De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 11 september pagina 7

11 september 1910 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

"ff V Nö. 1733 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND^ hooge sneeuwtoppen bemerkt, de dotterbloemem langs den waterrand, ea de verkreupelde berken stonden in knop en bot. De voor jaarsstroomen raasden met een l«id gedonder Tan de hoogten af en dreven in de diepte ramen tot een schuimend meer. Vogeleng*kwetter was reeds drak geweest aan beide «evers, onder de stralende zon van den zomerschen morgen; maar de middag had wolkenverdnistering gebracht en droevig ver stillen; een kille regen viel met sneeuwvlok ken, kille regen, en eindelijk witte wintersneeuw, over de bloeiende Juni-weiden. We zaten stil en kond in Olc Gjëilo's Gjëilo-Hotel", in de donkere gastenkamer, de peisestuc" met den uitgebonwden haard. Onbedekt, alleen met lichte groene verf be streken, ia de ruwe hontwand, zooals 'thuis getimmerd is, uit over elkaar geschoven dennenatammen opgetrokken/ Een enkel bont tapijt spint er in schrille kleuren zijn hoekige teekeningen over uit. Eonde houten lenningstoelen en hooge kasten, in groene of roode grondverf, met blauw en geel beschilderd, bemaald met bloe men en drakenkoppen, «n kisten en banken in decelfde harde verven, zetten 't geheel vol leven en luide kleur. Daar zaten we kond en stil tot hovtsblokken werden aangedragen: nu kwam weldra een zachte, verguldende gloed over de duigen rondom; de blaasbalg zuchtte den vlammen tegen, die als blauwe en oranjebloemen opschoten uit 't brandend hout; en bjj dat lustig haardgeknetter warmden we handen en voeten, een feilen schijn van vuur op 't gelaat, met een droomerigen blik naar den kalender, die van Juni sprak. Zoo zaten we stil naar den vnnrglans ge keerd in de vroege schemering, toen een hand gleed over myn schomder en een stem in mijn ooren kwam: of 'k wou zien dansen? Werkelijke boerendansen van hier, met vioolmuziek? Balling en apringdans?... De meisjes iep t en zich; de keuken was ruim toen tafels en banken op zjj geschoven waren. Allen zaten we in een kring, de viool speler in 't midden, en ze dansten. Dat is zondagvreugd voor de stille menschen die van ver gekomen elkaar bezoeken op dezen dag, in natuurlijk verlangen om menschen te zien. Maar wat hebben ze elkander veel te zeggen uit hun eenzaamheid, waar alle dagen gelijk zijn. En zoo komen ze te samen, in stille en soberheid, en dansen. Zij dansen telkens twee, of n alleen, voor hun eigen vreugd als voor die der toe schouwers. Men deed de waardin de eer en zy volgde den jongen danser, de rappe;vijftig jarige. Zjj draagt de landseigendracht van Hallingdal, een soort van los kleed, waarvan de diepe plooien schieten uit een schouderStuk van bonte zijde. Zwart is die tabbert met weinig kleurrijk afzetsel, in vol komen overeenstemming met den ernst van 't landschap. Geen gordel houdt dieu wijden japon om 't midden saam; vrij waait hy uit om de vrouw, met ieta kinderly'fc-naïefa in zy'n ongebondenheid; om de haren draagt zij een veelklenrigen doek, strak gespannen, en gebonden in den nek, terwijl franjes en kwaaten hangen over 't achterhoofd. Welk een gewapper, wijl zy draaide en .zwaaide in den dans, by 't klin gelen der zO veren en vergulde Biersels, schelpvormige rinkel t j es aan kettinkjes, die als boratepelden den tooi volmaakten. Welkeen levend beweeg en vroolijk ge wervel, bij 't eentonig geluid der achtsnarige Hardangerviool. De speelman, met de zwara pet in den nek, ia zoo geheel in zijn muziek verdiept, dat hu alles om zich vergeet, 't hoofd gebogen naar zijn instrument dat ruat tegen zijn schouder, dicht bij zijn hart. Ik had deze dansmuziek vroeger gehoord, by' volksfeesten in Eristiania, op de pleinen dier heldere stad, maar 't was onmogelijk ze daar en zonder dans te begrijpen. Grieg heeft getracht er ons een denkbeeld van te geven in zjjn lierische stukken" voor klavier. Maar 't is alles heel anders, als de zoon der grauwe vallei zy'n droomen uitzingt over de vier bo vensnaren van zijn speeltnig, terwijl de vier andere in hun eentonig reaumeeren zoe treffend-melankolisch de eenzaamheid der bergen vertolken, en 't barre landschap in beeld brengen. Door de vensters ziet men uit i» 't dal: de naakte bergen trekken scherpe lijnen voor 't oog, by hun opstijgen uit 't schaarsch geboomte, dat de verspreide hutten omgeeft; en ver in de diepte ligt duidelijk zichtbaar, rij aan rij, de krans der sneeuwgetopte hoog landen. En aitj,jd drupt de regen buit en, met sneeuwvlokken vermengd, over dit landschap der troosteloosheid, waarvan de klagende viool alleen de zangen kent. En zy dansen, ernstig alsof 't iets hopgwaardigsgeldt, zwijgend, zonder glimlach, bijna somber, maar levendig, wild van beweging. Eerst arm in arm: 't is de ontvoering, ver beeld ik my; de man voert de vrouw het leven in, het leven van vreugd en smart; hu houdt haar teer omvangen in 'trouwe bescherming; doch spoedig ontwikkelt zich de groep; nu houdt hij haar nog slechts bij een vinger, houdt haar verder van zich af en ziet hare vrije bewegingen, hoe zy rondtolt en draait onder zy'n arm door, en zweeft om hem heen, in dartele vrij heid, in onbedwongen vreugd. Dan trekt hu baar opnieuw tot zich, houdt met overkruiste armen haar met beide handen vast, en zoo gaan zij, 't hoofd gebogen, bukkend, behoedzaam rond: 't zy'n de donkere dagen des leeds; maar ook dit gaat voorbij; weer tuimelen zy vroolijk rond weer bewondert de sterke man de gracielyke bewegingen zijner schoone gezellin, die rond, en rond zwevend, draaiend op haar hielen, onder zy'n armen doorglipt en zwenkt «n zwaait, tot ook hij, door haar spel bet o o ver d danst in dolle wervelingen en wentelt naar haar wil, en buigt voor hare handenheffingen. Zoo spelen ze beurtelings een spel van wederzydache bewondering en onderdanigheid, tot hu in sterkeren harattocht ontvlamd, de handen om haar middel, haar opbeurt in zy'n armen, haar in een vorschen zwaai tilt in de lucht, ten zwierigen sprong... Dat is de Noorsche Springdant. Waar de muziek bly'ft by dit alles weet 'k niet: men hoort ze niet meer; zy regelt natuurlijk de bewegingen, maar deze zy'n 't die aller belangstelling boeien; de standen en gangen van 't dansend paar beelden plastisch een e muziek uit, waar van't instru ment met zjjn eenvormig gezang de bege leiding zingt. Dan danst een jonge kerel, allén, den Haüing. Blootshoofds, en in de hemdsmouwen, de armen over de borst gekruist, stapt hu rond cn De Koningsteroer rede. Ende het geschiedde, dat in het land van Germanje een man opstond met een gewel dige tong, dewelke werd de schrik der Philistijnen. En alzoo de Philisty'nen ten zeerste beop 't rythmen der muziek, rond in een wijden kring, de vrije mensen, die zich vrij weet en gezond gevoelt; dan met uitgestrekte armen, ronddansend, draaiend om zichzelven, altijd kringvormig zich voortbewegend; hy' werpt de beenen in de lucht en raakt met de vlakke hand de zolen van den schoen, dat 't luid-op klapt. En weer kruist hy de armen over de borgt, terwy'l hy in telkena op en neer wippen, nu neergehurkt en dan weer r y zend, zy'n rond gaan voortzet, in immer omzwaaiende be wegingen, terwijl de blonde haren opwuiven over zyn voorhoofd, 'c Ia de jonge man die zich de koning der schepping gevoelt, en in dollen overmoed van zijn jeugd geniet, met zy'n kracht geen raad weet, dronken van 't bruisen van zyn jonge bloed. Dan buitelt hy over zyn hoofd, met de beenen doer de lucht rad-zwaaiend, en begint op nieuw zyn gpel van springen en wippen, van op en neer. Een der omstaanders houdt, op mans hoogte en ook hooger, zyn hoed aan een stok naar hem toe. Deze moet er afgeslagen worden met den voet. Een dolle zwaai met uitgestrekte armen, een wilde tuimeling, een sprong en bravo's en hurra's de danser danst weer voort, terwy'l de hoed over deu vloer rolt. Jeugd, in al haar bandelooze uitgelatenheid, in 'c bewustzijn harer kracht, ontspanning makend tot uitspatting, zoo komt de Halling mij voor. Waarschijnlijk is der natuurlijke behoefte aan lichaamsoefening alleen daarvan 't ontstaan te danken. Zoo dansten ze dien zondagnamiddag; ook de jonge meisjes die er waren, in Hardangerdracht: de mooiste van Noorwegen: de roode jakjes, zonder mouwen, afgezet met blauw of groen band, en versierd over de borst met inzetten van parelen, langa glaskralen in figuren, en veelkleurig schitterend, terwijl in den uitgesneden hals en over de armen 't witte hemd zichtbaar ie, en witte schortj es den zwarten rok bedekken, gedeeltely'k ver sierd met dat kant werk, dat zyn naam ont leend heeft aan 't dal der herkomst: de Hardangervallei met den Hardangerfjord. Tegen den avond dreef 't donker van den regen weg: de sneeuw waa gesmolten, en de late helderheid die in den hemel hangen bleef, werd men gewaar dat de zomer reeds begonnen was: de klare Noorache zomernacht. In groepjea gingen ze naar huia, die ge komen waren, langs de drie wegen die uit 't vlekje voeren, de bergen over, of't dal door, naar uren verder liggende vlekken. Meisjes en jongens afzonderlijk: de meisjes eerst, stil als zy gekomen waren, de armen over elkaar gekruist, of aaamgevouwen onder den voor schoot; de jongsten. in naïeve bangheid de anderen by' de rokken houdend. De onderen gaan droomerig, zonder spreken door den lichten nacht, de kleinsten, even achtergeble ven om een bloem, rennen als schuwe kin deren heen .en weer, maar altyd zwijgend. En straks trekken de jonge mannen huigwaart», even bedaard. Misschien zingt dan wel n een lied, een Noorach volkslied, zoo edel van geluidslijn, zoo diep van wee moed, maar toch sterk en gezond, een lied van de vrije bergen, maar ook van eenzaam heid en afzondering. Maar mogelyk gaan ook zy allen zwijgend heen, want ze hebben zoo veel te denken over al de woorden die ze hoorden, over al de menschen die ze gezien hebben, na vele dagen van arbeid en stilte; zwijgend, want wat de ziel van den Noor getroffen heeft, dat apreken zijne lippen nim mer uit. Dr. FELIX RUITEN. Het Merlaitt drama ia ie Lettisclie taal, Tot dusver was het nog een onbeschreven blad in het geschiedboek der Nederlandsche tooneelknnst. Opvoeringen in de Lettische taal. Je krabt onwillekeurig achter je oor en denkt eens na: Waar wordt die ook weer gesproken? Ia dat niet in de Baltische Ooszee-provincies? Ja zeker, dat is juist. Och, men heeft er immers nooit ieta mee te doen docht werden voor de lengte dezer tong, nam eene vrouwe, geheeten Germania, een schaar en sneed dezelve af. Dies was er groote vreugde onder da Philisty'nen over de stomheid, waarmede de man was geslagen gedurende vele dagen en maanden. En zy vermaakten zich uitbundig over IHIIIIIMIIIIIIIIIIIIUIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHHIIIIIIIIimilllllllllllllllll en je hoort er in het dageljjksche leven ook nooit over spreken. Be Lettische taal behoort, even als de Lithausche, tot de Baltische familie van den Indo-Germaanscken taalstam en is, gelijk beweerd wordt, de taal, die het Sanakriet het meest nabij komt. Zij wordt gesproken in het gouvernement Koerland en in het zuidelijke gedeelte van het gouvernement Lijfland door ongeveer 1,500,000 menschen 1). Een handje vol, zou je zoo zeggen. Jawel, maar toch hebben zy hun eigen kultunr en dus ook hun eigen kunst. De jongere gene ratie vooral telt o. m. een groot percentage schonwburgliefhebbers. In Kiga, waar zeer veel Letten wonen, zijn zelfs twee dagelijks bespeelde schouwburgen, terwy'l de Bussen en Dnitschers er ieder slechts nen schouw burg Hebben. Zij brengen by voorkeur drama's ten tooneele, doch nagenoeg uitsluitend vertaalde. Vooral Ibsen, Hanptmann, Andrejefl en last not least Heyermans zyn favorieten. En wat meer zeggen wil: de werken van Heyermans zy'n er zelfs zeer populair. Verleden voorjaar heb ik in het Jaunais Bigas Teatria" o.a. nog een mooie opvoering van Wisu dwehselu deena" (..Allerzielen") bijgewoond en, ik moet eerlyk bekennen, het werd uitstekend gespeeld. Ik bad het stuk indertijd ook in Amsterdam gezien en kon zoodoende eene vergelijking maken. En al was het spel der Letten dan ook niet zoo voortreffelijk als dat van het ensemble der Nederlandsche Tooneel-Vereeniging,zy mochten er gerust zijn. Daarentegen was de mise-en-scène voor een Hollander wel wat vreemd. Zoo zag men b.v. in plaata van een haard, zooals Heyer mans aangeeft, een hoogen Bnssiachen oven, gely'k er in Nachtasyl" een voorkomt. En Jannetje leek met haar roode hoofddoek meer op een boerendeern uit het zuiden van Frankryk, dan op een Hollandsche visscherameid. Behalve de genoemde atukken heeft men in het Jannaig Bigaa Teatria" nog voor het voetlicht gebracht Zeribas grunschana" (?Op hoop van zegen"). Dat waa in Iit04. Toen volgde in 1909 de bovenvermelde opvoering van Wisu dwehselu deena) (Allerzielen") en in dit voorjaar van Kehschu lozekli" (?Schakels"). In de Bigas Latviesu Biedriba"achouwburg ging dit seizoen bovendien i(Getto" (?Ghetto"). Omtrent het ontstaan der vertalingen heb ik niets nadere aan den weet kunnen komen. Zeer waarschijnlijk zyn zij echter ontstaan uit de Dnitacbe vertalingen van bovenge noemde atukken. Want wat weten de Letten van Nederland? 'n Bedroefd beef j e. En van de Nederlandsche taal? Niets. EB omgekeerd, hoe vele van onze landgenooten zullen de Lettische taal machtig zyn ? Ik ken er maar een, doch dat ia iemand, die ala ijverig zakenman natuurlijk nooit af te nim mer tijd kan vinden of zich geroepen zon kunnen achten om tot de diepten der dramatische literatuur af te dalen. De Lettiache artiaten zijn ook overigens zoo goed ala volkomen geïsoleerd. Zoudt gy b.v. denken, dat een Kus of een DaitachBalt het ooit in zy'n hoofd zal krijgen om naar een Lettischen schouwburg te gaan? Zelfs al kent hy de taal, dan zal het nog niet in zyn brein opkomen om dat te doen. Dit chauvinisme gaat zelf a zoo ver, dat de in Biga in de Russische en Dnitiche taal verschijnende dagbladen niet eena bespre kingen geven van Lettische tooneel- uit voe ringen. Het zijn vooral de Duitschers die dit kleine volk met den nek aanzien en negeereo. Een Duitacher, een zekere Conradi, heeft eens beweerd, dat de Letten noch een natio nale literatuur) noch een nationaal lied hebben. 2) En by waa van meening, dat bet door afschaffing der Lettische taal den Let ten mogelyk gemaakt zon worden zich geestelyk meer, d. w. z. beter te ontwikkelen. Tot op zekere hoogte kan dit waar zyn. Doch men dient niet te vergeten, dat een taal zich maar niet zonder meer laat af schaffen, vooral niet in dit geval, want de echte Letten haten alles wat Duitsch ia. Het zijne onachadelykheden bij vele bijeenkom sten des volks. Doch het geschiedde, dat hun verborgen bleef, hoe de tonge des schrikkely'ken mans wederom aangevangen was te groeien. Totdat op eenen feestdag, waar veel volks tezamen was, het land van Germanje van nieuws ontzet wierd, en velen der Philiatynen vluchteden voor zy'n aangezicht naar het land der Socialisten. is hiermede al hetzelfde geval als met de Polen. Bovendien wordt tegenwoordig haast in alle Lettieche scholen behalve in de Let tiache en Russische ook in de Dnitache taal onderwezen, zoodat dit argument slechts in zeer betrekkely'ken zin steekhoudend is. Bizonder omvangrijk is de dramatische literatuur der Letten intnaschen niet. Het eerste Lettische tooneelspel dateert van de tweede helft der 18e eeuw en is geschreven door A. I. Stender, wiens vader ook een bekend schryver was. Dan komt K. G. Elwerfeldt met drie komedies, enz. 3) Van 1880 af begint weer een nieuw tijdperk t. w, het zesde, hetwelk zich in hooge mate kenteekent door zyn nationale lyriek en dramas en door zy'n vrijmaken van Duitschen in vloed. Hun beste dramaturg sinds dien ty'd was wel Budolf Baumann, die twee jaar ge leden overleed. Hy schreef verdienstelijke dramas, die echter wel nooit in een andere taal zullen worden opgevoerd. Want zoowel de Dnitsch-Balten, door wier bemiddeling zjjne werken in Duitschland geïntroduceerd zouden kunnen worden als de Bussen, willen niets van de Letten weten. Nog onlangs boden de laatstgenoemden by de directie van den Daitachen schouwburg te Biga eene vertaling van een van Baumann's drama's aan. Het werd niet geaccep teerd. Een dergelyke intolerantie is des te sprekender daar dezelfde menschen met Blumentbal en Kadelburg hun repertoire gaarne vullen. Overigens is het feit, dat de werken van Ibaen, Hauptmaan, Andrejefi en Heyermans, eigenlijk de hoofdschotel van het repertoire der Letten vormen, karakteriseerend voor hunne levensopvatting en politieke richting. Tot dusver altyd genegeerd en verdrukt, komt thans door de bovengenoemde en door vele andere schrijvers, het evangelie van vrijheid en gely'k recht voor allen tot ben. En in het geloof, dat dit eenmaal ook hun deel zal worden, zyn zy met kinderlijk ver trouwen onwrikbaar. Londen, FKBDBEIK VAN MONSJOU. ]) Dr. A. Bielenstein, Die Grenzen des Lettiachen Volkstammes. Biga 1892. 2) Lettisch-Nationale Bewegung. Leipzig 1886. 3) I. E. Andrejewski, Ene. Slowar. St. Pe tersburg 1896. HETSJES Het portret Tan Fieliing. door WILLBM ELINK. Een zeker ondernemend Engelsen uitgever, die waarschijnlijk in de puntjes de kunst veratond om zijn personen te kiezen, kwam op de gedachte om, na den dood van den vrederechter John Fielding, (die in 1754 overleed op reis naar Lissabon, waar hij van de zuiderzon genezing verwachtte voor zyn borstlyden), diens werken te doen illuatreeren door den toen op het hoogtepunt Van zijn roem ataanden schilder William Eogarth. Deze voelde zich tot het werk vin den geeatigen schrijver van Torn Jonea bizonder aangetrokken, had weldra zijn plannen en ontwerpen gereed, en kon na weinig t ij ds den uitgever het volledig stel platen ter beoordeeling voorleggen. De handelsman zag de kartons, beschouwde ze met stijgende belangstelling, waa er ge ducht mee in z'n nopjes, edoch... toen hy ze allen had doorgezien, kwam er nochtans een maar" over zyn lippen: Maar, meneer ? Hogarth ... ge hebt iets vergeten ... iets heel gewichtiga vergeten,.. iets"... Hy wilde zyn opmerking nog wat aandikken, in scherts overdrijvend, maar de ander was hem voor en viel hem op min of meer gëergerden toon in de rede: O, ik begrijp er alles van, meneer, n wilt tegen over het titelblad een portret hebben; maar", ging hy met klimmende nervensheid voort: ik kan niet begrijpen, hoe n daarover denkt, hoe u dat van mij vergt, U weet toch zoo goed als ik, dat Fielding nooit voor een por tret heeft willen zitten. Hy wilde zjjn aan gezicht niet op 't doek vereeuwigd zien: dat was een idee fiie van hem, en trouwens, wie zon in ataat geweest zy'n, dat bewegelijke, nerveuse gelaat te treffen, tenzij n* eer lange studie?" U, meneer Hogarth!.. U!"., hernam de uitgever, die zich niet zoo licht uit het veld liet slaan; Fielding was toch uw vriend, ge hebt hem beter gekend dam n onzer, ge zaagt hem dagelijks l.. Is dan de herinnering aan dien grooten doode reeds zoover by' n nitgewischt, dat gij, die in uw werk zoo uitnemend de karakteristiek van personen geeft, U zy'n gelaat niet meer kunt voorhalen en het met eenige rake lijnen uit «w herin nering weergeven ?" Het gelaat van Hogarth was onder deze toespraak rood geworden, het kookte in zyn binnenste van drift: Ik heb het geprobeerd l" riep hy, Ik heb het tienmaal geprobeerd... en telkens heb ik de prullen weer verscheurd... Ik zag hem voor my' in honderd verschillende houdingen en standen en kon nimmer de juiste treffen... Ik heb het eindelijk opgegeven: misschien kende ik hem te goed, om de duizenden facetten van zijn geest tot n vast beeld teconcentreeren"... Meneer Hogarth l" hield de ander aan, en nochtans moet er een beeltenis zijn. Neem nog eens weder een proef, toon me wat ge maakt, misschien zyt ge tegenover u zelf te ?treng... Misschien lukt U de twaalfde maal, wat U elf maal mit de hand viel l" Hogarth schudde zwijgend en ongeloovig het hoofd, en zoo scheidden ze. In gedachten, de» peinzenden blik naar den grond gericht, liep de humorist de straat op, en waar deze een scherpen hoek vormde, bonsde hy' opeens tegen een grooten, slanken voorbijganger aan. Deze echter scheen geenszins onthutst sloeg hem vertrouwe lijk op den liakerschouder en riep vroolijk: Wel, heb ik van m'n leven!.... Zeg, William, oude jongen, wou je me van de sokken loopen; dat zitje niet glad, man l" William keek op en zag in het vrooly'ke gelaat van den tooneelspeler David Garrick, die zonder antwoord af te wachten, voortging: En hoe gaat 't met de illustraties voor Fiel ding, William? Al weg gebracht?... zoo, zoo ?... En succes gehad? Natuurlijk, hoe kan ik het vragen l.. ze waren prachtig, William.. Excellent werkt" Maar terwy'l hij zoo voortbabbelde was het den opmerker niet ontgaan, dat er in de houding en 't gedrag van zyn vriend iets afgetrokkens was, alsof zyn geest zich met iets anders bezig hield. En nu, op ernstiger toon, met de vry'poatigbeid van den intiemen vriend, die niet schroomde tot het innerly'k van den aangesprokeae door te dringen, vroeg hg: Wat deert je, William.. kom, kerel, stort je hart eens uit l" Dat was voor den kunstenaar de gelegenheid om uit te pakken, en met min of meer gefingeerden schrik hoorde Garrick, dat de uitgever van Fieldings geschriften een ellendeling" waa, die 't onmogelijke vergde", die niet 't flauwste benul had van kunst", en wat al niet meer oppervlakkige en slecht gemoti veerde verwijten, gelijk ze als onkruid plegen op te schieten in een vertoornd kunstenaars gemoed.. Toen ze drie straten verder waren wist Garrick nog altyd niet, (hoewel hy nu volkomen op de hoogte was van de slechte eigenschappen van den uitgever^ waarom het eigenlijk ging. Zoo, zoo, William... suste hy... maar weea nu eens kalm en ven el me. 't Is dua een ruzie over Fieldinga portret, en hij wil, dat ja 't maken zult, en jij zeg*, dat je 't niet kunt?" Neen!" riep Hogarth, ik kan 't niet, ik kan niets, niets l" en hy' keek zoo donker, of nu opeens alle levensgeluk voor hem verloren was. Be scheiden kerel, die je bent l" meesmuilde Garrick, terwy'l ze intusschen voor het huis van den schilder waren aangekOMen. Garrick vatte zyn hand en zei ernstig: William, weea nu eens kalm... je kunt meer dan je weet... 't zal je lukken, daar ben ik zeker vanl... wil ik je helpen?" voegde hy er lachend bij. Plaag me niet l" hernam Hogarth... Ik zal het nimmer kunnen ... met roode letters zie ik 't boven mg'n deur staan: Laaciate ogni speranza. voi qui entrate I... Laat alle hope varen, gy die binnen gaat!" Garrick zag hem nog eens guitig en spottend aan en zei: We zullen zien l" Hogarth, die intnsschen wat gekalmeerd was, deed wat z'n vriend Garrick, die op zy'n hart een groot vermogen had, hem had ge raden, ea begaf zich dadelijk naar zijn atelier, om nogmaala een poging te wagen voor een portretteekening van Henry Fielding.. Wel dra zat hy aan het teekenbord, drukte de hand tegen het hoofd, rustte met gesloten oogen enkele minuten achterover in den leun stoel en begon toen te schetsen... Zy'n ij ver was evenwel van korten duur... Op eens etond hy op, rukte nijdig het papier van 't teekenbord en scheurde het in duizend stuk ken. Dan y'sbeerde hij met de handen in de zakken en met een kwaad gezicht, het voor hoofd vol diepe rimpels, de kamer op en neer... Wat waa dat ? ... de klopper viel zwaar op de voordeur.., Zon 't bezoek zyn?... Dadelijk zeggen, dat hij niemand ontving l... Hij wilde alleen brommen... Hy ging naar de deur, om te roepen, was er reeda vlak by, toen deze opeens met een forschen ruk werd open geworpen. Een hooge forscke gestalte stond in den ingang, nog half in 't schemer duister van den corridor... maar nauwelijks had de bezoeker zwijgend en met atatigen tred den drempel overschreden, zoodat bet volle ryke licht van het zy venster op zy'n gelaat viel, of de schilder deinsde als door den bliksem getroffen achteruit, by' knikte in de knieën, wankelde, legde zy'n hand op de leuning van een zwaren leunstoel, om niet te vallen ... Wat was dat ? ... oogenbedrog?... (hy greep naar zyn hoofd) waa by gek ge worden ?... Hallicineerde hy ? ... Was 't een spooksel, dat hy voor zich zag?... Daar stond de doode Fielding voor hem, levend, krachtig ala in zy'n goede dagen, voordat dealepende kwaal, die hem jong ten grave riep, hem in 't Zuiden genezing deed zoeken. Dat was Fielding, dat was zyn goede vriend Henry, dat was de geestrijke, spottende achryver van Torn Jonea en Joaeph Andrews, met den guitigen glimlach op het gelaat, met den langen, gebogen neus, de scherpe naar voren wippende kin, het breede, maar naar achter buigende voorhoofd... en die oogen... die heldere spottende oogen, die door je Zondagsche vest heen keken tot in het uiterste schuilhoekje van j e hart l... Maar... nochtans ' een spooksel was het, een spooksel of era

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl