De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 14 augustus pagina 3

14 augustus 1910 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 1729 1)' H A.M STERDAMMER- \V K E K B I, A D V O O R K E D' E R L A N D. 9 die nrg iets van reisverhalen in de be schaafde veMld maken kan. En daar t n d» pebeele wereld, op hsar scanicr, beschaafd" n«g heeten, kan men xelfa uit bet donkerst Afrika en het geweldig Coa^olted gren leesbaar reisverhaal meer phttea:l, als m*n niet Henri van Bopv«n heat en met talent datgene schrijft, wat' met het getre verhaal, als bovenom schreven, waarachtig niets gemeen heeft. Want dit beek Tropenvxe is niets minder dan een roman, of wel een volled''g drama, de verwonderlijk sterke werking waarvan verkregen wordt door middel van n, en nog zelfs vagen, hoofdpersoon, met tallooze, rauwlyks aangeduide bijfigurer». . . ~ Mgdunkt, dit is merkwaardig en wel zeer ongemeen, al dient er bijgevoegd, dat bloote fictie allicht zooveel indruk niet gemaakt, noch ons zoo gebceid bad. Het groote publiek toch, waartoe wij allen wel eens behooren, heeft, bij gebrek waarschijnlijk aan genoeg zame pbentaiftie, tegen wcordig schrikkelijk behoefte aan werkelijkheid', en het waar gebeurde" van dit Tropenwee in een land, dat toch altijd nog sterk op onze makke verbeelding werkt, schroeft de belangstelling zoo hoog, als 4e vcortrtfliike beschrijving alleen ge wis niet k »d verse oclat.Maar dweciuijving doet toch" verreweg het voornaamste, waar zij ons niet verstandelijk vertelt, maar met huid en baar", om zoo te spreken, doet medeleven, mededeelen ia de stemmingen, ontroeringen, beoauwingen, worstelingen van deze tropenrei*. Wq «elf lijn het eigenlijk die over de stille wijdheid van den Oceaan, die ontzaglijke okergele" rivief monding opvaren, al verder in de neerdrukkende geweldigheid v»a dat barscbe tropenland. Wij zijn het, die in den aanvang vel moed en vertrouwen, ons allengs gebroken eöverslagen voelen onder de. ontbering en ellende van een doodend klimaat en de cynische onven chilligheid eener bandelsveBnootschapjdie immers zooveel mencfcen kan krijgen als ze wil en bij baar jacht op ivoor en rubber," om eea paar deoden meer of minder niet geeft. Ea> dat wij het zelf zjj», die ds ar lijden en schier ondergaan en ternauwernood gered worder, dat beeft de kunet van den auteur bewerkt, tijn enggestieve kaast, die ons alles dat wil zeggen niet te veel en op de juiste wijze doet mcegevoelen, wat deze fijngevoelige en verbeeldingsvolle jonge rei ziger nog in veel grooter mate zelf onderging. Ziehier het begin-; wanneer de boot vcor Baiana komt. Kort na het ontbijt voer de Léopoldville langs een paar oude zeilbooten en een rom melige verlaten werf de kreek binnen. Mid den in het water k wam het schip stil te liggen. Alle leven van domp rumoer der machines die dag en nacht gedreund hadden, was op «enmaal gectild. Toen de ankers gevallen waren, klom een vreemde rust rondomme als een bevangen!?, een gordijn vin zwijgen; en de hitte van den \vit»tralenden hemel, waarin de zon 11 ij l omhoog en hooger rees, zeeg vervaarlijk op de dingen neer." Wat later wacht hij in een muffe, half donkere kamer der factorij, waar een met zeildoek gtdekt bïllard is. Hij zette zijn helmhoed op en'stond een wgle bij het billard te luisteren. Onder de v«raudah liepen zachtjes de negers. Er kwam een gestommel in een aangrenzend vertrek en op eenmaal ging daar een heel fijne muziek verklinken. De geluidjes t legden zoo zuiver doordrin gend, zoo zwak weemoedig als herinneringen aan lang vergeten, klein verdriet, maar ook .brachten ze weldadige, onverwachte verblij ding. En uit die speeldoos bleef bet teere geklater gaan van allerlei ouderweteche deuntjes ... Plotseling werd de muziekdoos gesloten. Een deur viel met een slag in het slot, en de sjilte, van nieuws af aan, drukte zich zwaar en onafwendbaar neer..." Na de rivierreis stroomopwaarts tot Matadi, volgt de afmattende lange zit in de IIIMIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIHIIIIIIIIIIIIIMIHIIUIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIMIIHlmlMtl terugzag. Zij leunde met haar gezicht tegen de ruiten; haar tengere meisjetfiguur was gekleed in de ouderweteche lila japon, waarin mijn verbeelding rnrj haar had laten zien op den avond van mijn komst «n zij had baar mooie handen over de borst gekrukt. Haar blik was gericht op den we?, die door het dorp leidt en dan naar bet zuiden gaat; maar haar oogen hadden - eerder een droomende dan een bewuste uitdrukking en de smart, die er uit sprak, trof als een wanhoopskreet. De heg dicht bij het raam, verborg mij en ik stond daar wel een minuut lang mijn droomgezicht te be schouwen, totdat het zich in de duisternis der -kamer bad teruggetrokken. Ik ging mijn kamer binnen; zij was leeg. Ik riep; niemand antwoordde mij, en de meer dan onaangename gedachte kwam b'rj me op, dat ik zachijesaan den weg naar krankzinnigheid opging, Wat hiervóór ge beurd was, was te verklaren als het resultaat van een aaneenschakeling van ideeën; maar ditmaal was het visioen plotseling gekomen, terwijl mijn geeit met iets anders besig was; het had zich niet voorgedaan aan mijn ver beelding, maar aan mijn zintuigen. Ik geloof niet aan geestverschijningen maar wel aan de hallucinaties van een verzwakt brein. De conclusie, waartoe ik kwam, was dus heel weinig gei uitstellend voor mjjzelfc Dit voorval, dat ik maar niet kon vergeten, werd nog sterker in mijn hooid gegrift door wat er in den loop van denzelfden avond gebeurde. Ik had op goed geluk een paar boeken genomen om mijn gedachten wat af te leiden en in een er van, een verzen bundel van den een of anderen onbekenden dichter, waren alle passages, die o/er liefde handelden, met potlood onderstreept en van persoonlijke aanmerkingen vooriien, zooals dat vroeger gewoonte was. Missehien bestaat die gewoonte nog; de wereld en haar ge bruiken zijn niet zooveel veranderd als pessi misten denken. Eén gedicht vooral scheen den lezer te hebben getroffen; daarvoor scheen hij een voorliefde te hebben gehad. Het was de oude geschiedenis van den jongen man, die een meisje het hof maakt, die weg gaat en haar schreiend achterlaat De verzen waren niet veel zaaks en op ieder ander oogenblik zou hun banaliteit mijn spotlust hebben gaande gemaakt. Maar na, met de naïve en sent imenteele aanteekeningen hier en daar op den kant, maakten zij op mij in het minst geen belachelijken indruk. Die afgezaagde geschie denissen, waarmede wij den spot drijven, worden diep weemoedig voor hen, die er de schaduw van hun eigen verdriet in terug vinden, en de vrouw aan wie dit boek had toebehoord (het schrift was ongetwijfeld dat kleine wagonneljee van de Congospoor, die moeilijk en traag tegen de bergen opwerkt. Hier is een Afrikaanecb. landschap: Lang zaam vorderde de reis over de woeste uitloopers van bet Kamer een gebergte. Een eindelooze, bochtige weg, m et altijd schooner, wijder, eindeloozer var gezichten, van die landschap pen , zooals er alleen in Afrika zij r, vele malen uitgestrekt» r, grootscher dan eenig landschap in Europa, een wijdheid ontzaglijkheid, die met beklemdheid, doffen angst bestaard wordt. Het waren lang geen lieflijke vergezichter, maar eindelcosbeden van zongemartelde grijsroode ruimten, paarsachtig in de grondelooze diepten, violet in donkere, melkwit in de lichte veiten. Deze diepten, deze ruimten geleken wijde ingangen tot een geheimzinnige plek in de wereld... De witte keek er naar met onrust en ontzetting voor zooveel matelcozp, grootsche onheü«pe;iendheid, maat hij moest blijven staren en luren en Echter wijde, wijde violette diepten nieuwe ruimten, ais onpeilbare ingangen naar donkere verborgeaheien ontdekken, to'dat een wijle het treintje weer tueschen de schemerige ravijnen en smalle kloven opklom en knarsend andere bochten iaroldf... Op eenmaal rees daar als een vervloeking, een kwaadwilligheid, midden uit de diepten, een h oog e roodbruine berg met in de zon glin sterende wanden. De spits geleek een naald zoo scherp, op enkele plekken slechts groeiden lage stiuikep, die een vurip, roodbiuin mos geleken. ?Snel verdween dit barre gezicht, het kwam den witte voor, akof deze berg het ergtte wap, dat hij op desen tocht zou zien, hij kon Eich Biets ellendigere van wieede eenzaam heid voorstellen dan dit naaldachtige, schit terende gesteente, dat de grondeloozediepten, waarlangs de trein nu grimmig als een lastering beheerschte" Hier is hèc aankomen in Kicchassa, het eind der treinreis, 'een zeer zuiver at e inmingsfol stokje beschrijving, ofschoon men evengoed tevoren en vervolgens vele van zulke stukjes zou kunnen citeeren. ...Totdat het treintje at U-schokte." Het was midden in de nachtvlakte. Naat d«n rivierkant zag de witte in het sterrenlicht donkere plekken, aan de andere zijde was de wijdheid, met aan den horizont, nog wat flauwe lichtschemering op de plaats waar de zon ondergegaan was, maar van huizen of factorijen was niets te zier. Naar de rivier toe ging een voetpad, dat kon hij opmerken bij het licht van de lan taarn?, waarmee de negers langs den trein rondliepen en bij den rooden gloed van het vuur, dat hij hoorde opstoken in het locomotitfje. Aldoor gilde het stoomfiuitje zijn geluid. Vier negers gingen met een lantaren het voetpad op. De witte zag licht flarden w gwriemelen in lage gewaseen, negerbeeneu bruin-in-licht wegtillen, en bodemspleten en oneffenheden opbuilen en neerdrukken onder het lantaarnlicht, tot er niets meer te zien was en de boomvlakkingen wel als eens zoo donkere gevaarten stonden te wachten in gebeim-diepen stand." EQ hier ten laatste men zou graag aan het citeeren blijven! etn beschrijving van het allerergste lijden in duisternis en smoorhitte door het ongedierte, wanneer hij op die oude wrakke boot de rivier opvaart. Eerst heefc hu een woedenden, volkomen hopeloozen strijd gevoerd met de zwermen mnakieten, waarvan hij er bij menigte doodde, terwijl andere hem intusschen in den nek en op de handen staken. Afgemat valt hij dan eindeiijk op zijn kooi neer en tracht; te slapen. Maar... de j t uk werd heviger, was overal. Aan zijn beenen, in de zijden, op zijn borst, zijn rug-. Eerst leed hij geduldig en krabde als de jeu i opkwam, dan krabde hij harder, meer, meer, sneller, nijdiger. Dat waren de mieren, die kleine roode miertjes, die met zoo verlllllllmlHIMIIIIIIMIIIIIIIIIMmlIlllllllmlIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIllll eener vrouw) had van deze banale verzen gehouden, omdat zij er haar eigen hart in terugvond. Dit, zei ik tot mezelf, is onge twijfeld haar geschiedenis, die heel banaal is in het leven en de li eratuur, maar die altijd wear nieuw is voor hen die naar doorlever. Er was geen reden om verband te zoeken tueschen haar en het origineel van het por tret of het moeat zijn, dat er een flauwe verwantschap bestond tusachen het fijne, zenuwachtige schrift en die trekken vol uitdrukking, en toch voelde ik bij intuïtie, dat ze aan dezelfde persoon toebehoorden, en dat ik schakel voor schakel de geheele ge schiedenis der onbekende zeu^iunnen nagaan. Nog eenige nasporingen, dacht ik en wij houden er den geheelen draad van in handen. Ea toen mijn hospita mij mijn ontbijt kwam brengen, begon ik weer om het onderwerp, dat me zoo lief waf, heen te draaien. Och, daar tchiet me iets te binnen," begon ik als ik misschien papieren of boeken laat liggen, wat me wel eens gebeurt, moet u ze me onmiddellijk!opzenden. U heeft zeker dikwijls dingen gevonden, die door uw logees waren achtergelaten?" Mijn list leek me nogal onhandig toe en ik /roeg me af, of mijn hospita niet iets achter dien omhaal van woorden zon zoeken. Neen," antwoordde zij, ik herinner me niet, dat iemand ooit iets vergeten heeft be halve een oude dame, die hier gestorven is." Hier", zei ik op levendigen toon, bier in deze kamer?" De toon, waarop ik dit vrosg, verontrustte de vrouw. Neer, niet precies in deze kamer," hernam ZÜi 11WÜhebben haar naar de bovenverdie ping gebracht, maar zij is er dadelijk gestor ven. Zij kwam hier doodziek aan, en als ik het had kunnen vermoeden, zou ik haar stellig niet bij me hebben genomen. Zooveel menschen hebben iets tegen een hui3, waarin een doode geweest is!" Ik zei niets en een oogenblik hoorde men niets dan het gerammel van het ontbijtgoed, dat de juffrouw neerzette. Wat heeft zij hier achtergelaten?'1 vroeg ik eindelijk. O, een paar boeken en portretten; van die kleinigheden, die men op reis meeneemt. Haar familie had beloofd ze te zullen laten halen, maar zij hebben het nitt gedaan en ik heb ze vergeten. Bovendien waren het geen dingen van waarde.'' Alvorens de kamer te verlaten, wendde de brave vrouw zich tot mij en voegde er bij: Ik hoop toch, dat wat ik u daar gezegd heb, u niet zal verjagen, mijnheer. Dat allee is al zoo lang geleden!" Wel neen, zeker niet l" antwoordde ik. En gerustgesteld ging zij heen. vloekte slimheid ook overal tusschen kropen. Ergens in zijn nek bad hij een rauwe plek, daar krabde hij zoo dikwijls op, den vorigen avond had bfl er in razernij het roofje afgetrokken en daar begon het nu te jeuken, stekend te jeuken, altijd meer jeuk, meer, meer, meer. En hij krabde, krabde luw-vecijnig met z'n vuile nagels in die wond, 't was glad van smerigheid. En dan begon het te bloeden, hy voelde het aan zijn vingerc, die werden kleverig, En -weer lag hij een tijdlang stil, telkens gedwee krabbend ah't jeukte ergens, maar altijd harder, straffer gekrab, tot het te bloeden begon, dat deed goed. Maar opeens in razernij bijkans, vloog bij overeind, zocht naar de kaars en de lucifers, maakte lic at. Zóó kon 't niet, de wonden staken, er moest wat koelte bijkomen, wat vochtige friechheid. En hij rukte de moustiqaire uiteen..." Ik gaf juist deie aanhaling, omdat de macht tot kwelling van het hél kleine hier zoo treffend staat uitgedrukt,., en neg om een andere reden. By gelegenheid van een interview, gelijk die van schrijvers en audere beroemde per sonen '?geregeld in De Gulden Wincktl verschijnen, hei ft de heer Van Booven zich nog al klein-acht end uitgelaten over het naturalisme. Dit voed hij dikwijls grof en gemeen, wüde er nitt »an weten, neigde meer tot het idealisme, zoo ik me v. el herinner. Maar het staat te vreezen, dat ettelijke landgenooten hem, om dat j enk-drama alleen reeds onherroepelijk als naturalist hebben gebrandmerkt. En dat bij dit verdient ook ... vanwege het geheele boek .., Want dit boek is naturalisme, s'il en fut... Het fijn sensitieve minlijk gevoel met de verrassend beeldende uiting, d ie \Tan Boovens beschrijving zoo suggestief maken, die hem b.^. van twee in de rivitr uitstekende bergen doet spreken als van twee dwingende ruwe vuisten", of van speeldcosmuziek a's weel derig klankgespikkel," die zijn op zich zelf niet anders dan het dichterlijk zinlij k ont vankelijke, en zoo cud als de wereld. Maar de toepassing van dit vermogep, in proza, op de eigen ervaringen en itëele dingen van het ddgelijkscb leven, zonder verstandelijke redeneeiing, enkel om dat leven te doen gevoeler, dat heeft het naturalisme gebracht. En het was het btste, dat het bracht, want het verdiepte het leven, verleende waarde aan on?, als kleine bijzonderheden, toen wij aan het groote alsemeere al minder deel ramen. Het naturalisme, in z^n vreemde oorsprong, omvatte tog wel veel meer dan dat, maar de beweging van '8j" streefde vooral naar hetgeen er bijzonder Hollandse'} in was: het gevoelig zinlijke, individueele, tegenover het koud verstandelijke, dat dan meer algemeen kon heeten. En die strekking naar het eigen, zin l ij k gevoelige beteekende tegelijk niets minder dan een herleving van het dichterlijke, dat is het naieve, in het algemeene vervloeiende, al was dat algemeece ook meer zinlijk dan geestelijk. De heer Van Booven nu betoont zich in dit zijn boek geheel een ,,man van '80" en zelfs een decadente man". Hun, zepgen wij: lagere maar zuivere, dichterlijkheid bezit hij in luime mate, en even als zij, legt hij zich toe op het woord, (speciaal het adjectief) meer dan op den zin, waardoor een gemis aan rithme in zijn proza vaak hinderlijk voelbaar wordt. En gelijk zijn taal is,brokielig, stootend, zoo is ook zijn compositie, te duidelijker uitkomend nu hij van losse aanteekeningen" een geleidelijk verhaal heeft willen maken, doch het reeds omtrent den naam van de hoofdpersoon niet net zich zelf eens was. Die heet n.l. nu eens de witte", dan weer Jules. Ik voor mij had hem maar ineens Jules De Wit genoemd. Iets verwards en verwarrends ligt er ver der in, als men dezelfde tafrealen tweemaal geeft, geïijk de schrijver soms doet, den eersten keer als werkelijk ondervonden en later nog eens als koortsvisioen, maar op dezelfde wijze Gesteld dat ik haar wilde aannemen, was dit de eeaige aannemelijke verklaring. Dien morgen vroeg ik me af, of de dingen, die ik dacht slechts in mijn verbeelding gezien te hebben, en waarover ik zoo vaak gelachen had, toch per slot van rekening geen werke lijkheid waren geweest. En twee dagen later deed ik een ontdekkir g, die myn nog vage vermoedens versterkte. Toen ik weer eens in de suffige boeken kast scharrelde, vond ik in een l», die met groote moeite openging, onder een hoop kapotte boeker, een dagboek uit het jaar 1850 ongeveer. Het lag vol met brieven, gedroogde bloemen hadden de bladen be vlekt en ik laa (men moet het den auteur vergeven, die door een dergelijk document in verzoeking wordt gebracht) ik las de geschiedenis, die ik al had geraden. Hij" was een arti;t, bestaat er wel een dergelijke roman, waarvan de held geen artist is? Zij waren samen opgevoed, zij hadden zonder het te weten, altijd van elkaar gehouden, tot dat de bekentenis hunner liefde over hun lippen was gekomen. Maar luister wat zij er van aegt: 18 Mei. Ik weet niet wat te zeggen, hoe te beginnen, Christiaan houdt van me. Ik heb God gebeden, dat hij my die liefde waardig maakt en toen ben ik door mijn kamer gaan dansen, op bloote voeten, om hen die slapen niet wakker te maker. Hij heeft mijn handen gtkust, hij heeft ze om zijn bals gestrengeld, hij heeft me gezegd, dat zij zoo mooi waren als die eener godin, hij is voor mij op zijn knieën gaan liggen en toen heefc hij ze weer gekust. En nu, nu houd ik ze voor me en kus ik ze zelf; ik ben blij, dat ze zoo mooi zijn l Mijn God, waarom zijt Gij zoo goed vcor mij! Help mij, maak dat ik hem dien vol toe wijding, da' ik hem nooit een oogenblik verdriet doel O, kon ik maar nog meer van hem houden, nog beter.... En zoo gingen de dwaze gedachten maar voort, en bedekten talrijke bladzijden de dwaze gedachten, die hebben belet dat onze oude aarde ver zuurde in die eeuwen, dat zij in de ruimte hang\ l Later, in Februari, treedt het dagboes een nieuwe phase in. Christiaan ie vanmorgen vertrokken. Op het laatste oogenblik gaf hij me een klein pakje en hij zei, dat het het kostbaarste was dat hij bezat en dat ik, als ik het bekeek, moe-t denken aan hem, die er zooveel van hield. Natuurlijk was ik nieuwsgierig wat het zijn zou, maar ik heb het pakje eerst opengemaakt, toen ik alleen op mijn kamer wa?. Het is het portret, dat hij van mij heeft gemaakt, en waarmee hij zoo geheimzinnig was. Ik vraag me af, of ik werkelijk zoo mooi ben. Maar ik wou wel dat Christiaan beschreven. Al deze eig«na«rdigneden, mits gaders het weleeer exclusief persoonlijke van zijn gewaarwordiDgen,sqja typisch 80", terwijl dan het decadente blijkt uit een hier en daar reeds verzwakte sensitiviteit, die in verband met geringer volharding ooa de juiste ex pressie te grijpen, wel eens tot ongevoeldheden en manier leidt. Zoo spreekt hij ergens van gillende blik sems", van paarden, die hooghefiend z:ch wrongen als orkanen", en geveoi de bladzijden 237 en 238 een voorbeeld van een extase, die haar woorden niet goed vinden kan. Dit alles om te doen opmerken, dat de heer Van Booven, die in geen literatuursoort zoo geslaagd is als juist in dit eenvoudige, warme, betrekkelijk weinig saamhangende naturalisme van eigen sensaties, verkaerd doet hierop neer te zien en naar ideëeler hoogte te willen stijgen, waar bij voorloopig nog duizelig wordt. Wat Van Deyssel, Van Looy en andere tachtigers hebben gedaan, dat heeft hij ook vermocht, zij het in veel stiller kleuren en minder luid. Van eigen stemmingen en eigen levenservaringen, meer of minder verholen, in zuiver eigen, fijnbeeldende woorden gesproken, en het ware te wenschen, dat bij ons nog meer daarvan gaf, zoo noodig een weinig geobjectiveerd, alsof het epiek ware. Het eigen gewone ik in zijn verhouding tot de natuur, als hij daarvan gewaagt, wordt zijn spreken tot kunst. Maar intussen en beteekent speciaal dit boek Tropinwee nog wel iets anders ook. Ongewild veikreeg het een zoo felle maatschappelijke strekking, dat het als socialistisch propaganda geschrift kon uitgegeven zijn. De misdaad en scharde van het koloniaal kapitalisme staan er echier op elke bladzij geschreven, temeer ontroerend, wijl de schrijver, zoo in het alge meen, zeker niet bedoeld heeft te zeggen, hoe dat schoone, rijke land, dat een zegen kon ZIJD, tot een vloek en een verderf wordt onder den heeten, ontbindenden adem van het meest roekeloos winstbejag. Wat er terecht komt van het leven van honderden jonge mannen, een maal door die verfoeilijke machine gegrepen, loe zij zinken en vtrbeester, in een verwaarloozing van al het geestlijk hoogere in een rneEseh, dat kan men in dit boek zien gebeuren en de vraag leeren stellen of een snelle uitputting en dood door ottbering nog niet beter zijn, dan eca op den duur zóó be houden en aangepast" leven. En de beminlijk optimistische windhoofden onder ons, journalisten en ande ren die immer, met een amonreusen terugblik naar den duif en ondernemings geest der vaderen", den Hollandschen jon gen van moeders pappot weg en het zeegat nit willen drijven, zij mogen hier zien waartoe dat leidt, in Afi i ka, als in onze oost. Ik weet niet hoe het met die Vadere» stond, maar de durf f n ondernemingsgeest', die thans jongelieden als loonbedienden naar de tropen drijft, brengt hen in de meeste gevallen tot ontaarding van al het hooger menschelijke, zoo niet tot ellendige ziekelijkheid en een ontijdigen dood. Zoo wil het de ademlooze jacht op winst, die van menfchelijkaeid niet wee'. Zoo dulden het armeeën afhankelijkheid, die geofferd wor den aan die twee aller wezenlijkste goden (nies tijds: Concurrentie en Dividend. FEASS Mont m Tübdiien, , Onze EevMi, Aur. '10 : Jozef Cohen, 'Ver van de menschep, IV. Dr. E. B. $Cielstra, Zuidweat-Celebes. Prbf. dr. F. J. L. KI amer, Nabetrachting op de Balkan- crisif. Jhr. mr. H. Smissaert, Economicche Kritiek. M. du Gastel, Van Hollands blijde kust. G. F. Haspels, Nieuwe boeken, enz. j Nieuw Vrouwenleven, Aag.'lO : Maatstaf van beoordeeling van het dagblad De Telegraaf. Van Ingen. Jan H. Junius, De veiovering der lucht. Vordering der meipjes-vakopleidinp. Anna JungmanD, Het meifje aan de Hoogesclool, enz. enz. Holland Express, No 9 : Senior, In reis tijd. Reis Index. C. J. R. van I., In Normandie : Kouaan. G. Dieterle, In ons eigen land. D« Stad van Kei:er Karel. A. B. Jtiijanf, Door den Noord- en ZuidHari tot in het Kyfltanser gebergle. W. J. Metz, Een tocht naar Vlieland. "G. van Hulzen, Het Nestje van Onze Lieve Heer. Lucy d'Audretscb, Carnet Mondair. Op de Hoogte, Aug. '10 : Frontispit ce : S. P. van Eeghen, Voorzitter van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Amsterdam. Feiten van den Dag. O ?er elegante rijtui gen en rijtuigsport, Frans Vermeulen, O ?er Hollandeche schilderkunst, L J. P. D. Lok hof, Gemzen en Gemzerjacht. Ferd. Gerhard, Tante Zodeman. J. Eijsten, In drukken van Rusland. J. Daalder Dz., Jacht op Zeehonden. Koromandel, Herin neringen uit het Cadettenlever. J. H. Rössiug, Van en op de planken, enz. Zie vervolg op pag. 10). iimiiiilMMiMiiimlliiliiiiiiiiiiMiiii otati r«f*L BOUWT te NUNSPEET. Inlichtingen bij het bouwbureau Arti", aldaar. \\ AMSTERDAM tl< Sfaamjudcrjk,j<!t LEOMAM) LA Eenige Fabrikanten V/.BengerSöhne Stuilgart Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalveretr. 1S7 K. F. DEÜSCHLE-BENGER. Koopt UITSLUITEND BOTEB OUTDEB RIJKSCO^TKOLE. De STAAT GARANDEERT U een OKTVEBYALSCHT product, Boterhandel ZUIDLABEBP», PRINSENGRACHT 313. TELEFOON 8935. mijn gezicht niet zoo treurig had gemaakt. Ik kus de dunne lippen, omdat hij ze zoo gaarne kuste. O, liefste, wat zullen de dagen me lang toeschijnen, voor jij ze weer kunt kussen! Ik weet, dat het het beste voor hem was been te gaan en ik ben blij, dat hij er de middelen toe had I Nooit had hij in dit ver geten hoekje tusschen de bergen, de voor zijn kanst zoo nooiige studies kunnen maken; hij zal nu Parijs zien en Rome, en hij zal beroemd worden. Zelfs de arme, onwetende menschen van ons dorp begrijpen hoe be gaafd hij i?. Maar wat zal het lang duren eer ik hem terugzie, mijn lieveling, mijn koning!" Over elk zijner brieven aan haar, schrijft zij met dezelfde dwaze verrukking, maar bij het omslaan der bladen bemerk ik, dat die brieven hoe langer hoe kouder en zeldzamer worden, en ik leea tusschen de regels van het dagboek door een angel, die zij nog niet onder woorden durft te brengen. 12 Maart. Zes weken zonder een regel van Christiaan! en ik hunker zoo naar tijding! Ik heb zij n laatsten brief zóó met kussen bedekt, dat bij uit elkaar hangt. Als hij eens in Londen ia, zal hij misschien meer schrijven. Hij werkt hard, dat weet ik, en ik ben een egoïst, dat ik nog meer van hem verlang. Wat mij betreft, ik zou liever een week lang alle nachten opblijven dan hem niet schrijven. Maar mannen zijn zeker anders. God, help mij, wat er ook gebeare! Ik ben gek van avond. Hij ia altijd zoo onn&denkend ge weest, .. Ik zal er hem bij zijn terugkomst voor straffen ... maar niet heel streng!" Werkelijk de geschiedenis was banaa1. Dan volgen er weer brieven vanden jongen artist, maar zij worden hoe langer hoe koeler en het arma dagboek wordt bitter, en het vergeelde schrift is soms bevlekt met trar en. Dan, tegen het begin van een nieuw jaar, vind ik de volgende passage, geschreven met een flinke hand, eigenaardig kort en duidelijk. A.lle3 is nu uit, en ik ben er blij om. Ik heb hem zijn woord teruggegeven; ik heb hem gezegd, dat ik niet meer van hem bie'.d en dat wij maar lie?er ieder onze vrijheid moesten hernemen. Vroager of later had hij er mij tcch om moeten vras-en en dat zou pijnlijk voor hem zijn geweest ; hij was altijd zoo zacht en vriendelijk. Xu kan hij haar met een gerust geweten trouwer, en hij zal nooit weten, wat ik geleden heb. Zij past beter b hem dan ik en ik hoop, dat bij gelukkig zal worden. Ik geloof, dat ik goed gehandeld heb." Hierna zijn eenige regels opengelaten en dan wordt het dagboek met nog vastere hand vervolgd. Waarom zou ik mezelf voorliegen? Ik haat haar. Ik zou haar dooden a's ik kon! Ik hoop, dat zij hem ongelukkig zal maken, iHiiiimiiiiimiiHliliiiliiiiHiiiiliiiiimiMlliiiiilliiiMiiiillliiiiiiiljijMiii» dat hij haar ten slotte zal gaan haten, zooals ik het dop, en dat zij er aan zal sterven. Waarom heb ik dien brief vol leugens verzonden ? Hij zal hem haar laten zien, zij zal tusschen de regels door zoeken te lezen en om mijn ellende lachen. Ik had zijn woord, dat hij niet kon terugnemen en dat hem aan mij bond ! Wat geef ik om vrouwe lijke waardigheid, om recht en al die hui chelachtige woorden? Hem wil ik l Ik wil zijn kussen, den druk zijner armen! Hij behoort mij. Hij heeft me liefgehad. Ik heb alleen afstand van hem gedaan om de heilige te spelen; ik dacht een mooie daad te doen en het was slechts een leugen. Waarom zou ik me zelf trachten te bedriegen? In het diepst van mijn hart geef ik om niets dan om zijn liefde l" Tegen het einde had zy er bijgevoegd: Mijn God! wat heb ik gezegd ? Heb ik dan geen schaamte, geen wil meer ? O, God, help mijl" En daarmede eindigde het dagboek. De meeste brieven aan den jongen man, die ik had doorgelezen, waren alleen geteekend met zijn voornaam, Christiaan. Maar onder n stond zijn naam voluit, de naam van een onzer beroemdste schilders, een man, wien ik heel dikwijls de hand had gedrukt. Ik zag in gedachten zijn vrouw met haar regelmatige maar harde trekken; zijn huis in Kensington, koud, half woonhuis, half museum, altijd vol met een elegant, druk gezelichap, maar waar hij overcompleet schijnt te zijn. Ik dacht aan zijn vermoeid gelaat* aan het bittere van zijn woorden, en glimlachend in de duisternis rees voor mij op het zachte, droeve gelaat van het miniatuur. Ik vond er niets onbescheidens in naar den naam van het jonge meisje te vragen en ik haalde het portret te voorschijn en hield het in de hand, want mijn hospita zou weldra binnenkomen om de tafel te dekker. Dit is van de boekenplank afgevallen," zei ik tot haar. Het is iemand die ik ken, ieaiand, die ik ontmoet heb, ik weet tiet waar . .. Kunt u me ook helpen ?" Mijn hospita nam het portret aan, terwijl^ een flauwe blos haar verwelkte trekken bedekte. Ik was het kwijt," zei zij. Ik zou nooit op het idee zijn gekomen het hier te zoeker. Het is een portret van mijzelf, jaren ge leden door een vriend geschilderd." En toen zij daar stond in een donkeren hoek van de kamer, alleen haar gelaat verlicht door het zwakke schijnsel der lamp, ging mijn blik van haar naar het miniatuur en zag ik haar misschien voor de eerste maal. Wat een ezel_ben ik geweest!" riep ik ik uit. Ja, nu zie ik de gelijkenis."

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl