De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 4 september pagina 2

4 september 1910 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

2 DE A M S T t: II D A M M 11 U W K K K B L A D VOOR M K D E R L A N D. N o. 1 geve», n« ingewonnen geneeskundig advies, beswette; of .va» besmetting verdachte voorwerpen ten koste van de gemeente te doen ontsmetten, of, na Tóorafgaande ont eigening» te doen vwniaÉgen. Bevreemdend mag het worden geioemd, dat b\j de behandeling van het wyzigingsontwerp niet n van de Kamerleden op 'dit punt terugkwam. Ia meer daa a TAB mijn genoemde opstellen behandelde ik dit punt. Op het OBgres, eenige jarea geleden te Breda gehouden, wees ik er tevens op, hoeveel grooter zorg door den Staat voor bet vee dan voor den mensch wordt gedragen, waar -het de bestrijding van ziekten geldt Op de Sïaatsbegrooting voor 1904 was toen tot bestrijding van de tuberculose onder het vee. ? 100,000, voor die van dezelfde ziekte van den mensch slechts ? 10,000 uitgetrokken. Later is dit wel eenigszins ver.beterd, doch lang nog niet in genoega»»e mate. Maar het vee is kapitaal, veel Ateer daa de mensch, evenals vroeger de ilaaf in de gtarenhoudende staten. Men «réhei bier haast een agrarische quaestie InrÉmea noemen. Het doet denken aan de Woorden eens door een Fraascheo boer gesproken: T /sime Marie asa femme, maisj aimerais flneirx lui voir monrir, qae voir mourir men boenfs". ' '57 non vero ben trovato. Hoeveel NeiertaBrfsehe boeren denken misschien niet rfveèzoo? " -Bg de behandeling van het wetsontwerp h de Eerste K»mer zei de heer Van StarKevborch, het nieuwe lid voor de provincie Groningen, er wel enkele leemten in te vin den, ? dooh op een latere gelegenheid te zullen waehten, om daarop de aandacht te vestigen. Kan hij hierbij misschien ook het ee£ hebben gehad op de door mij behandeMe punten? Die latere gelegenheid zal aieh echter wel niet spjedig voordoen. Bnarotn ware het wenschelijk geweest, indien hg deze leamten hai genoemd. Z<} Maden dan hebben kunnen worden verwerkt. ~ Amsterdam. A. DCPABC. De positie der beroepsofficieren. -?J» De Nederlander toonde mr. Verkouteren kort geleden aan, dat het noodzakelijk i* een betere rechtspositie voor beroepsofficie ren in het leven te roepen en hen hooger te betalen, dan thans het geval is, om het tekort aan deze categorie militairen te doen ?verminderen en zoo mogelijk te doen ver dwijnen. Ongetwijfeld zullen deze middelen daartoe vet bijdragen, maar toch kan men zich verzekerd houden, dat door deze middelen alleen het tekort zeker niet zal verdwijnen. Andere middelen ter bestrijding van andere misstanden in het leger kunnen veel meer bijdragen om een behoorlijken toestand onder ons offioierskorps te scheppen. Djartoe zij vooral de aandacht gevestigd op een toestand, die o. i. in de eerste plaats oorzaak is van de ontevredenheid onder de offi :ieren en hen stelselmatig den militairen dienst uit j aagt. Het is het gebrek aan ernsti>en arbeid. Een jong offisier, die zoo juist de Militaire Academie verlaat, bemerkt al heel spoedig, dat hij in zijn nieuwen werk kringeen zeer gemakkelijk leven heeft. Halve en heele vrije dagen zijn geen uitzondering In bet begin verheugt hij zich daarop, maar het d uurt geen j aar,of hij vindt het vreeselijk, althans indien hij geen geboren luiaard is. Nd den tijd der groote manoeuvres begint de winterslaap, welke eenvoudig doodend ie. Er zijn regimenten Vesting-Artillerie, waar de jonge officieren, menschen van ± 25 jaar, slecht* 3 a 4 uur dienst per week hebben. Wie dat eenige winters heeft meegemaakt, begint zyn werkkring te verloden. Bij andere regimenten houdt men zoogenaamde wetenschappelijke bijeen komsten voor officieren, oefeningen op de kaart enz... Het wetenschappelijke is hier ver te zoeken, maar enfin, men is tenminste bezig. Allicht denkt de beginner dat hier mee werkelijk nut wordt gesticht, maar als hij niet absoluut van opmerkingsgave is misdeeld, dan begrijpt hij na een paar winters reeds, dat hij eenvoudig wordt bezig gehouden. *) 's Zomers gaat het wat beter, er zijn dan tenminste miliciens om te oefenen. Wie echter mocht denken, dat de beroepsofficier xich dan inspant, vergist zich wel zeer. Per compagnie is er meestal meer dan een luitenant, verder is er een sergeantmajoor-instructeur die veel diensten met de officieren gelijk-op verricht, terwijl veelal een reserve- of militie-officier of vaandrig onder de wapenen is, die voor oefening zooveel mogelijk diensten moet mee doen. Dit maakt het begrijpelijk, dat halve vrije dagen zeer vaak voorkomen en heele vrije dagen lang geen uitzondering zijn. Ook thans dus weer een gebrek aan arbeid. Bij sommige t roepen-afdeelingen houdt men ook in dezen tijd van 't jaar de officieren bezig. - Is het bovenstaande op zichzelf reeds oorzaak van ontevredenheid bij nagenoeg eiken beroepsofficier, die nog eenige energie of werkkracht heeft, er komt nog iets bij, dat deze ontevredenheid zeer in de hand ?werkt. Ik bedoel de weinige waardeering van arbeid buiten het militaire beroep ge legen. Een officier, die b.v. studeert in de ?wiskunde, wordt door velen zijner meer deren met een scheel oog aangezien, hu krijgt dikwijls onaangename opdrachten, die dan worden verantwoord meteen beroep op het belang van den dienst. Dit wordt te onaangenamer gevoeld, omdat dikwijls de hoeren, die hun vrijen tijd 's middags en '«avonds besteden tot fuiven en hun vrijen tijd 's morgens om hun roes uit te slapen, zich in de gunst hunner meerderen mogen verheugen, als zij tenminste in dienst maar een ernstig gezicht zetten de jeugd (d. w. soms zeggen, luitenants reeds in de dertig) wil ook wel wat hebben. *** __ De eenvoudige oorzaak van het hierboven geschetste euvel is gelegen in het feit, dat er te Teel beroepsofficieren zijn. Indien men hun aantal vermindert tot zoodanig getal als noodig is om jaarlijks onze militie op te leiden, dan krijgt ieder zijn werk en zal voelen dat er iets van hen geëischt wordt. Dit gepaard aan behoorlijke salariëering en *). Na invoering van het 2-ploegeasteliel i» het bg de Infanterie iets gunstiger, al is het niet veel. goede rechtspositie zal de officiersbetrek king maken tot een zeer gezochte, wat zij ook moet zyn. .Wij hadden hier het oog op de functiën van luitenant en kapitein, de hoofd-officie ren hebben ook thans reeds hun werk. Men late hun aantal, wat het is; door de ver mindering van het aan tal subal terne offi eie ren wordt de kans van dezen om den hoofdoffieiewrang te bereiken, ook belang rijk grooter dan thans, waardoor een toe komst komt in de militaire carrière. Indien men pp- deze wijze ons officier skorps inricht, zal na enkele jaren de aanvulling. in de lagere rangen bestaan uit de besten van ons volk. Het ontbrekende aantal subalterne offi cieren, noodig voorde aanvoering in oorlogs tijd, moet men vinden door aanstelling van reserve- en militie-officieren. Daarbij stelle men de eisehen hooger dan thans, het verlofsofficierjchap moet een onderscheiding worden, waarop de bezitter trotsch moet zijn. H. EVERWIJN. De Berlijnsche Politie. Die nötigen Anstalten mt Erhaltung der off» 11 re hen Rnhe, Sicherheit n ad Ordnnng sur Abirendnng der dem Public? oder einzelnen mitgKedern destelben bevorstehenden Gefihren ca trefi«n is; das Amt der Poliiei." Deze paragraaf van het ouie Pruisische algemeene landrecht geeft niet da beste, doch de ofihieele, thans nog geldende definitie van de politie. K iet de beste, omdat de politie in Berlyn ik zal later motiveeren, waarom gesproken wordt van Bsrlrja en niet van Pruisen in het algemeen vél meer te doen heeft dan het be varen van de rnst, veiligheid en orde, en omdat ze helaas zich nog meer werk op den bats haalt dan haar reed J opgedragen is, door het hei stellen van de rust, veiligheid en orde, welke zy zelve verstoorde. Doch deze paragraaf, aangeru'd door de wet, regelende de polizeivwwaltung" van 1850, vormt da grondslag in rechten voar den po tiebemoeiing in Pruisen. In den loop der jaren zrjn de politie functies echter zeer uitgebreid, zooals het altijd gaat met de takken van dienst, welke in voortdurende voeling komen met het publiek. En juist door deze uitbreiding van werkzaamheden, en dus van macht, neemt de Berlynsche po itie een bijzondere plaats in onder de Pruisische overhel 1. Terwijl in andere groote steden de p» itie zicb allén te bemoeien heeft met de plaatselijke aan gelegenheden, en de landely ke waargenomen wordea door den regeeringspresident, zorgt de Barljjnache politie a vojrde plaatsely'ke dn voor de landelijke aangelegenheden. De politie-president van Bjnijn bekleedt dan ook een exceptioneele poeiue, ge ijk aan die van een regeerings president niet alleen naar rang, doch ook naar sa'aris behou dens enkele beperkingen, welke te zoeken zy'n op het gebied van kerkelijk, school- en wo ningtoe richt. Da onmiddellijke cbef van den politiepresident is da minister van binnemandsche zaken. Het gemeentebestuur dat wel voor een groot gedeelte de kosten te voteeren heeft voor het politie korps heeft over de samenstelling, noch over de bevoegdheden ervan, ook maar iets te zeggen. Wél geld opbrengen, gén recht van critiek. , Om een overzicht te geven van de werk zaam heden,der B irly'nsehe politie opgedragen, worde hier vermeld, dat het corps gesplisc is in zeven afdeelicgen. Afdeeling I omvat o. a. de executieve politie, de burgerlijke stand, toezicht op vereenigingtn, liefdadige instellingen, onteige ningen, rivier-politie, verkeer-politie, gezond heidsdienst, schouwburgen. Afdeeling II, sociaal-politieke aangelegenheden, ongevalverzekering, invaliditeits-verzekering, brand verzekering. Afdeeling III, bouwpolitie. Af deeling IV, critnineele politie. Afdeelicg V, vreemdelingenweien, verbanningen, reispagsen, dienstboden-aangelegenbeden. Afdeeling VI, voor-onderzoek in strafzaken, personeel. Afdeeling VII, politieke politie, stakingen, anarchisten. Dit o ;erzicht niet volledig zal vol doende zyn om de overtuiging bij te brengen hoeveel van de Barljjnfche politie gevergi wordt, hoe groot haar macht i?, hoe militair stram de organisatie most zyn, zal elk onder deel goed functioneeren, en hoe betrekkelijk weinig, in verhouding tot het totaal, het publiek merken kan van al hetgeen door de politie ten uitvoer gebracht moet worden. Het groote publiek merkt alleen iets van den Schntzmann" op straat, leest soms iets van de crimineele politie, of van de politieke. Al het andere onttrekt zich bijna volkomen aan zyn waarneming. De Barly'nache politie personifisert zich niet alleen voor den vreemdeling in dan dikken, ruwen kerel, gekleed in blauw uni form met een helm op het hoofd, een sabel op zij, die snauwend korte antwoorden geef . Het flj n e, intellectueel» ontgaat den menschen. En alleen het onzuivere beeld van den Schutzmann" blyfr. De schuld voor zoover hier van schuld sprake mag zijn ligt natuurlyk niet brj het publiek, dat in dezu bevoegd is tot oor-1 deelen naar wat het alleen ziet. De schuld dragen de politie-autoriteiten, die Biet zorgen dat door hun beambten, die met het publiek voortdurend in aanraking komen, een anderen indruk gevestigd wordt dan die van Pruisische hyper-?schneidigkeit", die zelven, in momen ten, waarin belangrijke beslissingen genomen moeten worden, de bewijzen lever»*, dat zy niet op de hoogte zyn van volkspsychologie, althans geen rekening wenachen te houden met wat het volk redelijkerwijs mag eisden. De schuld dragen bovenal de rechterlijke autoriteiten, die, in gevallen van geschil tnsschen politie-ambtenaren en publiek, steeds ongeblinddoekt de ambtenaren de hand boven het hoofd houden. Waardoor by' de politie een gevoel van rechtvaardigheid en onfeil baarheid ontstaat, zoo in fUgranten strijd met haar daden. De schuld ligt aan de verkeerde opvatting van de Staat s-bestuurders, dat heel het volk nog behoort te staan ondereen politie-toezicht, dat zich overal en altoos moet doen gelden. Zoolang Pruisen een politie-staat is, zoolang zal het publiek, dat in binnen- en buitenland de politie beoordeelt, en veroordeelt naar het weinige, dat het van al haar bemoeiingen merkt, van deze niet geheel rechtvaardige critiek geen verfrrjt gemaakt kunnen worden. In normale omstandigheden is de Berly»gche Schutzmann", zy'n de inspecteurs en commissarissen beminnelijke menschen, hulp vaardig e* beleefd. Niet zoolang geleden aog klonk het oordeel vooral over de agenten zoo vleiend niet. Doch door betere salariëering het loon bedraagt minimaal. 1400 mark met toelage voor woning en vrije dienstkleeding is het gehalte beter geworden. Iets kortafs honden zij altijd. Een gevolg van hun militair verleden (igsnten worden büvoorkeur gezocht onder gewezen ondercffiaUre»)ea van h«el de Pruisische militair» levensbeschouwing, volgens welae nu een maal baven das Militair" niets gaat. Ia abnormale tyden echter zooals bjj de kiesrecht demonstraties, brj de Ferrer-betoo gingen, by intochten van vorstelijke per sonen kenmerkt de politie zich van hoog tot laag door pijnlijke zenuwachtigheid. Eu dau nic die Pruisische militaire levens-be schouwing zich va a haar fataalst en kant, in overdreven gevoel van eigenwaarde, in mij plaat rte z*J f bewustheid, in absoluut oncorreete behandeling van een ieder, die geen uniform draagt. Dan wor it er gesnauwd tegen ieder, dan voelt de eenvoudige agent zich mijlen hoog verheven boven den burger, op wiens gelaat hy" het asiM'or-schap niet leest dank ry monocle of studenten-j ipen. Deae nenuwaehtigheld, mat haar dik wij U voor de burgerij fatale g«votgen, schynt «ea besmettelijk» siekte te zy'o, die, van hoog op laig overgaat. In d» dagen TOB d« kiesrechtdemonstraties leed da politiepresident darmate aan nerveasiteit dat hy een vorm vond voor proclamaties, die wils den kal ma t en onder het publiek den schrik ooi het hart joeg. Ho9 deze demonstraties eindigden met een tot nu ongekende blamage n voor den po a t ie-president a voor zjjn ambtenaren, van hoog tot laag, ligt nog vergch ia het geheugen. Dit fiisca nu heeft in den algemeenen toestand geen verbetering gebracht: a omdat de zeuuw?.shtigieid er niet door verminderde, a omdat ds rcciter, die te oordeelan had over da balhamels" tegen wie de nerveuaa agenten procesverbaal haddan opgemaakt wegen] het veroorzaken van opstootjes, het plegea van «jrobar Unfag" ook een heusche caoutcbouc-paragraaf! het zingen van opruiende liederea", het houden van toespraken, net geen enkel woord da politie te verstaan gegeven heeft, dat zij zelre zoo niet de geheel s, dan toch een gco3t d*el van de eciu'.d droag. Sedert de kiesrecbt-betoogingen brengt de pars by'na dagelyka berichten over recht zaken, waarin een agent een rol speelt. Ea bijna dagelyks kan de Barlijner beleven, dat menscheu. by wie niemand gewelddadige of orde storende neigingen vermoed heef f, som) tot zware strafl'm veroordeeld worden wegens vergrypen tegen de openbare orde en vei ligheid, alteen op de getuigen-verklaring van den agent, die zelf bij het voorval betrokken geweest U. Ea dagelijks byna komt het voor, dat getuigenverklaringen vau burgers, niet in staatsdienst, als waardeloos beschou vd worden, vergeleken met de tegenstrijdige verklaringen van den heiligen Hermandad. De rechters hechten aaa den eed van een agent dubbel, driemaal zooveel waarde als aan den eed van andere staatsburgers, zelf* wanneer de agent in een strafzaak partij is. En gebeurt het een enkel keer, dat het bewy's-materittal, door burgers geleverd, zóó belastend is voor den a jen t, dat een veroor deeling moe', volgen, dan luidt het vonnis zóó zacht, dat dit al zijn waarde verliest. Kort geleden stond een agant terechf, die, zonder eenige aanleiding, een burger op straat schopte, hem daa na meenaa in een portiek om den man, die geen tegenstand geboden had, bont en blauw en tot bloedens te slaan. De agent die niet wist dat van deze mis handeling in de donkere portiek toevallig een derde getuige was loochende byna alles. Hy' ha l den burger wel wat hardhandig beet gepakt, doch de man wilde niet mee naar het bnrean, enz. enz. Maar dezen keer hielp het ontkennen niet. Er waren twee getuigen, gén kennissen van den mishandelde, men schen, op wie niets aan te merken viel. Ea da agent werd varoorleald tot... 203 nurk boete. De Pruisische rechter lydt aau het divaalbegrip, dat een no:>dalooza mishandeling van een burger door een politie-atnbtenaar tot de onmogelijkheden behoort. Wordt het dia eens eea eakele keer bawezen au dat nog wel va a eau ambtenaar, die hoog staat aan geschreven by aijn suparieuren hoa on verantwoordelijk een agent, die de orde heeft te handhaven, een ruitig burger, die de orde niet verstoort, kan te lijf gaan, dm wordt geen straf te licht geacht! Da fi itie van den Pruisiachen rechter, d it een agent by een geschil met het publiek overal en altijd gelijk heef c, wordt een pu bliek gevaar. Da P/ulsi-:c'ie rechter heeft het voor een groot deel op zijn geweten, dat het; publiek Schutz vor dem Sahutzmann" vraagt. Populariteit krijgen de agenten niet door het beleefd den weg wijzen aan vreeDdalingen, door het brengen van schuchtere dames over drukke pleinen. Populariteit kan allén baseeren op vertrouwen. En dit vertrouwen kont niet, zoolang de rtchter de politie beschouwt als onfeilbaar en dus bevoorrecht, en zoolang de politie zelve in haar dienst-ij ver gebruik maakt van middelen, welke een burger als niet fatsoenlyk" bestempelt. Een dier middelen vooral toegepast tegenover sociaal-democraten is het spio nage-systeem. De Forwarts brengt geregeld de namen en handelingen van agenten, die, onder valschen naam en met opgave vau een ander beroep, zich laten inschrijven als sociaal-democraten, trouw de vergaderingen bywonen, volkemen zich dringen in de sociaal-democratische krin gen, allén om tor gelegener ty'd hua chefs mededeeling te kunnen doen van de plannen der party die toch heusch zoo revolutio nair niet ty'n. Het is mogelijk, dat in andere landen de politie gebruik maakt van dit zelfde systeem van spionage. DochdeBerlynschedoet het zeer onhandig! Trouwens ook in andere kringen wordt met spionnen gewerkt, in kringen, die niets te maken hebben met sociaal-democraten, anar chisten of nihilisten, in kringen van vreem delingen, die in Berlijn gevestigd, hun brood eerlijk verdienen. Dan gaat het spioneeren uit van de af dee ling politische Polizei", welke van de vele autoriteiten in Pruisen, die aan het naburige oostelijke rijk herinneren, het sterkst aan Risland doet denken... B e r l ij n. - X. HistirK Den 28iten Juni dezes j aars vromo veerde de heer E. D. Baumann aan de universiteit van Amsterdam tot doctor in de genees kunde op een proefschrift: Johan van Beverwijek, in leven en werken geschetst," smaakvol uitgegeven door J. P. Revers te Dordrecht. Een onderwerp dus uit de ge schiedenis der geneeskunde. In zijne eerste stelling zegt dr. B. dat dit vak voor de algemeene ontwikkeling der medici vanbelang is, en dat ook de ontwikkeling der genees kunde zelve door de bestudeering harer historie kan worden gebaat. Tegen deze thesis zou ik zeker niet hebben geoppo neerd, ik houd haar voor juist, doch laat overigens als leek het oordeel aan de des kundigen. Maar zonder aarzelen voeg ik er bij, dat de geschiedenis der geneeskunde van groot belang is voor de algemeene kultuurhts-torie en dat wij ons verheugen moeten over hare toenemende beoefening. Ik denk aaa den arbeid van Van Liersutn en Daniels, aan de proefschriften van M. A. van Aadel over Volksgeneeskunde" (Lmden 1909), van J. W. van der Valk over De geschiedenis der syphilis in ons land" (Amsterd. 1910), terwijl ik thans op een nieuw getuigenis ervan met ingenomenheid de aandacht vestigen mag. Aan den beoe fenaar der historia medieinae wordt een dubbele eisch gesteld: grondige kannis der geneeskunde n historisch letterkundige bekwaamheid. Hij moet zijn held kunnen zetten in de lij^t van zijnen tijd, hij moet de ziekt* of de operatie, waarvan hij de geschiedenis onderzoekt, in verband kunnen brengen met de sociale, economische of andere omstandigheden, die er invloed op oefenden, met de denkbeelden en beginselen, die tot hare ontwikkeling hebben bijgedra gen. Z^ker beschikt dr. Banmann over veel om aan dien eisch te voldoen. Over zijne medische kennis ben ik natuurlijk tot oor deelen onbevoegd. Ik kan slechts mededeelen, dat hu een grondig onderzoek in heeft gesteld naar het wetenschappelijk standpunt door den Dordrechtschen geneesheer blij kens zijne geschriften ingenomen; hij doet hem (in voortdurende vergelijking met de moderne wetenschap) ons kennen als den enthousiasten verdediger van zijn studievak en ambt tegenover sceptici ten deze als Montaigne (31 vlg.); hij schildert hem als den eersten Nederlander die, reeds in 1638, de leer van Harvey over den bloedsomloop openlijk durfdfl aanvaarden (134), twee jaren dus vóór Henr. Rjgius haar te Utrecht tot groote woede van Voetius verdedigde; hu toont ons Van Baverwijck in zijn drang tot verklaring van feiten, in zijn zucht voor waarheid de ziel der historie" (77, 98, 160); hij handelt uitvoerig over 's mans Schat der gesondhey t", dat gulden boakske (218), een voorlooper der moderne Eabiotiek; deelt vau allerlei mede omtrent de mate van zijne kennis over het gansene gebied, waarbij de kleine trekjes niet ontbreken (v. B. kent het gevaar voor looi vergiftiging door regenwater 207), de d walingen natuur lijk niet worden verzwegen (hij is een voorstander van da magische genezing door sympathie, 79, 81 b.v. een steek wonde ge nezen door zekere handelingen met het mes, dat de wonde toebracht), in n woord alles wordt gedaan om dan voortreffelijken man als wetenschappelijk en praktisch geneesheer de eer te geven die hem toe komt. Ingenomen met dezen arbeid, zijn wij hier toch nog eens tot oordeels» onbevo3gd. Maar dr. B. had meer te doen en deed meer. Van Beverwijck was echtgenoot en vader, vroedschap van Dordrecht, hoogleeraar aan de Sjhola illustrio zijner vader stad, letterkundige en geschiedschrijver, bij had omgang met tal van bekende mannen en vrouwen zijner dagen welnu zijn biograaf, goed belezen, rijk gedocumenteerd, voor Latijn en Grieksch allerminst vervaard, teekent ons zijn hald in al die kwaliteiten en geeft al lus wezenlijk een stuk bescha vingsgeschiedenis van veel beteekenis. Hoe goed is wat hy zegt over den kring waarin van B. verkeerde (89 vlg.); hoe juist z\jn oordeel over het fanatisme der predikanten, die de maatregelen tegen de past tegen houden met een berosp op Ps. 91 3?6 (52 vlg.), gelijk de leer der praedestinatie het medischa pogen dreig Ie te verlammen (62); hoe belangrijk wat hij vertelt over de pest te Leiden (45 vlgg.), de bestrijding door v. B. reeds toen van het begraven in de ker ken (54 vlg.), over kindersterfte (22) en hoe gaarne gaan wy met hem mede in zijne weinige sympathie voor Oats (42 vlg.). Met genoegen hooren wij dat v. B. te^en slaan was bij da opvoeding (215), waarvan toen te overmatig gebruik werd gemaakt, en dat 's mans Utnementheyt des vrouwelijcken geslachts" door dr. B. zoo billijk wordt ge waardeerd, heeft ons het genoegen der lec tuur verhoogd. Over een zoo netelig onder werp als de historische verbeelding zegt deze medicus een woord wel ter snede (40). Waar zooveel te prijzen valt worden fouten licht vergeven: de Hervorming heeft de hekssnprocessen niet bestreden (76), maar zelfs hebben ze in protestantsche landen een groote rol gespeeld (verg. wat ik schreef Theol. Tu'dschr. 1909, blz. 42 vlg.); Daniël Heinsius was geen secretaris der Dordtsche synode (114 noot 2) maar alleen van de commissarissen politiek op die vergadering. Bij blz. 25 (klachten over de minachting der dokters) mag ik dr. B. wel herinneren aan Piccardt's zeldzaam boekje De Prediger," iets jonger tijdgenoot van v. B., waar blz. 41 vlg. nog heftiger klachten geslaakt worden over het vuylste gespnys van de werelt, dat... boven, vermaarde doc toren . . . gezocht wordt". Eéne opmerking zümij nog vergund: dr. B. gaat zich ook te buiten aan treffen wij toch," durfde hij toch," heeft hij immers" (3, 4, 11, 34, 42, 61, 82 enz.), dezelfde brutale germanis men, die ik onlangs in een ander proefschrift insgelijks aantrof (Theol. Tijdschr. 1909 blz. 390). Jammer ook, dat, terwijl de auteur e«ne bibliografie aan zijn werk heeft toe gevoegd, het register ontbreekt. Doch dit zij allerminst mijn laatste woord. Veel lie ver eindig ik met een oprechten gelukwensen aan dr. Baumann met de voltooiing van dit medisch proefschrift, dat tegelijk op histo risch-letterkundig gebied zulke wezenlijke verdiensten bezit, gelukkig teeken meteen' van dat levendig nationaal gevo»l, dat onze dagen vertoonen. Van dr. B.'s promotie geldt zeker niet, wat hij ons omtrent de 17e eeuwsche van Montpellier of Caen ver haalt (10). De letterkunde is een ander deel van de beschaving eens volks. Op hét terrein harer geschiedenis beweegt zich dr. P. Leendertz jr. met zijn nieuwe boek over Het leven van Vondel." l)Het verscheen bijMeulenhoff & Co. te Amsterdam in de bekende Nederlandsche Historische Bibliotheek onder leiding van den Amsterdamschen hoogleeraar Brugmans, en werd voortreffelijk geïllustreerd onder toezicht van E. W. Moes. Van dit laatste zal al aanstonds ieder overtuigd zijn, die de reeks van keurig uitgevoerde portretten, stadsgezichten, prenten, fac-simile's enz. ziet, welke niet maar (men lette er op!) met een God zegen den greep" tussehen den tekst zijn ingezaaid, maar met zulk een oordeel ziju aangebracht, dat het geschrevene er wezenlijk door wordt toegelicht. Zie ook hoe de rij portretten van Vondel ons zyn leven afbeelden, blz. 193, titelprent, 298, 321, 324, 353 en eindelijk dat diepdroavige op blz. 387, dat ons den 89-j arigen doet zien, twee j iren vóór zijnen dood, af getobd, een zaam, maar niet geemelyk". Vondel werd begraven 8 Februari 1679. Tien jaren vroe ger was Rambrandt, Nederlands andere geniaalste zoon, in de W eet er-kerk begra ven, zonder dat iemand de baar volgde; Vondels einde is gelukkig niet zóó klagelyk geweest! Van de illustraties thans tot den tekst. Over letterkunde plegan leeken zich gemakkelijker tot oDrdeelen bevoegd te achten dau over de geneeskunde van daar even geheel ten onrechte, want ook hier geeft eerst jarenlange methodische studie medezeggenschap eu zelfs hun, die zich op eeu ander gebied der historie weder een weinig hebben georiënteerd, yosgt hiar de bescheidenheid van den volgeling. L3endertz geeft een populair boak over Vondel op de hoogte der watenschap", ea inder daad is het zander voorafgaande studie verstaanbaar, maar markt op hoe veel studie het van hem heeft vereischt, hoaveal ssherpe kritiek, welk eeae beheeraching van de ontzaglijke literatuur, welke zich langza merhand over onzjn grootsten dichter gevormi heeft. Ho3 bij dien arbeid ook het kleinste niet verwaarloosd is, leert aardig blz. 347 noot. Zjo vindt de lezar dan in dit bosk wat omtrent het leven van Voidel mag geacht worden vast te staan; hij volgt hem van Keulen, waar zijn wiag stond, tot het graf in de. Nieuwe kerk te Amsterdam, waarin de 91-jirige werd te ruste gelegd; dat gansche lange leven loor, dat n OMenbarneveldtèn Jan de Witt zag vallen; dat ryke leven, gevuld door den omgang met Je uitnemendsten der natie, gevuld door dien genialen arbeid, waarvan ons de ont wikkeling door Loendertz wordt getoond. Zonder aanleg geen dichter, zonder studie geen goad dichter (281) en juist Vondel heeft de volheid van het genie mét den ernstigsten arbeid (30, 281), scheppings kracht (175) samen met een schat van ken nis beide met de jaren toanemend in die geleidelijke, harmonieuss ontwikkeling die groeit, het hoogtepunt bereikt in hoogen ouderdom (268; en eerst op het late einde eenige daling toont (351, 371). Daarnaast schildert dr. L ook den mensch, den gevoelsman, licht geroerd, haastig ook ver toornd, maar daarna vol zelfverwijt (202), van zeden eerbaar, matig omtrent den dranck'1 (383), warm vaderlander en vol geestdrift vooral voor den roem van Am sterdam, dat zich toen nog aan A m s tel en IJ heerlijk opendeed. Ean man dosr het leed zwaar beproefd, nedergeworpen maar niet omkomend en anderer leed troostend met woorden, die daarna door duizenden tot hunne vertroosting mogen herhaald zijn (151, 153, 157 vlg.). Op de laatstgenoemde bladzijden vindt de lezer Vondel's Lijckklaght aan het vrouwenkoor' na den dooi zijner vrouw M»»ike Wolff, met dat ont roerend slot: Hoe veer deez' voeten moghen dwalen, 'k S il derwaarts mijn bedruckt gesicht Noch slaan, daar voor het rijsand licht Uw bleeeke star ging onderdalea", en een van de verdiensten van het bD3k is het ridderlijk eerherstel der bescheiden vrouw, die in Gijsbreghts Bideloch haar onvergankelijk monument gevonden heeft (171). Aan des dichters overgang tot de roomsche kerk is natuurlijk aandacht ge schonken (150, 194?209) en de verklaring ervan schijat mij fn veel opzichten juist. In elk geval moge nu de legende van de weigegoede weduw" voor goed begraven zijn en voorts vaststaan, dat geen zijner vrienden, ook niet onder de protestanten, er Vondel om verlaten heeft, noch hij er om gemoeid is. Waarlijk de republiek bezat eene vrijheid zooals ze toen in geen ander land gevonden werd. Het leven van Vondel, niet zijne werken. Dr. L?endertz bedoelde niet eene inleiding te geven tot wat de dichter schiep. "Wie zich teleurgesteld mocht gevoelen, dat hem hier van dit genot niets geboden werd, kan dit den schrijver niet wijten. Hij citeert een enkel a maal (110, 151, 153, 157 vlg. 192, 213 vlg. 243, 271 vlg.), maar houdt zich overigens binnen de grensen van zyn bestek, ernstig, degelijk, ietwat koel. Dooh zeker zal hij velen zijner lezers tot den dichter brengen. "Wie zich door Laendertz laat herinneren dat Kinderlijckje" het baste lijkdtcht is in onze taal (151), dat de Inwijdingh van het Stadthuys" de schitterendste lofzang is in onze taal gedicht (312), de Laeuwendalers" het volmaaktste drama (268) de Lucifer" van dezen grootmeester het meesterstuk (299), gelijk de Aenleydinghe tot de Ne derlandsche dichtkunst" ons den man der poëzie meteen als den onvolprezen prozaïst openbaart die zal niet rusten vóór hij in het heiligdom zelf is binnengegaan. En laat niemand vreezen! Hier is geen muziek die van 't blad wordt gespeeld, maar ook de oningewijde en onkundige wordt door dit genie reeds gegrepen en ontroerd en onder gaat eene aandoening van het reinst genie ten. Gemakkelijker dan vroeger kan de natie Vondel naderen, er bsstaan tal van uitgaven ook der afzonderlijke werken; het tooneel heeft het zijne gedaan, gelijk Rooyaards met de Adam in Ballingschap," om ook het groote publiek deze goddelijke kunst te doea verstaan. Van de lyrische

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl