Historisch Archief 1877-1940
Na. 1731
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
A-""£rrrv ' *.<V -*-> *
De groote vijver van Zjjdebalen met dwergboomen, loofwaranden en beeldhouwwerken. Dit was bet fraaiste gedeelte van den
Hof, tevens het midden. Aqaarel van Jan de Beg'er. Collectie M. Onnes van Nganrode.
plaatsen van geschilderde achterdoeken
in een tuin het toppunt van wansmaak
vinden... maar Hoogvliet'a pen schiet
vleugels aan, by 't vermelden van dezen
vond, dien hu, misschien nog onder den
invloed van 't gul onthaal zijns
gastheers, lichtelijk geniaal vindt, en als hij
de laagste laan ten einde is geloopen en
achter de muren de ranke transen ziet
«prijzen van de torens der Dom- en St.
Jacobs kerken, jubelt hij:
Hier zien we d'eiupaal ran Van Mol)erna
bigden hof,
Maar nergens vinden wij het eint van zgnen lof:
Die vliegt de palen van mgn maat gedicht te
boven.
Zijdebalen werd herhaaldelijk door
beroemden Mannen bezocht. Onder van
Möllen's gasten behoorde ook eenmaal
Peter de Groote. Hij kwam er voorna
melijk om de zyde fabriek in oogenschonw
ie nemen, en toonde zich daar zóó nieuws
gierig, dat hij bijna in noodlottige aan
raking k wam met een machine-rad, en 't er
slechts door tegenwoordigheid van geest
.zijns geleiders levend af bracht. Het werd
<len heer van Zydebalen echter bovenal
?door zgn stadgenooten tot een hooge
verdienste aangerekend, dat hij een man
«Is den beeldhouwer Jacob Cressant had
weten te bewegen zijn Belgisch vaderland
te verlaten en zich in 't Sticht te komen
vestigen, waar als een bizondei eerbewijs
het gilde van S t. Lucas hem zonder
meesterproef tot lid had aangenomen.
Cressant werkte bijna uitsluitend aan
?de verfraaiing van Zijdebalen, en dit
versterkt onzen indruk van de vorste
lijke luxe, die in dezen lusthof heerschte.
Er in eigen dienst kunstenaars op na te
houden, ia immers als een schaduw van
BOHiioTerriest.
In den jongstverloopen winter genoot ik
het voorrecht van H«go Verliest te hooren
«preken voor de Jonge Dames-Vereeniging
De Egelantier". Kort te voren had ik De
Vlaschaard", den praehtigen roman van Stgn
Streuvels gelezen; prachtig uit het oogpunt
van levendige natnnrschildering, van de ver
schillende perioden, die de vla?bouw in Vlaan
deren doorloopt, de reiniging van onkruid,de
gedeeltelijke vernieling som» door een.
plot«eling invallend onWeder, dat schitterend
beschreven wordt en, aan den anderen kant,
?de bigde oogst, onder het gejubel van het
land volk inden vollen zomer ingezameld.Maar
prachtiger nog nit het oogpunt »an zieleont
leding en karakterteekening, waar het conflict
beschreven wordt tnsschem een stgf koppigen
Vlaamichen boer, die als een tiran regeert
?over zijn geiin en zg'n omgeving, en zijn
zoon die, van kind tot knaap en van knaap
tot jongeling opgewassen, het juk van zg'ns
vaders dwingelandij begint af te schudden,
tot hg' door een knodsslag van zgn vader
doodelgk getroffen wordt.
Geheel onder den indrnk van dit voortreffe
lijk boek, waarom ik de lectuur aan iedereen
kan aanbevelen,vernam ik dat pastoor Verrieet
daarover spreken zou.Niet zondereenige moeite
verkreeg ik toegang te midden der damessc hare.
?Zoo zag en hoorde ik den nitnemenden cansenr,
nu heen en weer wandelend, dan zich in een
leuningstoel neerzettend, nu fluisterend, dan
luide en krachtig sprekend, maar altijd vol
geest en leven handelend orer zgn stok
paard je.de Vlaamsche beweging in 't algemeen
en zgn vriend Stgn Streuvels in 't bijzonder.
Toen ik in de pauze met hem kennis maakte,
animeerde h g mg om hem eens te komen
opzoeken in zg'n woonplaats Ingoyghem. Hier
t« Gent vertoevende kon ik den lust niet
weerstaan om aan die uitnoodiging te vol
doen. Op een mooien Augustusmorgen spoorde
ik net mgn dochter naar het statien Vichte
?en wandelden wjj van daar door de uitge
strekte korenvelden en over de zacht glooiende
heuvelen van West-Vlaanderen naar
Ingoy?chwn. Na een eenvoudig koffij-noenmaal in
«en zindelgken herberg klopten wg aan
de ruime woning yan den pastoor te midden
van een vriendelyken tuin gelegen. Na een
wgle wachtens in een smaakvol voorvertrek
Je wam de pastoor ons daar vriendelijk te
gemoet en bracht ons in zgn woonkamers.
Hoe vormden deze een klein museum van
literarische herinneringen! Daar pr ijkte op
?een voetstuk de bronzen buste van Gnido
Gezelle; daar werd zgn doodenmasker, waarop
" sterk sprekende trekken scherp
nitkwakoninklijke weelde, en dat de voortref
felijke David van Mollem zich daartoe
materieel bevoegd rekende, is wél een
bewijs hoezeer zijn zaak bloeide.
Deze bloeitijd duurde ook nog na 't
einde zijns levens voort, want zijn klein
dochter, die met Antony Sijdervelt
huwde, dreef nog in volkomen wel
stand de beroemde zijdeweverij, toen zij
weduwe was, en vierde den 7den Maart
1781 het honderdjarig feest der fabriek.
Er waren toen nog 70 werklieden, die
op een kostelijk maal en een geschenk
onthaald werden. De mannen kregen een
paar zilveren schoengespen, de vrouwen
een zilveren beugel".
Dit schijnt nochtans het begin van het
einde geweest te zijn.
Vermoedelijk heeft de fabriek niet den
energieken eigenaar gevonden, die haar
op de hoogte van den tijd kon brengen
en tot nieuwen bloei brengen. De
handel verliep, de lusthof verflensde en
verwilderde, en toen de laatste eigenares
overleden was, besloten de erfgenamen
dit wonder van Utrecht (dat reeds sedert
geruimen tijd een weinig ontwonderd
'Was) te slopen en onder den hamer te
brengen.
Da openbare verkoop geschiedde
dus in Januari 1819, en het was
reeds een droevige ruine, die onder
sloopershanden vallen ging. Maar nog
in zeer grooten getale waren er
de beroemde schilderingen en vazen en
beelden aanwezig, en geheel de stad
trok de oude heiligdommen van David
van Mollem binnen, om nog een
maal het beroemde gebouw en den be
roemden tuin te zien, en zich zoo mogelijk,
maar vooral niet tegen te hoogen prijs, een
aandenken ta verwerven.
iiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiMiiiimiMiiiiiiiMiMMiniiiiiiiiMHMMimmmiiMitiiii
men ons vertoord. Willems, de vader der
Vlaamsche beweging, Rodenbach en anderen
gingen aan onze oogen voorbij. »Jft, de Vlaam
sche beweging groeit, zjj groen bij den dag",
zei Verliest, zg wint veld onder de studen
ten der seminariën. Een jaar of tien geleden
was er geen sprake van Vlaamsen in een
meisjeskostschool te Ecloo en nn hield ik
er onlangs, op uitnoodiging een voordracht
ia 't Vlaamsen." En gg hebt ook tot
den koning in uw geliefd Vlaamsch gespro
ken", zei ik Ja, dat was een merkwaardig
geval. Toen ik daartoe werd uitgenoodigd,
zat ik er mee verlegen, ik voelde me niet den
man om tot den koning te spreken. Maar 't
moest gebeuren. Hoe zou ik de Majesteiten
noemen: Sire? Madame? Neen, ik zei maar
koning en koningin en sprak een kort een
voudig woord. En de koning zei eerst: Eer
waarde heer pastoor, ik dank u voor u w
voordracht." Maar toen hg later nog eens
naar mg toe kwam zei hg eenvoudig: Pastoor,
is Stjjn Strenvels niet hier?'' Ea op mgn
ontkennend antwoord: dat spgt me, zeg hem
toch dat ik zooveel houd van zjjnmooie boeken."
Of hg over den vooruitgang der Vlaamsche
beweging niet al te optimistisch denkt
ik zon 't niet durven ontkennen. In't geheel
is hg een idealist van top tot teen; dwepend
met zgn rustig dorpje en zgn eenvoudig
landvolk. In de stad" zei hg, kennen de
menschen het enderscheid niet tusschen ge
zond verstand en geleerdheid. Als ik een van
mgn flinke boeren tegenkom, sta ik verbaasd
over zgn klaren kop, zgn helder verstand,
zgn gezonde taal. fan," zeg ik tot hem, je
zgt zeker niet geleerd". Neen, o neen,
heer pastoor" zoo antwoordt hg en hij is er
niet minder om.
Maar wg meesten met onzen gastheer het
veld in; eerit langs de woning van Stgn
Streuvels die, helaas, niet thuis was. Entoen
ging het over de heuvelenreeks die de Schelde
en de Leye van elkaar scheidt, door onaf
zienbare velden waarop zware tarwe, be
vallig wiegelende haver, welige klaver en
forsche suikerbieten groeiden of tot schoven
werden opgetast en telkens stond onze pastoor
stil met uitgestrekte armen ons toeroepend:
is 't niet schoon, is 't niet schoon?" Zoo
wandelden wq* naar Tieghem dat hg in het
hoofdstuk Die Dry" van zgn aardig boekje
Op Wandel" zoo aanschouwelijk beschreven
heeft. Die Dry, dat zgn dry wandelingen. De
eerste is een wandeling naar Tieghem. De
tweede is ook eene wandeling naar Tieghem.
En de derde is nog eene wandeling naar
Tieghem."
Genoeg; wat mg in dezen man aantrekt
is zgn gezonde, natuurlijke
menscheiykIn de volgende dagen werd Utrecht
overstroomd met beelden van Cressant
en Van der Mast, met prachtige gebeeld
houwde vazen en consoles; en in menig
klein burgertuintje ontmoette men
bronnimfen en boschgoden en
bazuinengeltjes, die in dagen van weelde dezer
schoonste aller schoone lustplaatsen aan
den Yecht tot een sieraad strekten.
Yoor een appel en een ei werden deze
kunstwerken geveild, en heinde en
ver verspreid. Yele zijn wellicht reeds
tot stof en pulver vergaan en slechts
zeer enkele kwamen in een museum of
openbaar gebouw terecht, waar ze tegen
volkomen ondergang beveiligd werden.
Da tuinen werden met den bodem gelijk
gemaakt; het huis voor* schuur en berg
plaatsen ingericht, en voor het grootste
gedeelte afgebroken, en bezwaarlijk valt
het te gelooven, dat op de plaats, waar
zich nu de kleine, armelijke hoeve Zijde
balen" bevindt, eenmaal de weelde hoogtij
vierde... Het einde was de dood.
ZDO zal bg 't nageslacht dit maghtigh utrecht
..." ,_, roemen
Op zgn Van Mollem l" ?'-«- ?? *
zong Hoogvliet. En zelfs dit is niet
geschied, want duizenden Utrechtenaars
kennen zelfs den naam niet van dezen
groot-industrieel uit oude dagen, en in
geen enkel biographisch woordenboek
vond ik hem vermeld. Hij is goed en
wel vergeten, gelijk het eenmaal zijn
dichter zijn zal en ik, die hem hier her
dacht. Zoo gaat de glorie der wereld
voorbij!
J. D. C. VAN DOKKUM.
iiMimiiiiiiiimi
beid. Galg'k hg de Vlaamsche beweging
idealiseert, zoo zal hg 't ook zgn werk aU
geestelijke doen. Ia al de symbolen en cere
moniën zgner kerk zoekt en vindt hg, denk
ik, zuiver menschelgke gedachten en daarom
is 't hem te doen. Zoo kunnen predikers en
zielzorgers van hemelsbread niteenloopende
lichting elkaar ontmoeten op zuiver
menschelgken bodem en zich vereenigen in de
leus: ik ben een men se h en acht niets
menschelgks van mg vreemd".
Gent, Aug. '10. P. H. HUQENHOLTZ Jr.
Ernssel.
n
A. Wilt ge volgen wat ik schrijven zal?
Het is een arabesk die ik u trek, een
dartele, onverwachte lijn, die overal langs
zal gaan en sommige dingen zal omgrenzen,
sommige zal begrenzen. Het is geen causerie,
en het is geen betoog dat ik a schrjj re ; het
is een laissez-aller, maar niet een laissez-passer.
Het is niet de groote Arabesk die ik in ieder
werk van waarde vind, den rnggestreng waar
op het werk staat, en die, geen cirkel, geen
ellips en geen andere kromme, mild tot zich
zelf weerkeert en d'eeuwigheid symboliseert.
Het artikel zal niet over de tentoonstelling
van kunstwerken zgn wellicht, maar wellicht
over het Kunstwerk. Het zal allerlei bevatten
wat iedereen allang weet .en wat ik trotsch
ben n te leeren. Ge zult het vergeten, zooals
de kunstenaar de natuur vergeet om zich
zelf te vinden. Ge zult het n niet meer
herinneren, zooals ik het zelf soms niet meer
herdacht maar wie denkt altijd aan zgn
adem, die, schoon en volbriesckend uit hem
slaat, en wie denkt, die aan zee woont, al tg d
aan het wentelend getg, stille ebbe, en ranken
vloed? Misschien zal ik opnieuw u schrijven
over dien visch met de gouden schubbe en
het meer dan edel bruin, die koel zich keerde,
en edel zich afwendde. Misschien zal wat
van den avond in de woorden komen dien
ik nn achter de ruiten weet te staan en te
golven, en die om zeven popels rillend leeft.
Misschien komt de roos van de duinstreek
er niet in, en niet een oud stuk wier, dat,
rot, op de kant liggend, blinkt, maar van
alle wezen mocht ik er wat in wezen. . . .
Want wat it etn kunstwerk f Een eenzaamheid.
Het wendt zich af als die visch van het
Tgdelgke. Het heeft een gouden schub die
fonkelt achter in het stille water. Het leeft
in diepe gronden, en stil, in stil slib, als een
paling leeft. Het is een mirakel van groei.
Het leeft als het jrag van de paling in een
wijde see, en lang is er een afsonderlgke
naam geweest voor dat jong. En is het
na gedefinieerd of was het vroeger bekend
en zgn de definities vergeten, en nn eerst
weer hervonden? Eerder dit laatste. Want
is het kunstwerk de natuur? Het
kuastwerk is natuurlijk, zooals de tormentil
dat is om den vijver vel waterrezen en val
humus op den bodem, en vol schrijvend
watergedierte, dat als op waterkralen loopt.
Het kunstwerk moet als noodzakelijkheid
aandoen zooals voor ons de boom nood
zakelijkheid bezit, en zooals voor ons de
starren figuren in noodzakelijkheid en naar
noodzakelijkheid hangen in de heoge blauwe
lucht. Ik weet dat ge allen dat al lang weet.
Uw knnstkoopers, die athleten in
deaestheletika, hebben u dit geleerd, of u dit uit het
hoofd gepraat al« ballait. Er is maar een
schoonheid: koop het werk dat zg n voor
zetten. Ik weet dat ge dit alles al lang weet,
en dat veel rondreizende tentoonstellingen
met bun doffe bloemen van schilderkunst,
n dit alles zouden doen vergeten. En ik weet,
dat ge, want ik vergiste me met wat bier
boven of hiernaast of hieronder staat (wie
beheerscht den stand der kolommen in de
Groene zoozeer dat hy het nader deflnieere
naar de plaats?) ik weet dat n dit alles on
verschillig is geworden, en dat ge liever
Inistert naar lam-lendig gelenter, dan n even
in te spannen om klarer abstracties wille.
Want een echilderg is immers een brok
natuur". Ieder uwer kritici zal het n
verzeekren met de hand gestrekt naar het aller
modernste, of hg zal n verbgstren met een
herkauwde philosophie van ongeletterden.
Schilderen is natuur-nabootsing en daarom
is er een kunstphotographie. Er zijn docenten
die er van leven en die met hand en tand
dit zullen verdedigen. Hoe wisten zg ook
beter? De schilders gedragen zich als zooda
nige natnnrphotographen zooveel mogelijk,
en ze hebben de kleur mee die andere
photo-makers nog zoeken. De schilders van bet
willekeurige Brok", de Brokkelaars", de
Verbrokkelaars" de ontkenners van de
Arabeske, hebben dit op hnn geweten, dat er
binnenkort geen professors meer zullen zijn
in de technische methode der photographie,
maar in de kunstphotographie. Maar ik zou
u een dartele lijn trekken en ik dacht n, die
niet gaarne wat u voorgedragen wordt, ge
condenseerd geniet, een luchtige versiering
te vertoonen, speelach als een
Taoagrabeeldje, een pop nit Tanagra, en niets eraan
en erin van het stijgen der Demonen, dat
deunt in sommig werk van Bodin; dat deze
onnatuurlijke des Ombres" noemde. Ik zie
n zitten, met uw banden in het haar uwer
Aesthetica: des Ombres, schaduwen. Ge kent
maar een soort schaduwen: ze spelen"langs
den wand. Het zgn de typische burgerlijke
Hollandsche schaduwen, en ze lijken op uw
rechtvaardigen grootvader, en n «r Tante is
niet vreemd aan ze. Maar des Ombres" van
Rodin ? Wat is dat? Die boven op poorten van
de Helle staan, en die hebben, hoezeer en
iourdine" een ternelfrémissement" dat
Anatole France in ze vond, in ieder kunstwerk
vond. Ga zegt: Rodin is een d waas en Michel
angelo is overdreven. Een dwaas heefc ge
schreven van den Italiaanschen beeldhouwer:
jede Wendung, j ede Biegung des gelenkes
bat eine heimliche Gewalt, en op een andere
plaats: was er bildet ist getrankt mit
Bitterkeit?" Ea ge hebt gelgk het is onzin.
Ge begrijpt het. Het is onzin. Michel
Agniolo dacht in ntahten, en ge denkt in gezond
verstand. Gg hebt gelgk. Ik kan u niet eens
meer haten, ik kan u niet eens meer ver
achten. Ik heb vrienden die ook zoo zgn als
gg. Wie luistert er nog? Iedereen weet alles.
Iedereen weet hoeveel kan petrolenn de ziel
per week gebruikt, en iedereen weet dat in
een geregelde huishouding geen pond peper
per week gebruikt wordt? De tgd heeft voor
sommigen alles verklaard. En toch, mijne
vrienden en gewaardeerde verwanten zonder
phantasie, mgn voorstanders der
wiskundenit de-tweede- hand en niet geniale gekken
die de lijnen niet vlijmscherp ziet schieten
vanaf bleek blauwe polen waar het intellect
culmineert, er is nog vreemd ruischen aan de
kim. Er zijn nog rozen die n iet-gedetermi
neerd zgn. Er zgn nog gestalten verzinbaar
die harmonischer levend dan Van Gogh toch
dezelfde dracht hebben van werkelijke waarde.
Rodin ruiacht soms van dat roepen; da
Vinci rmiecht er van, en Miehelagniolo (lie
hem verweet dat hij niet gieten kon) druischt
en raischt er van. Want het is verwarrend
voor u die alles weet: ook leerdet dat da
Vinci groot is, of allerinnigst; zwoelst, fijn,
en dat Michel angelo de Barok voorbereidde
omdat hg tot het uitersten ging; het is ver
warren d, maar dezetwee voortreffelg'ke geesten;
Teedre God, en Diepste gekwelde, die langt
andre wegen gingen naar dezelfde stad (schoon
heid heet haar nu versleten naam) zg hadden
moeilijkheden met elkaar wanneer ze mal
kander zagen. Zooals gg en uw verwanten,
die naar een zelfde erfenis talen. Misschien
taalden zg ook naar een Erfenis. De uwe is
met een kleine letter, de mgne wel een groote.
Beiden voelden de grootste Boem van Itali
(ran dat Italië, vol geleerde vrouwen, felle
vors'en, stoute pausen en dichtende
courtiaanen) zich aan het Igf gewassen, en de Ge
kwelde moest hoonen van uit zgn Bitterheid,
niet van nit zgn vreugde. (Set is merk-waardig
hoe gemakkelijk Majtukulen uit de pen met
inkt komen wanneer ik over deze schrijf...)
Dd Gekwelde moest hoonen endeFgne, met
de rosakleurige mantel, die over de Gioconda
nog dacht, moest blozen en verder gaan....
Maar 'es O m bres", de schaduwen van Rodin
wat is dat ? Ik vergat het u te verklaren.
Neen, ik geef het op. Ik zal n de dolheid
van dien avond vlinder om de lamp verkla
ren, dien* bijna op mgn woorden gaat zitten,
zoo ge dit wilt, en ik kan u ook verklaren
waarom ge uw tandendokter groet (er staan"
nog twee geplom beerde kiezen), maar wat
deze schaduwen beduiden die nog schaduwen
werpen kunnen (fan de tweede orde) ik
kan het niet. Alles wat van de tweede orde
is gaat boven uw bevatting en n zijn natuur
lijk de Brokkelaars" de Verbrokkelaars, en
misschien bg een poëtisch nabroodje de
stadsgezichten vaneen Amsterdamsen schilder,
bereikt met stgve, Amsterdamsche Armen,
of Straatsbnrger huizen met Straatsbnrger
kippen. Want ge zgt poëtisch; ge hebt
uw natte uren" van i.an den stillen vliet"
en ge zgt weemoedig zooals zwa^e, magen
dat kweeken.... Maar mgn Arabesk? langs
schaduwen gaat ze en ze zon gain langs
Realiteit l Adoremns. De Realiteit houdt ons
gevangen; niet van Looy, die op iedren hoek
in den schoenen windtocht van het
werkelgkon werkelgke staat, maar vele n ver courantiers
die tevens novelliaten z$n, «n velen uwer
novellisten, die uwe conrantiers zijn. De
Realiteit l Adoremu*.... Maar een andere.
Want ik verschil van a en van «we meeningen.
Meen niet dat ik de sterkste ben; gg zgt
het. GS zijt als de korrels der «eeetranden,
maar als deffe korrels. Ge weerkaatst de ion
der werkelijke werkel|kheid niet. Gj] z$t de
menigte, de sterkste, hoewel de tauris narra t
arator" g« niet bewaarheidt. Een boer «al
over zijn ossen spreken en de oekonoom
over een potstal, maar gg zult niet spreken
over den Schemer en over Schaduwen die
schaduwen werpen. Ja, over Schemer! In
ieder kunstwerk schuilt fchemer. Over ieder
kunstwerk, zelfs over dat met de klaarste
basementen hangt even een verteedering, die
de «pitsen der kleuren stomp maakt, en de
knakken der scherp-bochtige Ignen toch bot.
Ik weet dat ge dien niet ziet. Ge ziet niet
hoe het contrast rg'k maakt en ge hoordet
nooit de Psalm yan d»n Nacht, de grootste
Hymne. En ik herbaal het voor en tegen
uw trotsche ooren: Ge hebt gelgk. Het gelgk
hebben is een qnaestie van getal. De Tweede
Kamer bestaat nergens anders om dan om
deze waarheid te betoogen, en altijd meer
en scherper dringt zich dit als waarheid
naar voren: 3 is al t g'd meer dan 2, mits niet
bedeelde personen en met bepaalde lichaams
eigenschappen. De heel» tgd is een wenden
daar heen. De Felle Hoogmoed moet gecas
treerd, en der Uitbundigheid wordt de
progenitunr ontnomen. Het geestelijk 2 kinderstelsel
heerscht. De menigte marcheert aan, en niet de
Brandend-geteekenden. En de menigte doodt
de verwondering. In twee dagen is ze niet meer
verrukt over biplan en monoplanen. En toch,
mgn overmaehtige Tegenstanders, die ik niet
dan met luchte denking in uw dwaas getal kan
tellen, ook de Verwondering is een deel tevens
van het kunstwerk. De kunttenaar it de
tteedtVtrwtnderde; die vol verwondering voort
durend zgn eigen zelf vindt in wat om onge
schikt staat in de overvloeiende natnnr. En
nit deze natuur moet hg van uit
vergankeIgks eeuwiga maken. Hg moet stof nemea
en moet maken". En de stof die hg neemt
kan hg dragen en op zetten op verschillende
plaatsen; ook op zgn paneel, ook op zgn
doek. En hoe verschillend kan het werk
worden! Soms een schets, zooals ze dat noe
men : een vrouw, wier lippen uit het duistere
blinken, en wier neus zich welft, en wier
oogen zinnelijk en leed-vol ver van eikan
deren staan. En het wolkt, dit werk ?
Waarvan? Waar-van wolkt het? Gg zegt:
het is niet». Ge hebt gelgk. Het is niets.
En ik, de minderheid, zeg hardnekkig toch:
het is iets. Het duister zwelt van ruischen.
Het is dat ruischen aan de kim dat ge niet
kent, en omdat ge niet kent, ontkent zgn
werkelijkheid. Maar de schoonheid is klein
als het mosterdzaad, maar zal worden tot
een grooten Boom. Want dit is het eigen
aardige: er kan iets naast groeien dat ge
niet merkt voordat het een bouw of een boom
is. Misschien komen dan uw athleten, de
geschetsten, en beginnen te speculeeren, en
te jongleeren, er mee, want ze luisteren met
winstzieke oogen, naar wien ze vermoeden
dat het weet. En de menigte die slechts een
menigte gelooft geloofr. En de prijzen
rennen omhoog. De doode schilders worden
nauwkeurig gevisiteerd en zelfs onechte
van Gogh'd worden millioenen waard in
Australië. Een schapekoning schaft er zich
veertig aan, en een Igst ware voldoende ge
weest om Vincent vroolg'k gemaakt te hebben
voordat hy naar Arles ging...
Over schaduwen gleed mgn Arabesk, langs
verwondering en schemer, nu zon ze nog
achter den bouw kunnen gigden, om het
karakter" zich slingeren en den volledigen
kunstenaar als een druiverank of een rank
van wikke kunnen omranken; ze zon als een
winde over een doornenhaag kunnen hangen,
als een hand nit een mouw met kant kunnen
glg'den, maar ze werkte nu naar de tentoon
stelling te Brussel, die niet brandt maar
vuurt of zoo ze niet vuurt in schoonheid,
toch in sommig zeventiend'eeuwsch Echilderij
zich afwendt van het tijdelijke, zooals de al
veel malen geprezen karper nit Gallicië, een
land van roemruchte visschen die in veel
omgroeide hoeken rustig leven
B. Niet naar de zeventiende eenwsche ten
toonstelling draaie zich mijn op- en
neerdraaiende, zwierig golvende of plotseling
schokkende lijn, maar naar de tentoonstelling
van moderne kunstwerken (geen uitgave over
tegenwoordig werk, maar de werken zelf.)
En zooals een Karper uit Gilliciëin Gallicië,
zoo voel ik mg hier thuis, hoewel ik niet
voor allen te spreken ben, die hier hunne
stem en stemmingen verheffen. In vrij vol
doende stilte. Want deze tentoonstelling is
ver weg van de andere en huist in het
Cinquantenaire. En ik voel mg hier sterker
dan de menigte, die ik niet eens minacht.
Ik ben hier ook thuis. M(jn oogen zien uit,
mgn ooren luisteren, ik balanceer mee met
het balanceeren in de kunstwerken, en tuitelig
val ik om met het tuitelige. Mgn psychologie
heb ik uit een uitstalkast meegenomen en
als met een stok een
petroleumbronnenontdekker, zoo zoek ik met baar naar schaduw,
schemer, bouw en verwondering. En ik heb
hier tgd en loisir. Ik heb hier de ruimte
om te tasten, wat ik altijd won tasten. Mgn
Arabesk volg ik. Van zaal tot zaal. Er zijn
veel zalen, en veel meer dan noodig zgn.
Alle condensatie is gemist. Belgiëalleen Igkt
schilders te produceeren zooals ze bg
Rijnsater wonde Camenbert pi oduceeren ... Mis
schien zgn er minder kazen nog... Maar ik
heb het niet over Belgiëalleen, hoewel dit
uitbundig is van drukte als zgn gulle prater?.
Is er in ieder land niet te veel? Maar ook
dit won ik nn niet behandelen; noch teeder
me laten verleiden door mijn zwierige lijn
die me leidt naar Holland'* kunst. Ik mocht
beginnen, ik die nooit meer met Arabesken
wil verkeeren en liever thuis wil blijven bg
mgn gemberpot-lamp, ik wou beginnen met
algemeene eigenschappen nog eens te toetsen,
nog eens te bepalen en dan daarin u, Menigte,
en uw opinies negeeren.
PLASSCHABBT.
(JiUeOnileDoos,
EEN SCnOOLMEESTEESBEHOBMINQ IN 1776.
In den benoemings-brief van een dorps
schoolmeester nit het jaar 1776 worden den
nieuwbenoemde de volgende voorwaarden
gesteld:
lo. dat hg in het zoomerhalfjaar driemaal,
en in het winterhalfjaar tweemaal's daags