De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 4 september pagina 6

4 september 1910 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1732 Oerson met de duivels in den Antwerpschen Poesjenellenkelder. Een vertooning in den Antwerpschen Poesje. De Antwerpsche Poesjenellen te Blaricum. Voor Nederlandse^ sprekende heeren en dames, veelal van den modems ten styl, heeft te Blaricum, tusschen de Gooische Blercummers", in het zuiverste Vlomgch" de Poesje van Antwerpen gespeeld. "Waarom moet deze AntwerpscheBchippers-Jan-Klaassen heelemaal ach terin Blaricum, op een vervallen deel, voar Amsterdamsche zakenmenschen en hunne dochters, plus eenige ongebondener standgenooten, zijn streken vertoonen ? Een zonderling, half mysteriespeligmiddeleeuweche, half ultra-mondaine ver tooning ! Een boerendeel, waarvan de wrak kige binten, die het stroodak nauwelijks stutten, verlicht worden door den weer schijn cterzelfde kaarsen,die over de hoofden van Amsterdams jhe en Larensche upperten hun licht zenden, en daarnaast de duisternis verjagen in den laaggelegen koestoel, waar de muzikant zit, met zijn harmonica. Zoo ziet men een harmonica, waar men den os of den ezel verwachten zou van het verhaal van Christus' ge boorte. Een Jan-Klaassen-tent staat met oubollige spreuken,a giorno verlicht,waar sedert meer dan tweehonderd jaar, in half donker, nederige armoe huisde. In een stulp gekt een kleurige Ppliehioel, en de beau-monde zit op wiebelende kroegstoeltjes voor stallesprijzen. Misschien dat de anti-revolutionaire Rotterdammer, of da nog sneller vooruit strevende Stichtsche Cjurant, hierin een tekst vindt voor een preek over het zedenverval: tóelkerijtje in 't Bosch, Marie Antoinette zou het niet gaan? *** Is het werkelijk dix-huitième siècle, op zijn Hollandsen? sprak men dan ook Vlaamsen. Wel, de reden, dat we den Poesje hebben gezien te Blaricum, zal wel liggen in niets ergers dan in den kleurzin van onze Hollandsche schilders en schildergenooten in 't Gooi, die het Poesjen bij haar kromme staartjen naar het groene Blaricum hebben getrokken. Bij hen fladdert nog in het brein de fantazie, in Nederland zeldzame vlinder. En de inleiding, die ik hier maakte, over den Poesje en den Bethlehemschen stal en de Fransche 18e eeuw, is maar een on beholpen, armenrekkend, al te gering fantastisch antwoord op hun waarlijk niet gering fantastische daad. Want, geloof me, hier beleefden we een aardige schildersgril, en pas du tout Hollands ondergang: dix-huitième siècle: Melkerijtje in 't Bosch, Marie Antoinette. * * * In den avond, langs de donkere slin gerwegen van Blaricum, dat in dit deel van zijn ruw-natuurlijken eigenaard nog weinig inboette, kom ik meer tastende dan kijkende aan de lage hoeve, waar bij de hegge-opening, onder vier roodgeel-witte lampions, de boeren de koppen bij elkaar steken. Het is Maandag, de derde dag, en het volk is niet meer Valentyn en Oerson, poesjenellen. De Kop en de Neu?, poeej snellen. vijandig als eerst. Toch gromt in hen het onweer nog na... Deze Blaricumsche, knoestige en toch slappe, gedegenereerde bevolking voelt instinctief den aanval op haar traditie. Het zijn dezelfde boe ren, die eenige jaren terug, als ware het een hun onwelgevallig wespennest, de humanitaire k«lonie" hebben uitgebrand. Sapperloot, als nu ons honderdtal stadsheeren, met keurige familie, leen s door middel van een paar lucifortjes tot asch brandden onder den hoogopvlammenden pruik van het strooien dak! Welk een toorts van huizenhoog vuur ware het tusschen de nachtelijke kromgezakte hoeven, verwrongen boomen en knoestige menschen van dit oule dorp! De garanten der Zomerspelen" hebben zeker zoo iets gedacht, want wij hoorden, dat men de boeren op Zondag gratis" bij Polichinel heeft binnengebracht, en wij zien o, o, twee veldwachters dwalen... * # * Da verloste prinses, drama in twee scheufkens". Vief fraanken, signoor?" vraagt «nbenullig dat gezicht blijft nu altijd even onbenullig! de poesjenel de Kop, een heel oud mirakel van een houten pop. Vigf fraanken!" Maar werke wel niet, zie?'1 Werke niet, maar eene hoege prinses redden, en ete meugde gij dat uwen buuk vol is, en drinken zooveul ge wilt". Dat ken ik goed hoor!" Dat kenne kik ook!" roept de schele. En ikke dan!" bromt de Neus. Daze drie moeten de prinses (van Mauretania of van Msjorka, precies herinner, ik mij de buitenplaats niet) helpen redden uit de armen van spo ken en gruweiridders. Da Neus, de grootste schurk van deze Antwerpsche volkshelden, die het hoogste woord, den langsten neus en de meeste klappen op zijn houten lichaam heeft, tracht ridder Valentijn, zijn nieuwen meester (het was immers ridder Valentijn?) de eere te ontfutselen van de prinses te hebben gered. En gij begrijpt waarom! De prinses huwt haren redder! Maar de Neus ziet weldra, ontmaskerd en afgerosd naar behooren, op dit lichaamsdeel, dat hem tot uithangbord strekt. Afgerosï. Want de klappen vallen hier als hagelbuien. De directeur en zijn helpers weten van achter de houten koulissen met breede planken zoo op de poppen te rammelen, dat de hemeltoorn in de poppekast de afmetingen aanneemt van een natuurramp of cataclysmus! Over deze voddebalen", die, als bij ons Jan Klaassen zelf, de ver tegenwoordigers zijn van de ondeugden, die het Antwerpsch volkje van haven en kelderwoning het meest in zichzelf bemint, schreef de heer Ary Delen 1) onlangs : Maar oh! ik zou haast vergeten hebben u voor te stellen het meest interessante gezelschap: de voddebalen" onder aan voering van den ombetaalbaren Neus, 1) Het Poppenspel in Vlaanderen, Elseviet's Geïll. Maanschr. Febr. 1910. alias de Snoef. Want zij maken wis en degelijk een afzonderlijke bende uit in den talrijken troep. Ziehier benevens de Neus, zijn luitenant de Kop, of BaronnekenT de Grijze, anders gezeid de Zware Matroos, de Hakkelaar en de Schele. Hun typische benaming van vodde balen, komt hieruit voort, dat zij met lomppn vodden gekleed zijn; hun uitzicht verandert nooit. De rol van deze zonderlinge personaadjes, die de direkte voortzetters zijn van de tradisie van Hansworst, Jan Klaassen, Punch, enz. en die wij ook in de waalsche poppen spelen terugvinden, waar zij den naam kregen van Chanchets", bestaat in het groteske, het belachelijke, het ironische. Zij wedijveren in geestigheid, en steeds, ook in de meest hachlijke oogenblikken, blijven zij van een onverstoorbaar goed humeur. Zij zijn de jolige kerels, de bohemers, de mannen van buiksken vol en warme voeten, die van niets spreken dan van hun kasken vol te slaan, in de beste hotels te logeeren, en elke gelegen heid nemen zij te baat om te zingen en te dansen. Zij zijn verzot op avonturen, al bekennen zij het niet; met prinsen en koningen spreken zij als met gewone lui, en eerbied voor de grooten der aarde, dat hebben zij voor geen duit. Zij zijn de sympathieke truters, de moppentappende uilenspiegels, de fratsenbakkende pretmakers, de zwanzers, de plezante jongens van't Schipperskwartier. Zij zijn de onvergankelijke, tastbare, levende uitdrukking van den antwerpschen volksgeest, die steeds alle opper vlakkige waardigheid wist in 't niet te doen verdwijnen voor zijn zeer eigendommelijke geestigheid, zijn dwaze, burleske Sancho-Panza-filosofie. Wanneer zij optreden, neemt de speler de gelegenheid te baat om zich niet te houden aan de tradisie der voorgestelde legende en hij geeft alsdan vrije teugel aan zijn improvizeerende verbeeldings kracht. Hier komt dan ook hun wezen lijke aanleg boven. Meestal bijna on ge let erd, zijn deze sprekende tooneelisten werklieden, die tijdens het seizoen 's avonds wekelijks wat bijverdienen in den Poesje. Er is iets naïef-ongekunsteld in hun spel, een groote, natuurlijke waarheid. Koningen en edele dame?, bisschoppen en ridders, ja zij spreken wel een ietsje beschaafder dan de vodde balen, maar zij houden er absoluut geen aristokratische etiket op na, en ook hun gevoelens en driften zijn dezelfde als die van den zeer plebejischen Neus, of den fijn-geestigen Kop. Maar vooral.er verder te gaan, nog een woord over de poppen zelf. Een zonderlinge vaststelling kan men maken bij het nagaan van hare grootte. Deze neemt af in verhouding met den tnaatschappelijken stand. Het grootst zijn natuurlijk de reuzen, van l m. tot l m. 50 dan komen, in volgorde, de keizers, de koningen, de prinsen, de edele dames, de ridders, en eindelijk de voddebalen, waarvan sommige niet gropter zijn dan 50 of 70.cm. Ik zeg sommige, want dit is in verre na geen streng algemeene regel. Er zijn heel wat uitzonderingen, en de Neus b.v. is veel grooter dan zijn kameraden. Maar hij is ook immers Koning in zijn rijk?!" * * Nu is dit matrozen-tooneel zeker door zijn ouderdom (er schijnen poppen in den Poesjenellenkelder te verkeeren, die nog uit den Spaanschen tijd stammen) voor folkloristen, en door zijn ridderlijk heid voor sentimenteele matrozen, van groot belang, maar teveel mogen wij er helaas niet van genieten. Het is een curiosum, om van 'te proeven, enkele scheufkena'', bijv. Er zijn te Parijs kelderkroegjes, waar de dames, ver kleed, maar her ken baar (!), het een genot vinden het gevaar der boevenhabitués te trotseeren. Wij vonden, in den donker dit Blaricumsch wonderhuis inscharrelend, het een pikante grap, een zich bewegen in prikkelende atmosfeer, een als engelenziel ronddrijven in spuitwater-drank iets dergelijks ? maar kunst en schoonheid ... L'art eest Ie frison, heeft iemand ooit Nu dan, de frison was er wel. * * * In deze wereld van dikwijls suffe ver maken is het een vondst geweest de Poeejenellen naar Blaricum te halen. De brave Poesjenellen, wien door den Larenschen Burgemeester een jonk man en -heer zonder ervaring het spelen in zijn gemeente was verbodenWanneer verbiedt hij de Larensche meisjes het diabolo-werpen ? Diabolo en Duivel zijn synoniem, on voorzichtige Burgemeester! VAN DEN EECKIIOUT. IIMI1IIIIIIIIII Eet OplncliMooneel. Met het Openlucht-tooneel komen we even als met de Luchtscheepvaart wel een beetje achteraan. In vele landen, vooral in Duitschland, aoht men het Openlucht-tooneel, het tooneel der toekomst, en roemt men dat de boomen, de bloemen, de rotsen, de beek echt zyn. Is echter dat echte wel het ware? Het tooneelleeft van nabootsing, van illusie, en, men poge wat men wil, het kan niet zonder conventie. Het tooneel hebbe meer naar waarheid dan naar wer kelijkheid te streven. Mag echter het Openluchttooneel zelfs de werkelijkheid naderen ? Het is gebonden aan onverander lijkheid, aan eenzelfde licht, en vraagt voor de omgeving misschien te veel aan dacht. Toch diene deze geen hoofdzaak te worden. Bovendien vloekt het Open luchttooneel te veel met de kostumes en met het gelaat der spelenden. Een vogel, een geluid buitenaf kan ieder pogenblikde aandacht storen. AI heeft men in Engeland, in Duitschland vele pogingen gedaan om in het Openluchttooneel een werk van Shakespeare te vertoonen, het kan betrek kelijk mooi, vele gedeelten zelfs schoon zijn, doch als geheel kan het onmogelijk alle veranderingen aangeven. Voor het Openluchttooneel komen de klassieke werken met steeds eenzelfde tooneel in aanmerking. Maar vertoon er eens een werk van Ibsen! Om te slagen hebbe men er bepaalde «tukken voor te schrijven. Dan kan het zijn, dat zulk eene vertoening buitengewone bekoring heeft. Dit was het geval met de vertooning van Het oude en nieuwe geloof', Zondag 1.1. te Hilversum. Dit hield verband mat een deel van het Suzannepark, en bestond voornamelijk uit optochten en uit zang, met een kleine handeling om alles te ver binden. Het komen uit en verdwijnen in de verte van een blijden of droeven stoet uit bosch en boschaadje werkten dichterlijk. De stoet dichterbij gekomen, verloor van de bekoring, omdat de nabootsing van kleedy, kapsel en kop in strijd kwam met boomen, bloemen, steenen en grond. Zoodra de groepen weer in de schemering van groen verdwenen, gaven zij aesthetisch genot. Wil men in de Openlucht komedie spelen, dan komen behalve de klassieke stukken om de eenheid van plaats vooral de herdersspelen in aanmerking. Parken als die van Le nótre bevelen er zich voor aan. Tuinen met geschoren hagen zijn zelf een tooneel, daar is de natuur zelf kunst, juister gezegd, geknutsel geworden. Het Openluchttooneel te Hilversum heeft mevrouw Amy Grothe?Twiss in het Suzannapark met veel overleg doen maken. Een groote voorgrond met hier-en-daar heidekruid, een heuveltje met een enkelen boomgroep en daar naast en achter boschaadjen en lanen, hoogten en diepten, alles zich verliezend, ver weg, in de diepte van het woud. Tegenover de speelplaats rijzen, lang zaam glooiend, in halven cirkel, steenen banken op. De geheele plaats is o verschadu wd door acacia's. Een bijzonder goed gekozen en gelukkig gelegen plek, waar men zittend op een der banken, op een gchoonen middag, met genoegen de vertooning genoot. Doch als iets bijzonders, niet als iets voor de toekomst. Het spreken in of op een natuurtooneel heeft ook bijzondere eischen, en zal op het tooneel, waar alle verschillende kunsten kunnen samengaan tot n geheel, de voorkeur verdienen, en bij alle conventie, meer waar schijnen, en door de omlijsting van het geheel, meer indruk maken. Alle proefneming, alle zucht naar iets beters verdient waardeering. En dan zeker het pogen van mevr. Amy Grothe Twiss. Zij is de eerste in ons land, die een Openluchttooneel ingericht, er een stuk voor geschreven en de vertooning mogelijk ge maakt heeft. J. H. EÖSSIXG. Erossel. Algemeens etc. III. Den vorigen keer had ik het genoegen, mijn dansende Arabesk volgend, mijn onregelmatigen meander (zijn echter de arabesken die ge ziet, niet de wegen van uw werkelijken geest?) om u, in ernstige scherts, wat aller algemeens te verhalen, U, Menigte. Ik vrees dat ge niet alles begrepen hebt, want ge EJjt talrijk, maar de zuivere reagens en het cnrcnma-papier voor uw gemeenschap pelijke ziel is nog niet ontdekt. Wij kennen de resultante van 2 zielen ternauwernood, (hoevele vergissingen geschieden in die rich tingen), maar, die Gfessmmt- Seele" is een raadsel voor ons allen. Wjj weten niet onder welke hoeken, de hoe? groot zjjnda krachten aar grijpen, en we staan, en zijn verward. Een ding is zeker, de Menigte-ziel treedt niet op in vele schoone gedaanten, ze mist het Element Bedwongenheid en ze is dik wijls als een schilderij uit den laatsten t^'d: zonder Orde. Ze ontroert, maar korten tijd slechts. De georganiseerde ziel komt weinig voor, soms de organiseerende ziel; de anderen doen het best met willig volgen, in het ver warrend rumoer. Want er is overal verzwak king voor een nieuwe geboorte? En wat ontwikkelt zich in uw gedachte als eenheid uit al de schilderijen die ge hier zien kunt in overdaad! De drie richtingen van de schilderkunst die in Holland worden aangetlollen, vindt ge hier: de neiging naar het Decoratieve; de zueht tot de romantische weergave, en de scherpe zucht tot objectivi

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl