De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 18 september pagina 1

18 september 1910 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

l*. 1734 A°. 1910 WEEEBLAD YOOE NEDEBLAND Onder redactie -sran. IMIr. H. L. W:HE]i3SII<rQ-. Dit nummer bevat een bijvoegsel. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden / 1.50, fr. p. post f 1.65 Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling, ..... B mail 10. Afzonderlijke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.12'/2 Zondag 18 September, Advertentiën van l?5 regels ? 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel Reclames per regel ?0.25 .0.3» 0.40 INHOUD: VERRE EN TAN NABIJ: De twee Kaderlandeo. Het Complot. Kroniek. EOG. AANGEL.: Kinderarbeid in Nederland, I, door dr. J. A. H. van den Brink. EEUILLETOH: De Waardroomer. Een IJsIndgcb. verhaal. Vertaling van F. Wegelin. KUNST EN LETTEREN: Wie beeft KipjMveer" geschreven? door J. Hnf van Baren. Berichten. - VROUWENRUBRIEK: Het gecchil in de Nationale Vereniging voor "Vrouwenarbeid, door Martina O. Kramer?. Verstom ping van Werkmansvrouwen, door J. H. R. ALLERLEI, door Allegra. TOT DE NATUUR, door E. Heiman*. Hei dier in de Kunst, met af b., beoordeeld door Cornelie V et b. Portretten Koning en Koningin van België. Alexander Banmgartner, 8. J., met portret, door J. F. M. Bterck. Hollandtche en Fransche Kunst in het Stedelijk Mnsenm, door W.Steenhoff. Chwivari. FINANCIEELE EN OECONOMI8CHE KRONIEK, door V. d. M. en V. d. 8. De Amsterdamsche Poefjenellenkelder, door L. J. Jordaan. Brieven van Oom Jodocus. INGEZON DEN. SCHAAK SPEL. DAMRDBRIEK. ADVERTEN TIES. De twee Nederlanden. Indien een vorstelijk officieel bezoek ons land welkom is, dan is het in de eerste plaats dit van het Belgische Koningspaar, aan welke de sympathie van groote, ook ontwikkelde kringen, in en buiten hun gewesten, verzekerd is. "Wat men van Albert en de Koningin vernam is gansch tot hun eer. Goede emaak, menechelijk medegevoel en goed begrip geven bij hen. leiding, zoowel in bun officiëele als in hun spontane daden. Men zal de Belgische vorsten bij ons met hartelijk gemeende vriendelijkheid begroeten. Wat ons bij de feestelijkheden, die thans plaats hebben, deert, en wat een Echaduw erover werpt, die wij zeker een Nederlander niet hoeven aan tei duiden, is de beleediging, door slechte raads lieden der Kroon ons taaleigen aange daan: bet gebruik van de Fransche taal bij de officiëele ontvangst. Onze Koningin beeft in hare onmiddellijke nabijheid adviseur?, die voor hun taak niet be rekend zijn, laat ons het ronduit zeg gen want ware het anders, hoe zou men haar hebben gebracht tot het laten varen van wat het Vad. terecht genoemd beeft de echoone gelegenheid om rechtetreeks den weg te vinden tot het hart van hun volk, welke voor de Vorsten en Vorstinnen in een constitutioneelen etaat zoo zeldzaam is".... Het bleek wel meer, dat aan ons Hof een geest van dorre traditie op de daden ?van het Koningschap zijn invloed te oefenen weet. Het is eigenlijk treurig nog de verklaringen" te lezen, die van die zijde aan de pers gezonden zijn, en die spreken van een wensch om ons Staatshoofd niet te mengen in den Belgischen taalstrijd". Alsof?om maar n ding te noemen officieel zulk een strijd bestond. Integen deel immers zijn de beide talen als gelijkberechtigde erkend, en zou het spreken van Nederlandsen tusschen de Noord Nederl. Koningin en den Zuid Nederl. Koning geen uitzondering ge weest zijn op den regel, die H. M. het Nederlandsen doet spreken met hare Nederl. diplomaten: ook al ontvangt zij die kenners der diplomatieke taal op het officieelst. Droevig verder: die uitvlucht van De Telegraaf, dat er zooveel menschen aan tafel zitten, voor wie het Nederlandsen een onbekende taal is. Alsof officiëele toespraken worden uitgesproken om te worden gehoord door de lieden, die toe vallig aan den disch vereenigd zijn. Dat de Amsterdamsche Burgemeester het Staatshoofd onzer stam- entaal-ver wante natie in het Nederlandsen aan sprak, gaf zeker eenige late voldoening, maar het heeft niet uit onze gedachten kunnen bannen het beeld van die Vrouw, welke aan de deur van het zoo roemrijk gebouw van Van Campen, toen Koningin Wil heimina en Albert I elkander uit naam van hunne Nederlanden toespra ken, door de lakeien der traditie werd teruggewezen en die het was, laat ons zeggen een vrouw in rouw de Nederlandsche Taal heet. Het Complot. Na afloop van de rumoerige Raads vergaderingen, waarin het Rapport der Commissie van onderzoek in zake de Amsterdamsche Gem.- Electr.-Werken behandeld werd, hebben wij dit Rapport met zijn lijvige bijlagen nog eens rustig ter hand genomen, en wij hebben de boeken neergelegd met verwondering. Wij vroegen ons nu, sterker nog dan tevoren, af, waarvandaan men toch wel den moed bijeengeraapt had, zulk een zakelqk en nauwgezet rapport tot uit gangspunt te nemen van het Raadsel en pers-lfabaal, dat wij hebben bijge woond, en dat waarlijk no'g wel hier en daar een nuchter man een oogenblik heeft doen weifelen.... Het Rapport toch van de Commissie van Onderzoek in deze zaak is n door loopend getuigenis van waakzaamheid en onpartijdigheid, een of twee nietsbeteekenende kleinigheden (nog maar quaesties van vorm) uitgezonderd, die ge heel verloren staan in de duizend blad zijden der stenographische verslagen. Ea niettemin had men op deze opgerakelde, uit haar verband gerukte en nog ver draaide nietswaardigheden de hoop ge steld, dat ze den storm zouden verhinderen los te barsten, daar waar het toch nuttig was, dat hij het deed. Nu is men, hoewel teleurgesteld thuis ge komen, niet heelemaal in die hoop be drogen. Behalve toch enkele bijoogmerken als, naar het schijnt, de tegenwerking van den voorzitter Mr. van Gigh was (die stank voor dank" kreeg!), is het groote doel: wegdoezeling van de quaestie zelve en der hoog e verantwoordelijkheden, tenminste tijdelijk en voor een deel bereikt. Het is misschien goed nog eens even na te gaan hoe het ging. Toen de dag naderde, waarop in Raads vergadering het Rapport der G. E. W.Commissie zou worden behandeld, had een geheim-bedoelde samenkomst plaats van gemeenteraadsleden van iedere christelijke en onchristelijke kleur, maar van conservatief gehalte: een vergadering van mannen, die vroeger zoo ongeveer de phalanx van Burgemeester van Leeuwen hadden gevormd. Tot deze heeren, ijverig als de beste, behoorde het gemeenteraadslid denHertog, mede-hoofdredacteur van de Telegraaf. Dat men van het voor-vergaderen overal reeds afwist, verhinderde dezen heer niet een paar hoofdartikels op te nemen in zijn blad, waarin pal vóór de ter zake te houden Raadsvergadering stemming" gemaakt werd tegen de Commissie, gehitst werd tegen den voorzitter, een breed medelijden werd gewekt voor de schuldigen, kortom een insinueerende campagne werd opgezet, zooals er in Frankrijk meer voorkomen dan bij ons. Toen nu, na twee min of meer stiekeme vóórvergaderingen, na bedrij vigheid in de stad van eenige belang hebbenden en hun aanhang, en na die twee prikkelende artikels, de heer Fabius, het eerst van de complotteerenden, in den Raad opstond om te spreken, en toen zijn rede n reeks critieken inhield op details in de leiding van den Voorzitter der Commissie, met eigenlijk niet n enkele aanwijzing, dat hij de openbaring van al het administratieve bederf van hoog belang achtte voor de emeente, wat wonder was het toen, at ieder zeide: dit is een aanklacht tegen de Commissie, en niet tegen het gemeentelijk bedrijf, dat in quaestie is! Trouwens het Raadso ver zicht in De Telegraaf, triomfeeren d en daarom op recht, begon reeds: De indruk aan het einde van dezen eersten dag is deze, dat de Commissie de aangeklaagde is en de Raad haar aanklager!" Prof. Fabius verweerde zich wel: in den Raad, toen zijn «peech haar uitwer king gehad had; en in de krant door nog eens uit te weiden over bijkomstigheden. Maar niemand zal het ons wijs kunnen maken: dat men voor-vergadert in eensgezindheid, en confereert en Parijsche" artikels opstelt en dat doet zonder politiek oogmerk *?* Het is ook bijna reeds in confesso! Behalve eenige leden van den Raad, wees ook het Handelsblad op de verdachte gemakkelijkheid waarmee de zeventien aan bijkomsfcigheden zich stieten. Het uit traditie voorzichtige Nieuws had een fikech artikel in denzelfden geest. En steeds openlijker op meer dan een plaats, werd de man al genoemd, wiens beeld achter dezen gansenen storm oprijst, als van hem, óver wienmenhet, zónder hem, thans, als over een figuur die nog niet heelemaal weg is, hebben moet: het beeld van den vorigen Burge meester, die achter de opwarrelende stofwolk, kunstmatig ter dekking door zijn vroegere trawanten veroorzaakt, toch in duidelijken silhouet te zien komt. Het proces-Ressing bleek het proces van Leeuwen. Bleek het proces vaneen gemeentebestuur (waartoe ook wethouder Heemskerk moet worden gerekend), dat controle schuwend en afwendend voor zich zelf, de goede controle verwaarloosde voor bedrijven, die góéd gingen". Het systeem-Ressiog", zeide heel terecht de heer Simons, om de Raadsleden door bepaalde trucs om den tuin te leiden, het systeem van eigenlijke min achting voor den Raad, is geruimen tijd het systeem geweest achter de groene tafel." Het systeem van vroeger," merkte de heer Vliegen op, zien we hier nu opengelegd." Opengelegd: ja, maar zonder dat veel aandacht in de hitte der persoonlijke aanvallen aan dezen voornamen kant van de zaak ge schonken werd; en zonder dat men de gelegenheid had die zijde van 't geval naar behooren te belichten. Het werd in 't voorbijgaan, meer als een vér frommelend onweer, door den Raad en et publiek gehoord. De noodzakelijke zwaarte woog hierop niet. En dat was de politieke winst zij het, zooals gelukkig blijken gaat, een tijdelijke! Dit was dan het bijna bereikte doel, dat men zou zwijgen over het voor naamste ! Dit was het oogmerk, waarmede vergaderd en gekonkeld en gehoofdartikt ld werd! De angst voor de schade, die dezen drie ambtenaren zou worden aangedaan, was deels bewust deels onbewust angst voor de schade, en de schande, van het systeem: dat men gesteund en geprezen had, zelf eraan medeplichtig. Het was geen fraai gezicht deze samenrotting van Gemeente-vertegen woordigers die aldus de muggen van 's heeren van Gighs fouten gezift hebben en den kemel slikten van een groot Gemeente-nadeel «tf men moge aan hun te wapen loopen rondom het nu veroordeeld systeem nog eens de gelegen heid danken dat systeem breeder be sproken te zien. KRONIEK. Louis BOUWMEESTER. In een der bladen lazen wij, overgenomen uit het Vaderland, het volgende schrijven, dat dit blad van bevoegde zijde" gewerd: Men kan na al wat er tusschen Bouwmeester en den Baad van Beheer van het Ned. Tooneel is gebeurd en de wijze waarop B. zich over den Raad uitlaat, bezwaarlijk ei s oh e n dat zij B. helpen. En wie alles weet, zal dat ook niet verwachten. De heer Borel haalt er ook Van Nouhuys bij. Maar het gaat toch waarlijk niet aan dezen persoonlijk aansprakelijk te stellen voor ?wat de Eaad van B. besluit te doen, of niet te doen. Natuurlijk is het ge makkelijk lyriek te geven over B.'s treurige positie, maar die lyrici oordeelen op hoogen toon over verhoudin gen die door buitenstaanders, wien veel van wat er gebeurd is onbekend moet zijn, niet beoordeeld kunnen worden." Dit is een zakenstandpunt" (men hoort daar tegenwoordig van), dat wij moeten veroordeelen. Indien men, dunkt ons, den heer Van Nouhuys zelf, en niet zulk een bevoegde zijde", zijn opinie zoude vragen over de waarde van het bestaan en de handhaving van het gansche Nederlandsen Tooneel" met den heelen Eaad van Beheer erbij, dan zou deze kunstkenner eerlijk toegeven, wat w\j steeds hebben vooropgesteld, dat dit Tooneel zyn voornaamste waarde ont leent aan eigenschappen, die het geschikt maken een groot kunstenaar als Louis Bouwmeester (en een kunstenares als zijne zuster) tot milieu, laat ons ronduit zeggen: tot achtergroni te dienen. De heer Van Nouhuys, die evenals wij, er natuurlijk van overtuigd is, dat een heele Raad van Beheer, al is hij volgeprikt met de ridderordes van zijn griefjes (en van de ontzaggelykste en onbekendste grieven!) in KUNST beteekenis niet opweegt tegen een nagelsnipper van den genialen acteur Louis Bouwmeester de heer Van Nouhuys moét, herhalen wij, als bevoegd criticus, als man van smaak, als edelmoe dig mensch, het in den vreemde laten rond trekken van onzen zeldzaam grooten kun stenaar diep betreuren. Van hem, vleien wij ons, is dit zakenstandpunt niet. Heeft Bouwmeester zich misdragen ? Heeft hij zoo erge dingen gezegd ? Tegen wie ? Tegen een gezelschap heeren van alle leeftijden, wier namen in het herinneringsboek van de Kunst nooit zullen worden weggeschrapt, omdat ze er nooit in zullen voorkomen. En omdat met deze namenlooze heeren ruzie is, en omdat deze heeren niet weg willen gaan, wat hun plicht ware uit eer bied voor de kunst van ons land, als ze dan met Bouwmeester niet kunnen samen werken" (!) daarom ontbreekt aan het GENIE van den acht en-zestig-jarigen, maar nog volop krachtigen man de gelegenheid zich naar waarde te toonen! En mag hij de Amerikanen gaan amu seeren. . . . ALEXEI. De vijfjarige zoon van Nicolaas II, de toekomstige Czaar van alle Ruslanden, heeft, vertelt men ons, met een paar Hessische prinsesjes in de straten van Nauheim gewinkeld. De kinderen keken met bewonderende en begeerige blikken naar al het speelgoed, dat op de toonbanken lag, en Alexei strekte zijn handjes uit naar het eenvoudigste zoo wel als het rijkste. De kleine Alexei propte zelfs zijn zak ken vol met al wat er in zy'n bereik kwam. Natuurlijk kwam dan, vertelt de corres pondent, de gouvernante er bij te pas, die de dingen weer uit zijn jasje opdiepte en alles weer op zijn plaats zette". Men zou zeggen: lief beeld en raccotirci van de wereldhistorie: De vorstelijkheid, die neemt wat zij krijgen kan, en haar zakken opvult, en dan de groote gouvernante, de Natie, die het er beleefd uithaalt en alles weer op zijn plaats zet". Kinderarbeid in Neitrlacd. i. Robert O wen (1771?1858) getuigt ons van de verschrikkelijke kinder- exploitatie in Engeland, in en om den jare 1800. Voor de fabrieken (katoenspinnerij, katoendruk kerij) te Nieuw-Lanark bij Glasgow, waar hu directeur was, waren op de 1300 arbei ders, ongeveer 500 kinderen noodig. Deze betrok men in hoofdzaak van de Engelsche werk- en weeshuizen. De armoede op het einde der 18e eeuw in de zuidelijke, akkerbouwende graafschappen van Engeland, was oorzaak dat de gestichten vol waren van kinderen. Transporten vaa deze werden naar het Noorden gezonden. Zij deden dienst bij de spinmachines en men behoefde hun haast geen loon te geven. Het waren kin deren van zeven tot twaalf, enkelen van vijf jaar. Zij werden door den patroon der fabriek gehuisd, gevoed, gekleed. Een arbeid van veertien uren per dag was voor hen geen uitzondering en steeds hoorden de arme kleinen het klappen der zweep van den opzichter. Er werd in die fabrieken soms dag en nacht gewerkt en de eene groep moest gaan rust zoeken na zoo'n werkdag op de bedden, warm gehouden door de noodzakelijke rust eener andere groep. Earel Marx beschrijft het slavenleven der Engelsche glasblazers en van hun kin deren, daar waar knapen in dat bedrijf soms tot twee nur 's nachts opbleven om dan in de keet te gaan slapen tot 5 uur 's morgens,teneinde de dagtaak opnieuw heet te beginnen, om twee uur 'g nachts, terwijl ondertussehen misschien laat in den avond het op onthouding beluste glas-ka pitaal yoortwaggelde uit de club naar huis duizelig van den portwijn, op idiote wijze voor zich uitneuriend. Britten zullen geen slaven zijn." 1) De twee groote parlementaire enquêtes in Engeland van 1812, U 62 - 1866 brachten dan ook toestanden aan het Hebt, waarbij de taferealen uit Dante's Hel verbleeken. Kinderen van 9 «n 10 jaar die bij de kantfabrikatie te Nottingham 's morgens ten 2, 3, 4 uur moesten opstaan om tot 's avonds 10, 11, 12 uur te werken. Kinderen, in de glasblazerijen, waar geen regelmatige tijd voor eten werd toegestaan; arbeidsdagen tot 15 uur veor kinderen van 7 en 8 jaren in de aardewerk fabrieken. In de City van het Christelijk London liet de boekbinderij van het Engelsche Bij belgenootschap, ten einde spoediger bijbels gereed te hebben voor de z. g. heidenen, in de verte jonge meisjes van 14 en 15 jaar werken tot 10, 11, 12 en l uur s' nachts in het gemengde gezelschap van oudere arbei ders. Men verlokte die meisjes tot dat laat werken door geld voor een goed avondeten in de kroegen, alwaar groote liederlijkheid heerschte. De enquête-commissie (rapport 1865) ging vragen stellen aan deze werkkinderen en. er waren er die nooit van God of Christus hadden gehoord, die niet wisten dat ze in Engeland woonden, veel minder of er een koning of koningin in Engeland was. Dat deze brutale kinderuitbuiting niet alleen een specifiek Engelsch verschijnsel was, bewezen ons o. a. de toestanden in de Duitsche industriestad Aken, waar omtrent den zelfden tijd kinderen van af zes jaar, s' zomers 10 a 12 en s' winters 8 a 10 uur moesten werken in spinnerijen, weverijen glasfabrieken en speldenfabrieken en ondervraagd door de regeering antwoordden de Akenerfabriekanten, Daar de meeste kinderen reeds op het vijfde jaar voor schoolonderricht geschikt zijn en in den loop van een jaar zoo ver kunnen gebracht worden, dat ze het a-b-c boel j 3 kunnen lezen en onderricht hebben gehad in 't schrijven zoo kunnen ze nog vroeg genoeg, nog bijtijds in de fabrieken worden opgenomen." In 1811 waren er nog 5247 kinderen zonder eenig onderricht by gebrek aan schoolruimte. Kinderarbeid was dui een algemeen verichijniel en voer wie opilaat de Economist van 1855 vindt daar blz. 33 een opstel van G. B. Lalleman, destijds onderwijzer te Moordrecht 2) die onder het opschrift: Slavernij in Nederland" spreekt over kin derarbeid ten onzent; »p de plaats zijner inwoning. Het hoofd middel van bestaan was daar ter plaatse de touwslagerüof lijnbaan. Het £»ren, dat men er ipint" zegt de heer alleman, wordt zoodanig bewerkt, dat ieder spinner een draaier behoeft om het bij den arbeid benoodigde wiel in beweging te brengen. En wier lot denkt g\j wel dat het ii om zich daarmede bezig te houden ?" en Lalleman beantwoordt deze vraag door te zeggen, dat het kinderen zijn in den bloei tijd des leven», waaronder vijfjarigen en zelf a beoeden dien leeftijd, die in den zomer van 5 uur 'i morgens tot 8 uur 's avond» en in den winter van 6 uur '«morgens tot 7 uur 's avonds, meest in zittende houding dat eentonig en geestdoodend werk moesten verrichten in geopende en vochtige loodsen in gezelschap van mannen en vrouwen, die te zatnen op een betrekkelijk klein terrein arbeiden. In 1853 en 1854 waren er zelfs kinderen beneden de 5 jaar werkzaam, n hunner was slechts 4 * jaar oud en zoo ge des zomers bij het aanbreken van den dageraad, door de straten wandeldet, zoudt ge er aantreffen," zegt de schrijver, die nog half slapende naar de werkplaats wor den gedragen, om eerst daar door de ruwe stem des spinners, zoo niet door iets ergers, recht wakker te w»rden." Hun-voedsel be stond in wat rijst zonder eenig toevoegsel, eene snede droog roggebrood of eene pap van de minste meelsoort. Ongeveer 100 kin deren werden te Moordrecht als draaiers bij de spinnerij gebruikt. Die arbeid wreekte zich aan hun lichamelijk en geestelijk be staan: Gemis aan nachtrust en beweging, ontbering van eene behoorlijke aan het weder geëvenredigde kleediog, de meestal zittende houding", vervolgt de schrijver, het verblijf <>P vochtige plaatsen, eene geheel onvoldoende voeding, de onder drukking van kinderlijke genoegens en wenschen kan en moet dit alles n i»t uiterst verderfelijk op het lichaam terugwerken? Neen, wij behoeven ons i iet te verwonderen, dat zoovelsn een ziekelijk en kwijnend lichaam voortsleepeo, dat zoovelen ia den bloei des levens wegkwijnen en dat de loteling voor de militie soms niet meer ontwikkeld is naar het lichaam dan de acht- of negenjarige knaap. By eene inschrijving van de nationale militie kwam men toen acht opeenvolgende nummers, onder den maatstok gebracht werden, juist eene mans lengte te kort." .,. Ellendig zijn de vruchten, die op dien bodem wassen en waarlijk wij durven gerustelijk, al is het met een pijnlijk gevoel, het besluit opmaken: In Nederland zijn er nog velen, die all de heidenen, buiten alle christelijke beginselen leven." De heer Lalleman zagt om dat deze toe standen niet alleen op zijne plaats voor kwamen, maar ook in de ander* fabrieksplaatsen in ons land. Ea lezer, meen nu niet, dat gij de be doelde plaats (Moordrecht) moet bezoeken om het bovengemelde kwaad te zien, meen niet dat het een smet is, welke alleen aan die gemeente kleeft, men zoekt het kwaad dikwerf in de verte, terwijl het on g dagelijks onder de oogen ligt. Zoo ge eene fabriekeplaats bewoont, zult gij het onder andere vormen ook in uw midden vinden. Maai behalve dat, het zijn de fabrieken niet alleen, die zoovelen onzer bevolking van onderwijs verstoken doen blijven. 3) Ook de landbouw roept elk jaar den jeugdigen knaap hoe langer zoo meer tot eene bezig heid, die aan zijnen leeftijd niet voegt en terwijl zijne nog ongevormde kinderhand den akker helpt bebouwen of den oogst binnenhalep, blijft de akker van zija geest onontgonnen en groeit er vaak welig on kruid op; of verstompt zijn hoofd, dat zoo veel zegen had kunnen daarstellen ... Gaat gij wijders onze visschersplaatsen bezoeken, gij ziet er gansche scharen van kinderen tot arbeid gedoemd en van onderwijs versto ken." De heer Lalleman schreef in zijn artikel ia de Economist, gedateerd Januari 1855: wij verdichten toch geenszins, het is een voudige naakte waarheid, die wij nederschrijven" hetgeen volkomen wordt bevestigd door het vtrslag der Staats enquête-commissie (ingesteld 30 September 1863) verslag van 1872, waarin het omtrent Moordrecht luidt: van de 330 arbeiders in de touwslagerijen, waren er van 12 en 13 jaar 15 jongens en 21 meifjes, van 10 en 11 jaar 22 jongens en 20 meisjes, van 8 en 9 jaar 10 jongens en 10 meisjes, van 6 en 7 jaar 9 jongens en 14 meisjes. Verder de vierjarige Cornelia Slobbe, de vierjarige David Bloot en de vijfjarige Cornelia Bakker. Dr. Coronel in het Nederlandsen Tijd schrift der Geneeskunde anno 1862 blz. 441 en dr. J. van Hengel in zijne: Genees kundige plaatsbeschrijving in het Gooiland" geven ons een beeld van den kinderarbeid in de tapijt en baai-industrie. Van twee tot zes jaar gingen er de kinderen naarde bewaarschool; daarna moesten ze hulpverleenen bij het spoelen door het doen draaien

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl