigenaardige. Het was een Zondag; in de schemering keerde ik naar huis terug na een wandeling waarop ik uitsluitend aan mijn blijspel had gedacht. Ik had zelfs gelachen om een passage, die me bijzonder grappig toescheen, toen ik, voorbij het venster van mijn kamer loopend, de mooie, lieve persoonlijkheid, waarmee ik zoo vertrouwd was geworden,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl