Historisch Archief 1877-1940
2
DE A M S T t: II D A M M 11 U W K K K B L A D VOOR M K D E R L A N D.
N o. 1
geve», n« ingewonnen geneeskundig advies,
beswette; of .va» besmetting verdachte
voorwerpen ten koste van de gemeente te
doen ontsmetten, of, na Tóorafgaande ont
eigening» te doen vwniaÉgen.
Bevreemdend mag het worden geioemd,
dat b\j de behandeling van het
wyzigingsontwerp niet n van de Kamerleden op
'dit punt terugkwam.
Ia meer daa a TAB mijn genoemde
opstellen behandelde ik dit punt. Op het
OBgres, eenige jarea geleden
te Breda gehouden, wees ik er tevens op,
hoeveel grooter zorg door den Staat voor
bet vee dan voor den mensch wordt gedragen,
waar -het de bestrijding van ziekten geldt
Op de Sïaatsbegrooting voor 1904 was toen
tot bestrijding van de tuberculose onder
het vee. ? 100,000, voor die van dezelfde
ziekte van den mensch slechts ? 10,000
uitgetrokken. Later is dit wel eenigszins
ver.beterd, doch lang nog niet in
genoega»»e mate. Maar het vee is kapitaal, veel
Ateer daa de mensch, evenals vroeger de
ilaaf in de gtarenhoudende staten. Men
«réhei bier haast een agrarische quaestie
InrÉmea noemen. Het doet denken aan de
Woorden eens door een Fraascheo boer
gesproken:
T /sime Marie asa femme, maisj aimerais
flneirx lui voir monrir, qae voir mourir
men boenfs".
' '57 non vero ben trovato. Hoeveel
NeiertaBrfsehe boeren denken misschien niet
rfveèzoo?
" -Bg de behandeling van het wetsontwerp
h de Eerste K»mer zei de heer Van
StarKevborch, het nieuwe lid voor de provincie
Groningen, er wel enkele leemten in te vin
den, ? dooh op een latere gelegenheid te
zullen waehten, om daarop de aandacht te
vestigen. Kan hij hierbij misschien ook het
ee£ hebben gehad op de door mij
behandeMe punten? Die latere gelegenheid zal
aieh echter wel niet spjedig voordoen.
Bnarotn ware het wenschelijk geweest,
indien hg deze leamten hai genoemd. Z<}
Maden dan hebben kunnen worden verwerkt.
~ Amsterdam. A. DCPABC.
De positie der beroepsofficieren.
-?J» De Nederlander toonde mr. Verkouteren
kort geleden aan, dat het noodzakelijk i*
een betere rechtspositie voor beroepsofficie
ren in het leven te roepen en hen hooger
te betalen, dan thans het geval is, om het
tekort aan deze categorie militairen te doen
?verminderen en zoo mogelijk te doen ver
dwijnen.
Ongetwijfeld zullen deze middelen daartoe
vet bijdragen, maar toch kan men zich
verzekerd houden, dat door deze middelen
alleen het tekort zeker niet zal verdwijnen.
Andere middelen ter bestrijding van andere
misstanden in het leger kunnen veel meer
bijdragen om een behoorlijken toestand
onder ons offioierskorps te scheppen.
Djartoe zij vooral de aandacht gevestigd
op een toestand, die o. i. in de eerste plaats
oorzaak is van de ontevredenheid onder de
offi :ieren en hen stelselmatig den militairen
dienst uit j aagt. Het is het gebrek aan
ernsti>en arbeid. Een jong offisier, die zoo juist
de Militaire Academie verlaat, bemerkt al
heel spoedig, dat hij in zijn nieuwen werk
kringeen zeer gemakkelijk leven heeft. Halve
en heele vrije dagen zijn geen uitzondering
In bet begin verheugt hij zich daarop, maar
het d uurt geen j aar,of hij vindt het vreeselijk,
althans indien hij geen geboren luiaard is.
Nd den tijd der groote manoeuvres begint
de winterslaap, welke eenvoudig doodend
ie. Er zijn regimenten Vesting-Artillerie,
waar de jonge officieren, menschen van ± 25
jaar, slecht* 3 a 4 uur dienst per week
hebben. Wie dat eenige winters heeft
meegemaakt, begint zyn werkkring te
verloden. Bij andere regimenten houdt men
zoogenaamde wetenschappelijke bijeen
komsten voor officieren, oefeningen op de
kaart enz... Het wetenschappelijke is hier
ver te zoeken, maar enfin, men is tenminste
bezig. Allicht denkt de beginner dat hier
mee werkelijk nut wordt gesticht, maar als
hij niet absoluut van opmerkingsgave is
misdeeld, dan begrijpt hij na een paar
winters reeds, dat hij eenvoudig wordt
bezig gehouden. *)
's Zomers gaat het wat beter, er zijn dan
tenminste miliciens om te oefenen. Wie
echter mocht denken, dat de beroepsofficier
xich dan inspant, vergist zich wel zeer.
Per compagnie is er meestal meer dan
een luitenant, verder is er een
sergeantmajoor-instructeur die veel diensten met
de officieren gelijk-op verricht, terwijl
veelal een reserve- of militie-officier of
vaandrig onder de wapenen is, die voor
oefening zooveel mogelijk diensten moet
mee doen. Dit maakt het begrijpelijk, dat
halve vrije dagen zeer vaak voorkomen en
heele vrije dagen lang geen uitzondering
zijn. Ook thans dus weer een gebrek aan
arbeid. Bij sommige t roepen-afdeelingen
houdt men ook in dezen tijd van 't jaar de
officieren bezig.
- Is het bovenstaande op zichzelf reeds
oorzaak van ontevredenheid bij nagenoeg
eiken beroepsofficier, die nog eenige energie
of werkkracht heeft, er komt nog iets bij,
dat deze ontevredenheid zeer in de hand
?werkt. Ik bedoel de weinige waardeering
van arbeid buiten het militaire beroep ge
legen. Een officier, die b.v. studeert in de
?wiskunde, wordt door velen zijner meer
deren met een scheel oog aangezien, hu
krijgt dikwijls onaangename opdrachten,
die dan worden verantwoord meteen beroep
op het belang van den dienst. Dit wordt
te onaangenamer gevoeld, omdat dikwijls
de hoeren, die hun vrijen tijd 's middags
en '«avonds besteden tot fuiven en hun
vrijen tijd 's morgens om hun roes uit te
slapen, zich in de gunst hunner meerderen
mogen verheugen, als zij tenminste in dienst
maar een ernstig gezicht zetten de jeugd
(d. w. soms zeggen, luitenants reeds in de
dertig) wil ook wel wat hebben.
***
__ De eenvoudige oorzaak van het hierboven
geschetste euvel is gelegen in het feit, dat
er te Teel beroepsofficieren zijn. Indien men
hun aantal vermindert tot zoodanig getal
als noodig is om jaarlijks onze militie op
te leiden, dan krijgt ieder zijn werk en zal
voelen dat er iets van hen geëischt wordt.
Dit gepaard aan behoorlijke salariëering en
*). Na invoering van het 2-ploegeasteliel
i» het bg de Infanterie iets gunstiger, al is
het niet veel.
goede rechtspositie zal de officiersbetrek
king maken tot een zeer gezochte, wat zij
ook moet zyn.
.Wij hadden hier het oog op de functiën
van luitenant en kapitein, de hoofd-officie
ren hebben ook thans reeds hun werk. Men
late hun aantal, wat het is; door de ver
mindering van het aan tal subal terne offi eie
ren wordt de kans van dezen om den
hoofdoffieiewrang te bereiken, ook belang
rijk grooter dan thans, waardoor een toe
komst komt in de militaire carrière. Indien
men pp- deze wijze ons officier skorps inricht,
zal na enkele jaren de aanvulling. in de
lagere rangen bestaan uit de besten van
ons volk.
Het ontbrekende aantal subalterne offi
cieren, noodig voorde aanvoering in oorlogs
tijd, moet men vinden door aanstelling van
reserve- en militie-officieren. Daarbij stelle
men de eisehen hooger dan thans, het
verlofsofficierjchap moet een onderscheiding
worden, waarop de bezitter trotsch moet zijn.
H. EVERWIJN.
De Berlijnsche Politie.
Die nötigen Anstalten mt Erhaltung der
off» 11 re hen Rnhe, Sicherheit n ad Ordnnng
sur Abirendnng der dem Public? oder
einzelnen mitgKedern destelben bevorstehenden
Gefihren ca trefi«n is; das Amt der Poliiei."
Deze paragraaf van het ouie Pruisische
algemeene landrecht geeft niet da beste, doch
de ofihieele, thans nog geldende definitie
van de politie. K iet de beste, omdat de
politie in Berlyn ik zal later motiveeren,
waarom gesproken wordt van Bsrlrja en
niet van Pruisen in het algemeen vél
meer te doen heeft dan het be varen van de
rnst, veiligheid en orde, en omdat ze helaas
zich nog meer werk op den bats haalt dan
haar reed J opgedragen is, door het hei stellen
van de rust, veiligheid en orde, welke zy
zelve verstoorde.
Doch deze paragraaf, aangeru'd door de wet,
regelende de polizeivwwaltung" van 1850,
vormt da grondslag in rechten voar den po
tiebemoeiing in Pruisen.
In den loop der jaren zrjn de politie
functies echter zeer uitgebreid, zooals het
altijd gaat met de takken van dienst, welke
in voortdurende voeling komen met het
publiek. En juist door deze uitbreiding van
werkzaamheden, en dus van macht, neemt de
Berlynsche po itie een bijzondere plaats in
onder de Pruisische overhel 1. Terwijl in
andere groote steden de p» itie zicb allén
te bemoeien heeft met de plaatselijke aan
gelegenheden, en de landely ke waargenomen
wordea door den regeeringspresident, zorgt
de Barljjnache politie a vojrde plaatsely'ke
dn voor de landelijke aangelegenheden. De
politie-president van Bjnijn bekleedt dan
ook een exceptioneele poeiue, ge ijk aan die
van een regeerings president niet alleen
naar rang, doch ook naar sa'aris behou
dens enkele beperkingen, welke te zoeken zy'n
op het gebied van kerkelijk, school- en wo
ningtoe richt.
Da onmiddellijke cbef van den
politiepresident is da minister van binnemandsche
zaken. Het gemeentebestuur dat wel voor
een groot gedeelte de kosten te voteeren
heeft voor het politie korps heeft over de
samenstelling, noch over de bevoegdheden
ervan, ook maar iets te zeggen.
Wél geld opbrengen, gén recht van critiek.
, Om een overzicht te geven van de werk
zaam heden,der B irly'nsehe politie opgedragen,
worde hier vermeld, dat het corps gesplisc
is in zeven afdeelicgen.
Afdeeling I omvat o. a. de executieve
politie, de burgerlijke stand, toezicht op
vereenigingtn, liefdadige instellingen, onteige
ningen, rivier-politie, verkeer-politie, gezond
heidsdienst, schouwburgen. Afdeeling II,
sociaal-politieke aangelegenheden,
ongevalverzekering, invaliditeits-verzekering, brand
verzekering. Afdeeling III, bouwpolitie. Af
deeling IV, critnineele politie. Afdeelicg V,
vreemdelingenweien, verbanningen,
reispagsen, dienstboden-aangelegenbeden. Afdeeling
VI, voor-onderzoek in strafzaken, personeel.
Afdeeling VII, politieke politie, stakingen,
anarchisten.
Dit o ;erzicht niet volledig zal vol
doende zyn om de overtuiging bij te brengen
hoeveel van de Barljjnfche politie gevergi
wordt, hoe groot haar macht i?, hoe militair
stram de organisatie most zyn, zal elk onder
deel goed functioneeren, en hoe betrekkelijk
weinig, in verhouding tot het totaal, het
publiek merken kan van al hetgeen door de
politie ten uitvoer gebracht moet worden.
Het groote publiek merkt alleen iets van
den Schntzmann" op straat, leest soms iets
van de crimineele politie, of van de politieke.
Al het andere onttrekt zich bijna volkomen
aan zyn waarneming.
De Barly'nache politie personifisert zich
niet alleen voor den vreemdeling in dan
dikken, ruwen kerel, gekleed in blauw uni
form met een helm op het hoofd, een sabel
op zij, die snauwend korte antwoorden geef .
Het flj n e, intellectueel» ontgaat den menschen.
En alleen het onzuivere beeld van den
Schutzmann" blyfr.
De schuld voor zoover hier van schuld
sprake mag zijn ligt natuurlyk niet brj
het publiek, dat in dezu bevoegd is tot oor-1
deelen naar wat het alleen ziet. De schuld
dragen de politie-autoriteiten, die Biet zorgen
dat door hun beambten, die met het publiek
voortdurend in aanraking komen, een anderen
indruk gevestigd wordt dan die van Pruisische
hyper-?schneidigkeit", die zelven, in momen
ten, waarin belangrijke beslissingen genomen
moeten worden, de bewijzen lever»*, dat zy
niet op de hoogte zyn van volkspsychologie,
althans geen rekening wenachen te houden
met wat het volk redelijkerwijs mag eisden.
De schuld dragen bovenal de rechterlijke
autoriteiten, die, in gevallen van geschil
tnsschen politie-ambtenaren en publiek, steeds
ongeblinddoekt de ambtenaren de hand boven
het hoofd houden. Waardoor by' de politie
een gevoel van rechtvaardigheid en onfeil
baarheid ontstaat, zoo in fUgranten strijd
met haar daden.
De schuld ligt aan de verkeerde opvatting
van de Staat s-bestuurders, dat heel het volk
nog behoort te staan ondereen politie-toezicht,
dat zich overal en altoos moet doen gelden.
Zoolang Pruisen een politie-staat is, zoolang
zal het publiek, dat in binnen- en buitenland
de politie beoordeelt, en veroordeelt naar het
weinige, dat het van al haar bemoeiingen
merkt, van deze niet geheel rechtvaardige
critiek geen verfrrjt gemaakt kunnen worden.
In normale omstandigheden is de
Berly»gche Schutzmann", zy'n de inspecteurs en
commissarissen beminnelijke menschen, hulp
vaardig e* beleefd.
Niet zoolang geleden aog klonk het oordeel
vooral over de agenten zoo vleiend niet.
Doch door betere salariëering het loon
bedraagt minimaal. 1400 mark met toelage
voor woning en vrije dienstkleeding is
het gehalte beter geworden.
Iets kortafs honden zij altijd. Een gevolg
van hun militair verleden (igsnten worden
büvoorkeur gezocht onder gewezen
ondercffiaUre»)ea van h«el de Pruisische militair»
levensbeschouwing, volgens welae nu een
maal baven das Militair" niets gaat.
Ia abnormale tyden echter zooals bjj de
kiesrecht demonstraties, brj de Ferrer-betoo
gingen, by intochten van vorstelijke per
sonen kenmerkt de politie zich van hoog
tot laag door pijnlijke zenuwachtigheid. Eu
dau nic die Pruisische militaire levens-be
schouwing zich va a haar fataalst en kant, in
overdreven gevoel van eigenwaarde, in mij
plaat rte z*J f bewustheid, in absoluut
oncorreete behandeling van een ieder, die geen
uniform draagt. Dan wor it er gesnauwd tegen
ieder, dan voelt de eenvoudige agent zich
mijlen hoog verheven boven den burger, op
wiens gelaat hy" het asiM'or-schap niet leest
dank ry monocle of studenten-j ipen.
Deae nenuwaehtigheld, mat haar dik wij U
voor de burgerij fatale g«votgen, schynt «ea
besmettelijk» siekte te zy'o, die, van hoog op
laig overgaat. In d» dagen TOB d«
kiesrechtdemonstraties leed da politiepresident
darmate aan nerveasiteit dat hy een vorm vond
voor proclamaties, die wils den kal ma t en
onder het publiek den schrik ooi het hart
joeg.
Ho9 deze demonstraties eindigden met een
tot nu ongekende blamage n voor den
po a t ie-president a voor zjjn ambtenaren,
van hoog tot laag, ligt nog vergch ia het
geheugen. Dit fiisca nu heeft in den
algemeenen toestand geen verbetering gebracht:
a omdat de zeuuw?.shtigieid er niet door
verminderde, a omdat ds rcciter, die te
oordeelan had over da balhamels" tegen wie
de nerveuaa agenten procesverbaal haddan
opgemaakt wegen] het veroorzaken van
opstootjes, het plegea van «jrobar Unfag"
ook een heusche caoutcbouc-paragraaf!
het zingen van opruiende liederea", het
houden van toespraken, net geen enkel
woord da politie te verstaan gegeven heeft,
dat zij zelre zoo niet de geheel s, dan toch
een gco3t d*el van de eciu'.d droag.
Sedert de kiesrecbt-betoogingen brengt de
pars by'na dagelyka berichten over recht
zaken, waarin een agent een rol speelt. Ea
bijna dagelyks kan de Barlijner beleven, dat
menscheu. by wie niemand gewelddadige of
orde storende neigingen vermoed heef f, som)
tot zware strafl'm veroordeeld worden wegens
vergrypen tegen de openbare orde en vei
ligheid, alteen op de getuigen-verklaring van
den agent, die zelf bij het voorval betrokken
geweest U. Ea dagelijks byna komt het voor,
dat getuigenverklaringen vau burgers, niet
in staatsdienst, als waardeloos beschou vd
worden, vergeleken met de tegenstrijdige
verklaringen van den heiligen Hermandad. De
rechters hechten aaa den eed van een agent
dubbel, driemaal zooveel waarde als aan den
eed van andere staatsburgers, zelf* wanneer
de agent in een strafzaak partij is.
En gebeurt het een enkel keer, dat het
bewy's-materittal, door burgers geleverd, zóó
belastend is voor den a jen t, dat een veroor
deeling moe', volgen, dan luidt het vonnis
zóó zacht, dat dit al zijn waarde verliest.
Kort geleden stond een agant terechf, die,
zonder eenige aanleiding, een burger op straat
schopte, hem daa na meenaa in een portiek
om den man, die geen tegenstand geboden
had, bont en blauw en tot bloedens te slaan.
De agent die niet wist dat van deze mis
handeling in de donkere portiek toevallig een
derde getuige was loochende byna alles.
Hy' ha l den burger wel wat hardhandig beet
gepakt, doch de man wilde niet mee naar
het bnrean, enz. enz. Maar dezen keer hielp
het ontkennen niet. Er waren twee getuigen,
gén kennissen van den mishandelde, men
schen, op wie niets aan te merken viel.
Ea da agent werd varoorleald tot... 203
nurk boete.
De Pruisische rechter lydt aau het
divaalbegrip, dat een no:>dalooza mishandeling van
een burger door een politie-atnbtenaar tot
de onmogelijkheden behoort. Wordt het dia
eens eea eakele keer bawezen au dat nog
wel va a eau ambtenaar, die hoog staat aan
geschreven by aijn suparieuren hoa on
verantwoordelijk een agent, die de orde heeft
te handhaven, een ruitig burger, die de orde
niet verstoort, kan te lijf gaan, dm wordt
geen straf te licht geacht!
Da fi itie van den Pruisiachen rechter, d it
een agent by een geschil met het publiek
overal en altijd gelijk heef c, wordt een pu
bliek gevaar.
Da P/ulsi-:c'ie rechter heeft het voor een
groot deel op zijn geweten, dat het; publiek
Schutz vor dem Sahutzmann" vraagt.
Populariteit krijgen de agenten niet door
het beleefd den weg wijzen aan
vreeDdalingen, door het brengen van schuchtere dames
over drukke pleinen. Populariteit kan allén
baseeren op vertrouwen.
En dit vertrouwen kont niet, zoolang de
rtchter de politie beschouwt als onfeilbaar
en dus bevoorrecht, en zoolang de politie
zelve in haar dienst-ij ver gebruik maakt van
middelen, welke een burger als niet
fatsoenlyk" bestempelt.
Een dier middelen vooral toegepast
tegenover sociaal-democraten is het spio
nage-systeem.
De Forwarts brengt geregeld de namen en
handelingen van agenten, die, onder valschen
naam en met opgave vau een ander beroep,
zich laten inschrijven als sociaal-democraten,
trouw de vergaderingen bywonen, volkemen
zich dringen in de sociaal-democratische krin
gen, allén om tor gelegener ty'd hua chefs
mededeeling te kunnen doen van de plannen
der party die toch heusch zoo revolutio
nair niet ty'n.
Het is mogelijk, dat in andere landen de
politie gebruik maakt van dit zelfde systeem
van spionage. DochdeBerlynschedoet het zeer
onhandig!
Trouwens ook in andere kringen wordt met
spionnen gewerkt, in kringen, die niets te
maken hebben met sociaal-democraten, anar
chisten of nihilisten, in kringen van vreem
delingen, die in Berlijn gevestigd, hun brood
eerlijk verdienen.
Dan gaat het spioneeren uit van de af dee
ling politische Polizei", welke van de vele
autoriteiten in Pruisen, die aan het naburige
oostelijke rijk herinneren, het sterkst aan
Risland doet denken...
B e r l ij n. - X.
HistirK
Den 28iten Juni dezes j aars vromo veerde
de heer E. D. Baumann aan de universiteit
van Amsterdam tot doctor in de genees
kunde op een proefschrift: Johan van
Beverwijek, in leven en werken geschetst,"
smaakvol uitgegeven door J. P. Revers te
Dordrecht. Een onderwerp dus uit de ge
schiedenis der geneeskunde. In zijne eerste
stelling zegt dr. B. dat dit vak voor de
algemeene ontwikkeling der medici vanbelang
is, en dat ook de ontwikkeling der genees
kunde zelve door de bestudeering harer
historie kan worden gebaat. Tegen deze
thesis zou ik zeker niet hebben geoppo
neerd, ik houd haar voor juist, doch laat
overigens als leek het oordeel aan de des
kundigen. Maar zonder aarzelen voeg ik er
bij, dat de geschiedenis der geneeskunde
van groot belang is voor de algemeene
kultuurhts-torie en dat wij ons verheugen
moeten over hare toenemende beoefening.
Ik denk aaa den arbeid van Van Liersutn
en Daniels, aan de proefschriften van M. A.
van Aadel over Volksgeneeskunde"
(Lmden 1909), van J. W. van der Valk over
De geschiedenis der syphilis in ons land"
(Amsterd. 1910), terwijl ik thans op een
nieuw getuigenis ervan met ingenomenheid
de aandacht vestigen mag. Aan den beoe
fenaar der historia medieinae wordt een
dubbele eisch gesteld: grondige kannis der
geneeskunde n historisch letterkundige
bekwaamheid. Hij moet zijn held kunnen
zetten in de lij^t van zijnen tijd, hij moet
de ziekt* of de operatie, waarvan hij de
geschiedenis onderzoekt, in verband kunnen
brengen met de sociale, economische of
andere omstandigheden, die er invloed op
oefenden, met de denkbeelden en beginselen,
die tot hare ontwikkeling hebben bijgedra
gen. Z^ker beschikt dr. Banmann over veel
om aan dien eisch te voldoen. Over zijne
medische kennis ben ik natuurlijk tot oor
deelen onbevoegd. Ik kan slechts
mededeelen, dat hu een grondig onderzoek in heeft
gesteld naar het wetenschappelijk standpunt
door den Dordrechtschen geneesheer blij
kens zijne geschriften ingenomen; hij doet
hem (in voortdurende vergelijking met de
moderne wetenschap) ons kennen als den
enthousiasten verdediger van zijn studievak
en ambt tegenover sceptici ten deze als
Montaigne (31 vlg.); hij schildert hem als
den eersten Nederlander die, reeds in 1638,
de leer van Harvey over den bloedsomloop
openlijk durfdfl aanvaarden (134), twee
jaren dus vóór Henr. Rjgius haar te Utrecht
tot groote woede van Voetius verdedigde;
hu toont ons Van Baverwijck in zijn drang
tot verklaring van feiten, in zijn zucht
voor waarheid de ziel der historie" (77,
98, 160); hij handelt uitvoerig over 's mans
Schat der gesondhey t", dat gulden boakske
(218), een voorlooper der moderne Eabiotiek;
deelt vau allerlei mede omtrent de mate
van zijne kennis over het gansene gebied,
waarbij de kleine trekjes niet ontbreken
(v. B. kent het gevaar voor looi vergiftiging
door regenwater 207), de d walingen natuur
lijk niet worden verzwegen (hij is een
voorstander van da magische genezing door
sympathie, 79, 81 b.v. een steek wonde ge
nezen door zekere handelingen met het
mes, dat de wonde toebracht), in n woord
alles wordt gedaan om dan voortreffelijken
man als wetenschappelijk en praktisch
geneesheer de eer te geven die hem toe
komt. Ingenomen met dezen arbeid, zijn wij
hier toch nog eens tot oordeels»
onbevo3gd.
Maar dr. B. had meer te doen en deed
meer. Van Beverwijck was echtgenoot en
vader, vroedschap van Dordrecht,
hoogleeraar aan de Sjhola illustrio zijner vader
stad, letterkundige en geschiedschrijver, bij
had omgang met tal van bekende mannen
en vrouwen zijner dagen welnu zijn
biograaf, goed belezen, rijk gedocumenteerd,
voor Latijn en Grieksch allerminst vervaard,
teekent ons zijn hald in al die kwaliteiten
en geeft al lus wezenlijk een stuk bescha
vingsgeschiedenis van veel beteekenis. Hoe
goed is wat hy zegt over den kring waarin
van B. verkeerde (89 vlg.); hoe juist z\jn
oordeel over het fanatisme der predikanten,
die de maatregelen tegen de past tegen
houden met een berosp op Ps. 91 3?6 (52
vlg.), gelijk de leer der praedestinatie het
medischa pogen dreig Ie te verlammen (62);
hoe belangrijk wat hij vertelt over de pest
te Leiden (45 vlgg.), de bestrijding door v.
B. reeds toen van het begraven in de ker
ken (54 vlg.), over kindersterfte (22) en hoe
gaarne gaan wy met hem mede in zijne
weinige sympathie voor Oats (42 vlg.). Met
genoegen hooren wij dat v. B. te^en slaan
was bij da opvoeding (215), waarvan toen
te overmatig gebruik werd gemaakt, en dat
's mans Utnementheyt des vrouwelijcken
geslachts" door dr. B. zoo billijk wordt ge
waardeerd, heeft ons het genoegen der lec
tuur verhoogd. Over een zoo netelig onder
werp als de historische verbeelding zegt deze
medicus een woord wel ter snede (40). Waar
zooveel te prijzen valt worden fouten licht
vergeven: de Hervorming heeft de
hekssnprocessen niet bestreden (76), maar zelfs
hebben ze in protestantsche landen een
groote rol gespeeld (verg. wat ik schreef
Theol. Tu'dschr. 1909, blz. 42 vlg.); Daniël
Heinsius was geen secretaris der Dordtsche
synode (114 noot 2) maar alleen van de
commissarissen politiek op die vergadering.
Bij blz. 25 (klachten over de minachting
der dokters) mag ik dr. B. wel herinneren
aan Piccardt's zeldzaam boekje De
Prediger," iets jonger tijdgenoot van v. B.,
waar blz. 41 vlg. nog heftiger klachten
geslaakt worden over het vuylste gespnys
van de werelt, dat... boven, vermaarde doc
toren . . . gezocht wordt". Eéne opmerking
zümij nog vergund: dr. B. gaat zich ook
te buiten aan treffen wij toch," durfde
hij toch," heeft hij immers" (3, 4, 11, 34,
42, 61, 82 enz.), dezelfde brutale germanis
men, die ik onlangs in een ander proefschrift
insgelijks aantrof (Theol. Tijdschr. 1909 blz.
390). Jammer ook, dat, terwijl de auteur
e«ne bibliografie aan zijn werk heeft toe
gevoegd, het register ontbreekt. Doch dit
zij allerminst mijn laatste woord. Veel lie
ver eindig ik met een oprechten gelukwensen
aan dr. Baumann met de voltooiing van dit
medisch proefschrift, dat tegelijk op histo
risch-letterkundig gebied zulke wezenlijke
verdiensten bezit, gelukkig teeken meteen'
van dat levendig nationaal gevo»l, dat onze
dagen vertoonen. Van dr. B.'s promotie geldt
zeker niet, wat hij ons omtrent de 17e
eeuwsche van Montpellier of Caen ver
haalt (10).
De letterkunde is een ander deel van de
beschaving eens volks. Op hét terrein harer
geschiedenis beweegt zich dr. P. Leendertz jr.
met zijn nieuwe boek over Het leven van
Vondel." l)Het verscheen bijMeulenhoff & Co.
te Amsterdam in de bekende Nederlandsche
Historische Bibliotheek onder leiding van
den Amsterdamschen hoogleeraar Brugmans,
en werd voortreffelijk geïllustreerd onder
toezicht van E. W. Moes. Van dit laatste
zal al aanstonds ieder overtuigd zijn, die
de reeks van keurig uitgevoerde portretten,
stadsgezichten, prenten, fac-simile's enz. ziet,
welke niet maar (men lette er op!) met een
God zegen den greep" tussehen den tekst
zijn ingezaaid, maar met zulk een oordeel
ziju aangebracht, dat het geschrevene er
wezenlijk door wordt toegelicht. Zie ook
hoe de rij portretten van Vondel ons zyn
leven afbeelden, blz. 193, titelprent, 298,
321, 324, 353 en eindelijk dat diepdroavige
op blz. 387, dat ons den 89-j arigen doet zien,
twee j iren vóór zijnen dood, af getobd, een
zaam, maar niet geemelyk". Vondel werd
begraven 8 Februari 1679. Tien jaren vroe
ger was Rambrandt, Nederlands andere
geniaalste zoon, in de W eet er-kerk begra
ven, zonder dat iemand de baar volgde;
Vondels einde is gelukkig niet zóó klagelyk
geweest! Van de illustraties thans tot den
tekst. Over letterkunde plegan leeken zich
gemakkelijker tot oDrdeelen bevoegd te
achten dau over de geneeskunde van daar
even geheel ten onrechte, want ook hier
geeft eerst jarenlange methodische studie
medezeggenschap eu zelfs hun, die zich
op eeu ander gebied der historie weder
een weinig hebben georiënteerd, yosgt hiar
de bescheidenheid van den volgeling.
L3endertz geeft een populair boak over Vondel
op de hoogte der watenschap", ea inder
daad is het zander voorafgaande studie
verstaanbaar, maar markt op hoe veel studie
het van hem heeft vereischt, hoaveal ssherpe
kritiek, welk eeae beheeraching van de
ontzaglijke literatuur, welke zich langza
merhand over onzjn grootsten dichter
gevormi heeft. Ho3 bij dien arbeid ook het
kleinste niet verwaarloosd is, leert aardig
blz. 347 noot. Zjo vindt de lezar dan in dit
bosk wat omtrent het leven van Voidel
mag geacht worden vast te staan; hij volgt
hem van Keulen, waar zijn wiag stond, tot
het graf in de. Nieuwe kerk te Amsterdam,
waarin de 91-jirige werd te ruste gelegd;
dat gansche lange leven loor, dat n
OMenbarneveldtèn Jan de Witt zag vallen; dat
ryke leven, gevuld door den omgang met
Je uitnemendsten der natie, gevuld door
dien genialen arbeid, waarvan ons de ont
wikkeling door Loendertz wordt getoond.
Zonder aanleg geen dichter, zonder studie
geen goad dichter (281) en juist Vondel
heeft de volheid van het genie mét den
ernstigsten arbeid (30, 281), scheppings
kracht (175) samen met een schat van ken
nis beide met de jaren toanemend in die
geleidelijke, harmonieuss ontwikkeling die
groeit, het hoogtepunt bereikt in hoogen
ouderdom (268; en eerst op het late einde
eenige daling toont (351, 371). Daarnaast
schildert dr. L ook den mensch, den
gevoelsman, licht geroerd, haastig ook ver
toornd, maar daarna vol zelfverwijt (202),
van zeden eerbaar, matig omtrent den
dranck'1 (383), warm vaderlander en vol
geestdrift vooral voor den roem van Am
sterdam, dat zich toen nog aan A m s tel en
IJ heerlijk opendeed. Ean man dosr het
leed zwaar beproefd, nedergeworpen maar
niet omkomend en anderer leed troostend
met woorden, die daarna door duizenden
tot hunne vertroosting mogen herhaald zijn
(151, 153, 157 vlg.). Op de laatstgenoemde
bladzijden vindt de lezer Vondel's
Lijckklaght aan het vrouwenkoor' na den dooi
zijner vrouw M»»ike Wolff, met dat ont
roerend slot:
Hoe veer deez' voeten moghen dwalen,
'k S il derwaarts mijn bedruckt gesicht
Noch slaan, daar voor het rijsand licht
Uw bleeeke star ging onderdalea",
en een van de verdiensten van het bD3k
is het ridderlijk eerherstel der bescheiden
vrouw, die in Gijsbreghts Bideloch haar
onvergankelijk monument gevonden heeft
(171). Aan des dichters overgang tot de
roomsche kerk is natuurlijk aandacht ge
schonken (150, 194?209) en de verklaring
ervan schijat mij fn veel opzichten juist.
In elk geval moge nu de legende van de
weigegoede weduw" voor goed begraven
zijn en voorts vaststaan, dat geen zijner
vrienden, ook niet onder de protestanten,
er Vondel om verlaten heeft, noch hij er
om gemoeid is. Waarlijk de republiek bezat
eene vrijheid zooals ze toen in geen ander
land gevonden werd.
Het leven van Vondel, niet zijne werken.
Dr. L?endertz bedoelde niet eene inleiding
te geven tot wat de dichter schiep. "Wie zich
teleurgesteld mocht gevoelen, dat hem hier
van dit genot niets geboden werd, kan dit den
schrijver niet wijten. Hij citeert een enkel a
maal (110, 151, 153, 157 vlg. 192, 213 vlg.
243, 271 vlg.), maar houdt zich overigens
binnen de grensen van zyn bestek, ernstig,
degelijk, ietwat koel. Dooh zeker zal hij
velen zijner lezers tot den dichter brengen.
"Wie zich door Laendertz laat herinneren
dat Kinderlijckje" het baste lijkdtcht is in
onze taal (151), dat de Inwijdingh van het
Stadthuys" de schitterendste lofzang is in
onze taal gedicht (312), de Laeuwendalers"
het volmaaktste drama (268) de Lucifer"
van dezen grootmeester het meesterstuk
(299), gelijk de Aenleydinghe tot de Ne
derlandsche dichtkunst" ons den man der
poëzie meteen als den onvolprezen prozaïst
openbaart die zal niet rusten vóór hij in
het heiligdom zelf is binnengegaan. En laat
niemand vreezen! Hier is geen muziek die
van 't blad wordt gespeeld, maar ook de
oningewijde en onkundige wordt door dit
genie reeds gegrepen en ontroerd en onder
gaat eene aandoening van het reinst genie
ten. Gemakkelijker dan vroeger kan de
natie Vondel naderen, er bsstaan tal van
uitgaven ook der afzonderlijke werken; het
tooneel heeft het zijne gedaan, gelijk
Rooyaards met de Adam in Ballingschap,"
om ook het groote publiek deze goddelijke
kunst te doea verstaan. Van de lyrische