Historisch Archief 1877-1940
"ff V
Nö. 1733
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND^
hooge sneeuwtoppen bemerkt, de
dotterbloemem langs den waterrand, ea de verkreupelde
berken stonden in knop en bot. De voor
jaarsstroomen raasden met een l«id gedonder
Tan de hoogten af en dreven in de diepte
ramen tot een schuimend meer.
Vogeleng*kwetter was reeds drak geweest aan beide
«evers, onder de stralende zon van den
zomerschen morgen; maar de middag had
wolkenverdnistering gebracht en droevig ver
stillen; een kille regen viel met sneeuwvlok
ken, kille regen, en eindelijk witte
wintersneeuw, over de bloeiende Juni-weiden.
We zaten stil en kond in Olc Gjëilo's
Gjëilo-Hotel", in de donkere gastenkamer,
de peisestuc" met den uitgebonwden haard.
Onbedekt, alleen met lichte groene verf be
streken, ia de ruwe hontwand, zooals 'thuis
getimmerd is, uit over elkaar geschoven
dennenatammen opgetrokken/ Een enkel bont
tapijt spint er in schrille kleuren zijn hoekige
teekeningen over uit.
Eonde houten lenningstoelen en hooge
kasten, in groene of roode grondverf, met
blauw en geel beschilderd, bemaald met bloe
men en drakenkoppen, «n kisten en banken
in decelfde harde verven, zetten 't geheel vol
leven en luide kleur.
Daar zaten we kond en stil tot
hovtsblokken werden aangedragen: nu kwam
weldra een zachte, verguldende gloed over
de duigen rondom; de blaasbalg zuchtte den
vlammen tegen, die als blauwe en
oranjebloemen opschoten uit 't brandend hout; en
bjj dat lustig haardgeknetter warmden we
handen en voeten, een feilen schijn van vuur
op 't gelaat, met een droomerigen blik naar
den kalender, die van Juni sprak.
Zoo zaten we stil naar den vnnrglans ge
keerd in de vroege schemering, toen een hand
gleed over myn schomder en een stem in
mijn ooren kwam: of 'k wou zien dansen?
Werkelijke boerendansen van hier, met
vioolmuziek? Balling en apringdans?...
De meisjes iep t en zich; de keuken was
ruim toen tafels en banken op zjj geschoven
waren. Allen zaten we in een kring, de viool
speler in 't midden, en ze dansten. Dat is
zondagvreugd voor de stille menschen die
van ver gekomen elkaar bezoeken op dezen
dag, in natuurlijk verlangen om menschen
te zien. Maar wat hebben ze elkander veel
te zeggen uit hun eenzaamheid, waar alle
dagen gelijk zijn. En zoo komen ze te samen,
in stille en soberheid, en dansen.
Zij dansen telkens twee, of n alleen, voor
hun eigen vreugd als voor die der toe
schouwers. Men deed de waardin de eer en
zy volgde den jongen danser, de rappe;vijftig
jarige. Zjj draagt de landseigendracht van
Hallingdal, een soort van los kleed, waarvan
de diepe plooien schieten uit een
schouderStuk van bonte zijde. Zwart is die
tabbert met weinig kleurrijk afzetsel, in vol
komen overeenstemming met den ernst
van 't landschap. Geen gordel houdt dieu
wijden japon om 't midden saam; vrij
waait hy uit om de vrouw, met ieta
kinderly'fc-naïefa in zy'n ongebondenheid;
om de haren draagt zij een veelklenrigen
doek, strak gespannen, en gebonden in den
nek, terwijl franjes en kwaaten hangen over
't achterhoofd. Welk een gewapper, wijl zy
draaide en .zwaaide in den dans, by 't klin
gelen der zO veren en vergulde Biersels,
schelpvormige rinkel t j es aan kettinkjes, die als
boratepelden den tooi volmaakten. Welkeen
levend beweeg en vroolijk ge wervel, bij 't
eentonig geluid der achtsnarige
Hardangerviool.
De speelman, met de zwara pet in den
nek, ia zoo geheel in zijn muziek verdiept,
dat hu alles om zich vergeet, 't hoofd
gebogen naar zijn instrument dat ruat tegen
zijn schouder, dicht bij zijn hart. Ik had deze
dansmuziek vroeger gehoord, by' volksfeesten
in Eristiania, op de pleinen dier heldere stad,
maar 't was onmogelijk ze daar en zonder
dans te begrijpen. Grieg heeft getracht
er ons een denkbeeld van te geven in zjjn
lierische stukken" voor klavier. Maar 't is
alles heel anders, als de zoon der grauwe
vallei zy'n droomen uitzingt over de vier
bo vensnaren van zijn speeltnig, terwijl de
vier andere in hun eentonig reaumeeren zoe
treffend-melankolisch de eenzaamheid der
bergen vertolken, en 't barre landschap in
beeld brengen.
Door de vensters ziet men uit i» 't dal:
de naakte bergen trekken scherpe lijnen
voor 't oog, by hun opstijgen uit 't schaarsch
geboomte, dat de verspreide hutten omgeeft;
en ver in de diepte ligt duidelijk zichtbaar,
rij aan rij, de krans der sneeuwgetopte hoog
landen. En aitj,jd drupt de regen buit en, met
sneeuwvlokken vermengd, over dit landschap
der troosteloosheid, waarvan de klagende
viool alleen de zangen kent.
En zy dansen, ernstig alsof 't iets
hopgwaardigsgeldt, zwijgend, zonder glimlach, bijna
somber, maar levendig, wild van beweging.
Eerst arm in arm: 't is de ontvoering, ver
beeld ik my; de man voert de vrouw het
leven in, het leven van vreugd en smart;
hu houdt haar teer omvangen in 'trouwe
bescherming; doch spoedig ontwikkelt zich
de groep; nu houdt hij haar nog slechts
bij een vinger, houdt haar verder van
zich af en ziet hare vrije bewegingen, hoe
zy rondtolt en draait onder zy'n arm door,
en zweeft om hem heen, in dartele vrij
heid, in onbedwongen vreugd. Dan trekt
hu baar opnieuw tot zich, houdt met
overkruiste armen haar met beide handen
vast, en zoo gaan zij, 't hoofd gebogen,
bukkend, behoedzaam rond: 't zy'n de
donkere dagen des leeds; maar ook dit
gaat voorbij; weer tuimelen zy vroolijk rond
weer bewondert de sterke man de gracielyke
bewegingen zijner schoone gezellin, die rond,
en rond zwevend, draaiend op haar hielen,
onder zy'n armen doorglipt en zwenkt «n
zwaait, tot ook hij, door haar spel bet o o ver d
danst in dolle wervelingen en wentelt naar
haar wil, en buigt voor hare handenheffingen.
Zoo spelen ze beurtelings een spel van
wederzydache bewondering en onderdanigheid, tot
hu in sterkeren harattocht ontvlamd, de
handen om haar middel, haar opbeurt in zy'n
armen, haar in een vorschen zwaai tilt in
de lucht, ten zwierigen sprong... Dat is de
Noorsche Springdant.
Waar de muziek bly'ft by dit alles weet
'k niet: men hoort ze niet meer; zy regelt
natuurlijk de bewegingen, maar deze zy'n
't die aller belangstelling boeien; de standen
en gangen van 't dansend paar beelden
plastisch een e muziek uit, waar van't instru
ment met zjjn eenvormig gezang de bege
leiding zingt.
Dan danst een jonge kerel, allén, den
Haüing.
Blootshoofds, en in de hemdsmouwen, de
armen over de borst gekruist, stapt hu rond
cn
De Koningsteroer rede.
Ende het geschiedde, dat in het land van
Germanje een man opstond met een gewel
dige tong, dewelke werd de schrik der
Philistijnen.
En alzoo de Philisty'nen ten zeerste
beop 't rythmen der muziek, rond in een wijden
kring, de vrije mensen, die zich vrij weet
en gezond gevoelt; dan met uitgestrekte
armen, ronddansend, draaiend om zichzelven,
altijd kringvormig zich voortbewegend; hy'
werpt de beenen in de lucht en raakt met
de vlakke hand de zolen van den schoen,
dat 't luid-op klapt.
En weer kruist hy de armen over de borgt,
terwy'l hy in telkena op en neer wippen, nu
neergehurkt en dan weer r y zend, zy'n rond
gaan voortzet, in immer omzwaaiende be
wegingen, terwijl de blonde haren opwuiven
over zyn voorhoofd, 'c Ia de jonge man die
zich de koning der schepping gevoelt, en in
dollen overmoed van zijn jeugd geniet, met
zy'n kracht geen raad weet, dronken van 't
bruisen van zyn jonge bloed. Dan buitelt
hy over zyn hoofd, met de beenen doer de
lucht rad-zwaaiend, en begint op nieuw zyn
gpel van springen en wippen, van op en
neer. Een der omstaanders houdt, op mans
hoogte en ook hooger, zyn hoed aan een
stok naar hem toe. Deze moet er afgeslagen
worden met den voet. Een dolle zwaai met
uitgestrekte armen, een wilde tuimeling, een
sprong en bravo's en hurra's de danser
danst weer voort, terwy'l de hoed over deu
vloer rolt.
Jeugd, in al haar bandelooze uitgelatenheid,
in 'c bewustzijn harer kracht, ontspanning
makend tot uitspatting, zoo komt de
Halling mij voor. Waarschijnlijk is der
natuurlijke behoefte aan lichaamsoefening
alleen daarvan 't ontstaan te danken.
Zoo dansten ze dien zondagnamiddag; ook
de jonge meisjes die er waren, in
Hardangerdracht: de mooiste van Noorwegen: de roode
jakjes, zonder mouwen, afgezet met blauw of
groen band, en versierd over de borst met
inzetten van parelen, langa glaskralen in
figuren, en veelkleurig schitterend, terwijl
in den uitgesneden hals en over de armen
't witte hemd zichtbaar ie, en witte schortj es
den zwarten rok bedekken, gedeeltely'k ver
sierd met dat kant werk, dat zyn naam ont
leend heeft aan 't dal der herkomst: de
Hardangervallei met den Hardangerfjord.
Tegen den avond dreef 't donker van den
regen weg: de sneeuw waa gesmolten, en
de late helderheid die in den hemel hangen
bleef, werd men gewaar dat de zomer reeds
begonnen was: de klare Noorache zomernacht.
In groepjea gingen ze naar huia, die ge
komen waren, langs de drie wegen die uit 't
vlekje voeren, de bergen over, of't dal door,
naar uren verder liggende vlekken. Meisjes
en jongens afzonderlijk: de meisjes eerst, stil
als zy gekomen waren, de armen over elkaar
gekruist, of aaamgevouwen onder den voor
schoot; de jongsten. in naïeve bangheid de
anderen by' de rokken houdend. De onderen
gaan droomerig, zonder spreken door den
lichten nacht, de kleinsten, even achtergeble
ven om een bloem, rennen als schuwe kin
deren heen .en weer, maar altyd zwijgend.
En straks trekken de jonge mannen
huigwaart», even bedaard. Misschien zingt dan
wel n een lied, een Noorach volkslied,
zoo edel van geluidslijn, zoo diep van wee
moed, maar toch sterk en gezond, een lied
van de vrije bergen, maar ook van eenzaam
heid en afzondering. Maar mogelyk gaan ook
zy allen zwijgend heen, want ze hebben zoo
veel te denken over al de woorden die ze
hoorden, over al de menschen die ze gezien
hebben, na vele dagen van arbeid en stilte;
zwijgend, want wat de ziel van den Noor
getroffen heeft, dat apreken zijne lippen nim
mer uit.
Dr. FELIX RUITEN.
Het Merlaitt drama ia ie Lettisclie taal,
Tot dusver was het nog een onbeschreven
blad in het geschiedboek der Nederlandsche
tooneelknnst. Opvoeringen in de Lettische
taal. Je krabt onwillekeurig achter je oor en
denkt eens na: Waar wordt die ook weer
gesproken? Ia dat niet in de Baltische
Ooszee-provincies? Ja zeker, dat is juist. Och,
men heeft er immers nooit ieta mee te doen
docht werden voor de lengte dezer tong,
nam eene vrouwe, geheeten Germania, een
schaar en sneed dezelve af.
Dies was er groote vreugde onder da
Philisty'nen over de stomheid, waarmede de
man was geslagen gedurende vele dagen en
maanden.
En zy vermaakten zich uitbundig over
IHIIIIIMIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHHIIIIIIIIimilllllllllllllllll
en je hoort er in het dageljjksche leven ook
nooit over spreken.
Be Lettische taal behoort, even als de
Lithausche, tot de Baltische familie van den
Indo-Germaanscken taalstam en is, gelijk
beweerd wordt, de taal, die het Sanakriet
het meest nabij komt. Zij wordt gesproken
in het gouvernement Koerland en in het
zuidelijke gedeelte van het gouvernement
Lijfland door ongeveer 1,500,000 menschen 1).
Een handje vol, zou je zoo zeggen. Jawel,
maar toch hebben zy hun eigen kultunr en
dus ook hun eigen kunst. De jongere gene
ratie vooral telt o. m. een groot percentage
schonwburgliefhebbers. In Kiga, waar zeer
veel Letten wonen, zijn zelfs twee dagelijks
bespeelde schouwburgen, terwy'l de Bussen
en Dnitschers er ieder slechts nen schouw
burg Hebben.
Zij brengen by voorkeur drama's ten
tooneele, doch nagenoeg uitsluitend vertaalde.
Vooral Ibsen, Hanptmann, Andrejefl en last
not least Heyermans zyn favorieten. En wat
meer zeggen wil: de werken van Heyermans
zy'n er zelfs zeer populair. Verleden voorjaar
heb ik in het Jaunais Bigas Teatria" o.a.
nog een mooie opvoering van Wisu dwehselu
deena" (..Allerzielen") bijgewoond en, ik
moet eerlyk bekennen, het werd uitstekend
gespeeld. Ik bad het stuk indertijd ook in
Amsterdam gezien en kon zoodoende eene
vergelijking maken. En al was het spel der
Letten dan ook niet zoo voortreffelijk als
dat van het ensemble der Nederlandsche
Tooneel-Vereeniging,zy mochten er gerust zijn.
Daarentegen was de mise-en-scène voor een
Hollander wel wat vreemd. Zoo zag men
b.v. in plaata van een haard, zooals Heyer
mans aangeeft, een hoogen Bnssiachen oven,
gely'k er in Nachtasyl" een voorkomt. En
Jannetje leek met haar roode hoofddoek meer
op een boerendeern uit het zuiden van
Frankryk, dan op een Hollandsche
visscherameid.
Behalve de genoemde atukken heeft men
in het Jannaig Bigaa Teatria" nog voor het
voetlicht gebracht Zeribas grunschana" (?Op
hoop van zegen"). Dat waa in Iit04. Toen
volgde in 1909 de bovenvermelde opvoering
van Wisu dwehselu deena) (Allerzielen")
en in dit voorjaar van Kehschu lozekli"
(?Schakels"). In de Bigas Latviesu
Biedriba"achouwburg ging dit seizoen bovendien
i(Getto" (?Ghetto").
Omtrent het ontstaan der vertalingen heb
ik niets nadere aan den weet kunnen komen.
Zeer waarschijnlijk zyn zij echter ontstaan
uit de Dnitacbe vertalingen van bovenge
noemde atukken. Want wat weten de Letten
van Nederland? 'n Bedroefd beef j e. En
van de Nederlandsche taal? Niets. EB
omgekeerd, hoe vele van onze landgenooten
zullen de Lettische taal machtig zyn ? Ik ken
er maar een, doch dat ia iemand, die ala
ijverig zakenman natuurlijk nooit af te nim
mer tijd kan vinden of zich geroepen zon
kunnen achten om tot de diepten der
dramatische literatuur af te dalen.
De Lettiache artiaten zijn ook overigens
zoo goed ala volkomen geïsoleerd. Zoudt gy
b.v. denken, dat een Kus of een
DaitachBalt het ooit in zy'n hoofd zal krijgen om
naar een Lettischen schouwburg te gaan?
Zelfs al kent hy de taal, dan zal het nog
niet in zyn brein opkomen om dat te doen.
Dit chauvinisme gaat zelf a zoo ver, dat de
in Biga in de Russische en Dnitiche taal
verschijnende dagbladen niet eena bespre
kingen geven van Lettische tooneel- uit voe
ringen. Het zijn vooral de Duitschers die
dit kleine volk met den nek aanzien en
negeereo.
Een Duitacher, een zekere Conradi, heeft
eens beweerd, dat de Letten noch een natio
nale literatuur) noch een nationaal lied
hebben. 2) En by waa van meening, dat bet
door afschaffing der Lettische taal den Let
ten mogelyk gemaakt zon worden zich
geestelyk meer, d. w. z. beter te ontwikkelen.
Tot op zekere hoogte kan dit waar zyn.
Doch men dient niet te vergeten, dat een
taal zich maar niet zonder meer laat af
schaffen, vooral niet in dit geval, want de
echte Letten haten alles wat Duitsch ia. Het
zijne onachadelykheden bij vele bijeenkom
sten des volks.
Doch het geschiedde, dat hun verborgen
bleef, hoe de tonge des schrikkely'ken mans
wederom aangevangen was te groeien.
Totdat op eenen feestdag, waar veel volks
tezamen was, het land van Germanje van
nieuws ontzet wierd, en velen der Philiatynen
vluchteden voor zy'n aangezicht naar het
land der Socialisten.
is hiermede al hetzelfde geval als met de
Polen. Bovendien wordt tegenwoordig haast
in alle Lettieche scholen behalve in de Let
tiache en Russische ook in de Dnitache taal
onderwezen, zoodat dit argument slechts in
zeer betrekkely'ken zin steekhoudend is.
Bizonder omvangrijk is de dramatische
literatuur der Letten intnaschen niet. Het
eerste Lettische tooneelspel dateert van de
tweede helft der 18e eeuw en is geschreven
door A. I. Stender, wiens vader ook een
bekend schryver was. Dan komt K. G.
Elwerfeldt met drie komedies, enz. 3) Van
1880 af begint weer een nieuw tijdperk t. w,
het zesde, hetwelk zich in hooge mate
kenteekent door zyn nationale lyriek en dramas
en door zy'n vrijmaken van Duitschen in
vloed. Hun beste dramaturg sinds dien ty'd
was wel Budolf Baumann, die twee jaar ge
leden overleed. Hy schreef verdienstelijke
dramas, die echter wel nooit in een andere
taal zullen worden opgevoerd. Want zoowel
de Dnitsch-Balten, door wier bemiddeling
zjjne werken in Duitschland geïntroduceerd
zouden kunnen worden als de Bussen, willen
niets van de Letten weten.
Nog onlangs boden de laatstgenoemden by
de directie van den Daitachen schouwburg
te Biga eene vertaling van een van
Baumann's drama's aan. Het werd niet geaccep
teerd. Een dergelyke intolerantie is des te
sprekender daar dezelfde menschen met
Blumentbal en Kadelburg hun repertoire
gaarne vullen.
Overigens is het feit, dat de werken van
Ibaen, Hauptmaan, Andrejefi en Heyermans,
eigenlijk de hoofdschotel van het repertoire
der Letten vormen, karakteriseerend voor
hunne levensopvatting en politieke richting.
Tot dusver altyd genegeerd en verdrukt,
komt thans door de bovengenoemde en door
vele andere schrijvers, het evangelie van
vrijheid en gely'k recht voor allen tot ben.
En in het geloof, dat dit eenmaal ook hun
deel zal worden, zyn zy met kinderlijk ver
trouwen onwrikbaar.
Londen, FKBDBEIK VAN MONSJOU.
]) Dr. A. Bielenstein, Die Grenzen des
Lettiachen Volkstammes. Biga 1892.
2) Lettisch-Nationale Bewegung. Leipzig
1886.
3) I. E. Andrejewski, Ene. Slowar. St. Pe
tersburg 1896.
HETSJES
Het portret Tan Fieliing.
door WILLBM ELINK.
Een zeker ondernemend Engelsen uitgever,
die waarschijnlijk in de puntjes de kunst
veratond om zijn personen te kiezen, kwam
op de gedachte om, na den dood van den
vrederechter John Fielding, (die in 1754
overleed op reis naar Lissabon, waar hij van
de zuiderzon genezing verwachtte voor zyn
borstlyden), diens werken te doen illuatreeren
door den toen op het hoogtepunt Van zijn
roem ataanden schilder William Eogarth.
Deze voelde zich tot het werk vin den
geeatigen schrijver van Torn Jonea bizonder
aangetrokken, had weldra zijn plannen en
ontwerpen gereed, en kon na weinig t ij ds
den uitgever het volledig stel platen ter
beoordeeling voorleggen.
De handelsman zag de kartons, beschouwde
ze met stijgende belangstelling, waa er ge
ducht mee in z'n nopjes, edoch... toen hy
ze allen had doorgezien, kwam er nochtans
een maar" over zyn lippen:
Maar, meneer ? Hogarth ... ge hebt iets
vergeten ... iets heel gewichtiga vergeten,..
iets"... Hy wilde zyn opmerking nog wat
aandikken, in scherts overdrijvend, maar de
ander was hem voor en viel hem op min
of meer gëergerden toon in de rede: O,
ik begrijp er alles van, meneer, n wilt tegen
over het titelblad een portret hebben; maar",
ging hy met klimmende nervensheid voort:
ik kan niet begrijpen, hoe n daarover denkt,
hoe u dat van mij vergt, U weet toch zoo
goed als ik, dat Fielding nooit voor een por
tret heeft willen zitten. Hy wilde zjjn aan
gezicht niet op 't doek vereeuwigd zien: dat
was een idee fiie van hem, en trouwens, wie
zon in ataat geweest zy'n, dat bewegelijke,
nerveuse gelaat te treffen, tenzij n* eer
lange studie?"
U, meneer Hogarth!.. U!"., hernam de
uitgever, die zich niet zoo licht uit het veld
liet slaan; Fielding was toch uw vriend, ge
hebt hem beter gekend dam n onzer, ge
zaagt hem dagelijks l.. Is dan de herinnering
aan dien grooten doode reeds zoover by' n
nitgewischt, dat gij, die in uw werk zoo
uitnemend de karakteristiek van personen
geeft, U zy'n gelaat niet meer kunt voorhalen
en het met eenige rake lijnen uit «w herin
nering weergeven ?" Het gelaat van Hogarth
was onder deze toespraak rood geworden, het
kookte in zyn binnenste van drift: Ik heb het
geprobeerd l" riep hy, Ik heb het tienmaal
geprobeerd... en telkens heb ik de prullen
weer verscheurd... Ik zag hem voor my' in
honderd verschillende houdingen en standen
en kon nimmer de juiste treffen... Ik heb
het eindelijk opgegeven: misschien kende ik
hem te goed, om de duizenden facetten van
zijn geest tot n vast beeld teconcentreeren"...
Meneer Hogarth l" hield de ander aan, en
nochtans moet er een beeltenis zijn. Neem
nog eens weder een proef, toon me wat ge
maakt, misschien zyt ge tegenover u zelf te
?treng... Misschien lukt U de twaalfde maal,
wat U elf maal mit de hand viel l" Hogarth
schudde zwijgend en ongeloovig het hoofd,
en zoo scheidden ze.
In gedachten, de» peinzenden blik naar
den grond gericht, liep de humorist de straat
op, en waar deze een scherpen hoek vormde,
bonsde hy' opeens tegen een grooten, slanken
voorbijganger aan. Deze echter scheen
geenszins onthutst sloeg hem vertrouwe
lijk op den liakerschouder en riep vroolijk:
Wel, heb ik van m'n leven!.... Zeg,
William, oude jongen, wou je me van de
sokken loopen; dat zitje niet glad, man l"
William keek op en zag in het vrooly'ke gelaat
van den tooneelspeler David Garrick, die
zonder antwoord af te wachten, voortging:
En hoe gaat 't met de illustraties voor Fiel
ding, William? Al weg gebracht?... zoo,
zoo ?... En succes gehad? Natuurlijk, hoe kan
ik het vragen l.. ze waren prachtig, William..
Excellent werkt" Maar terwy'l hij zoo
voortbabbelde was het den opmerker niet ontgaan,
dat er in de houding en 't gedrag van zyn
vriend iets afgetrokkens was, alsof zyn geest
zich met iets anders bezig hield. En nu, op
ernstiger toon, met de vry'poatigbeid van
den intiemen vriend, die niet schroomde tot
het innerly'k van den aangesprokeae door te
dringen, vroeg hg: Wat deert je, William..
kom, kerel, stort je hart eens uit l" Dat was
voor den kunstenaar de gelegenheid om uit
te pakken, en met min of meer gefingeerden
schrik hoorde Garrick, dat de uitgever van
Fieldings geschriften een ellendeling" waa,
die 't onmogelijke vergde", die niet
't flauwste benul had van kunst", en wat al
niet meer oppervlakkige en slecht gemoti
veerde verwijten, gelijk ze als onkruid plegen
op te schieten in een vertoornd kunstenaars
gemoed.. Toen ze drie straten verder waren
wist Garrick nog altyd niet, (hoewel hy nu
volkomen op de hoogte was van de slechte
eigenschappen van den uitgever^ waarom
het eigenlijk ging. Zoo, zoo, William...
suste hy... maar weea nu eens kalm en
ven el me. 't Is dua een ruzie over Fieldinga
portret, en hij wil, dat ja 't maken zult, en
jij zeg*, dat je 't niet kunt?" Neen!" riep
Hogarth, ik kan 't niet, ik kan niets, niets l"
en hy' keek zoo donker, of nu opeens alle
levensgeluk voor hem verloren was. Be
scheiden kerel, die je bent l" meesmuilde
Garrick, terwy'l ze intusschen voor het huis
van den schilder waren aangekOMen. Garrick
vatte zyn hand en zei ernstig: William,
weea nu eens kalm... je kunt meer dan je
weet... 't zal je lukken, daar ben ik zeker
vanl... wil ik je helpen?" voegde hy er
lachend bij. Plaag me niet l" hernam
Hogarth... Ik zal het nimmer kunnen ...
met roode letters zie ik 't boven mg'n deur
staan: Laaciate ogni speranza. voi qui
entrate I... Laat alle hope varen, gy die
binnen gaat!" Garrick zag hem nog eens
guitig en spottend aan en zei: We zullen zien l"
Hogarth, die intnsschen wat gekalmeerd
was, deed wat z'n vriend Garrick, die op zy'n
hart een groot vermogen had, hem had ge
raden, ea begaf zich dadelijk naar zijn atelier,
om nogmaala een poging te wagen voor een
portretteekening van Henry Fielding.. Wel
dra zat hy aan het teekenbord, drukte de
hand tegen het hoofd, rustte met gesloten
oogen enkele minuten achterover in den leun
stoel en begon toen te schetsen... Zy'n ij ver
was evenwel van korten duur... Op eens
etond hy op, rukte nijdig het papier van 't
teekenbord en scheurde het in duizend stuk
ken. Dan y'sbeerde hij met de handen in de
zakken en met een kwaad gezicht, het voor
hoofd vol diepe rimpels, de kamer op en
neer... Wat waa dat ? ... de klopper viel
zwaar op de voordeur.., Zon 't bezoek zyn?...
Dadelijk zeggen, dat hij niemand ontving l...
Hij wilde alleen brommen... Hy ging naar
de deur, om te roepen, was er reeda vlak by,
toen deze opeens met een forschen ruk werd
open geworpen. Een hooge forscke gestalte
stond in den ingang, nog half in 't schemer
duister van den corridor... maar nauwelijks
had de bezoeker zwijgend en met atatigen
tred den drempel overschreden, zoodat bet
volle ryke licht van het zy venster op zy'n
gelaat viel, of de schilder deinsde als door
den bliksem getroffen achteruit, by' knikte
in de knieën, wankelde, legde zy'n hand op
de leuning van een zwaren leunstoel, om niet
te vallen ... Wat was dat ? ... oogenbedrog?...
(hy greep naar zyn hoofd) waa by gek ge
worden ?... Hallicineerde hy ? ... Was 't een
spooksel, dat hy voor zich zag?... Daar stond
de doode Fielding voor hem, levend, krachtig
ala in zy'n goede dagen, voordat dealepende
kwaal, die hem jong ten grave riep, hem
in 't Zuiden genezing deed zoeken. Dat was
Fielding, dat was zyn goede vriend Henry,
dat was de geestrijke, spottende achryver
van Torn Jonea en Joaeph Andrews, met
den guitigen glimlach op het gelaat, met
den langen, gebogen neus, de scherpe naar
voren wippende kin, het breede, maar naar
achter buigende voorhoofd... en die oogen...
die heldere spottende oogen, die door je
Zondagsche vest heen keken tot in het uiterste
schuilhoekje van j e hart l... Maar... nochtans '
een spooksel was het, een spooksel of era