Historisch Archief 1877-1940
.?C»
.*"
DÉAMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1783*
kleven, in hun omgeving, zooveel mogelijk,
tot n minimum te beperken.
'; Oppervlakkig beschouwd, lijkt dit heel
mooi.
"" Toch rust de vraag, waarom deze twee
mannen werden afgescheept, met een zil
veren medaille en hun niet een ridderkruis
werd toegekend?
Wat zij hebben gedaan strekt tot ver
zekering, zooveel mogelijk, van menschen-,
levens en kan daarom niet genoeg worden
gewaardeerd.
Zouden zij niet veel meer een
ridderkruis hebben verdiend, dan ook nu weder
liet groot gedeelte burgerlijke en militaire
ambtenaren, waarvan verreweg de meesten
zijn gedecoreerd, omdat zij zekeren dienst
tijd achter den rug hebben, en het niet
kleedde", indien ook zn niet, evenals in
vorige jaren zooveel anderen, een lintje
m hun knoopsgat of b\j gelegenheden een
kruisje of kruis op hun borst konden
?togen?
Ik zal geen namen noemen, want, ofschoon
ook ia Nederland door meer dan n hemel
?n aarde worden bewogen, om een lintje" te
krijgen, men informeere maar eens bij
personen van invloed, zija er ook velen,
IMT wie de htm toegekende
onderseheidiag (f) inderdaad een verrassing was en
die zioa rollen moeten af rragen, waardoor
zfj die onderscheiding hebben verdiend.
Toen eens ia Frankrijk een por oetein-fa
brikant werd gedecoreerd, zei een
spot?rogel: Mansieur... est décprénon pour les
Mrvieea, qu'il a rendu, mais pour les
serliees, qu'ii a fait".
Een soortgelijke geschielenis deed zich
verscheidene jaren geleden voor met qpn
fcbrikant in bet Zuiden des land», die j acht
maakte ook op buitenlandsche ridderorden
tegen goede betaling. Het bleef geen geheim,
soedat de man de risée werd van het publiek.
Wat ik «chreef over de twee meester
knecht*, g«ldt evenzeer voor vele anderen,
ei» niet werden waardig gekeurd voor een
ridderorde, maar slechts de eeremedaille der
Orde van Oranje Nassau, enkelen in goud,
de meesten in zilver of brons, hebban ver
kregen, ook al omdat zij slechts" een meer
?ndergeechikte betrekking bekleeden, of tot
«W kleineren stand behooren. En toch zijn
daaronder zeker velen, die zich in hun
ambt of andere betrekking even verdienste
lijk zullen hebben gemaakt als zoovele
perwnen, die hetzij in de Orde van den
Nedertendschen Laeuw, hetzij in de Orde van
Graoj3-Nassau zijn opgenomen. Ik heb
kierbij meer in het bijzonder het oog op
ie beambten bij de rijks- en gemeente
politie, de marechaussees er onder begrepen,
ia dikwijls hun leven in de waagschaal
moeten stellen in het belang van de open
bare orde en veiligheid en wier staat van
dienst ongetwijfeld vrij wat meer niet
alleen van hun diensten, maar ook van
kon verdienste» zal aanwijzen, dan die van
tal van ambtenaren, burgerlijke en militaire,
die ook nu weder tot de gelukkigen behooren.
Ia andere landen, b. v. in Frankrijk, gaat
bet beter toe- Ook de oucrier, die zich
daar op bijzondere wijze heeft verdienste
lijk gemaakt, krijgt de ridderorde van het
Legioen van Eer.
Met de Militaire Willemsorde is het
anders gesteld. Ojk aan onderofficieren en
?eldaten, die zich pp de eene of andere wijze
hebban onderscheiden, wordt het ridder
kruis dezer orde toegekend.
Te a aanzien van de Orde van
Oranje$ass«u wordt een zekere grenslijn getrokken
tuuchen verschillende klassen. Daarvoor
wordt een vast stelsel", als ik dit woord
mag gebruiken, gevolgd. Een subaltern
(dieier en een gewoon burgerlijk ambtenaar
worden tot ridder banoamd. Is men echter
htofdoffiue>- of hoofdambtenaar, dan krijgt
man hét officiarskruis, al wa» men vroeger
ook nog g«en ridder. Ook al een vreemde
wijze van doen. Van opklimming, gelijk
fiiiMtinitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii
ARM VROUWTJE
DOOR
ANNA VAN GOGH?KAULBACH.
' Za ras plots wakker, zóó klaar, dat ze 't
lijd wist om op te staar. Voorzichtig, zonder
haar man aan te stooten, geoide ze 'l
doorzweette dek van zich af, en zacht kreunend
om 't fel-pijnlijke steken van haar ru» en
lenden, rees ze op, zwaaide haar zwart
bekouste beenen uit de bedstee, zat 'n oogenblik
op den rand, beven? in elkaar gekrompen.
Toen liet ze zich glyden in 'i zwarte
nachtdonker van de alcoof. Op den tast wrong ze
hare voeten in de ouda sloffen, vond toen,
gewoonte-makkelijk, de deur naar 't keukentje,
en d&ir, op tafel, de lucifers. Haar bibberige
band trachtte er n af te e t rij k en, maar de
kop brak er-af. Verrek," vloekte ze, en met
kracht 't handbeven bedwingend, deed ze de
tweede opvlammen, stak de twee pitten van
het petroleuinstel aan. 'c Gaf in eens gele
schijn, waarin haar magere gezicht iets
skeletachtige kreeg, met vreemd levend er in, de
groote, donkere oogen.
Rauzengroot zwartte hare schaduw tegen
de be balkte zoldering, met een knik waar de
muur begon, en grotesk bewoog de schaduw
mee met al haar doen.
Even wreef ze hare handen over elkaar,
toen nam ze den ketel, plonsde dien in den
emmer naast den gootsteen. Za schrikte terug
van de ijskoude, itond een oogenblik stil,
klappertandend; toen vulde ze den ketel verder
't Most weer 'n koekie gebakken hebben
vannacht, dat de emmer bevroren waïhier
in de keuken. As 'c non maar ee uit was met
die kon; dan was je ook af van dat gezanik
met die afgesloten waterleiding.
Z) zette den ketel op 't stel, waardoor plot»
de gele schija weg dofte, alleen door de
kier langs den ketelrand streepte nog licht.
fiaw veegde ze hare verysde vingers af aan
baar rok. Effe 't gas opstek*, zoo, dat was
alweer noppes, 't ging niet op. Nou, ze had
nog net 2X cent; as je geen licht had,kon
je de boel niet schoon hom wen, verslonsde
alles.
, In dem feilen schijn van 't gas bleekte haar
gezicht waswit boven 't blauwe jak; om den
mond streepten diepe groeven, en 't voorhoofd
was sawngetrokken, als door een altijd kna
gende pijn. De donkere oogen leken
onmeuachelijk groot door dediep-blauwe
krinren de rechte neus stond scherp uit voor
ingevallen wangen.
' Ze ging de alkoof weer binnen, waar nu
in ambtelijke betrekking, is daarbij geen
sprake.
Een zeer dwaze, ja bespottelijke onder
scheiding- blijft de toekenning aan gepen
sioneerde officieren van een hoogeren rang,
dan waarin zij den dienst hebben verlaten.
Dit geldt vooral den officieren, die uit het
leger moesten treden, omdat zij nöah be
kwaam, noch geschikt worden geoordeeld,
om in een hoogeren rang werkzaam te zijn.
Wat zon men er wel van zeggen, om en
kele voorbeelden te noemen, indien een
gepensioneerd commies by een der depar
tementen van algemeen bestuur later den
titel kreeg van hoofdcommies, ean gepen
sioneerd hoofdcommies dien van referen
daris.
Ten slotte moet mij iets van het hart,
dat er reeds eenigen tijd op ligt.
Ik hoop niet het verbod Ne touchez par
a la Reine" te overtreden of den aan de
Koningin verschuldigden eerbied uit het
oog te verliezen, als ik de aandacht ga
vestigen op de eenige jaren geleden door
de Koningin ingestelde Huisorde van
Oranje voor Kunst en Wetenschap". Ik
heb mij van den beginne af afgevraagd,
boe deze instelling te rijmen was met
art. 66 der grondwet: Ridderorden worden
door eene wet, op het voorstel des Konings
(der Koningin) ingesteld". Dit echter daar
gelaten, rijst ean andere vraag: n-1. deze,
of aan personen, die zich op het gebied
van kunst of wetenschap verdienstelijk
hebben gemaakt, dan niet een der
Nederlandsche ridderorden behoort te worden
toegekend P
Veel benoemingen in daze Huisorde zijn
nog niet toegekend. Ziet men echter de
ranglijst der Koninklijke kamerheeren in,
dan treft men daaronder aan, die deze
Huisorde hebben verkregen, terwijl het
een diep raadsel blijft, in welk opzicht
die personen zich op bet gebied van
kunst of wetenschap hebben verdien
stelijk gemaakt. Daaronder was er een,
sedert overleden, buitengewoon kamerheer,
aan wien de Commandeursorde ia deze
Huisorde slechts kon zyn verleend, omdat
zijn borst nog geheel maagdelijk" was, en
men begreep, dat het er toch niet onder
door kon, dat deze persoon, als hij soms
in functie moest zijn, geen enkel
onderscheidingsteeken droeg. Ia vroegere jaren
ontvingen zoodanige personen in Nederland
en ook in andere landen een gouden snuif
doos, een gouden ring, enz. al of niet met
diamanten omzet. Doch om zija waardig
heid" te toonen, kon men toch niet altijd
een snuifdoos of ring vertoonen. Toan de
bedoelde buitengewoon kamerheer
gecommandeurd" werd, ging er dan ook algemeen
een kreat van verbazing op.
Of dit mijn schrijven wat zal baten? Ik
wil het hopen. Bij da behandeling der
staatsbegrooting voor 1910 bespraken de
heeren Van Idsinga en de Beaufort de
kwistige wijze van het verleenen van rid
derorden. Wel is, misschien ook daarom,
het getal gedecoreerden ter gelegenheid
van den verjaardag der Koningin niet zóó
groot geweest als in vorige jaren. Toch is
er nog reden genoeg om bij de behandeling
der staatsbegrooting voor 1911 de zaak op
nieuw ter sprake te brengen en dan mede
eens dp wenschelijkheid te doen uitkomen,
dat eindelijk door de Regeering een ander
stelsel worde toegepast bij het toekennen
van Koninklijke onderscheidingen en andere
begrippen worden gevolgd over de
verdienstelijkheid van de Nederlandsche staats
burgers, zonder dat daarbij worde gelat op
den stand, dien deze in de Maatschappij
bekleeden.
Eerst dan zal het bezit eener ridderorde
in Nederland eenige waarde verkrijgen en
het instituut-zelf leven in ongeschonden
eere.
Q.
iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiiMiiiitiiiiiiiiiiimiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiHiiiiii
ook 't kdukenlicht inviel, en glurend door
de half-dichte deuren, keek za in de andere
bedstee, waar Mientje sliep, haar eenige meiej?.
'c Kind was al weken lang ziek, altijd
koortsig en klagend over hoofdpijn, dokter
noemde 'i zwakte, kon niet anders aanraden
dan rust ea goed eten.
Toen hij 't voor het eerat zei, was in de
moeder wrevel opgestaan, en iets als spot
over zoo'n raad, als je, zooals zij, alles alleen
moest verdienen. Toch had ze toen al gepro
beerd, het kind veel te doen eten, Blaar Mientj e
zeurde om ander eten, hall de, als moeder haar
uitlachte omdit te erom vroeg. Ea langza
merhand was to»n in de moeder 't verlangen
opgestaan, haar kind beter eten te kunnen
gaven, en dit verlaagan groeide aan tot een
rusteleos tobben en zoeken naar de moge
lijkheid.
Als za 's morgens opstond, was dat dadelijk
in haar hoof l, en 'c bleef daar woelen en
zeuren met treiterige vasthoudendheid, heel
den dag door, verlamde haar kracht om te
vechten tegen het bestaan. *
Heel haar getrouwde leven was een vechten
tegen dreiging van armoe.haar man was kort na
zijn hnwelgk rfceumatisch geworden, was dik
wijls weken zonder werk; zy zelf uitgeput door
de geboorte van vier kinderen, wezentjes zonder
levenskracht,waarvan ze er drie weer had moe
ten verliezen; maar ze had altijd iets moedige
gehouden, een lust om er toch te komen,
om niet onder te gaan.
Mientje was hare vreugde geweett, 't eenige
kind, dat ze had kunnen houden, en dap
perder werkte ze voort, voldaan, als ze geen
hevige armoe leed.
Haar man was den heelen winter werkeloos,
nu alweer drie maanden, maar dat wist ze
van elk jaar. Als Mientje maar betsr werd ...
dat was 't altijddurend tobben, dat zwarte
angstgedachten in haar opireef.
Nu ook, in 't schemerige lichtschijnsel,
bestaarde se het kind, dat kleintjes in elkaar
lag gekrompen onder 't dek.
't Woelde heen en weer, met onrustig
gewry'f van het kopje over 't kussen, en drenserig
vroeg 'c dunne stemmetje om water.
Even streek moeders hand over'c warrelige
blonde haar, toen haastte ze naar de keuken,
schepten water uit den emmer, goot er een
scheut j e warm door uit den ketel.
Maar 't kind weerde het kopje af. Neenet
moeder, geen warm, kond water wil ik."
Dat is zoo as ijs; dan vat je nog kou.''
Och nee, nee, kond," dwong 't kind, en
toen moeder toegaf, slurpte ze gretig het
kopje leeg.
En nou nog maar slape, 't is pas half zeven."
In de bedsfês gebogen haalde ze 'c dek
hoog op over het kleine lichaampje, en
moeielyk door haar pijnende rug, rees ze weer
Verbetering der toestanden in
het korps beroepsofficieren.
In het Weekblad van 4 Sep t. j 1. bespreekt
de heer Everwijn den ongezomden toestand
van het officierskorps der landmacht en
noemt als oorzaak van het euvel niet alleen
de onvoldoende bezoldiging der beroeps
officieren, doch vooral ook het te groote
aantal, waardoor de menschen geen werk
genoeg vinden. In een bijna tegelijkertijd
verschenen vlugschrift van den len luit.
P. Donk wordt op dezelfde misstanden ge
wezen en bovendien de nadruk gelegd op
den treurigen gang der bevordering, die
natuurlijk evenzeer gevolg is van het t
groot aantal in de lagere rangen.
Het is niet de bedoaling het overigens
belangwekkende geschrift van den heer
Donk te bespreken. Ik wilde slechts wijzen
op het verband en waarschuwen, want hier
is periculum in mora l De Minister van
Oorlog is, zegt men, van plan bij de a.s.
begrooting eenige tonnen gouds per jiar
mér te vragen' voor betere bezoldiging der
beroepsofficieren. Die betere bezoldiging is
noodig, doch waar nu deskundigen, gelijk
nu weder de heeren E. en D. onomwonden
te kennen geven dat de slechte stemming
in het officierskorps niet zal verdwijnen
door betere bezoldiging toe te kennen allén,
zij men voorzichtig!
Ook volgens den heer Dank is de onte
vredenheid veel meer te wijten aan de
slechte kansen om vooruit te komen, om
op den besten tij l des levens een
bevredigenden rang en werkkring te verwerven,
dan in de galarieering. Ea het gebrek aan
arbeid voor de vele beroepsofficieren waarop
de heer Everwijn nadruk legt, zal evenmin
verholpen worden door die tonnengouds
toe te staan.
De slotsom dezer nuchtere overwegingen
moet wel zijn: Da gelden voor verhooging
der tractamanten mogen niet worden toe
gestaan zonder dat tegelijk gezorgd wordt
voor inperking der andere misstanden,"
Ongelukkig is dit gemakkelijker gezegd
dan gedaan. Want een leger is er nu een
maal voor oorlogstijd, heeft voor dien toe
stand een aantal aanvoerders noodig en
man dient in vredestijd dat aantal hoe dan
ook, beschikbaar te hebben. Nu wil het
ongeluk, dat men in de laatste jaar cf tien
het leger bijkans heeft verdubbeld, wat
aantal manschappen betreft, maar niet heeft
kunnen (willen, durven? wat te zeggen?)
zorgen voor het in oorlogstijd aanwezig
zijn van een evenredig aantal onderoffl jieren
en vooral ofibiereü. Wegens de groote
kosten heeft men da hervorming doorgezet
zonder uitbreiding van het getal beroeps
aanvoerders.
Waar het nu ean feit is, dat aan de oor
logsformatie vele honderden offioieren ont
breken, ligt het voor de hand, dat men zich
verzet tegen elke poging om het getal
beroepsofficieren in vredestijd in te krimpen.
Dit verzet is begrijpelijk, maar het richt
zich op ean verkeerd doel. Immers: men
neme maatregelen om het benooiigd aantal
officieren uit de dienstplichttij e/t te kwetken.
Kaderplicht! Inderdaad het is niet te
ontgaan. Het heeft bezwaren, men houdt
hiermede rekening zooveel zulks kan, doch
legge het stelsel vast. Men heeft den per
soonlijken dienstplicht toegestaan, men heeft
het contingent verhoogd, thans moet men
nolens volens kaderplicht inwilligen. Zeker,
verhooging van de officierstractementen kan
uitstel geven van executie, maar niet mear.
Ook al houdt men zoo het vredeskorps
voltallig, dan krijgt men zonder kaderplicht
de oorlogsbehoefte toch niet gedekt. Maar,
wat erger is, het vredeskorps, dat toch de
kern, de ruggegraad van de geheele landsver
dediging vormt, zal er geen haar beter door
worden. Het zal blijven lijden aan werkloos
heid, aan ontevredenheid. Dat verhelpt men
iimiiiiiumiiiiiiiiimiiiumiiiiitHiiiiitiii
overeind, haastte naar de keuken, be jon daar
den vloer aan te vegen. En altyi zeurde in
haar hoofd 't denken aan Mientje.
Als ze 't schaap miar es te goei kon doen,
met lekkere kossies, zooveel, tot 't niks meer
oplnstte. Van die fijne dikke melkpap, die
ze vroeger kookte in der dienst, en soep en
'u malse h stukkie kalfsvleeseh; dan zou ze
wel bijkomme. Eens had ze' c gedaan, der heele
gulden uitgegeven voor Mientje... Even
glunderde iets als een lach over baar gezicht
by 't herdenken van Mientjes blijdschap, maar
dadelijk groef zich weer de zorg-trek om haar
mond. J es es, wat was der vent toe nijdig ge
weest, en de huur konne ze niet batale.
Nee, dat déa ze niet meer, maar dit gemier
in ja kop alty'd, dat liet ja nooit met rust.
Haastig zette ze koffie, spoalde daarmee
de homp droog brood door, onderwijl aard
appelen schillen i, in ongeduldige haist. Z)0,
met zittend werk was het gatob 'c ergst; ze
deed haar best, haar denken op wat anders
te zetter, gooide hard de geschilde aard
appels in 't ty'ltje met water.
Fijne aardappels waren/t, van de bedeeling;
as ze nou zaterdag maar weer turven kreeg.
Jasses j*, vroeger zou je j e geschaamd hebben
om beieeld te worden, maar as je maar
most... Je schaamde ja nou geen eens meer
om 'u stukkie overgeschoten eten uit je
werkhuis mee te nemen; 'D was wel gemeen,
maar ja deê't voor 't kind.
Ze zuchtte, weer terag in 't zeurige getob,
dat haar niet losliet; ze legde wat turven
naast 'c poteacheltje, beg«n zich toen op te
knappen voor haar werkhuis.
Het blauwe jak gooide ze uit, kamde 't
dunne, zwarte haar, streek het glad tot 't als
een bandeau boven haar voorhoofd lijnde.
Haastig waschte ze zich wat, schoot toen
haar katoenen japoa aam. Die werd ook
gammel, maar hoe kreeg je 'o nieuwe?
Nog altijd was in haar iets overgebleven
van 'i vroegere verlangen, netjes voor
den dag te komen, en toch verwonderde ze
zich, als ze er aan dacht, hoe ze was, toen
ze vree met Piet, als 'n wonder was 't, dat
je zoo gauw oud werd en zoo leelijk.
Weer stak ze haar hoofd in de alkoofdeur.
Piet!" riep ze, wat gedempt, om Mientje
niet wakker te maken.
'n Knorrig gebrom antwoordde.
Je mot niet te vroeg opstaan, hoor,"
baasde ze, we motten vandaag toe met die
turve naast de kachel; anders kenne we in
't end van de week in de kou zitte." Ze
wachtte even.
Hèje 't gehoord?' vroeg ze, wat on
geduldig.
Ja," bromde hij terug.
Nou, gedag", zei ze nog.
Buiten daagde de schemer van den
prikkelniet, al geeft men eiken luitenant een g
neraals-tractement. Men moet de consequentie
aandurven van het stelsel, dat men, hoewel
schoorvoetend, in 1901 heefc ingewijd; wij
hebben een militie-leger en daarbij belioort
een militie-officierskorps met kleine kern
beroepsleiders, zooals in Zwitserland en
Denemarken.
Doch ik herhaal: dan moet men willen
kaderplicht, zooals ook in die landen is
begrepen. Wij hebben nu toch wel genoeg
gesold en gezeurd met het reservekader en
de vrijwillige-dienstplichtigen(') die thans
een deel van het officierskorps vormen. Het
is voldoende aangetoond, dat men op deze
wijze nooit verkrijgen zal wat noodig is.
Zoo ooit, dan gelde hier de onzer hui
dige regeering zeker welgevallige leus
Dwingt hen om in te gaan!"
_ Is eenmaal de toevloed van verlofsoffi
cieren verzekerd, dan kan men gaandeweg
de overtollige beroepsofficieren loslaten en
daardoor in het blij vende korps een keur
korps gezonde verhoudingen
scheppenHet zou evenwel overweging verdienen om
reeds nu op uitgebreide schaal aan officieren,
die het wenschen verjof te verleenen op bijv.
2/3 tractement. Dit lijkt nog altijd beter dan
dat zij, zoooals nu vele maanden van het jaar
geschiedt, elkaar in den weg loopen. De rest
heeft dan ten minste volop werk. En zij,
die zich voor een andere betrekking bekwa
men willen, gaan daarom voor het leger
als 't er op aankomt, geenszins verloren.
Verlaten zij het korp', dan kunnen zij bij
de reserve overgaan, keeren zij terug, dan
hebben zij allicht hun gezichtskring ver
ruimd ; in den Noord Amerikaanschen bur
geroorlog waren zeer veel goade bevel
hebbers, gewezen West-Pointers, die na
eenige jaren dienst het beroepsofficiersleven
hadden vaarwel gezegd om advocaat, koop
man, farmer te worden. Toen de oorlog
uitbrak, keerden zij terug, parend aan de
valiede krijgskundige opleiding van die
militaire academie een ruimen, practischen
blik, in de volle menschenmaatschappij ver
worven. Dit moge als bewijs dienen voor
mijn stelling, dat het als voorloopige maatre
gel, op ruime schaal verlof geven met behoud
van gedeeltelijk traetement, vele goede
zyden heeft en dan natuurlijk ook deze,
dat het onmiddellijk bezuiniging brengt.
MARIUS
Binnen en buiten Soerabaia. Leven en
Lotgevallen van de familie Kaaneel, door
ALLIGATOR. Uitgave N. V. Drukkery
en Uitgeverszaaklnsulinde, te Haarlem.
Geenszins literair dit boek. Integendeel,
biutaal van argeloosheid, verbazend van
Ectiry'f-maar-raak ongegeneerdheid. Er zijn
er nog wel in deze vodderig-papieren wereld
van die menschen, goddelijk onbewust van
wat boek en letteren zijn. Ea als zij dan tot
echryven komen en talent hebban, is er
alles ineens, al het vurig gewenschte en
zelden verkregene: stijl', geest, verbeelding,
beeldende kracht... Maar als zij nu geen of
heel weinig talent hebben? Ja, dan valt het
toch nog wel eens ftisch en oorspronkelijk
uit wat zy' maken, indien zy maar wat na
tuurlijken smaak hun eigen mogen noemen
en niet bepaald ploertig zijn. Want de reden
waarom zij Echry'ven is zoo heel anders dan
bij de professionals. De se schrijven van
beroepswege, dus uit drang en
gewooitidooreengemengeld, omdat zij nu eenmaal het
schrijven niet laten kunnen, omdat het hun
vak is en gold opbrengt.
mimiimiiiiii uiiiiiHiiiiittiiiiimiiiiiumiltmiuHitimmimimmiiiiy
konden winterdag; in de rommelige straat
leefde schimmig beweeg van vrouwen en
mannen, die naar hu a werk gingen.
Ze trok 't otnslagdjekje stijver om haar
hals, stak de handen onder de armen; haar
gezicht verstrakte in de kou, met bibbering
van da dunne lipper.
Sloffe rig liep ae voort, 't mager-lange
lichaam wat voorovergebogen, drie straten
ver, tot ze bij haar werkhuis was, 'n
manufactunrwinkel, waarvan 't groote raam
ruig-wit bevroren kilde. Za balde aan, gleed
vluj! naar binnen, toen de deur opea ging.
Goeienmorgen, vrouw Jansen,"
vriendely'tte de juffrouw, steek 't gas maar an."
Haastig ging de juffrouw de trap weer
op, haar bloote beenen in da pantoflels
mager uitstekend onder haar nachtpon.
Vrouw Jansen keet even om zich heen
in den s;illan winke', waar 't fUuwe
schemerlicht vervaagde tusscaen pakken goed
en opgehangen japonrokken en mantels, die
in dat flauwe licht iets schrikwekkends
kregen als gehangen menschen met recht
uitgestoken armen.
Za liet het gas aanflappan, zette de
vulkactel open.
Lekker, effin der warme... as je zoo'n
kachel thuis had, dan was alles warm. Wat
zou Mientje dat lekker vinden, nou ja, za
moest non voort.
Mat 'n rukkerige be weging ging za rechtop
staan, en zich dwingend tot vlug stappen,
sleepte ze water aan, begon de vloer te dwei
len, forrch de armen uitslaand, met inspan
ning hare gedachten er bij houdend, om een
oogenblik buiten 'c getob te blijven.
Toen de vloer klaar was, nog glimmend met
flitserige kaatsing van 't gaslicht, werkte ze
haastig door, wreef de toonbank op, deed de
gewichten glimmen, plotseling met 'n. ver
lichtend plezier in haar werk.
Hè, non was ze warm... thuis lagge ze
nog in be l, dat mosten ze wel. .. nou
de lajen nog ...
Zs dwong zich aan 't werk te blijven
denken; haastig draaide ze 't gaslicht uit
trok ratelend het grauwe gordijn op.
Van de ontdooiende ruit siepelden dunne
straaltjes af. Haastig klom ze in de uitstalkast,
wreef de straaltjes weg, vóór ze in het goed
lekten.
Wat stond ze daar mal in de kast. Als 'n
vreemde gedachte flitste het door haar heen,
dat ze vroeger om zichzelf gelachen zou heb
ben, als ze zoo stond; nu stapte ze haastig
terug, begon aan de laden, de oogen telkens
naar de ruit, of wesr het gesiepel begon.
Hard trok ze de geldtó uit; die moest ook
nitgestoft worden 'nmaandag's morgens.
As ze nou ea 'a dubbeltje erin vond, zoo ai
onderlaast? Toe had za 't aan de juffrouw
Maar de «n-literaire menseh sehrjjft, omdat
hq ieta erg op het hart" heeft, pindat hy
vplzit met allerlei ko idige of merkwaardige
dingen en .vrienden hem zeggen: kom, je
moest dat allemaal eens opschrijven, 't zon
wat een lollig boek worden...
Als hij dan met verlof is, of gepensioneerd
uit Indiëterag en veel vrijen ty'd heeft,
neemt hy inderdaad de pen ter hand en
schrijft, alsof het een brief aan een kennis
ware, zoo maar vlotweg (heeft hy' niet altijd
goed met de pen overweg gekund I) vaa, de
menigte menschen en toestanden, die hij
gezien heeft. Met wat gewijzigde namen van
personen en plaatsen kan daar best een roman
van groeien, heeft hij begrepen, en is aan het
wei k getogen.
. Edoch, dat viel per slot niet mee. De
schikking, de volgorde van al die feiten en
grappige figuren moest eerst overdacht en
bepaald worden. Dan bleken er gaten in het
verhaal te vallen, door allerlei, dat de schrij
ver niet wist of, als te persoonlijk, niet goed
zeggen kon en aldvu had by' nog vry wat
phantastische rijgdraden noodig om het Indische
leven der Kaaneel familie te verbinden met
wat er absoluut ook by moest; de reis naar
Holland en de ervaringen in Europa. Want
wat zulke menschen daar ondervinden, is
toch zoo dol-grappig, dat ge er alleen wel
een boek van zoudt kunnen volschrijven en
er dan nog wat mee verdienen ook.
Zou op zulk een wys dit Kaaneel-verhaal
niet ontstaan zijn ? Als 't anders is, ziet het
er toch leely'k naar uit, zoo holder-de-bolder
ah 't er nit ziet, zoo onvolwassen en ver
keerd gewassen. Een groot bezwaar schijnt
al dadelijk voor den schrijver de personen van
het verbaal al verhalend te presenteeren.
Zoo heet het eerste hoofdstuk: Ter kennis
making, JEen verjaarfeest, doch nog in vier
volgende hoofdstukken maken" wij telkens,
fragmentarisch, maar zeer uitgebreid, ken
nis", terwyl het verjaarfeest in een paar
luttele bladzjj ijes wordt afgepoeierd, als ik
zoo zeggen mag. Orer 't geheel is dan ook
betchrijven dezes schrijvers zaak niet. Als hy
niet vlot en joviaal vertellen kan, begint hu
zich onbehagelijk te gevoelen en in een toe
stand of stemming zich inleven, daarvan kan
heusch geen sprake zy'o. HU zou niet weten
wat dat zeggen wilde, het in elk geval d waas
heid achten de zaak zoo hoog op te vatten.
Het is waarachtig niet deze auteur met zijn
grimmigen schuilnaam, die om een begin"
verlegen is! Ho ar maar:
Om maar in eens met de deur in huis te
vallen, gaan wij op een Zaterdag in den
naavond een bezoek brengen by de familie
Kaaneel, die een klein huis bewoont ergens
in Krambangan te Soerabaja. Wy zullen dan
gelegenheid hebben met de meesten van de
hoofdpersonen dezer geschiedenis kennis te
maken. Het is de verjaardag van de dochter
des huizes.
De familie wacht groot bezoek en wij treffen
moeder de vrouw, de dikke Marie, In volle
bereddering. Want de ruimte is beperkt. In
de voorgalerü, waar de gasten ontvangen
worden, is plaats voor niet meer dan een tiental
personen, wel te verstaan als men heel
inschikkelijk is. De binnengalery', waarvan
de twee deuren openstaan, is wat ruimer.
Nu staat daar echter zooveel meer dan ge
woonlijk wel vy'f knaapjes en bovendien
een gramophone op een kastje dat de
beschikbare immte schrikbarend klein is
geworden, wat aan Marie eindelijk de ver
zuchting ontlokt: Allah, tjilaka! Wij kunnen
niet daansen l"
Ziet ge, zoo begint men een roman. Met
de onnoozel vertrouwelijke maniertjes, de
knusse eenvoudigheid, de akelige
grappenmakerij van het jaar '50 ongeveer, toen elke
schrijver minstens een humorist of een bel
esprit zyn moest. Een gansch formidabel
literair onweer is daarover heengegaan, waar
van deze amphihigche schrijver, blijkbaar
buiten het gebied van hoogen druk wonende,
nimmer heeft vernomen... of hu had zich
iiiHiimijiiiiiiiiiiiiimmmmiitimtiiiiHiMiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiitiiiiiiiiiii
gegeven... dat zou za non niet doen, ze zou
der wat voorkoopen voor Mientje, jesses nee,
dat zou toch stelen zyn. Maar voor 't kind
zou ze heel wat dpen, as Mientje maar weer
vroolyk wier, zoo as vroeger ... maar dat kon
alleen met goed eten. Voor 'a dubbeltje de
je nog niet veel. Non ja, der was ook geen
dubbeltje.
Verlicht schoof ze de ld terug, klom weer
in de uitstalkast,om 't raam verder af te vegen.
Maar 't zeurende getob liet haar au niet
meer los.
Als ze maar eiken dag 'n werkhuis bad . ..
ze had er maar vier en wat naaiwerk,
maar 't bleaf te weinig. En Piet zou mis
schien nooit meer werk krijgen; wat lorretjes
kon ie maken van hout van si garen kist j es,
maar wat gaf dat? Gaad verdienen zou ie
wel nooit meer; an zoo'a krommen stumpert
hadden ze net nog gebrek ...
Dan heelen dag werkte ze ijverig, stil
vrouwtje zoo, weg in haar eigen denken,
beleefd tegen de juffrouw, zonder opgewekt
heid. In hare werkhuizen klaagde za nooit
over de ellende thuis, vertelde alleen ervan
met weinig woorden, als iemand er naar
vroeg; er was ie 13 als schaamte in haar, om
te bekennen, dat ze niet meer tegen da
armoede op kon.
's Avonds thuis, vond ze haar man in de
keuken, scharrelend met de pot aardappelen
op het kacheltje; z'n mager lichaam was
door rheumatiek verwrongen tot een
caricatuur met klauwachtig gakromde handen en
dik gezwollen voeten, 't Forscbe hoofd, mat
't volle blond» haar in een kuif opstaand,
had iats jongs, ook in de trekken van het
breede gezicht; 't leek als stond dat hoofd
bij vergissing op een verkeerd lichaam.
Mientje, bleek en teer, hing lusteloos op
een stoel, kleintjas in elkaar gekrompen als
'a dwerg vrouwtje.
Vrouw Jansen stampte wat vat door de
aardappelen, bracht da warm-dampende
schotel op taf il, legde er de boterhammen
uit haar werkhuis naast met een klein
stuk j a vleesch.
Mientjs at traag, met vlezig vertrekken
van haar ouwelgk mondje. Hèmoe," zeurde
haar dunne stemmetje, wanneer breng u
nog es 'n paar eieren mee, net as onderlaast?"
Och kind, je kry'gt non toch stinkeieren,
of je mot 'n dubbeltje voor 't stuk neerlegge."
De man lachte, ruw uitbarstend: ,,'n Dub
beltje, dd's voor de rijkdom l"
En die van onderlaast dan?" zeurde
Mientje weer.
Nou ja, die had ik van de juffrouw
gekrege, voor mezelf, omdat ik zoo bleek zag."
Weer da:ht ze aan de geld l A, en 't dub
beltje .., As ze dat gehouwen had... nee,