De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 11 september pagina 2

11 september 1910 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

.?C» .*" DÉAMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1783* kleven, in hun omgeving, zooveel mogelijk, tot n minimum te beperken. '; Oppervlakkig beschouwd, lijkt dit heel mooi. "" Toch rust de vraag, waarom deze twee mannen werden afgescheept, met een zil veren medaille en hun niet een ridderkruis werd toegekend? Wat zij hebben gedaan strekt tot ver zekering, zooveel mogelijk, van menschen-, levens en kan daarom niet genoeg worden gewaardeerd. Zouden zij niet veel meer een ridderkruis hebben verdiend, dan ook nu weder liet groot gedeelte burgerlijke en militaire ambtenaren, waarvan verreweg de meesten zijn gedecoreerd, omdat zij zekeren dienst tijd achter den rug hebben, en het niet kleedde", indien ook zn niet, evenals in vorige jaren zooveel anderen, een lintje m hun knoopsgat of b\j gelegenheden een kruisje of kruis op hun borst konden ?togen? Ik zal geen namen noemen, want, ofschoon ook ia Nederland door meer dan n hemel ?n aarde worden bewogen, om een lintje" te krijgen, men informeere maar eens bij personen van invloed, zija er ook velen, IMT wie de htm toegekende onderseheidiag (f) inderdaad een verrassing was en die zioa rollen moeten af rragen, waardoor zfj die onderscheiding hebben verdiend. Toen eens ia Frankrijk een por oetein-fa brikant werd gedecoreerd, zei een spot?rogel: Mansieur... est décprénon pour les Mrvieea, qu'il a rendu, mais pour les serliees, qu'ii a fait". Een soortgelijke geschielenis deed zich verscheidene jaren geleden voor met qpn fcbrikant in bet Zuiden des land», die j acht maakte ook op buitenlandsche ridderorden tegen goede betaling. Het bleef geen geheim, soedat de man de risée werd van het publiek. Wat ik «chreef over de twee meester knecht*, g«ldt evenzeer voor vele anderen, ei» niet werden waardig gekeurd voor een ridderorde, maar slechts de eeremedaille der Orde van Oranje Nassau, enkelen in goud, de meesten in zilver of brons, hebban ver kregen, ook al omdat zij slechts" een meer ?ndergeechikte betrekking bekleeden, of tot «W kleineren stand behooren. En toch zijn daaronder zeker velen, die zich in hun ambt of andere betrekking even verdienste lijk zullen hebben gemaakt als zoovele perwnen, die hetzij in de Orde van den Nedertendschen Laeuw, hetzij in de Orde van Graoj3-Nassau zijn opgenomen. Ik heb kierbij meer in het bijzonder het oog op ie beambten bij de rijks- en gemeente politie, de marechaussees er onder begrepen, ia dikwijls hun leven in de waagschaal moeten stellen in het belang van de open bare orde en veiligheid en wier staat van dienst ongetwijfeld vrij wat meer niet alleen van hun diensten, maar ook van kon verdienste» zal aanwijzen, dan die van tal van ambtenaren, burgerlijke en militaire, die ook nu weder tot de gelukkigen behooren. Ia andere landen, b. v. in Frankrijk, gaat bet beter toe- Ook de oucrier, die zich daar op bijzondere wijze heeft verdienste lijk gemaakt, krijgt de ridderorde van het Legioen van Eer. Met de Militaire Willemsorde is het anders gesteld. Ojk aan onderofficieren en ?eldaten, die zich pp de eene of andere wijze hebban onderscheiden, wordt het ridder kruis dezer orde toegekend. Te a aanzien van de Orde van Oranje$ass«u wordt een zekere grenslijn getrokken tuuchen verschillende klassen. Daarvoor wordt een vast stelsel", als ik dit woord mag gebruiken, gevolgd. Een subaltern (dieier en een gewoon burgerlijk ambtenaar worden tot ridder banoamd. Is men echter htofdoffiue>- of hoofdambtenaar, dan krijgt man hét officiarskruis, al wa» men vroeger ook nog g«en ridder. Ook al een vreemde wijze van doen. Van opklimming, gelijk fiiiMtinitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii ARM VROUWTJE DOOR ANNA VAN GOGH?KAULBACH. ' Za ras plots wakker, zóó klaar, dat ze 't lijd wist om op te staar. Voorzichtig, zonder haar man aan te stooten, geoide ze 'l doorzweette dek van zich af, en zacht kreunend om 't fel-pijnlijke steken van haar ru» en lenden, rees ze op, zwaaide haar zwart bekouste beenen uit de bedstee, zat 'n oogenblik op den rand, beven? in elkaar gekrompen. Toen liet ze zich glyden in 'i zwarte nachtdonker van de alcoof. Op den tast wrong ze hare voeten in de ouda sloffen, vond toen, gewoonte-makkelijk, de deur naar 't keukentje, en d&ir, op tafel, de lucifers. Haar bibberige band trachtte er n af te e t rij k en, maar de kop brak er-af. Verrek," vloekte ze, en met kracht 't handbeven bedwingend, deed ze de tweede opvlammen, stak de twee pitten van het petroleuinstel aan. 'c Gaf in eens gele schijn, waarin haar magere gezicht iets skeletachtige kreeg, met vreemd levend er in, de groote, donkere oogen. Rauzengroot zwartte hare schaduw tegen de be balkte zoldering, met een knik waar de muur begon, en grotesk bewoog de schaduw mee met al haar doen. Even wreef ze hare handen over elkaar, toen nam ze den ketel, plonsde dien in den emmer naast den gootsteen. Za schrikte terug van de ijskoude, itond een oogenblik stil, klappertandend; toen vulde ze den ketel verder 't Most weer 'n koekie gebakken hebben vannacht, dat de emmer bevroren waïhier in de keuken. As 'c non maar ee uit was met die kon; dan was je ook af van dat gezanik met die afgesloten waterleiding. Z) zette den ketel op 't stel, waardoor plot» de gele schija weg dofte, alleen door de kier langs den ketelrand streepte nog licht. fiaw veegde ze hare verysde vingers af aan baar rok. Effe 't gas opstek*, zoo, dat was alweer noppes, 't ging niet op. Nou, ze had nog net 2X cent; as je geen licht had,kon je de boel niet schoon hom wen, verslonsde alles. , In dem feilen schijn van 't gas bleekte haar gezicht waswit boven 't blauwe jak; om den mond streepten diepe groeven, en 't voorhoofd was sawngetrokken, als door een altijd kna gende pijn. De donkere oogen leken onmeuachelijk groot door dediep-blauwe krinren de rechte neus stond scherp uit voor ingevallen wangen. ' Ze ging de alkoof weer binnen, waar nu in ambtelijke betrekking, is daarbij geen sprake. Een zeer dwaze, ja bespottelijke onder scheiding- blijft de toekenning aan gepen sioneerde officieren van een hoogeren rang, dan waarin zij den dienst hebben verlaten. Dit geldt vooral den officieren, die uit het leger moesten treden, omdat zij nöah be kwaam, noch geschikt worden geoordeeld, om in een hoogeren rang werkzaam te zijn. Wat zon men er wel van zeggen, om en kele voorbeelden te noemen, indien een gepensioneerd commies by een der depar tementen van algemeen bestuur later den titel kreeg van hoofdcommies, ean gepen sioneerd hoofdcommies dien van referen daris. Ten slotte moet mij iets van het hart, dat er reeds eenigen tijd op ligt. Ik hoop niet het verbod Ne touchez par a la Reine" te overtreden of den aan de Koningin verschuldigden eerbied uit het oog te verliezen, als ik de aandacht ga vestigen op de eenige jaren geleden door de Koningin ingestelde Huisorde van Oranje voor Kunst en Wetenschap". Ik heb mij van den beginne af afgevraagd, boe deze instelling te rijmen was met art. 66 der grondwet: Ridderorden worden door eene wet, op het voorstel des Konings (der Koningin) ingesteld". Dit echter daar gelaten, rijst ean andere vraag: n-1. deze, of aan personen, die zich op het gebied van kunst of wetenschap verdienstelijk hebben gemaakt, dan niet een der Nederlandsche ridderorden behoort te worden toegekend P Veel benoemingen in daze Huisorde zijn nog niet toegekend. Ziet men echter de ranglijst der Koninklijke kamerheeren in, dan treft men daaronder aan, die deze Huisorde hebben verkregen, terwijl het een diep raadsel blijft, in welk opzicht die personen zich op bet gebied van kunst of wetenschap hebben verdien stelijk gemaakt. Daaronder was er een, sedert overleden, buitengewoon kamerheer, aan wien de Commandeursorde ia deze Huisorde slechts kon zyn verleend, omdat zijn borst nog geheel maagdelijk" was, en men begreep, dat het er toch niet onder door kon, dat deze persoon, als hij soms in functie moest zijn, geen enkel onderscheidingsteeken droeg. Ia vroegere jaren ontvingen zoodanige personen in Nederland en ook in andere landen een gouden snuif doos, een gouden ring, enz. al of niet met diamanten omzet. Doch om zija waardig heid" te toonen, kon men toch niet altijd een snuifdoos of ring vertoonen. Toan de bedoelde buitengewoon kamerheer gecommandeurd" werd, ging er dan ook algemeen een kreat van verbazing op. Of dit mijn schrijven wat zal baten? Ik wil het hopen. Bij da behandeling der staatsbegrooting voor 1910 bespraken de heeren Van Idsinga en de Beaufort de kwistige wijze van het verleenen van rid derorden. Wel is, misschien ook daarom, het getal gedecoreerden ter gelegenheid van den verjaardag der Koningin niet zóó groot geweest als in vorige jaren. Toch is er nog reden genoeg om bij de behandeling der staatsbegrooting voor 1911 de zaak op nieuw ter sprake te brengen en dan mede eens dp wenschelijkheid te doen uitkomen, dat eindelijk door de Regeering een ander stelsel worde toegepast bij het toekennen van Koninklijke onderscheidingen en andere begrippen worden gevolgd over de verdienstelijkheid van de Nederlandsche staats burgers, zonder dat daarbij worde gelat op den stand, dien deze in de Maatschappij bekleeden. Eerst dan zal het bezit eener ridderorde in Nederland eenige waarde verkrijgen en het instituut-zelf leven in ongeschonden eere. Q. iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimmiiiiiiiMiiiitiiiiiiiiiiimiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiHiiiiii ook 't kdukenlicht inviel, en glurend door de half-dichte deuren, keek za in de andere bedstee, waar Mientje sliep, haar eenige meiej?. 'c Kind was al weken lang ziek, altijd koortsig en klagend over hoofdpijn, dokter noemde 'i zwakte, kon niet anders aanraden dan rust ea goed eten. Toen hij 't voor het eerat zei, was in de moeder wrevel opgestaan, en iets als spot over zoo'n raad, als je, zooals zij, alles alleen moest verdienen. Toch had ze toen al gepro beerd, het kind veel te doen eten, Blaar Mientj e zeurde om ander eten, hall de, als moeder haar uitlachte omdit te erom vroeg. Ea langza merhand was to»n in de moeder 't verlangen opgestaan, haar kind beter eten te kunnen gaven, en dit verlaagan groeide aan tot een rusteleos tobben en zoeken naar de moge lijkheid. Als za 's morgens opstond, was dat dadelijk in haar hoof l, en 'c bleef daar woelen en zeuren met treiterige vasthoudendheid, heel den dag door, verlamde haar kracht om te vechten tegen het bestaan. * Heel haar getrouwde leven was een vechten tegen dreiging van armoe.haar man was kort na zijn hnwelgk rfceumatisch geworden, was dik wijls weken zonder werk; zy zelf uitgeput door de geboorte van vier kinderen, wezentjes zonder levenskracht,waarvan ze er drie weer had moe ten verliezen; maar ze had altijd iets moedige gehouden, een lust om er toch te komen, om niet onder te gaan. Mientje was hare vreugde geweett, 't eenige kind, dat ze had kunnen houden, en dap perder werkte ze voort, voldaan, als ze geen hevige armoe leed. Haar man was den heelen winter werkeloos, nu alweer drie maanden, maar dat wist ze van elk jaar. Als Mientje maar betsr werd ... dat was 't altijddurend tobben, dat zwarte angstgedachten in haar opireef. Nu ook, in 't schemerige lichtschijnsel, bestaarde se het kind, dat kleintjes in elkaar lag gekrompen onder 't dek. 't Woelde heen en weer, met onrustig gewry'f van het kopje over 't kussen, en drenserig vroeg 'c dunne stemmetje om water. Even streek moeders hand over'c warrelige blonde haar, toen haastte ze naar de keuken, schepten water uit den emmer, goot er een scheut j e warm door uit den ketel. Maar 't kind weerde het kopje af. Neenet moeder, geen warm, kond water wil ik." Dat is zoo as ijs; dan vat je nog kou.'' Och nee, nee, kond," dwong 't kind, en toen moeder toegaf, slurpte ze gretig het kopje leeg. En nou nog maar slape, 't is pas half zeven." In de bedsfês gebogen haalde ze 'c dek hoog op over het kleine lichaampje, en moeielyk door haar pijnende rug, rees ze weer Verbetering der toestanden in het korps beroepsofficieren. In het Weekblad van 4 Sep t. j 1. bespreekt de heer Everwijn den ongezomden toestand van het officierskorps der landmacht en noemt als oorzaak van het euvel niet alleen de onvoldoende bezoldiging der beroeps officieren, doch vooral ook het te groote aantal, waardoor de menschen geen werk genoeg vinden. In een bijna tegelijkertijd verschenen vlugschrift van den len luit. P. Donk wordt op dezelfde misstanden ge wezen en bovendien de nadruk gelegd op den treurigen gang der bevordering, die natuurlijk evenzeer gevolg is van het t groot aantal in de lagere rangen. Het is niet de bedoaling het overigens belangwekkende geschrift van den heer Donk te bespreken. Ik wilde slechts wijzen op het verband en waarschuwen, want hier is periculum in mora l De Minister van Oorlog is, zegt men, van plan bij de a.s. begrooting eenige tonnen gouds per jiar mér te vragen' voor betere bezoldiging der beroepsofficieren. Die betere bezoldiging is noodig, doch waar nu deskundigen, gelijk nu weder de heeren E. en D. onomwonden te kennen geven dat de slechte stemming in het officierskorps niet zal verdwijnen door betere bezoldiging toe te kennen allén, zij men voorzichtig! Ook volgens den heer Dank is de onte vredenheid veel meer te wijten aan de slechte kansen om vooruit te komen, om op den besten tij l des levens een bevredigenden rang en werkkring te verwerven, dan in de galarieering. Ea het gebrek aan arbeid voor de vele beroepsofficieren waarop de heer Everwijn nadruk legt, zal evenmin verholpen worden door die tonnengouds toe te staan. De slotsom dezer nuchtere overwegingen moet wel zijn: Da gelden voor verhooging der tractamanten mogen niet worden toe gestaan zonder dat tegelijk gezorgd wordt voor inperking der andere misstanden," Ongelukkig is dit gemakkelijker gezegd dan gedaan. Want een leger is er nu een maal voor oorlogstijd, heeft voor dien toe stand een aantal aanvoerders noodig en man dient in vredestijd dat aantal hoe dan ook, beschikbaar te hebben. Nu wil het ongeluk, dat men in de laatste jaar cf tien het leger bijkans heeft verdubbeld, wat aantal manschappen betreft, maar niet heeft kunnen (willen, durven? wat te zeggen?) zorgen voor het in oorlogstijd aanwezig zijn van een evenredig aantal onderoffl jieren en vooral ofibiereü. Wegens de groote kosten heeft men da hervorming doorgezet zonder uitbreiding van het getal beroeps aanvoerders. Waar het nu ean feit is, dat aan de oor logsformatie vele honderden offioieren ont breken, ligt het voor de hand, dat men zich verzet tegen elke poging om het getal beroepsofficieren in vredestijd in te krimpen. Dit verzet is begrijpelijk, maar het richt zich op ean verkeerd doel. Immers: men neme maatregelen om het benooiigd aantal officieren uit de dienstplichttij e/t te kwetken. Kaderplicht! Inderdaad het is niet te ontgaan. Het heeft bezwaren, men houdt hiermede rekening zooveel zulks kan, doch legge het stelsel vast. Men heeft den per soonlijken dienstplicht toegestaan, men heeft het contingent verhoogd, thans moet men nolens volens kaderplicht inwilligen. Zeker, verhooging van de officierstractementen kan uitstel geven van executie, maar niet mear. Ook al houdt men zoo het vredeskorps voltallig, dan krijgt men zonder kaderplicht de oorlogsbehoefte toch niet gedekt. Maar, wat erger is, het vredeskorps, dat toch de kern, de ruggegraad van de geheele landsver dediging vormt, zal er geen haar beter door worden. Het zal blijven lijden aan werkloos heid, aan ontevredenheid. Dat verhelpt men iimiiiiiumiiiiiiiiimiiiumiiiiitHiiiiitiii overeind, haastte naar de keuken, be jon daar den vloer aan te vegen. En altyi zeurde in haar hoofd 't denken aan Mientje. Als ze 't schaap miar es te goei kon doen, met lekkere kossies, zooveel, tot 't niks meer oplnstte. Van die fijne dikke melkpap, die ze vroeger kookte in der dienst, en soep en 'u malse h stukkie kalfsvleeseh; dan zou ze wel bijkomme. Eens had ze' c gedaan, der heele gulden uitgegeven voor Mientje... Even glunderde iets als een lach over baar gezicht by 't herdenken van Mientjes blijdschap, maar dadelijk groef zich weer de zorg-trek om haar mond. J es es, wat was der vent toe nijdig ge weest, en de huur konne ze niet batale. Nee, dat déa ze niet meer, maar dit gemier in ja kop alty'd, dat liet ja nooit met rust. Haastig zette ze koffie, spoalde daarmee de homp droog brood door, onderwijl aard appelen schillen i, in ongeduldige haist. Z)0, met zittend werk was het gatob 'c ergst; ze deed haar best, haar denken op wat anders te zetter, gooide hard de geschilde aard appels in 't ty'ltje met water. Fijne aardappels waren/t, van de bedeeling; as ze nou zaterdag maar weer turven kreeg. Jasses j*, vroeger zou je j e geschaamd hebben om beieeld te worden, maar as je maar most... Je schaamde ja nou geen eens meer om 'u stukkie overgeschoten eten uit je werkhuis mee te nemen; 'D was wel gemeen, maar ja deê't voor 't kind. Ze zuchtte, weer terag in 't zeurige getob, dat haar niet losliet; ze legde wat turven naast 'c poteacheltje, beg«n zich toen op te knappen voor haar werkhuis. Het blauwe jak gooide ze uit, kamde 't dunne, zwarte haar, streek het glad tot 't als een bandeau boven haar voorhoofd lijnde. Haastig waschte ze zich wat, schoot toen haar katoenen japoa aam. Die werd ook gammel, maar hoe kreeg je 'o nieuwe? Nog altijd was in haar iets overgebleven van 'i vroegere verlangen, netjes voor den dag te komen, en toch verwonderde ze zich, als ze er aan dacht, hoe ze was, toen ze vree met Piet, als 'n wonder was 't, dat je zoo gauw oud werd en zoo leelijk. Weer stak ze haar hoofd in de alkoofdeur. Piet!" riep ze, wat gedempt, om Mientje niet wakker te maken. 'n Knorrig gebrom antwoordde. Je mot niet te vroeg opstaan, hoor," baasde ze, we motten vandaag toe met die turve naast de kachel; anders kenne we in 't end van de week in de kou zitte." Ze wachtte even. Hèje 't gehoord?' vroeg ze, wat on geduldig. Ja," bromde hij terug. Nou, gedag", zei ze nog. Buiten daagde de schemer van den prikkelniet, al geeft men eiken luitenant een g neraals-tractement. Men moet de consequentie aandurven van het stelsel, dat men, hoewel schoorvoetend, in 1901 heefc ingewijd; wij hebben een militie-leger en daarbij belioort een militie-officierskorps met kleine kern beroepsleiders, zooals in Zwitserland en Denemarken. Doch ik herhaal: dan moet men willen kaderplicht, zooals ook in die landen is begrepen. Wij hebben nu toch wel genoeg gesold en gezeurd met het reservekader en de vrijwillige-dienstplichtigen(') die thans een deel van het officierskorps vormen. Het is voldoende aangetoond, dat men op deze wijze nooit verkrijgen zal wat noodig is. Zoo ooit, dan gelde hier de onzer hui dige regeering zeker welgevallige leus Dwingt hen om in te gaan!" _ Is eenmaal de toevloed van verlofsoffi cieren verzekerd, dan kan men gaandeweg de overtollige beroepsofficieren loslaten en daardoor in het blij vende korps een keur korps gezonde verhoudingen scheppenHet zou evenwel overweging verdienen om reeds nu op uitgebreide schaal aan officieren, die het wenschen verjof te verleenen op bijv. 2/3 tractement. Dit lijkt nog altijd beter dan dat zij, zoooals nu vele maanden van het jaar geschiedt, elkaar in den weg loopen. De rest heeft dan ten minste volop werk. En zij, die zich voor een andere betrekking bekwa men willen, gaan daarom voor het leger als 't er op aankomt, geenszins verloren. Verlaten zij het korp', dan kunnen zij bij de reserve overgaan, keeren zij terug, dan hebben zij allicht hun gezichtskring ver ruimd ; in den Noord Amerikaanschen bur geroorlog waren zeer veel goade bevel hebbers, gewezen West-Pointers, die na eenige jaren dienst het beroepsofficiersleven hadden vaarwel gezegd om advocaat, koop man, farmer te worden. Toen de oorlog uitbrak, keerden zij terug, parend aan de valiede krijgskundige opleiding van die militaire academie een ruimen, practischen blik, in de volle menschenmaatschappij ver worven. Dit moge als bewijs dienen voor mijn stelling, dat het als voorloopige maatre gel, op ruime schaal verlof geven met behoud van gedeeltelijk traetement, vele goede zyden heeft en dan natuurlijk ook deze, dat het onmiddellijk bezuiniging brengt. MARIUS Binnen en buiten Soerabaia. Leven en Lotgevallen van de familie Kaaneel, door ALLIGATOR. Uitgave N. V. Drukkery en Uitgeverszaaklnsulinde, te Haarlem. Geenszins literair dit boek. Integendeel, biutaal van argeloosheid, verbazend van Ectiry'f-maar-raak ongegeneerdheid. Er zijn er nog wel in deze vodderig-papieren wereld van die menschen, goddelijk onbewust van wat boek en letteren zijn. Ea als zij dan tot echryven komen en talent hebban, is er alles ineens, al het vurig gewenschte en zelden verkregene: stijl', geest, verbeelding, beeldende kracht... Maar als zij nu geen of heel weinig talent hebben? Ja, dan valt het toch nog wel eens ftisch en oorspronkelijk uit wat zy' maken, indien zy maar wat na tuurlijken smaak hun eigen mogen noemen en niet bepaald ploertig zijn. Want de reden waarom zij Echry'ven is zoo heel anders dan bij de professionals. De se schrijven van beroepswege, dus uit drang en gewooitidooreengemengeld, omdat zij nu eenmaal het schrijven niet laten kunnen, omdat het hun vak is en gold opbrengt. mimiimiiiiii uiiiiiHiiiiittiiiiimiiiiiumiltmiuHitimmimimmiiiiy konden winterdag; in de rommelige straat leefde schimmig beweeg van vrouwen en mannen, die naar hu a werk gingen. Ze trok 't otnslagdjekje stijver om haar hals, stak de handen onder de armen; haar gezicht verstrakte in de kou, met bibbering van da dunne lipper. Sloffe rig liep ae voort, 't mager-lange lichaam wat voorovergebogen, drie straten ver, tot ze bij haar werkhuis was, 'n manufactunrwinkel, waarvan 't groote raam ruig-wit bevroren kilde. Za balde aan, gleed vluj! naar binnen, toen de deur opea ging. Goeienmorgen, vrouw Jansen," vriendely'tte de juffrouw, steek 't gas maar an." Haastig ging de juffrouw de trap weer op, haar bloote beenen in da pantoflels mager uitstekend onder haar nachtpon. Vrouw Jansen keet even om zich heen in den s;illan winke', waar 't fUuwe schemerlicht vervaagde tusscaen pakken goed en opgehangen japonrokken en mantels, die in dat flauwe licht iets schrikwekkends kregen als gehangen menschen met recht uitgestoken armen. Za liet het gas aanflappan, zette de vulkactel open. Lekker, effin der warme... as je zoo'n kachel thuis had, dan was alles warm. Wat zou Mientje dat lekker vinden, nou ja, za moest non voort. Mat 'n rukkerige be weging ging za rechtop staan, en zich dwingend tot vlug stappen, sleepte ze water aan, begon de vloer te dwei len, forrch de armen uitslaand, met inspan ning hare gedachten er bij houdend, om een oogenblik buiten 'c getob te blijven. Toen de vloer klaar was, nog glimmend met flitserige kaatsing van 't gaslicht, werkte ze haastig door, wreef de toonbank op, deed de gewichten glimmen, plotseling met 'n. ver lichtend plezier in haar werk. Hè, non was ze warm... thuis lagge ze nog in be l, dat mosten ze wel. .. nou de lajen nog ... Zs dwong zich aan 't werk te blijven denken; haastig draaide ze 't gaslicht uit trok ratelend het grauwe gordijn op. Van de ontdooiende ruit siepelden dunne straaltjes af. Haastig klom ze in de uitstalkast, wreef de straaltjes weg, vóór ze in het goed lekten. Wat stond ze daar mal in de kast. Als 'n vreemde gedachte flitste het door haar heen, dat ze vroeger om zichzelf gelachen zou heb ben, als ze zoo stond; nu stapte ze haastig terug, begon aan de laden, de oogen telkens naar de ruit, of wesr het gesiepel begon. Hard trok ze de geldtó uit; die moest ook nitgestoft worden 'nmaandag's morgens. As ze nou ea 'a dubbeltje erin vond, zoo ai onderlaast? Toe had za 't aan de juffrouw Maar de «n-literaire menseh sehrjjft, omdat hq ieta erg op het hart" heeft, pindat hy vplzit met allerlei ko idige of merkwaardige dingen en .vrienden hem zeggen: kom, je moest dat allemaal eens opschrijven, 't zon wat een lollig boek worden... Als hij dan met verlof is, of gepensioneerd uit Indiëterag en veel vrijen ty'd heeft, neemt hy inderdaad de pen ter hand en schrijft, alsof het een brief aan een kennis ware, zoo maar vlotweg (heeft hy' niet altijd goed met de pen overweg gekund I) vaa, de menigte menschen en toestanden, die hij gezien heeft. Met wat gewijzigde namen van personen en plaatsen kan daar best een roman van groeien, heeft hij begrepen, en is aan het wei k getogen. . Edoch, dat viel per slot niet mee. De schikking, de volgorde van al die feiten en grappige figuren moest eerst overdacht en bepaald worden. Dan bleken er gaten in het verhaal te vallen, door allerlei, dat de schrij ver niet wist of, als te persoonlijk, niet goed zeggen kon en aldvu had by' nog vry wat phantastische rijgdraden noodig om het Indische leven der Kaaneel familie te verbinden met wat er absoluut ook by moest; de reis naar Holland en de ervaringen in Europa. Want wat zulke menschen daar ondervinden, is toch zoo dol-grappig, dat ge er alleen wel een boek van zoudt kunnen volschrijven en er dan nog wat mee verdienen ook. Zou op zulk een wys dit Kaaneel-verhaal niet ontstaan zijn ? Als 't anders is, ziet het er toch leely'k naar uit, zoo holder-de-bolder ah 't er nit ziet, zoo onvolwassen en ver keerd gewassen. Een groot bezwaar schijnt al dadelijk voor den schrijver de personen van het verbaal al verhalend te presenteeren. Zoo heet het eerste hoofdstuk: Ter kennis making, JEen verjaarfeest, doch nog in vier volgende hoofdstukken maken" wij telkens, fragmentarisch, maar zeer uitgebreid, ken nis", terwyl het verjaarfeest in een paar luttele bladzjj ijes wordt afgepoeierd, als ik zoo zeggen mag. Orer 't geheel is dan ook betchrijven dezes schrijvers zaak niet. Als hy niet vlot en joviaal vertellen kan, begint hu zich onbehagelijk te gevoelen en in een toe stand of stemming zich inleven, daarvan kan heusch geen sprake zy'o. HU zou niet weten wat dat zeggen wilde, het in elk geval d waas heid achten de zaak zoo hoog op te vatten. Het is waarachtig niet deze auteur met zijn grimmigen schuilnaam, die om een begin" verlegen is! Ho ar maar: Om maar in eens met de deur in huis te vallen, gaan wij op een Zaterdag in den naavond een bezoek brengen by de familie Kaaneel, die een klein huis bewoont ergens in Krambangan te Soerabaja. Wy zullen dan gelegenheid hebben met de meesten van de hoofdpersonen dezer geschiedenis kennis te maken. Het is de verjaardag van de dochter des huizes. De familie wacht groot bezoek en wij treffen moeder de vrouw, de dikke Marie, In volle bereddering. Want de ruimte is beperkt. In de voorgalerü, waar de gasten ontvangen worden, is plaats voor niet meer dan een tiental personen, wel te verstaan als men heel inschikkelijk is. De binnengalery', waarvan de twee deuren openstaan, is wat ruimer. Nu staat daar echter zooveel meer dan ge woonlijk wel vy'f knaapjes en bovendien een gramophone op een kastje dat de beschikbare immte schrikbarend klein is geworden, wat aan Marie eindelijk de ver zuchting ontlokt: Allah, tjilaka! Wij kunnen niet daansen l" Ziet ge, zoo begint men een roman. Met de onnoozel vertrouwelijke maniertjes, de knusse eenvoudigheid, de akelige grappenmakerij van het jaar '50 ongeveer, toen elke schrijver minstens een humorist of een bel esprit zyn moest. Een gansch formidabel literair onweer is daarover heengegaan, waar van deze amphihigche schrijver, blijkbaar buiten het gebied van hoogen druk wonende, nimmer heeft vernomen... of hu had zich iiiHiimijiiiiiiiiiiiiimmmmiitimtiiiiHiMiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiitiiiiiiiiiii gegeven... dat zou za non niet doen, ze zou der wat voorkoopen voor Mientje, jesses nee, dat zou toch stelen zyn. Maar voor 't kind zou ze heel wat dpen, as Mientje maar weer vroolyk wier, zoo as vroeger ... maar dat kon alleen met goed eten. Voor 'a dubbeltje de je nog niet veel. Non ja, der was ook geen dubbeltje. Verlicht schoof ze de ld terug, klom weer in de uitstalkast,om 't raam verder af te vegen. Maar 't zeurende getob liet haar au niet meer los. Als ze maar eiken dag 'n werkhuis bad . .. ze had er maar vier en wat naaiwerk, maar 't bleaf te weinig. En Piet zou mis schien nooit meer werk krijgen; wat lorretjes kon ie maken van hout van si garen kist j es, maar wat gaf dat? Gaad verdienen zou ie wel nooit meer; an zoo'a krommen stumpert hadden ze net nog gebrek ... Dan heelen dag werkte ze ijverig, stil vrouwtje zoo, weg in haar eigen denken, beleefd tegen de juffrouw, zonder opgewekt heid. In hare werkhuizen klaagde za nooit over de ellende thuis, vertelde alleen ervan met weinig woorden, als iemand er naar vroeg; er was ie 13 als schaamte in haar, om te bekennen, dat ze niet meer tegen da armoede op kon. 's Avonds thuis, vond ze haar man in de keuken, scharrelend met de pot aardappelen op het kacheltje; z'n mager lichaam was door rheumatiek verwrongen tot een caricatuur met klauwachtig gakromde handen en dik gezwollen voeten, 't Forscbe hoofd, mat 't volle blond» haar in een kuif opstaand, had iats jongs, ook in de trekken van het breede gezicht; 't leek als stond dat hoofd bij vergissing op een verkeerd lichaam. Mientje, bleek en teer, hing lusteloos op een stoel, kleintjas in elkaar gekrompen als 'a dwerg vrouwtje. Vrouw Jansen stampte wat vat door de aardappelen, bracht da warm-dampende schotel op taf il, legde er de boterhammen uit haar werkhuis naast met een klein stuk j a vleesch. Mientjs at traag, met vlezig vertrekken van haar ouwelgk mondje. Hèmoe," zeurde haar dunne stemmetje, wanneer breng u nog es 'n paar eieren mee, net as onderlaast?" Och kind, je kry'gt non toch stinkeieren, of je mot 'n dubbeltje voor 't stuk neerlegge." De man lachte, ruw uitbarstend: ,,'n Dub beltje, dd's voor de rijkdom l" En die van onderlaast dan?" zeurde Mientje weer. Nou ja, die had ik van de juffrouw gekrege, voor mezelf, omdat ik zoo bleek zag." Weer da:ht ze aan de geld l A, en 't dub beltje .., As ze dat gehouwen had... nee,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl