Historisch Archief 1877-1940
IT32
DE AMSTERDAMMER
. 1010
WEEKBLAD VOOE NEDEKLAND
Btt muur torat een bijvoegsel.
. L. w J_i±iSS3ICTC3-.
uitgeven: V AH HOLXEMA ft WARENDORP, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt venekerd overeenkoauitig de wet van 38 Juni 1881 (SUuttMad No. 124).
t* 3 maanden f 1.50, fir. p. post f 1.65
p« jaar, bjj vooruitbetaling . mail . 10.
Nummert aan de Kiosken Terkrijfbaar 0.121/.
Zondag 4 September.
Advertentièn Tan 1?5 regels f 1.X5, elke regel meer. .
Advertentièn op de finantieele- m kunstpagina per regel
Reclames per regel
f OA
. 030
.0.40
INHOUD:
TAN VERRE EN TAN NABIJ: Het
Eneland." Kroniek De wijziging der
Ziektarwet, door A. Doparc. De positie der
beroepeofficieren, door H. Everwgn. De
Ber^jnsche politie, door X.
FEUILXJSSOK: Dichterlijke vrijheden, door Willem
Joint. KUNST EN LETTEREN:
Vaderteadeche Historie, II, door prof. dr. L. Knap
pert. Ou ie Vlaamsche Stedan, door P. H.
fiagenholts Jr. De Vlaamsche Beweginp,
doordr.J.AleidaNüland. VROUWEN
RUVUEK: Vroawenberoepen en
Vronwenbe?chennin?, door P. ALLERLEI, door
AlleUIT DE NATUUR, door E. Heimans
Antwerpsche Poef jenellen te B aricam,
af b., door Van den Eeckhont. Het
Openlncht-tooneel, door- J. H. Rössing.
9raMe). Opmerkingen, III, door PJasschaert.
Ororbeidabemoeiing voor 250 jaren; door 8.
Karakter en handschrift, II, door 8. J. Kerk.
hof. WETENSCHAPPELIJKE VARIA:
Wetenschap en ornamentiek, met af b., door
ir. P. van Olst. - SCHETSJES: Uit kleine
vegeeringgkringen, door Johan Wesselink.
WNANCIEELE EN OECONOMI8CHE
KRO3UEK, door V. d. M. en V. d. 8. Een
improvi«atie, door v. D. INGEZONDEN.
D «RUBRIEK. SCHAAKSPEL.
ADHet Rusland."
In den laataten tijd hebben sommige
?winkeliers, om de voldoening van achter
stallige rekeningen te forceeren, hun raad
gezocht bij De Roode Pet.
Voor de deur van tot betalen onwillige
{ofonbekwame ?) schuldenaars posteeren
zij ean man met een pet van het fraaiste
koraalrood. De man zegt niets. Hij staat
daar als een' levend teeken. HU staat
daar voor zooveel centen het uur om den
ppot der buren op 't hoofd der slechte
betalers en van hun huisgenooten samen
te trekken. HU wordt natuuilijk alleen
gebezigd voor de kleine schuldenaars,
want de groote duift men niet aan.
Hier en daar in de pers heeft men deze
methode van inning veroordeeld. Het is
inderdaad een soort crediet-lynch: een
eigen-rechtdoening, die tot de
schromeIjjkflte gevolgen (systematische geld
afpersing b v.) leiden kan, eer men er erg
in heeft. Slechts het volstrekt gemis aan
andere verweermiddelen kan het gebruik
ran zulke, zoo niet geheel rechtvaardigen,
tccb billijken.
Volstrekt gemis aan verweermiddelen
tegen de slechte praktijken van zijn
burgers heeft natuurlijk nooit het open
bare gezag.
En nu leze men het volgende, dat wij
in zijn geheel overnemen uit het
Algemeen Handelsblad:
Een sigarenwinkelier op het Rusland
' te Amsterdam, zekere Q-, die bij de
politie onder anderen bekend staat als
k wartjesvinder, verliet gisterenmorgen
omstreeks negen uur zjjn woning, ver
moedelijk om een onschuldig fietstochtje
te gaan doen. HU sprong op zijn rywiel
en reed in de richting van den
Kloyeniersburgwal, toen hu daar plotseling
een politieagent met een fiets zag staan,
die blijkbaar de wacht hield. De kwar
tjes vinder" wilde daarop omkeeren en
naar den Achterburgwal rijden, maar
bemerkte toen dat hij door een tweeden
fietsagent werd vervolgd, die op den
Achterburgwal op post had gestaan.
Q. koos daarop de wijste partij en ging
naar huis terug, maar meende toch eerst
even zijn hart in alles behalve zachte
termen tegen de politiebeambten te
moeten luchten, die zijn uitstapje" be
dorven hadden. Daardoor maakte hij
er z\jn zaak echter niet beter op, want
de twee agenten arresteerden hem we
gens beleediging van een ambtenaar
in functie. Gemakkelijk ging die arres
tatie nu juist niet, want de kwart j
asvinder klemde zich aan den deurpost
van zijn woning vast en werd bovendien
vastgehouden door zijn vrouw en zijn
. knecht. Ten slotte ging hij mee, maar
niet dan nadat hij door zijn verzet n
zyner vingers bloedend verwond had.
De agenten brachten hun arrestant
over naar het politiebureau aan den
Singel en kozen op weg daarheen de
Doelenstraat, om den in de verschil
lende hotels in die straat gelogeerden
vreemdelingen gelegenheid te geven
den kwartjesvinder te aanschouwen.
Deze ried vermoedelijk de bedoeling
der agenten en trachtte het hoofd af
te wenden, wat hem evenwel door n
der beambten belet werd.
Op het bureau-Singel werd
procesverbaal tegen den k wart j es vinder op
gemaakt. Deze ging daarop naar huig
terug, weder door de twee
agentenwielrijders gevolgd. Even later verliet
bij zijn woning weer, maar nu verge
zeld van zijn vrouw en twee dochtertjes.
Het doel van de wandeling ook nu
natuurlijk onder escorte" - bleek te
zijn... het Paleis van Justitie op de
Prinsengracht. Daar deed de kwartjes
vinder zijn beklag büeen der substi
tuut-officieren van justitie en onderwijl
toefden de agenten-wielrüders in de
wachtkamer van het parket.
Met vrouw en kroost verliet de achter
volgde sigarenwinkelier het Paleis van
justitie weer, op den voet gevolgd dóór
de agenten, hun rijwiel aan de band.
En in wandeltempo ging het toen
door de Leidschestraat naar de Kal ver
straat en vervolgens over den
Nieuwendijk, door de Oadebrugsteeg,
Warmoesstraat en Nes terug naar het Rusland.
Aanvankelijk wandelde de kwartjes
vinder zwijgend voort, maar in het
centrum der stad gekomen, begon hij
te protesteeren. Aan wie het hooren
wilde, vertelde hu, dat n der agenten
hem en zijn vrouw mishandeld had.
Een enkele maal bleef hij staan, maar
dan klonk dra het bevel van een der
agenten van het escorte om zich uit
de volksverzameling te verwijderen" of
werd hem gelast... geen toespraken op
den openbaren weg te houden.
't Spreekt vanzelf, dat deze zonder
linge stoet, bestaande uit man, vrouw
en twee kleine meisjes en gevolgd door
twee agenten in uniform, elk met een
rijwiel aan de hand, zeer veel bekijks
had. Een dichte drom nieuwsgierigen
trok voortdurend mee. Men vroeg elkaar
wat er aan de hand was: een kwartjes
vinder'' was dan 't antwoord en dan
nam men den vervolgde eens goed op.
Op den Nieuwendijk werden de
agenten-wielrijders door gewone agenten
in uniform afgelost, waarvan er n
naast, n achter den kwartjesvinder
ging loopen.
Toen de stoet op het Rusland terug
keerde, werd in den sigarenwinkel bet
fordijn opgetrokken, de
kwartjssviner" trachtte nog even het publiek toe
te spreken, maar verdween binnenshuis
na de aanmaning van een der agenten
om geen propaganda" te maken l"
Dit is dus een geschiedenis van 't
Rusland, die eigenlijk een geschiedenis
in Rusland kon wezen.
"Wapt, nietwaar, Nederlander,
vrijgevochtene, burger met niets boven u dan de
wet die allen-bindt, hier ziet ge een staaltje
van meest Tolmaakte willekeur van
D9venaf: Russisch, zij het niet in den
iets ruweren vorm van ginds, dan toch
geheel in beginsel Russisch, waarbij
als gemoedelijke getuigen te pas komen:
substituut-officier van justitie, politie
autoriteiten en -beambten, alsmede half
Amsterdam!
Daar is dus een man, waarvan de
politie of weet of vermoedt, dat hij een
k wart j es vinder is. Vermoedt zij het, dan
is het mogelijk, dat de man geen
kwartjesvinder is, en dan kan ieder, die niet door
relaties en dergelijke in deze gedekt"
is, de lieve kans loopen op een goeden
morgen expresselijk te kijk te worden
gesteld als oplichter, door de openbare
macht! Weten doet de politie het, als
de man eenige keeren door den rechter
wegens oplichting werd veroordeeld. Is
dit het geval (het is hier het waar
schijnlijke), dan vraagt men zich af, of
de rechter in het vonnis kan hebben
bepaald, dat de veroordeelde na zijn
straftijd, bij wijze van tweede straf, ge
durig door de politie in volksoploopen
zou worden betrokken en in de hotel
straten, desnoods met geweld, zou worden
vertoond aan de gasten. De wet kent
echter dergelijke voortgezette straffen niet.
Hoe moeten de vreemdelingen, die van
ons land hebben gehoord als van een
land van burger vrij heden, wel opzien,
wanneer ze door kellner of hotalhouder
worden ingelicht over de beteekenis van
zulk een optocht door hun straat: als ze
vernemen, dat men bij voorkeur door de
hotelstraten de ooit wegens oplichting
veroordeelden en de daarvan verdachten
pleegt te voeren, en er voor zorgt, dat
de gasten" hun gezicht kunnen zien!
Deze vreemdelingen zullen vragen,
waarom men dan maar niet, eenvoudiger,
de kaak op den Dam herstelt?
Want zeg niet, dat het hier een fout
geldt van een paar politie-beambten. Deze
beambten bleven in de lijn, hun door
hun superieuren aangegeven: handelen
met een verdacht persoon als met een
rechtelopze, een paria, een ding.
Het is een fraai gezicht de politie
eigen-rechter te zien spelen, alsof ze
aan ons, die het niet wisten, zeggen wil:
de justitie kan het niet alleen af. En
leerzaam dien toon van pleizierige instem
ming te ontwaren, waarmee een groot
dagblad zulk een publiek schandaal
vertelt.
Want ach, wie weet niet, dat men op
't Rusland kan wonen en op de deftige
deelen der grachten, en dat daar verschil in
is! Laat morgen een oplichtend effecten
man van grooten naam wandelen gaan,
een banknotenvinder, een die voor ge
vaarlijk" bekend staat, omdat hij zoo
onverwachts en zoo geslepen zijn slag
slaat, en laat hij eens worden gevolgd,
met een man naast hem en een man
achter hem, en laat men hem eens langs
de Doelenstraat voeren en zijn gezicht
met geweld keeren naar de ramen der
bevolkte hotels.... Er zou en terecht
een explosie van verontwaardiging worden
gehoord.
Laat ons dus niet op het Rusland een
woning zoeken. Zorgen wij te behcoren
tot de betere klasse" zoowel in deugd
als in ondeugd. Ziedaar in onze samen
leving de moraal van het geval.
KRONIEK.
MANNENMOED VOOR KONINGSTROONEN.
Een anders nuchter Nederlander, die met
zijn pasgekregen linije op zijn hemd
overgelukkig naar bed gaat, of een kind, dat
Wilhelmina eerend in een versierden
bokkewagen een eersten prijs kreeg en nu zoo
veel chocolade en koekjes verorberde, dat
Mama er bij te pas kwam zijn te benijden.
Maar niet te benijden zijn de journalisten,
die, bühun hoogst eigen verjaardag scep
tisch gestemd, zich plichtmatig tot valsch
gevoel opwinden als het den volgenden dag
31 Augustus zal wezen...
Over byzantinisme in onze pers viel nu
en dan wat op te merken. Zinnetjes, zooals
dezen keer die van den Brusselschen cor
respondent van het Hbl.: Alle lippen droe
gen, in vier zichtbare sylben herhaaldelijk,
herhaaldelijk den naam der Koningin ..."
zijn van het genre. Byzantinisme mag niet
eens meer heeten de kwezelarij, die thans
hier en daar aan het hoofd van de bladen
prijkte.
De Telegraaf zei Vivat "Wilhelmina",
en begon met wijdgezette letterteekens:
"Weer is er een Augustusmaand ten einde,
weer viert er onze Konrnginne haar
jaardag..." Ontleed nu zoo'n enkel zinnetje
naar inhoud en vorm, en merk op hoe het
pure malligheid en oogenverdraaier'j is:
"Weer is een Au&ft^«inaarjd teneinde'..
alsof we iedere Aug'ustusmaand, de dagen
op onze vingers aftellend, op den Sisten
zitten te wachten. En dan niet is een
Augustusmaand ten einde", maar is er
een Auguetusmaand ten einde, weer viert
er (!) onze Koninginne haar jaardag". Vooral
niet het gewone verjaardag", want dan
ware het niet de preektoon oftewel
prediktoon, dewelke Gode toegezwaaid, ook
onze Vorstinne toekomt.
Opgemaakt gevoel!
Is het iets anders?
De Maasbode, een Roomsch blad, had de
volgende ontboezeming:
Brengen wij hulde aan haar die ons
dierbaar vaderland met Gods genade
ook dit jaar wijselijk heeft bestuurd,
die de bronnen van voorspoed ruimer
deed vloeien, die de slagen van tegen
spoed met krachtige hand afweerde...
Hoe krijgt iemand den (voor de Koningin
eigenlijk beleedigenden) onzin in zijn hoofd;
De Koningin is Koningin, maar het is de
vraag of men van een zoo constitutioneel
regeerende Vorstin kan zeggen, dat zij
wijselijk bestuurt". Door zoo'n uitdruk
king maakt men de eenvoudigen diets, dat
zij actief aan de regeering deel neemt. Veel
mooier is echter de zinsnede: die de bron
nen van voorspoed ruimer deed vloeien"...!?
Het mooist: die de slagen van tegen
spoed met krachtige hand afweerde" ??!
Afweerde ? Afweerde? "Wat drommel: de
daling van de Amerikaansche papieren
soms? Of de branding van de Noordzee?
Of Neen maar hadden de goede heeren
redacteuren soms op 30 Augustus een
voorfuifje georganiseerd met te sterke
bourgogne ? Zoo ja, dan hoorde toch de
literatuur van zulk een intiem feestje
proza of poëzie niet op de
hoofdartikelplaats !
Daartoe komt het nu, als men aanleg
hoeit voor vleierij !
De wijziging der Ziektenwet.
(Een nabetrachting.)
De kort geleden ook door de Eerste Ka
mer der Staten-Generaal aangenomen wij
ziging der Ziektenwet van 4 December 1872
(Staatsblad No. 134) is thans in het Staats
blad No. 204 verschenen.
De gemeentebesturen mogen er den heer
Goeman Borgesius wel dankbaar voor zyn,
dat door zijn toedoen het ontwerp op een
belangrijk punt werd gewijzigd.
Zooals de wet thans luidt, k«men de kosten
van onteigening en vernietiging van de be
smette goederen geheel ten laste van het
Rijk, die van ontsmetting geheel voorreke
ning der gemeenten.
Het gevolg was, dat veel meer onteigend
en vernietigd, dan ontsmet werd. Het eerste
toch kostte de gemeente niets. De Regeering
nu meende, dat er noodeloos veel werd
onteigend en vernietigd, en stelde daarom
voor, de kosten in be'de gevallen over Rijk
en gemeente gelijkelijk te verdeelen. Opper
vlakkig beschouwd, zouden de gemeenten
hierdoor geldelijk worden bevoordeeld. Zóó
zou het echter niet worden. De kosten van
onteigening en vernietiging toch zgn belang
rijk hooger dan die van ontsmetting.
De heer Goeman Borgesius zag dit terecht
in. Hij kwam voor de gemeenten op en
stelde een amendement voor, strekkende
om de kosten van onteigeningen vernietiging
ook in het vervolg geheel door het Rij k te
doen dragen. Zy het met de geringste meer
derheid, die van 30 tegen 29 stemmen, werd
het amendement aangenomen.
Bijna de geheele rechterzijde stemde
tegen. Alsof het een partij zaak betrof!
Ou Ie diabit va-1-il se nicher? mocht men
vragen.
De gemeenten zijn er dus niet op achteruit
gegaan. Veeleer is het tegendeel het geval,
want zij zullen voortaan de helft der kosten
van ontsmetting van het Kijk terugkrijgen.
Intusschen blijf ik büde vroeger her
haaldelijk door mij uitgesproken meen in g,
dat de kosten van ontsmetting geheel door
het Rijk behooren te worden gedragen 1).
De Minister van Binnenlandsche Zaken
moge in de Memorie van toelichting op
het wetsontwerp hebben geschreven: Ook 2)
de Staat heeft groot belang bij de bestrij
ding van besmettelijke ziekten", waaruit
zou volgen, dat de Staat pas in de tweede
plaats in dezen zou moeten optreden. Geluk
ik echter vroeger meen te hebben aange
toond, is bij de bestrijding van besmettelijke
ziekten het rijks- of staatsbelang in de aller
eerste plaats betrokken. Voor deze meening
vind ik bondgenooten in de leden der
Tweede Kamer, die, blijkens het Voorloopig
verslag over het wetsontwerp, het gevoelen
verdedigden, dat het voorkomen en bestrij
den van epidemiën in het algemeen is de
taak van den Staat, van de gemeenten
slechts op beperkt gebied. En verder: Op
den Staat rust de plicht en de roeping, de
burgers voor epidemiën en voor endemische
volksziekten te vrijwaren en daartegen te
beschermen. Hij alleen kan er tegen waken,
dat de eene gemeente het slachtoffer wordt
van de ralatigheid, in hygiënisch opzicht,
van naastgelegenen. Men denke hierbij aan
de omstandigheid, dat vele gemeenten door
de aangrenzenden van melk worden voorzien.
Het optreden van buiktyphus is bijna zon
der uitzondering een gevolg van zoodanig
melkimport. Voorts wees men op cholera.
Verzuim eener gemeente, waarin de prise
d'eau eener andere is gelegen, kan voor de
laatste de noodlottigste gevolgen hebben.
Bij de algemeene beraadslagingen noemde
de heer Goeman Borgesius terecht de be
strijding van besmettelüke ziekten niet
slechts een rijks-, maar ook een internatio
naal belang. Hij wees er op, dat men op
dit gebied internationale verdragen sluit.
Men beschouwe wat ik hier schreef en
aanhaalde geenszins als naplëiten, maar
veeleer als een waarschuwing aan de Re
geering, om zich niet te veel voor te stellen
van de geneigdheid der burgemeesters
om, al zal nu ook voortaan de helft der
kosten van ontsmetting, zoomede de helft
der kosten van oprichting en van uitbrei
ding van een gemeentelijken
ontsmettingsdienst door den Staat aan de gemeenten
worden vergoed, veel hieraan te doen. Ik
ken mün Pappenheimers door de behande
ling van 1872 tot 1909, als hoofdcommies
ter provinciale griffie van Friesland, van
de zaken betreffende de medische politie
en daardoor ook van de wet van 1872.
De burgemeesters zullen zich door de
rijksbüdrage van £0 pCt. in de kosten
van ontsmetting enz. niet spoedig laten
verlokken, meer dan tot nu toe over te
gaan tot ontsmetting, maar voortgaan, de
onteigening en vernietiging, die aan de
gemeenten niets kosten, toe te passen.
Laat het echter anders worden, laten de
burgemeesters in dezen van goeden wille
zyn, in de meeste gevallen zal de wal het
schip keeren. De Minister erkent zelf inde
Memorie van toelichting, dat het vereischte
personeel en materiaal in verreweg de
meeste gemeenten ontbreken, omdat deze
gemeenten n niet in staat zijn, de kosten
daarvan te dragen, n, waar dit wel het
geval is, het getal besmettelijke ziekten
zóó gering is, dat, ook al kon voldoend
geoefend personeel worden verkregen, dit
personeel toch de vaardigheid in het
ontsmetten zou verliezen, doordat het niet in
de gelegenheid zou zyn, de eens verkregen
vaardigheid door gestadige toepassing der
ontsmetting te behouden.
Het hoofdbestuur van de
Noordhollandsche vereeniging Het "Witte Kruis" wees
er, in een a in de Tweede Kamer ingediend
adres, mede op, dat, naar zyn oordeel, de
Regeering zich hier een illusie schept, daar
het wel niet denkbaar is, dat kleine ge
meenten een voldoenden ontsmettingsdienst
zullen kunnen inrichten. "Wel is waar stelt
de Regeering zich voor, dat kleine gemeen
ten zich daartoe voldoende zullen kunnen
inrichten. Op kunnen" komt het hier ech
ter niet aan, maar op willen". Terecht
echter schreef genoemd hoofdbestuur, dat
wie met den toestand ten plattenlande be
kend is, terstond het ongegronde van deze
hoop zal inzien.
Er is echter meer.
Bij art. 8 der wet van 1872 is verboden,
voorwerpen, die in aanraking waren met
lijders of overledenen aan eea besmettelüke
ziekte of daarvan afkomstig, te vervoeren
of te doen vervoeren, ten geschenke of in
gebruik te geven of te doen geven, te nemen
of te doen nenen, tenzij na ontsmetting
volgens art. 25 3)". Op de overtreding van
dit verbod is straf gesteld büart. 80.
Ter uitvoering van art. 25 werden her
haaldelijk Koninklijke besluiten genomen,
uit kracht waarvan door den Minister van
Binnenlandsche Zaken voorschriften werden
vastgesteld. Het laatst geschiedde dit b
besluit van 16 Juli 1907, opgenomen in de
Ned. Staatscourant van 31 Juli d. a. v.
Men behoeft deze voorschriften slechts
in te zien, om te weten, welke hooge eischen
terecht zijn -gesteld voor het ontsmetten
van besmette of van besmetting verdachte
voorwerpen. Aan deze hooge eischen zal
slechts kunnen worden voldaan in groote
gemeenten, die voldoende fiaaneieele draag
kracht daarvoor bezitten en waar ook
genoeg gevallen van besmettelijke ziek
ten, ook van andere dan die in de wet
van 1872 genoemd, voorkomen, om kosten
en moeite voor die maatregelen te loonen.
Zou het echter, afgescheiden van de reeds
genoemde bezwaren, van de besturen van
kleine gemeenten zijn te verwachten, ja
mogen worden gevorderd, zich te vereenigen,
om er een ontsmettingsdienst op na te
houden voor de enkele gevallen van be
smettelijke ziekten, die er vóór en na zich
voordoen? Ik geloof, dat op deze vraag
slechts een ontkennend antwoord zal kun
nen volgen.
Intusschen zijn er óók minder groote ge
meenten, waar in voorkomende gevallen
wordt ontsmet, doch lang niet volgens de
wettelijke voorschriften. Het heet dan wel,
dat er is ontsmet, doch het is geenszins een
ontsmetting volgens die voorschriften. Strikt
genomen, zou dan telkens tegen de vervoer
ders enz. van de in art. 8 genoemde voor
werpen proces-verbaal moeten worden op
gemaakt. Ik laat EU nog geheel in het
midden het gevaar voor de openbare ge
zondheid, indien onvoldoend ontsmette voor
werpen weder in gebruik worden genomen.
Al het bovenstaande geldt voor gewone
omstandigheden. Hoe zal het echter zijn,
indien er een epidemie optreedt?
Wel bleef Nederland hiervan in de laatste
jaren gelukkig verschoond, wat vooral ook
was te danken aan de door hoogere en lagere
geneeskundige en andere autoriteiten, in
samenwerking met de gfneeskundigen, ge
nomen uitstekende maatregelen tegen ver
spreiding van de eene of andere besmettelijke
ziekte, men denke hierbij o. i. aan het
pestgevaar van 1901 en aan het in 1892 en
in het vorige jaar gedreigd hebbend
choleragevaar. Er zijn echter nog andere epidemiën,
zoogenaamde volksziekten, die, na een tijd
lang te hebben geruft," zich eensklaps
voordoen. Meer in het bijzonder heb ik hierbij
het oog op rood vonk. Als van deze ziekte
dikwijls dagelijks talrijke gevallen zich voor
doen, zou slechts een in alle opzichten
voldoende ontsmettingsdienst baten ? Nog
eens echter: in de meeste gemeenten zal
men, om de daarvoor opgegeven reden,
niet licht tot de oprichting daarvan over
gaan, ook al is men er thars zeker van, de
helft der kosten van ontsmetting van den
Staat terug te ontvangen. Dan zullen bij
epidemiën weder schatten geld door den
Staat moeten worden uitgegeven tot bekos
tiging van onteigening en vernietiging van
besmette voorwerpen. Verscheidene jaren
geleden 4) wees ik er op, dat, volgens een
schatting van den heer Menno Iluizinga,
destijds inspecteur voor het geneeskundig
staatstoezicht in Zuid-Holland, deze kosten
in de normale jaren 1894,1895,1896 en 1897
voor het geheele rijk onderscheidenlijk
?160,000, feO.OOO, f 70,000 en f 55,000 had
den beloopen. Men kan daaruit afleiden,
hoeveel de Staat zou hebben te betalen
büepidemiën. Toen in 1886 Leeuwarden
door een langdurige roodvonk-epidemie
werd getroffen, kostte dit den S saat weinig
minder dan ?15,000.
Werd een rijks- ontsmettingsdienst opge
richt, de daartegen ook nu weder van
Regeeringswege ingebrachte bezwaren zijn,
mijns inziens, veel te breed uitgemeten,
de voordeelen daarvan zouden voor den
Staat zeer belangrijk zijn, zooals vroeger
door mij bij herhaling werd uiteengezet.
In het Voorloopig verslag werd ook nog
de aandacht er op gevestigd, dat, waar het be
smettelijke veeziekten geldt, het rijksbelang,
als eerste belang, wél wordt erkend, daar alle
kosten ter bestrijding van die ziekten ten
laste van den Staat komen, Waarom, werd,
volkomen terecht, gevraagd, zou ditzelfde
beginsel niet gelden waar het besmettelüke
menschenziektea betreft ? ?
Men lette wel op het verschil tusschen de
bepalingen der wet omtrent de veearts en
ijkundige politie en op die tot voDrziening
tegen besmettelijke ziekten onder de
mense b en.
Volgens het eerste lid van art. 16 van
eerstgenoemde wet is da burgemeester in
geral eener besmettelüke veeziekte verplicht,
fevolg te geven aan het advies van den
istrictsveearts, van diens plaats Ter vanger
of, in spoedeischende gevallen, van een
geexamineerden veearts omtrent de te nemen
maatregelen tot beteugeling der ziekte.
behoudens beroep vaa den districtsveearts of
van de andere genoemde deskundigen op
den Minister van Binnenlandsche Zaken.
Bij art. 5 van de laatstgenoemde wet echter
is den burgemeester slechts bevoegdheid
ge1) Tijdschrift voor eociale hyg'ëne, Mavt
1900, April 1902 en 1905, Hygiënische bladen
1901, No. 10, en 1902, No. 6.
2) Ik cursiveer.
3) Ik cursireer.
4) Tijdtchrift voor sociak hygiëne, Maart 1900.