Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND,
No. 1731
Het doolhof in Van Mollens' lusthof Zgdebalen. Aquarel van Jan de Beu er.
Collectie M. Onnes van Nyenrode.
De fonteinen en het tuinhuis aan het einde van den hof van Zij lebatan. Aquarel van een
ongenoemden meester. Collectie M. Onnes van Nyenrode.
r? Een lusthof aan de Vecht.
Het kleine, snelstroomende water, dat
onder den naam van Kromme Rijn" de
stad Utrecht binnenkomt aan de zooge
naamde Tolsteeg-barrière, stuwt zich
verder door de Singels, die de oude stad
omarmen en door de Oude Gracht",
die haar doorsnijdt. Bij de zoogenaamde
^Bemuurde Weerd" vereenigen deze
drie Bijnamen zich na korte scheiding
weder en verlaten de stad onder den
naam van Vecht". Dit is de eigenaar
dige kleine rivier, aan welks
verkwikkelijk groene oevers in vroeger dagen
de rijke Amsterdamsche koopman ver
pozing zocht voor zijn handels zorgen,
en die nog in den aanvang der 19e
eeuw gezoomd was met een rand van
fraaie buitenplaatsen en landhuizen, waar
weelde en welvaart door de zacht-violette
. ruiten gluurde naar de zonnestralen,
die speelden over het fijn kabbelende
water. De schoonheid dezer Yechtsche
lust waranden is bezongen door den
achtiende-eeuwschen poëet Klaas Bruijn
in zijn Zegepralende Vechtstroom", en
Stopen daal heeft er door fraais gra
vures de glorie van bestendigd in beeld:
een roem, die nochtans bijna geheel tot
het verleden behoort, want behalve bij
Nijenrode, dat door den kunstzin van
zijn tegenwoordigen bezitter herleven
gaat, en in den zoogenaamden
Mennistenhemel" tusschen Breukelen en
Nieuwersluis, die zonder interruptie zijn oude
heerlijkheid bewaarde, zjjn op nog enkele
uitzonderingen na gelijk Zuylen,
Goudesteijn, Nichtevecht, Oudaeo, enz., de
praalvolle oude tuinen en huizen ver
vallen en gesloopt Yan sommigen bleef
nog een ruïoeus, scheef hangend koepeltje
met rijk lof- en beeldwerk. waarop
men een dier geestige, klassieke namen
leest, getuigen van het fijn vernuft
dier oude handelslieden; van het
meerendeel echter werden de geschoren
hagen en piramidevormige coniferen
geheel van den bodem weggeschoren,
en bontgevlekte runderen zoeken het
malsche gras, waar weleer fonteinen
klaterden en pauwen pronkten.
De reeks der fraaie buitens begon
reeds in de onmiddeljjke nabijheid van
Utrecht, aan den linkeroever der rivier,
tians ontsierd door een buurt van
armoedige of weinig welvarende wonin
gen en rommelige werkplaatsen. Tegen
over de Knollenbrng", die hier de bei de
Yechtoevers verbindt, mondde vroeger
een klein, snelstroomend watertje. De
Westerstroom" 1) in de Vecht uit, en
in de onmiddelijke nabijheid van deze
plek leest men op een breede poort, die
thans, de ingang is eener boerderij Zijde
Balen". Denzelfden eigenaardigen naam
vindt men boven de deur van het oude,
lage, vervallen huis, dat aan den
bouwvalligen muur met twee poorten grenst.
Dat is het eenige wat er rest van het
lustverblijf, dat weleer Utrecht's roem
was, en dat jaarlijks djor duizenden
vreemdelingen werd bezocht. De tuinen
van Zijdebalen golden voor de schoonste
van de geheel e Vechtstreek en men
maakte per trekschuit en diligence van
heinde en ver dagreizen om dit
Stichtsche Paradijs te aanschouwen, dat in
geheel ons lieve vaderland zijn gelijke
niet vond.
Den 7den Maart 1681 stichtte de heer
Jacob van Mollem hier een zijdefabriek,
die gedreven werd door de waterkracht
van den reeds genoemden Westerstroom",
en deze fabriek floreerde weldra in zulk
een mate, dat ze den ondernemer hooge
winsten opleverde en der stad Utrecht
tot roem en voordeel strekte.
In overeenstemming met zijn ver
diensten richtte de zijde-fabrikant Jacob
van Mollem zijn leven in. Hij kocht een
groote uitgestrektheid van landerijen, die
aan zijn bezitting grensden, deed er par
ken en tuinen aanleggen, bouwde zich
een ruime, luxueuse woning, die
wel-iswaar geen wonder van architectuur was,
maar welke hu met de noodige praal meu
belde, en liet aan zijn zoon en opvolger
David, een groot kapitaal en een prachtig
1) Thans geiert eenige jaren gedempt
grondbezit na, dat aldra in
waardige handen bleek te zijn
gekomen, want deze bezitter
vooral legde zich met ongeëven
aarde ambitie toe op de
verfraaing der parken, en maakte
deze tot het wonder van
oudHollandsche tuinkunst, waar
van de roep zich tot over de
grenzen verbreidde. Hij toonde
tevens groote belangstelling ook
voor andere kunsten, maakte
zqn huis en zijn hof tot een
museum van beeldhouwwerk,
schilder- en teekenkunst, deed
schenkingen aan Musaea en
openbare instellingen en was
de milde vriend van schrijvers
en dichters, die hem en zijn
stichting bezongen.
Er mag twijfel rijzen, of wij,
XXe eeuwers, een plaats als
Zijdebalen" nog met even
groote uitbundigheid zouden
bewonderen als het van Mollema
tijdgenooten deden, want deze
kunstzinnige industrieel leefde
in dat donkere midden der l Sa
eeuw, toen, gelijken tred hou
dend met de vermindering van
volkskracht, ook de kunst een
tijdperk van verval was inge
treden, waarin, evenals in alle
decadente perioden, de cultuur
van den vorm het hoogste
streven werd. Overdreven ver
zorging ran het uiterlijk leidt
tot onnatuur, en midden im
zijn tijd stond de bezitter van
Zijdebalen in wiens parken de
onberispelijk geschoren hagen
tot ongekende hoogte oprezen,
langs wiens vij vers de
pyramidevormige larixen stonden als
onberispelijkgeuniformeerde soldaten in 't gelid; die den
bezoeker leidde door berceaux en loof
hutten van onafzienbare lengte, en hen
d-ed opstaren tegen torens van lat werk
met planten begroeid. Gestileerde natuur
vond1 men hier aan alle kanten, alle
planten en hoornen waren met snoei mes
en bijl en schaar tot gebouwen en beeld
houwwerken van groen vervormd, en
aan geen takje of twijgje werd veroor
loofd de gladde evenredigheid der lijnen
en vormen te verstoren. Wie in die dagen
den plattegrond van het buitengoed Zijde
balen voor zich gezien had, zou eer ge
meend hebben een Florentijnsche moza
ekvloer te aanschouwen dan een
park. Niet iedereen is het ge
geven zich boven den smaak
van zijn tijd te plaatsen, en
David van Mollem had althans
deze verdienste, dat hij de tuin
kunst, die in zijn tijd voor de
rechte gold, tot een uiterste van
volmaaktheid en geraffineerd
heid opvoerde met een zorgen
een lust, die après tout onze
bewondering verdienen.
De prentkunstenaars van
dezen tijd hebben zich beijverd
om den beroemden hof van
Zijdebalen te vereeuwigen,
eenige platen uit Stopendaals
Vechtstroom" geven ons kijk
jes in dit Stichtsche Eden, maar
meer in bijzonderheden worden
de lanen en berceaux en fon
teinen en koepels gekiekt in een
verzameling van merkwaardige
aquarellen met Oost-Indische
inkt door den kunstschilder Jan
de Beijer, die deze prenten ver
moedelijk voor den heer Van
Mollem vervaardigde. Deze col
lectie is thans in het bezit van
den heer M. Onnes van Nyen
rode, die ze mij ter bespreking
en reproductie leende.
Bij het beschouwen dezer
platen vestigt zich de blijvende
indruk, dat Van Mollens' lust
hof van eentonigheid niet vrij
te pleiten was, hoewel deze
eenheid van lijnen toch wel
een indrukwekkend geheel ge
maakt moet hebben, dat voor
hen, wier oog- aan deze
natuurHet idyllische beetje, dit langs maren van groen den lusthof
Zijdebalen doorstroomde. Aquarel van Jan de Beijer.
Collectie M. Onnes van NyeLrode.
bouwwerken van groen, een
man van niet te miskennen
dichterlijk talent als Arnold
Hoogvliet, wiens heldendicht
Abraham de Aartsvader" nog
immer tot de monumenten van
Nederlandsche dichtkunst ge
rekend wordt, aanleiding vond
om uit meer dan zeshonderd
rollende en klaterende alexan
drijnen zijn Hofdicht
ZijdeBalen" saam te stellen, waarin
David van Mollen met een lichte
toespeling op zijn
oudtestamentischen koninklijken naam
genoot een David onzer tijden"
genoemd wordt: zeker geen be
wijs voor de werkelijke groot
heid van dezen
industrieelmaecenas, maar wel een ge
tuigenis, hoe de tijdgenooten
zij n lief hebberij voor versierings
kunst aansloegen. Van Mollem
schijnt een beminnelijk en
vriendelijk man geweest te zij n,
die aan personen van impor
tantie gaarne zijn schatten
toonde en uitlegde. Het klinkt
meer dan kluchtig den dichter
temidden zijner hooggestemde
zangen te hooren gewagen van
van Mollems beleefdheid", een
epitheton, dat hij blijkbaar onaf
scheidelijk rekende van den
heer des hofs. Reeds in het
titelgedicht spreekthij over de
milde gastvrijheid, van ware
vriendschap en beleefdheid ver
gezeld", en in den aanhef bazuint
de poëet:
vervorming gewend was, groote aantrek
kelijkheid bezat.
De Maecenas had van zijn snelstroo
mend watertje party weten te trekken
door het bouwen van een aantal fraaie
vijverkommen, waarin kleine fonteinen
een zilveren waterstraal opspoten, of
fraai gebeeldhouwde bronnetjes kleine
watervallen vormden. Voor ons zouden
deze waterwerken weinig imposant zijn
geweest, want de kracht der waterlei
dingen drijft de fonteinen thans met
oneindig meer lan de lucht in; maar
voor dien tijd waren het kunstige won
deren, die als iets zeldzaams werden
aangestaard, en waarin, evenals in de
De koepel van schelpen en zeegewassen in Zijdebalen, die de
18e eeuwsche dichters in verrukking bracht. Aquarel van
Jan de Bajjer. Collectie M. Onnes van Nyenrode.
Waar ben ik ? Zie ik nog 't ver
rukkend ververgezicht
Des gchoonen lust hof j in 't vermaaklijk
Utrechts -ilicbt?
En hoor ik nog 't geruisen der kristallijnen
Stralen,
Der watervallen van het heerlijk Zgdebalen ?
Wordt nogh mijn geest, gelijk 't mjj onlangs is
gelukt,
Door al de schoonheid en beleeftheid
wecbgerukt?
Is 't waarheit ? Zie ik nog mijn gastheer voor
mijne o o gen ?
O, neen, dan was de t ij d met mij terug gevlogen,
'k Bedrieg me, en echter wordt mijn geest het
boek vertrek
Onttogen, daar ik thans myn trage dicht luim
wek;
En zweeft, terwijl de plicht mij noopt met
nieuwe krachten,
Door Zijdebalen, op mijn dankbre
naagedachten:
Ja, dus geniet ik nog uw vriende
lijk onthaal,
En wandel met u door de vorste
lijke zaal,
Beleefde David, daar wij nimmer '
oog verzaden
In schoone bonörde en wel-voegende
sieraden."
Het huis, waarover de poëet
hier meer in 't bizonder spreekt
was een klein museum, aan
welks versiering de goede kun
stenaars van dien tijd hadden
meegewerkt. Hoogvliet aan
schouwde vertrekken.
Daar 't knnstpenseel van Hoet niet
voor den beitel zwicht
Van Van der Mant."
Vermoedelijk wordt hier be
doeld de decoratie-schilder
Gerard van Hoet (1648-1733),
want we lezen verder, dat er
sprake is van mythologische
en symbolieke wand en plafond
schilderingen. Wél mogelijk
echter is het dat ook de
bloemschilder Hendrik Jacob van
Hoet, Gerards zoon, met eenige
werken vertegenwoordigd was.
Jan van der Mast, de beeld
houwer dankt een belangrijk
gedeelte van zijn roem aan de
kunstwerken, die hij voor den
heer Van Zydebalen schiep. Niet
alleen zorgde hij voor het
prachtvolle stuukwerk, maar ook
beeldgroepen en bronfiguren
werden door zijn vaardige hand
voor van Mollems huis en hof geschapen;
ook eenige portretbusten waarvan er
zich nog enkele bevinden in de Utrechtsche
Un i versiteits-bibliotheek.
De gastheer Van Mollem was blijkbaar
een intelligent gids, en wist de bezoekers,
wie hij zijn schatten toonde, tot klim
mende verrukking te brengen door ze
voor een vernuftig crescendo van
kunstwonderen te plaatsen. Na enkele zijner
fraai gedecoreerde vertrekken te hebben
getoond, voerde hu hen naar de
Oranjeriezaal", waar een schilderij van Houeheron
hen eenigen tijd bezig hield, dan opende
hij opeens met breeden zwier de glazen
deuren en plaatste hen onder het door
zware zuilen van geaderd marmer ge
dragen bordes, waar opeens in de
omarming der fraaie, rustieke zijvleugels
van het huis, de lusthof voor hen lag
in zijn volle lengte. Over den grooten
fontein-vijver, gaf de schier onafzienbare
laan van geschoren hagen, hier en daar
verpoosd door eea fonteintje of water
valletje of prieel, een waarlijk grootschen
indruk, en wekte in den bezoeker het
verlangen om dit genot der aanschouwing
meer te preciseeren.
De beleefde David" was trouwens
gul gastheer (en misshien ook wel ijdel
bezitter) genoeg om dezen wensch voor
te komen, en weldra schreed men voort
langs de geplaveide paden, langs het
romantisch ingedijkte Westerstroom
pje", waar gezellige koepeltjes tot een
wijle rust noodden, en waar schier elk
der bogen van de geschoren haag een
nieuw doorzicht bood. Hier en overal
staken de geschoren naaldboomen, spich
tig als priemen en naalden, omhoog.
Een laan van populieren, die op een
vy ver uitliep, scheen door zijn rechte
spitse eenvormigheid uit een Nürnberger
bouwdoos opgezet. Niet minder merk
waardig was de kleine vijver, omringd
door een groot' aantal knutselwerkjes
van groen, heester t j es gesnoeid tot vlam
men en molens en pauwen, en een col
lectie boompjes, die aan de Japansche
dwergboomen herinnerden. En deze groep
van merkwaardigheden uit het plantenrjjk
werd omgord door twee loofgalerijen,
zoo grootse h van opzet, dat, om ze recht te
doen wedervaren, de naam van groenezui
len gangen,ieker niet te wij dsch gekozen is.
Voor vele bezoekers waren deze
tuinwonderen nog niet het schoonste wat ze
te aanschouwen kragen ... Ze baadden
zich eerst ten volle in 't genot als ze
den merkwaard!gen doolhof zagen, vol
beeldhouwwerk van Jacob Cressant, een
galerij van grotesque, of aan 'e gewone
leven ontleende figuren, een Utrechtsch
panopticum. Niet minder bewonderde
men de Oostersche planten, de aloés en
palmen en cactussen, in die dagen nog
een groote rariteit, maar bovenal de
kleine vijver met Oostersche en zeldzame
vogels, waaronder volgens Hoogvliet, die
niet ver schijnt geweest te zijn in de
ornithologie, de Amerikaansche fla
mingo" zich even goed thuis gevoelde
als in zijn Aegyptisch vaderland. De
brave pöaet (misschien was het een per
soonlijke voorkeur) gevoelde echter bijna
nergens zijn dichterlijke vlucht zoo hoog
stijgen als in den beroemden koepel, die
geheel van schelpen was vervaardigd.
't Prieel van schoone zeegewassen,
Dat pronkt als 't hofpaleis van Nereus in
de plassen.
Een overvloet van d'allereelste slag;
Van horens, elk geplaatst in zijnen schoonaten
dagh.
Van paerlemoeren, en van velerleie schelpen,
Die, elk om 't geestigste iets aan deze
bonpracat helpen l
Misschien was het een bizondere hulde
door Van Mollem aan de dichtkunst
gebracht, dat Hoogvliet ten slotte ook
in den moestuin genoodigd werd, waar
hem peren en aprikozen en druiven
werden toegereikt, en waar hij de meloe
nen en (grooter wónder) de Oostersche
ananassen, zag liggen stoven in de zon.
Vergezichten had men natuurlijk op
dit vlakke terrein niet, maar de hof heer
had dit trachten te verhelpen door aan
sommige lanen een kunstmatig, geschil
derd verschiet te maken. Velen zullen dit