De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 4 september pagina 1

4 september 1910 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

IT32 DE AMSTERDAMMER . 1010 WEEKBLAD VOOE NEDEKLAND Btt muur torat een bijvoegsel. . L. w J_i±iSS3ICTC3-. uitgeven: V AH HOLXEMA ft WARENDORP, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt venekerd overeenkoauitig de wet van 38 Juni 1881 (SUuttMad No. 124). t* 3 maanden f 1.50, fir. p. post f 1.65 p« jaar, bjj vooruitbetaling . mail . 10. Nummert aan de Kiosken Terkrijfbaar 0.121/. Zondag 4 September. Advertentièn Tan 1?5 regels f 1.X5, elke regel meer. . Advertentièn op de finantieele- m kunstpagina per regel Reclames per regel f OA . 030 .0.40 INHOUD: TAN VERRE EN TAN NABIJ: Het Eneland." Kroniek De wijziging der Ziektarwet, door A. Doparc. De positie der beroepeofficieren, door H. Everwgn. De Ber^jnsche politie, door X. FEUILXJSSOK: Dichterlijke vrijheden, door Willem Joint. KUNST EN LETTEREN: Vaderteadeche Historie, II, door prof. dr. L. Knap pert. Ou ie Vlaamsche Stedan, door P. H. fiagenholts Jr. De Vlaamsche Beweginp, doordr.J.AleidaNüland. VROUWEN RUVUEK: Vroawenberoepen en Vronwenbe?chennin?, door P. ALLERLEI, door AlleUIT DE NATUUR, door E. Heimans Antwerpsche Poef jenellen te B aricam, af b., door Van den Eeckhont. Het Openlncht-tooneel, door- J. H. Rössing. 9raMe). Opmerkingen, III, door PJasschaert. Ororbeidabemoeiing voor 250 jaren; door 8. Karakter en handschrift, II, door 8. J. Kerk. hof. WETENSCHAPPELIJKE VARIA: Wetenschap en ornamentiek, met af b., door ir. P. van Olst. - SCHETSJES: Uit kleine vegeeringgkringen, door Johan Wesselink. WNANCIEELE EN OECONOMI8CHE KRO3UEK, door V. d. M. en V. d. 8. Een improvi«atie, door v. D. INGEZONDEN. D «RUBRIEK. SCHAAKSPEL. ADHet Rusland." In den laataten tijd hebben sommige ?winkeliers, om de voldoening van achter stallige rekeningen te forceeren, hun raad gezocht bij De Roode Pet. Voor de deur van tot betalen onwillige {ofonbekwame ?) schuldenaars posteeren zij ean man met een pet van het fraaiste koraalrood. De man zegt niets. Hij staat daar als een' levend teeken. HU staat daar voor zooveel centen het uur om den ppot der buren op 't hoofd der slechte betalers en van hun huisgenooten samen te trekken. HU wordt natuuilijk alleen gebezigd voor de kleine schuldenaars, want de groote duift men niet aan. Hier en daar in de pers heeft men deze methode van inning veroordeeld. Het is inderdaad een soort crediet-lynch: een eigen-rechtdoening, die tot de schromeIjjkflte gevolgen (systematische geld afpersing b v.) leiden kan, eer men er erg in heeft. Slechts het volstrekt gemis aan andere verweermiddelen kan het gebruik ran zulke, zoo niet geheel rechtvaardigen, tccb billijken. Volstrekt gemis aan verweermiddelen tegen de slechte praktijken van zijn burgers heeft natuurlijk nooit het open bare gezag. En nu leze men het volgende, dat wij in zijn geheel overnemen uit het Algemeen Handelsblad: Een sigarenwinkelier op het Rusland ' te Amsterdam, zekere Q-, die bij de politie onder anderen bekend staat als k wartjesvinder, verliet gisterenmorgen omstreeks negen uur zjjn woning, ver moedelijk om een onschuldig fietstochtje te gaan doen. HU sprong op zijn rywiel en reed in de richting van den Kloyeniersburgwal, toen hu daar plotseling een politieagent met een fiets zag staan, die blijkbaar de wacht hield. De kwar tjes vinder" wilde daarop omkeeren en naar den Achterburgwal rijden, maar bemerkte toen dat hij door een tweeden fietsagent werd vervolgd, die op den Achterburgwal op post had gestaan. Q. koos daarop de wijste partij en ging naar huis terug, maar meende toch eerst even zijn hart in alles behalve zachte termen tegen de politiebeambten te moeten luchten, die zijn uitstapje" be dorven hadden. Daardoor maakte hij er z\jn zaak echter niet beter op, want de twee agenten arresteerden hem we gens beleediging van een ambtenaar in functie. Gemakkelijk ging die arres tatie nu juist niet, want de kwart j asvinder klemde zich aan den deurpost van zijn woning vast en werd bovendien vastgehouden door zijn vrouw en zijn . knecht. Ten slotte ging hij mee, maar niet dan nadat hij door zijn verzet n zyner vingers bloedend verwond had. De agenten brachten hun arrestant over naar het politiebureau aan den Singel en kozen op weg daarheen de Doelenstraat, om den in de verschil lende hotels in die straat gelogeerden vreemdelingen gelegenheid te geven den kwartjesvinder te aanschouwen. Deze ried vermoedelijk de bedoeling der agenten en trachtte het hoofd af te wenden, wat hem evenwel door n der beambten belet werd. Op het bureau-Singel werd procesverbaal tegen den k wart j es vinder op gemaakt. Deze ging daarop naar huig terug, weder door de twee agentenwielrijders gevolgd. Even later verliet bij zijn woning weer, maar nu verge zeld van zijn vrouw en twee dochtertjes. Het doel van de wandeling ook nu natuurlijk onder escorte" - bleek te zijn... het Paleis van Justitie op de Prinsengracht. Daar deed de kwartjes vinder zijn beklag büeen der substi tuut-officieren van justitie en onderwijl toefden de agenten-wielrüders in de wachtkamer van het parket. Met vrouw en kroost verliet de achter volgde sigarenwinkelier het Paleis van justitie weer, op den voet gevolgd dóór de agenten, hun rijwiel aan de band. En in wandeltempo ging het toen door de Leidschestraat naar de Kal ver straat en vervolgens over den Nieuwendijk, door de Oadebrugsteeg, Warmoesstraat en Nes terug naar het Rusland. Aanvankelijk wandelde de kwartjes vinder zwijgend voort, maar in het centrum der stad gekomen, begon hij te protesteeren. Aan wie het hooren wilde, vertelde hu, dat n der agenten hem en zijn vrouw mishandeld had. Een enkele maal bleef hij staan, maar dan klonk dra het bevel van een der agenten van het escorte om zich uit de volksverzameling te verwijderen" of werd hem gelast... geen toespraken op den openbaren weg te houden. 't Spreekt vanzelf, dat deze zonder linge stoet, bestaande uit man, vrouw en twee kleine meisjes en gevolgd door twee agenten in uniform, elk met een rijwiel aan de hand, zeer veel bekijks had. Een dichte drom nieuwsgierigen trok voortdurend mee. Men vroeg elkaar wat er aan de hand was: een kwartjes vinder'' was dan 't antwoord en dan nam men den vervolgde eens goed op. Op den Nieuwendijk werden de agenten-wielrijders door gewone agenten in uniform afgelost, waarvan er n naast, n achter den kwartjesvinder ging loopen. Toen de stoet op het Rusland terug keerde, werd in den sigarenwinkel bet fordijn opgetrokken, de kwartjssviner" trachtte nog even het publiek toe te spreken, maar verdween binnenshuis na de aanmaning van een der agenten om geen propaganda" te maken l" Dit is dus een geschiedenis van 't Rusland, die eigenlijk een geschiedenis in Rusland kon wezen. "Wapt, nietwaar, Nederlander, vrijgevochtene, burger met niets boven u dan de wet die allen-bindt, hier ziet ge een staaltje van meest Tolmaakte willekeur van D9venaf: Russisch, zij het niet in den iets ruweren vorm van ginds, dan toch geheel in beginsel Russisch, waarbij als gemoedelijke getuigen te pas komen: substituut-officier van justitie, politie autoriteiten en -beambten, alsmede half Amsterdam! Daar is dus een man, waarvan de politie of weet of vermoedt, dat hij een k wart j es vinder is. Vermoedt zij het, dan is het mogelijk, dat de man geen kwartjesvinder is, en dan kan ieder, die niet door relaties en dergelijke in deze gedekt" is, de lieve kans loopen op een goeden morgen expresselijk te kijk te worden gesteld als oplichter, door de openbare macht! Weten doet de politie het, als de man eenige keeren door den rechter wegens oplichting werd veroordeeld. Is dit het geval (het is hier het waar schijnlijke), dan vraagt men zich af, of de rechter in het vonnis kan hebben bepaald, dat de veroordeelde na zijn straftijd, bij wijze van tweede straf, ge durig door de politie in volksoploopen zou worden betrokken en in de hotel straten, desnoods met geweld, zou worden vertoond aan de gasten. De wet kent echter dergelijke voortgezette straffen niet. Hoe moeten de vreemdelingen, die van ons land hebben gehoord als van een land van burger vrij heden, wel opzien, wanneer ze door kellner of hotalhouder worden ingelicht over de beteekenis van zulk een optocht door hun straat: als ze vernemen, dat men bij voorkeur door de hotelstraten de ooit wegens oplichting veroordeelden en de daarvan verdachten pleegt te voeren, en er voor zorgt, dat de gasten" hun gezicht kunnen zien! Deze vreemdelingen zullen vragen, waarom men dan maar niet, eenvoudiger, de kaak op den Dam herstelt? Want zeg niet, dat het hier een fout geldt van een paar politie-beambten. Deze beambten bleven in de lijn, hun door hun superieuren aangegeven: handelen met een verdacht persoon als met een rechtelopze, een paria, een ding. Het is een fraai gezicht de politie eigen-rechter te zien spelen, alsof ze aan ons, die het niet wisten, zeggen wil: de justitie kan het niet alleen af. En leerzaam dien toon van pleizierige instem ming te ontwaren, waarmee een groot dagblad zulk een publiek schandaal vertelt. Want ach, wie weet niet, dat men op 't Rusland kan wonen en op de deftige deelen der grachten, en dat daar verschil in is! Laat morgen een oplichtend effecten man van grooten naam wandelen gaan, een banknotenvinder, een die voor ge vaarlijk" bekend staat, omdat hij zoo onverwachts en zoo geslepen zijn slag slaat, en laat hij eens worden gevolgd, met een man naast hem en een man achter hem, en laat men hem eens langs de Doelenstraat voeren en zijn gezicht met geweld keeren naar de ramen der bevolkte hotels.... Er zou en terecht een explosie van verontwaardiging worden gehoord. Laat ons dus niet op het Rusland een woning zoeken. Zorgen wij te behcoren tot de betere klasse" zoowel in deugd als in ondeugd. Ziedaar in onze samen leving de moraal van het geval. KRONIEK. MANNENMOED VOOR KONINGSTROONEN. Een anders nuchter Nederlander, die met zijn pasgekregen linije op zijn hemd overgelukkig naar bed gaat, of een kind, dat Wilhelmina eerend in een versierden bokkewagen een eersten prijs kreeg en nu zoo veel chocolade en koekjes verorberde, dat Mama er bij te pas kwam zijn te benijden. Maar niet te benijden zijn de journalisten, die, bühun hoogst eigen verjaardag scep tisch gestemd, zich plichtmatig tot valsch gevoel opwinden als het den volgenden dag 31 Augustus zal wezen... Over byzantinisme in onze pers viel nu en dan wat op te merken. Zinnetjes, zooals dezen keer die van den Brusselschen cor respondent van het Hbl.: Alle lippen droe gen, in vier zichtbare sylben herhaaldelijk, herhaaldelijk den naam der Koningin ..." zijn van het genre. Byzantinisme mag niet eens meer heeten de kwezelarij, die thans hier en daar aan het hoofd van de bladen prijkte. De Telegraaf zei Vivat "Wilhelmina", en begon met wijdgezette letterteekens: "Weer is er een Augustusmaand ten einde, weer viert er onze Konrnginne haar jaardag..." Ontleed nu zoo'n enkel zinnetje naar inhoud en vorm, en merk op hoe het pure malligheid en oogenverdraaier'j is: "Weer is een Au&ft^«inaarjd teneinde'.. alsof we iedere Aug'ustusmaand, de dagen op onze vingers aftellend, op den Sisten zitten te wachten. En dan niet is een Augustusmaand ten einde", maar is er een Auguetusmaand ten einde, weer viert er (!) onze Koninginne haar jaardag". Vooral niet het gewone verjaardag", want dan ware het niet de preektoon oftewel prediktoon, dewelke Gode toegezwaaid, ook onze Vorstinne toekomt. Opgemaakt gevoel! Is het iets anders? De Maasbode, een Roomsch blad, had de volgende ontboezeming: Brengen wij hulde aan haar die ons dierbaar vaderland met Gods genade ook dit jaar wijselijk heeft bestuurd, die de bronnen van voorspoed ruimer deed vloeien, die de slagen van tegen spoed met krachtige hand afweerde... Hoe krijgt iemand den (voor de Koningin eigenlijk beleedigenden) onzin in zijn hoofd; De Koningin is Koningin, maar het is de vraag of men van een zoo constitutioneel regeerende Vorstin kan zeggen, dat zij wijselijk bestuurt". Door zoo'n uitdruk king maakt men de eenvoudigen diets, dat zij actief aan de regeering deel neemt. Veel mooier is echter de zinsnede: die de bron nen van voorspoed ruimer deed vloeien"...!? Het mooist: die de slagen van tegen spoed met krachtige hand afweerde" ??! Afweerde ? Afweerde? "Wat drommel: de daling van de Amerikaansche papieren soms? Of de branding van de Noordzee? Of Neen maar hadden de goede heeren redacteuren soms op 30 Augustus een voorfuifje georganiseerd met te sterke bourgogne ? Zoo ja, dan hoorde toch de literatuur van zulk een intiem feestje proza of poëzie niet op de hoofdartikelplaats ! Daartoe komt het nu, als men aanleg hoeit voor vleierij ! De wijziging der Ziektenwet. (Een nabetrachting.) De kort geleden ook door de Eerste Ka mer der Staten-Generaal aangenomen wij ziging der Ziektenwet van 4 December 1872 (Staatsblad No. 134) is thans in het Staats blad No. 204 verschenen. De gemeentebesturen mogen er den heer Goeman Borgesius wel dankbaar voor zyn, dat door zijn toedoen het ontwerp op een belangrijk punt werd gewijzigd. Zooals de wet thans luidt, k«men de kosten van onteigening en vernietiging van de be smette goederen geheel ten laste van het Rijk, die van ontsmetting geheel voorreke ning der gemeenten. Het gevolg was, dat veel meer onteigend en vernietigd, dan ontsmet werd. Het eerste toch kostte de gemeente niets. De Regeering nu meende, dat er noodeloos veel werd onteigend en vernietigd, en stelde daarom voor, de kosten in be'de gevallen over Rijk en gemeente gelijkelijk te verdeelen. Opper vlakkig beschouwd, zouden de gemeenten hierdoor geldelijk worden bevoordeeld. Zóó zou het echter niet worden. De kosten van onteigening en vernietiging toch zgn belang rijk hooger dan die van ontsmetting. De heer Goeman Borgesius zag dit terecht in. Hij kwam voor de gemeenten op en stelde een amendement voor, strekkende om de kosten van onteigeningen vernietiging ook in het vervolg geheel door het Rij k te doen dragen. Zy het met de geringste meer derheid, die van 30 tegen 29 stemmen, werd het amendement aangenomen. Bijna de geheele rechterzijde stemde tegen. Alsof het een partij zaak betrof! Ou Ie diabit va-1-il se nicher? mocht men vragen. De gemeenten zijn er dus niet op achteruit gegaan. Veeleer is het tegendeel het geval, want zij zullen voortaan de helft der kosten van ontsmetting van het Kijk terugkrijgen. Intusschen blijf ik büde vroeger her haaldelijk door mij uitgesproken meen in g, dat de kosten van ontsmetting geheel door het Rijk behooren te worden gedragen 1). De Minister van Binnenlandsche Zaken moge in de Memorie van toelichting op het wetsontwerp hebben geschreven: Ook 2) de Staat heeft groot belang bij de bestrij ding van besmettelijke ziekten", waaruit zou volgen, dat de Staat pas in de tweede plaats in dezen zou moeten optreden. Geluk ik echter vroeger meen te hebben aange toond, is bij de bestrijding van besmettelijke ziekten het rijks- of staatsbelang in de aller eerste plaats betrokken. Voor deze meening vind ik bondgenooten in de leden der Tweede Kamer, die, blijkens het Voorloopig verslag over het wetsontwerp, het gevoelen verdedigden, dat het voorkomen en bestrij den van epidemiën in het algemeen is de taak van den Staat, van de gemeenten slechts op beperkt gebied. En verder: Op den Staat rust de plicht en de roeping, de burgers voor epidemiën en voor endemische volksziekten te vrijwaren en daartegen te beschermen. Hij alleen kan er tegen waken, dat de eene gemeente het slachtoffer wordt van de ralatigheid, in hygiënisch opzicht, van naastgelegenen. Men denke hierbij aan de omstandigheid, dat vele gemeenten door de aangrenzenden van melk worden voorzien. Het optreden van buiktyphus is bijna zon der uitzondering een gevolg van zoodanig melkimport. Voorts wees men op cholera. Verzuim eener gemeente, waarin de prise d'eau eener andere is gelegen, kan voor de laatste de noodlottigste gevolgen hebben. Bij de algemeene beraadslagingen noemde de heer Goeman Borgesius terecht de be strijding van besmettelüke ziekten niet slechts een rijks-, maar ook een internatio naal belang. Hij wees er op, dat men op dit gebied internationale verdragen sluit. Men beschouwe wat ik hier schreef en aanhaalde geenszins als naplëiten, maar veeleer als een waarschuwing aan de Re geering, om zich niet te veel voor te stellen van de geneigdheid der burgemeesters om, al zal nu ook voortaan de helft der kosten van ontsmetting, zoomede de helft der kosten van oprichting en van uitbrei ding van een gemeentelijken ontsmettingsdienst door den Staat aan de gemeenten worden vergoed, veel hieraan te doen. Ik ken mün Pappenheimers door de behande ling van 1872 tot 1909, als hoofdcommies ter provinciale griffie van Friesland, van de zaken betreffende de medische politie en daardoor ook van de wet van 1872. De burgemeesters zullen zich door de rijksbüdrage van £0 pCt. in de kosten van ontsmetting enz. niet spoedig laten verlokken, meer dan tot nu toe over te gaan tot ontsmetting, maar voortgaan, de onteigening en vernietiging, die aan de gemeenten niets kosten, toe te passen. Laat het echter anders worden, laten de burgemeesters in dezen van goeden wille zyn, in de meeste gevallen zal de wal het schip keeren. De Minister erkent zelf inde Memorie van toelichting, dat het vereischte personeel en materiaal in verreweg de meeste gemeenten ontbreken, omdat deze gemeenten n niet in staat zijn, de kosten daarvan te dragen, n, waar dit wel het geval is, het getal besmettelijke ziekten zóó gering is, dat, ook al kon voldoend geoefend personeel worden verkregen, dit personeel toch de vaardigheid in het ontsmetten zou verliezen, doordat het niet in de gelegenheid zou zyn, de eens verkregen vaardigheid door gestadige toepassing der ontsmetting te behouden. Het hoofdbestuur van de Noordhollandsche vereeniging Het "Witte Kruis" wees er, in een a in de Tweede Kamer ingediend adres, mede op, dat, naar zyn oordeel, de Regeering zich hier een illusie schept, daar het wel niet denkbaar is, dat kleine ge meenten een voldoenden ontsmettingsdienst zullen kunnen inrichten. "Wel is waar stelt de Regeering zich voor, dat kleine gemeen ten zich daartoe voldoende zullen kunnen inrichten. Op kunnen" komt het hier ech ter niet aan, maar op willen". Terecht echter schreef genoemd hoofdbestuur, dat wie met den toestand ten plattenlande be kend is, terstond het ongegronde van deze hoop zal inzien. Er is echter meer. Bij art. 8 der wet van 1872 is verboden, voorwerpen, die in aanraking waren met lijders of overledenen aan eea besmettelüke ziekte of daarvan afkomstig, te vervoeren of te doen vervoeren, ten geschenke of in gebruik te geven of te doen geven, te nemen of te doen nenen, tenzij na ontsmetting volgens art. 25 3)". Op de overtreding van dit verbod is straf gesteld büart. 80. Ter uitvoering van art. 25 werden her haaldelijk Koninklijke besluiten genomen, uit kracht waarvan door den Minister van Binnenlandsche Zaken voorschriften werden vastgesteld. Het laatst geschiedde dit b besluit van 16 Juli 1907, opgenomen in de Ned. Staatscourant van 31 Juli d. a. v. Men behoeft deze voorschriften slechts in te zien, om te weten, welke hooge eischen terecht zijn -gesteld voor het ontsmetten van besmette of van besmetting verdachte voorwerpen. Aan deze hooge eischen zal slechts kunnen worden voldaan in groote gemeenten, die voldoende fiaaneieele draag kracht daarvoor bezitten en waar ook genoeg gevallen van besmettelijke ziek ten, ook van andere dan die in de wet van 1872 genoemd, voorkomen, om kosten en moeite voor die maatregelen te loonen. Zou het echter, afgescheiden van de reeds genoemde bezwaren, van de besturen van kleine gemeenten zijn te verwachten, ja mogen worden gevorderd, zich te vereenigen, om er een ontsmettingsdienst op na te houden voor de enkele gevallen van be smettelijke ziekten, die er vóór en na zich voordoen? Ik geloof, dat op deze vraag slechts een ontkennend antwoord zal kun nen volgen. Intusschen zijn er óók minder groote ge meenten, waar in voorkomende gevallen wordt ontsmet, doch lang niet volgens de wettelijke voorschriften. Het heet dan wel, dat er is ontsmet, doch het is geenszins een ontsmetting volgens die voorschriften. Strikt genomen, zou dan telkens tegen de vervoer ders enz. van de in art. 8 genoemde voor werpen proces-verbaal moeten worden op gemaakt. Ik laat EU nog geheel in het midden het gevaar voor de openbare ge zondheid, indien onvoldoend ontsmette voor werpen weder in gebruik worden genomen. Al het bovenstaande geldt voor gewone omstandigheden. Hoe zal het echter zijn, indien er een epidemie optreedt? Wel bleef Nederland hiervan in de laatste jaren gelukkig verschoond, wat vooral ook was te danken aan de door hoogere en lagere geneeskundige en andere autoriteiten, in samenwerking met de gfneeskundigen, ge nomen uitstekende maatregelen tegen ver spreiding van de eene of andere besmettelijke ziekte, men denke hierbij o. i. aan het pestgevaar van 1901 en aan het in 1892 en in het vorige jaar gedreigd hebbend choleragevaar. Er zijn echter nog andere epidemiën, zoogenaamde volksziekten, die, na een tijd lang te hebben geruft," zich eensklaps voordoen. Meer in het bijzonder heb ik hierbij het oog op rood vonk. Als van deze ziekte dikwijls dagelijks talrijke gevallen zich voor doen, zou slechts een in alle opzichten voldoende ontsmettingsdienst baten ? Nog eens echter: in de meeste gemeenten zal men, om de daarvoor opgegeven reden, niet licht tot de oprichting daarvan over gaan, ook al is men er thars zeker van, de helft der kosten van ontsmetting van den Staat terug te ontvangen. Dan zullen bij epidemiën weder schatten geld door den Staat moeten worden uitgegeven tot bekos tiging van onteigening en vernietiging van besmette voorwerpen. Verscheidene jaren geleden 4) wees ik er op, dat, volgens een schatting van den heer Menno Iluizinga, destijds inspecteur voor het geneeskundig staatstoezicht in Zuid-Holland, deze kosten in de normale jaren 1894,1895,1896 en 1897 voor het geheele rijk onderscheidenlijk ?160,000, feO.OOO, f 70,000 en f 55,000 had den beloopen. Men kan daaruit afleiden, hoeveel de Staat zou hebben te betalen büepidemiën. Toen in 1886 Leeuwarden door een langdurige roodvonk-epidemie werd getroffen, kostte dit den S saat weinig minder dan ?15,000. Werd een rijks- ontsmettingsdienst opge richt, de daartegen ook nu weder van Regeeringswege ingebrachte bezwaren zijn, mijns inziens, veel te breed uitgemeten, de voordeelen daarvan zouden voor den Staat zeer belangrijk zijn, zooals vroeger door mij bij herhaling werd uiteengezet. In het Voorloopig verslag werd ook nog de aandacht er op gevestigd, dat, waar het be smettelijke veeziekten geldt, het rijksbelang, als eerste belang, wél wordt erkend, daar alle kosten ter bestrijding van die ziekten ten laste van den Staat komen, Waarom, werd, volkomen terecht, gevraagd, zou ditzelfde beginsel niet gelden waar het besmettelüke menschenziektea betreft ? ? Men lette wel op het verschil tusschen de bepalingen der wet omtrent de veearts en ijkundige politie en op die tot voDrziening tegen besmettelijke ziekten onder de mense b en. Volgens het eerste lid van art. 16 van eerstgenoemde wet is da burgemeester in geral eener besmettelüke veeziekte verplicht, fevolg te geven aan het advies van den istrictsveearts, van diens plaats Ter vanger of, in spoedeischende gevallen, van een geexamineerden veearts omtrent de te nemen maatregelen tot beteugeling der ziekte. behoudens beroep vaa den districtsveearts of van de andere genoemde deskundigen op den Minister van Binnenlandsche Zaken. Bij art. 5 van de laatstgenoemde wet echter is den burgemeester slechts bevoegdheid ge1) Tijdschrift voor eociale hyg'ëne, Mavt 1900, April 1902 en 1905, Hygiënische bladen 1901, No. 10, en 1902, No. 6. 2) Ik cursiveer. 3) Ik cursireer. 4) Tijdtchrift voor sociak hygiëne, Maart 1900.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl