Historisch Archief 1877-1940
Z:.t,-jT
?vDE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1735
irkzaamheden ook buiten eenig bedrijf in
e huishouding of stalling plegen voor te
Deze wet braakt bescherming voor vrou
wen en jaugdige per sou en beneden de
wtien jaar door bij algemeenen maatregel
ma bestuur op grond van gevaren voor
?nondheid en leven zekere soorten van
arAnd voor hen te kunnen verbieden of slechts
?der het nakomen, van bepaalde voorschrif
toe fe staan. Zoo'n algemeene maatregel
art. 4 der arbeidswet werd
laatuitgevaardigd door minister Talma
?f 10 Augustus van het vorige jaar 1909,
wtarin ook loopwerk van kinderen beneden
wertien j»ar wordt verboden tnwchen 9 uur
rf avonds en 7 uur s' morgens. Deze
maatnsel van Bestuur, bevattende 42 artikelen
fteft o. a. ook voorschriften over drinkwater
jrivaten, zindelijkheid, verlichting, vrije
lathtruimte enz. en bepaalt b. v. in artikel
JD dat het verboden is in een fabriek of
wnkplaata een persoon beneden 16 jaar of
«?e vrouw arbeid te doen verrichten in
^wklokalen, waar of waar in den regel
l loodwit wordt bereid 2 loodsuiker,
lood?nyde of menie wordt bereii 3 loodasch
wordt gebrand (gereduceerd) 4 chromaat
?taffen worden bereid enz. enz. tot 16 waar
t lucht wordt verontreinigd door stof, dat
?Ktetaat of verspreidt by het malen of z>eften
iu cement, kalk, kryt, sintels, steen of
feaa bühet slapen langs den drogen weg
«B metalea of glas.
Ia ark. 31 en 32 worde» voor vrouwen en
fwaonen b«neden zectien jaar verschillende
?wtrkiaamkeden verboden in de
steenbakbv. het brengen van klei op de
taïfel, het vullen van vormen uit de
laad, het neerslaan van steenen uit vormea,
vtlke meer dan n steen bevatten of b
Ha steen een grooteren inhoud hebben dan
M dM3.
Artikel 5 der Arbeidswet stelt als
alge?seeaten regel voor de beschermde portonen
?W hoogsten arbeidsdag van elf uur
tns?tfcen nur 's morgens en 1 uur 's avonds 8).
Jbtikel 5 behandelt den rusttijd, in 't
alge?NCO aangewezen tnsichea elf nur
voor?iédagt ea 3 uur des namiddags.
Op l Maart 1890 besloot de Tweede Kamer
?ver te gaan tot het aanstellen
vaninspekfnra van den arbeid, wier aantal door het
amanemen van het amendement Sehaepman
?asvankelük beperkt sou blaren tot drie.
3Eaans BH? er negen inspekties met
distriktfcaofJen, inipekteurs Ie en 2e klasse,
Mpektrices, opzichters.
Toch bleef en blijft het euvel van den
liaderarbeid zjj het eenigszins beknot,
?mort woekeren.
Da onderwijzers in onze steden klagen
?ver het verrichte loopwerk door
schoolfHchtige kinderen in hunne z.g. vrije uren,
waardoor bet kind in mindere of meerder»
?wie ongeschikt wordt het onderwijs op
?ekool met vrucht te kunnen volgen.
Op het congres voo/ den tienurigen ar
beidsdag dar 8. D. A. P. en het Ned.
VakYtiboud (l Maart 1907) conttateerde men
amtidijt den kinderarbeid in Nederland:
Ou k than* nog heerscht de
kitderexploitalie op ontzettende wijze. In 1904 werkten
in «ie bezochte werkplaatsen 1372 jongen»
en 881 meisjes van 12 tot 13 jaar. Ea dat,
?adat reads in 1874 is verboden de kin
derarbeid beneden 12 jaar.
DJ grens is dus gelijk gebleven. Die 2000
sgn slechts een klein deel van het geheel.
3880 Jongens ei 2512 meiajss van 13 tot
14 jaar werden door de inapekteura
aangetnö'sc.
la tal van huisindustrieën, b\j het
erwtenIMBII, tabakstrippen, te llyssen werkten de
kindere a, de getuigenissen der nadeelige
gevolgen zijn legio.
I>e iaspekteurs vonden op de fabrieken
9312 door de wet beschermde personen,
die 9 K uur werkten per dag, £092 met 9*
unr, 11339 met 10 uur, 10249 met 10* en
15445 met 11 uur werktijd. Een groot deel
daarvan zyn kinderen.
{Slot volgt.) Dr. J. A. H. VAK DEN BRINK.
I) Leden waren V «miers van der Loeff,
?ma ra. Beelaarts, Borgeiius, Bahlman, Rnyg
van Baerenbroek, Heldt, Van Alphen en
Tan der Hegden.
8) Hat nieuwe ontwerp wyzifjing der arbeid».
wet wil als langsten arbeidstijd vaststel!»» dn
werkdag van 10 nur, den beschermden
leefVgd voor kinderen brengen ep 17 jaar e&
tadnj^ttrbttid verbieden voor kinderen
benwlen 13 en voor kinderen, -wi. r leerplichtig
heid nog niet U afgeloopen.
xiauiiiiiiiiiiiiiHiiitiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiinul
De Diepe Strooming >n, door J. E. JASPER,
2 dl., Amsterdam, P. N. van Kampen
& Zoon, z. j.
Het is in een paar dessa's tot een oproartje
gekomen. Troepen zyn geiequireerd"
geIjjk het onvermijdelijk heet en hebben
geschoten. Waarop da auteur aldus vervolgt:
,Ku lagen daar weer de gewone, goedige
deasa-menschen neer... ea die gekwetst
waren, roepend om vergiffenis, zagen nu in,
boe blindelings zij zich hadden laten
opiweepen.... Het fanatisme, dat hun
zieleleven had verkild, wa3 in enkele seconden
vernietigd... hun haat, gevolg van
zelfverblind i UK en suggestie, plots verdwenen!..."
Zij lieten zich goedig opnemen, begrepen nu
klaar het onzinnige van hnn daad "
Er h zoo wil ons de heer Jasper hier
xeggen toch maar geen middel zoo afdoend
«D heilzaam als de kogel, duindam ea andere,
ait het indische infanterie geweer om den
iaboorling tot besef te brengen van de
dwaasheid zich tegen het, immers wettig,
gezag te willen verzetten. Voor zoover ge
segde inboorling niet dood is, ziet hu dan
dadelijk alles in, wat men hem aldus, goeder.
tieren, aan het verstand wil brengen en zyn
haat, uitsluitend gevolg van zelfverblinding
en suggestie, is dan (neteen) p?.ots verdwenen.
De heer J. E. Jasper, gerenommeerd Indisch
antenr, die den Indiër kent, als zynzak(<nag
ik misschien wel zeggen), beweert dat dit
«w» is en wij hebben geen lef genoeg ons
legen zoodanig een autoriteit te verzetten.
( Maar hjj zegt toch iets aangaande het
Jmatisme", dat, dunkt ona, wel voor
disvatbaar is. Hij beweert nl.: het fana
tisme, dat hun zietaleven had verki'd, waf
in enkele seconden vernietigd." Natuurlijk
willen wij ons weer niet kanten tegen de
bewering dat het fanatisme" in den mensch
vernietigd ia, wanneer hjj morsdood wordt
geschoten, doch het oordeel, in den bijzin
vervat, dat is aan twijfel onderhevig. Er zijn
nl. geleerden van sta-vast, die stee-vast be
weren, dat het fanatisme" het '.ielsltven"
niet vetkih", maar verwarmt, ja, tot het
kookpunt verhit.
De5« stelling staat das vierkant tegenover
de hypothese-Jas per en het b'.yft een open
vraag wat het fanatisme eigenlijk doet in
den mensen.
Wat ons betreft, wjj wenechen in deze geen
partij te kiezen, halen het geval enkel aan
ten bewijze, dat men zei!» een zoo
gezaghebbenden schrjj rer als den heer J. E. Jasper, n: e"
altijd op zyn woord gelooven mag. Ik meen
ook opgemerkt te hebben, dat hy de gare
bezit sommige dingen gewichtiger voor te
stellen, dan ze misschien ran u at u re zyn,
door hen in een deftigen woordeamantel in
te wikkele», die het foetusachtige hnnner
magere karkasjes voor de wereld zorgzaam
verheelt.
Bijvoorbeeld. Er is sprake van eaaployé'a
op een suikerfabriek, die van tijd tot tijd
clippertjes" maken naar de stad en aan dat
periodiek passagieren" gewend, ja verslaafd
raken.
Van de» lieden zegt d-in da schrijver
waarom weet ik niet dat zij zich Melen
aaatasten door dien grootheidswaanzin."
Er waren er" vervolgt hjj die door
het voelen van den grooten omgang diep
aangetast, de rekeningen van hun leveranciers
terugzonden ... enz."
Als wij ons nu trachten in te denken,
waarin die groote omgang wel bestond, dan
voelen wq toch zoo iets, alsof bet denken
een spier verrekte.
Maar by het volgende gaat het bepaald
scheel zien:
De bijzit van den regent vergelijkt dezen,
ean man-op-leeftyd, bij een veel jongeren
aanbidder. Want hy was jonger, krachtiger
dan de regent, die mieechien baar vader kon
zijn."
Djt misschien is hier niets minder dan
griezelig... immers: de regent was zeker
niet haar vader, die hy zeker wel zgn kon.
Er valt hier niets te misachienen," als men
niet de mogelijkheid van iets onmogelijke
met de onzekerheid van iets zekers door
elkaar wil slaan tot een verbijsterende war
boel van gedachten.
Zolk een zinnetje is eigenlijk al voldoende
om den echrjjver in den heer J. E. Jasper
te karakteriseeren.
Maar hier is nog het een en ander meer.
Er is iemand die een in'andsche gods
dienstschool bezoekt en de leerlingen, elk in
zijn celletje, even besiet.
Hetgeen de auteur Jasper alias ahdrukt:
Na het eene hokje trai hij voor het
andere...." Ik gelorf dat wy op school
kakograpkie noemden een stu?ji, waarin
zulke onwaarschijnlijke zinswendingen voor
kwamen. Wümoesten die dan verbeteren.
Maar nu wordt de heer J. ingewikkelder:
Onbewnat trad bij oppervlakkig in de
phiiosofische beteekenisder natunrgeheimeo."
Ra, ra, wat is dat? Of dit:
Toen Westkamp hem hoorde redeneeren
met die onverantwoordelijke onverschillig
heid, dacht hij eerst aan het feit, tot welk
een bsklagenswaardig mensen de in degene
ratie ontstane traagheid en
zelfgenoegzaamhaid esn bestuursambtenaar konden maken".
Ja, ja, maar wig denken aan het feit tot
welk een beklagenswaardig menech, de
godweet-b.ee ontstane onmacht of misschien de
nooit bestaande macht om behoor Ijk
Hollandach te schrijven, een schrijver kan maken.
En wij zouden gewis iemand, die zoo raar
in de Hollaodsche taal wurmt, niet voor een
tchryver aanzien, als hij blijkens den omslag
van dit boek niet reeds meerdere en ge
wichtige boeken op zijn kerfstok had,
zou ik bijna zeggen, met waardeerende
beoordeelingszinnetjes er onder, waar ge
waagd wordt van helderen blik, zuiver op
merken, meer dan gewoon talent, psychologie
van de bette soort. Ook nog van fritsche,
gezandt lectuur, fijne intiiitit bij 't teekenen zijner
personen, gevoel van echtheid enz.
Al welke gewaagdheden verschenen in
bladen ah de Jaoabode, O mi Eeuw, Ned.rlaid,
D i Gulden Winckel e. a., bladen derhalve, die
maar niet zoowat neerpennen, doch ernstig
overwegen alvorens zij kun gerijpte oordeelen
publiek maken. Er zit das ir e t anders op
dan te conc'.udeeren, dat sedert de Stille
Invloeden en Van Java's Wegen, deze schrij
ver aan een plotseling verval van talent moet
geleden hebben, zooiets als vliegende
schrijftering, want van al die bovenopgesomde
voortreflijkheden is er geen, maar ook zelfs
geen kleintje, meer aanwezig.
Van het schrijven zelf hebben wy nu genoeg
gezien om te oordeelen of het er friich en
gtzond uitziet. Van de fijne intuïtie
eapiyshologïe van de beste soort (i.B. men schijnt ze
in soorten te hebben, net als Allerhande),
ejh'er, moeten wij nog iets meer genieten.
De haer Jasper heeft het zich niet gemak
kelijk gemaakt. Hij versmaadt het slechts
zichzelven te beschreven, als zoovele moderne
auteurs. Hij richt zich koen tot het
zieleleven van anderen. En niet eens van zijn om
geving, van zijn land, van zyn werelddeel!
Keen, hij dringt pardoes in de zielen van
Oosterlingen, die geen Westerling nog goed
begrepen heeft. Hij legt u den geest van een
regent (raden toemenggoengl van een
godsdienstigen dweper, van een eenvouiigen dessaman
vaneen Javaanse h meisje bloot, alsof't even
zooveel legkaarten waren.
En als wij twijfelachtig vragen: gaat dat
maar zoo? Ij er in den Ojsterschen geest
niet iats, dat ons ontgaat, een andere sfeer
van denken en gevoelen, minder individueel,
meer de eenheid toegewend en alzoo voor
ons onbenaderbaar? Dan antwoordt hij:
heelemaal niet, meneer, ik verzeker u, ik
verdraai er mijn hand niet om l Wat u daar zegt
van eenheid en zoo, daar weet ik niets van
en daar bemoei ik me niet mee. l£ vraag
maar, wat denkt die persoon op 't oogenblik ?
Wat zou zoo'n gevaarlijke dweper, too'n
overspannen vent nu denken of doen ? En
dan komt 't vanzelf. Als hij gaat bilden b.v.
Volgens de kunst, hem eertijds door zyn
goeroe (godsdienstleeraar) aangeleerd, en
waarin hij uitblonk boven alle andere
scholieren, was hij geheel mat zich zelf,
blikte hij diep in zich, dacht enkel en intens
aan Allah, aan wien h ij zich zonder de
minste bijgedachte als in een hypnotischen
slaap overgaf...."
Ziet n, nu is er alles van gezegd, wat er
redelijkerwijs van te zeggen valt. Die lui
beweren altijd, je moet <mk«l en intens aan
Allah" denken. Na, dat deed hu, en dat
kunnen wig, Westerschen, dan 't beat ver
gelijken met de hypnose, heb ik gehoord.
Zoo schets" ik m'n godadiemstdweper.
Een regent is weer makkelijker. Bie heef t
niet van die buitenissigheden. Ik heb hem
toch uitvoerig geteekend in een pagina
of twintig, om te laten zi«n wat voor
laksche, weifelde, egoïste natuur hjj is. Hy
doat zija dienst goed, nu ja, uit vrees voor
standjes, maar hij heef t voor geen cent ideaal.
Hij verveelt zich ook een beef je en is nogal
zinnelijk. Om hem eens en voor-al te karak
teriseeren, zeg ik dat zijn ar beid iets (treeg)
van een rist koude chablonen-verrichtingen.'7
Dit is tegelyk duidelijk en fraai-beeldend.
E ja Jaraaosch dessa-meisje, dat is mis
schien het lastigste, om daar de ziel van te
beschrijven, dat geef ik toe. Met vrouwen
weet je nooit waar je aan toe bent. Maar
kyk eens, als zoo'n kind nu door haar vader
weggegeven wordt aan den regent, als een
bqzit dat doen ze daar dan begrijpen
u en ik toch blikslagers goed wat zoo'n jong
ding voelen zal. Ze heeft uatunrlyk de
mier aan die oue kerel en dan gaat ze zich
vervelen, omdat ze zoo alleenig is.
De leegte van haar nutteloos leven drukte
een melancholie in haar ziel, en de plotse,
onverwachte bezoeken van den recent gaven
haar een kloppenden angst voor groeienden,
w reeden haat ..
Ze kon 't niet meer uithouden, ze kèa
niet... ze zon nog een ongtlnk begaan..."
Ziet u ? zoj'u lalandseh meisje is ook
hartstochtelijk. Dat had u niet bedacht, maar
ik wel en dat breng ik hier netjes te pas.
Als 'c kind dan later weer thuiskomt, dan
geniet ze erg van d'r vroeger knna
jongemeisjesmilien en van het iniiame" haisely'K
leven, met d'r ma en met pa, den loerah.
En dan vindt ze 't vreeselij k weer weg te
moeten, weer naar zoo'n harstochtelykert, na
naar dien god^dienatdweper. Want die man
is zoo juist zoo fel zinnelijk, omdat hy aan
den anderen kant zoo vergeestelijkt is. Dat
is heel fijn psycho'ogiech begrepen, gelijk ook
de critiek niet naliet te constateeren a propos
van mijn f roegeren roman: Het Lmn van
Ardja en Sa»mi, twee volbloed-Javanen, die
voor my geen geheimen hadden.
Zoo ongeveer zal de haer J. E. Jasper
spreken, als hy nog eens in een interview in
Den Gulden Winckel of elders de geheimen
van het vak blootlegt. Wij intnsschen
beh >even zoolang niet te wachten om te weten
wat we aan hem hebben. Zijn compositie,
zyn beschrijvingavermogeD, zya besef van de
geestelijk» gebeurtenissen, het is alles van
dezelfde gooit en hoedanigheid a's zijn psy
chologie of zijn stijl, en we kennen het nu wel.
Den votigen keer sprak ik bier van ie aaand,
die zalig-ontwetend van de literaire wereld
opgegroeil was. Maar deze heer weet er te
veel van en heeft gedacht dat hy 't kunstje
ook wel kon. Ea zijn, uitgever vond dat
blijkbaar ook, terwijl de gezegende instelling
der leeainrichtin^en da uitgave van wat ook
nog de moaite waard maakt, mits 't geen
verzen zijn of proza, dat moeilijk te lezen is.
En zoo verscheen DO Diepe Stroom'ngen,
roman in twee deelen, en heoben wy reden
te biddan: o Heer, geef ons den Alligator
weerl Ach, ons hart verwijlt nog immer te
Krambangan (Soerabaia). Daar leefien wy
lustig met een antenr, die in en met zyn
fijurea leefde en nergens hoogerop wou.
Terwyl in dit dubbele bosk niemand leeft.
zelfs de auteur eigenlijk niet. Maar waar dit
mystisch wordt, treden wij onbewust opper
vlakkig in de philösofische beteekenis der
natuurgeheimen" ... net als op bl. 193 van't
eerste deel.
En zonden er geregeld naar van worden.
FRANS COENKN.
HL
Esn paar in de laatste weken verschenen
werken geven mij aangename aanleiding voor
heden iets te schryven over dat deel onzer
historie, dat men vaderlandsche kerkgeschie
denis pleegt te noemen, Gawooniijk denkt
men dan daarbij aan de lotgevallen van de
gereformeerde kerk onder de Republiek, die
in de tegenwoordige NederlandscheHervormde
kerk voortleeft, maar het is duidelyk, dat wy
hi«r eene hoogst willekeurige onderscheiding
hebben. De Eoomscli-katholieke kerk in
Nederland vóór en na de hervorming was
toch ook vaderlandsch", leef Ie op onzen
bodem, al zyn er tyden geweest, dat zij
antinationaal-Spaansche tendenzen had. En zijn
doopsgezinden en remonstranten niet vader
landsch? Vandaar dat anderen t preken van
de geschiedenis van het christendom in
Nederland", wat zeker meer omvat en boven
dien oog heeft voor den historischen samen
hang der christelijke kerkgenootschappen.
Slechts sluit men dan de joden nit, wat ook
historisch eene fout is, omdat de
Nederlandsche Israëlieten, ook als
godsdienstig-kerkelijSe gemeenschap, hun rol in onze geschie
denis gespeeld hebben. E'genlijfc z)u men
dus moeten zeggen Geschiedenis van den
godsdienst in Nederland", waarin dan ook
het kerkelijk leven zijne plaats zou erlangen,
terwyl mede de denkbeelden van hen, die
in ons land zich tegen allen godsdienst heb
ben verzet, zouden kunnen worden behandeld.
Men verkreeg dan voor zy ne studie e en
logischafgerond geheel en een in zich zelf
eamanhangend onderwerp, van de dagen onzer
Garmaansch-heidensche voorvaderen af tot
heden toe.
Ditmaal bewegen wy ons echter inderdaad
op het gebied van de geschiedenis der her
vormde kerk onder de Republiek. Toen zy
zich in 1572, aanstonds nadat Den Brial het
land geopend had, met bewonderenswaardig
talent had georganiseerd, begon zij ook
synoden te houden, vergaderingen van de
classen in ne provincie en, daar de
kerk zic'i mét het grondgebied van den Staat
uitbreidde, gaat eene Noord H illandsehe
Synode voorop (in den zomer van 1572) en
wordt de ry gesloten door Groningen in 1594
en eindelijk Drenthe in 1593. De handelingen
dezer provinciale concilies bleven voor het
grootste deel bewaard en werden om hare
groote beteekenis uitgegeven door Reitsma
en van Veen, 1892?1899, van al de gewesten
doch niet verder dan het jaar 1620. Sadert
wordt deze voortreffelijke arbeid voortgezet
door dr. W. P. C. Knuttel, die zich heefc
aangegord tot de uitgave van d» Acta,
voorloopig alleen der Zuid-Hollandsere syno
den, van j 6 21?1700, in de kleine serie van
de Rijks geschiedkundige publicatiën. Vóór
ons ligt thans het darde deel, de Synodale
Acta van 164&-1656, roy. 8«. 585. 'B
Gravenhage, Martinns Nrjhoff.
Met reden spreken wfi van de groote
beteekenis dezer documenten. Het zyn notulen
zooals wy zouden zeggen, behalve dat wel
de genomen besluiten uitvoerig worden ver
meld, maar lelden of nooit de daaraan voor
af gegane gedachten wisseling.Dit is eene schade.
Er is ook winst. De gereformeerde kerk dier
dagen gevoelde zicha'sdegeroepenopvoedster
der natie, als de tucht meesteresse der
onbesnoeide schare, als de vermaanster ook vaak
der overheid. Vandaar haar zich inlaten met
duizend dingen, die nu geheel buiten haar
gebied liggen, waarbij zy vaak uitnemend
werk heeft geleverd en o.a. orde en regel
heeft gebracht in de zeer verwarde
huweIgkesluiting met al den aankleve van dien.
De grenzen tusschen de bemoeiingen van
kerk en staat mogen tegenwoordig zuiver
der getrokken zyn aan de oude opvat
ting hebben wg althans dit te danken,
dat de synodale acta, behalve het eigenlijk
kerkelyke, nog vaa allerlei wetenswaardigs
op het breede gebied van het volksleven
mededeelen. Hoe vruchtbaar zy in dit opzicht
zijn, is wel uit het opzettelijk onderzoek van
Wumkes, Knipscheer en myzelven gebleken.
Ook dit deel valt Biet nit de gis, al geeft
het niet altijd nieuws natuurlijk.
Hier hebben wij dan de kerk in hare zwak
heid en kare kracht. Optredend als vertegen
woordigster der ware christelijke religie",
duldde zij geene gelij kgerechtigde kerken naast
zich, tersvijl zij nog bovendien in de katho
lieken zag vijanden van de rust en de vrij b.eid
van het gennenehest niet ten onrechte,
want nog tot ver in de 17de eeuw was een
deei der katholieken ten onzent amti-nationaal.
Voarts waren de zeden ruw en men nam in
de polemiek geen doek voor den mond, maar
vergastte zich aan ongesoaten woordenkeus.
Zoo vinden wij dan de kerk ook weder
in dit boek voortdurend op haar hoede
te?en de onlydelyke stouticheden" van het
baerlycke pausdom", dat zich in da gene
raliteitslanden vooral vertoont in zyn volle
postuyr", tegen j jsn witerssen, quesels enie
cloppen die verre boven de 20.000 in ons
land begroot wierden", terwyl zy de over
heid vraagt om krachtige ondersteuning.
Ju'st in 1351 heeft de regeering een beken-d
ea krachtig plakkaat tegen de katholieken
gegeven, waarover wij dn s ook hier uitvoerig
worden ingelicht. Doch ovar 'c algemeen
trad zy uiterst gematigd op. Men juiche dat
mét ons toe, doch bedenke dat ook het op
treden der kerk nit da tijdsomstandigheden
moet worden verklaard *). Meteen zien wy
haar in de weer (en hier waren geen poli
tieke belangen die verontschuldiging boden)
tegen de doopsgezinden wien zy 't hou wen van
groota vermaanhnizen' willen zien verbieden ;
legende remonstranten wier arminiaansch se
minarium t'Amsteriam te weyren" zij beproe
ven en wier stouticheden binnen Doekum" zij
vragen tegen te gaan; zy vestigt de aandacht
der regaering op de coiventikelen van
viemde gesten tot Rijnsburg" (i. z. da co
egianten) op de goda'as'erlijcke ende
sielverderfelicke ketterijen1' der socinianenen wenscht
zelfs de afzetting van den ,,'uyterse pred cant
tot Mistricht." Hier is zij zeker niet op haar
best, en wij verheugen ons dat de overaeid
bij dergelyke rekwesten placht over te gaan
tot de orde van den dag. De zedentucht was
een ander voornaam dael van kerkelyken
arbeid en in den feilen kamp tegen groote
volkszondeu heeft aij ontwijfelbare lauweren
behaald, al betreuren wy het diep, dat zij,
mét het wezenlijk kwaad, zooveel
onschnldigvroolijks, zooveel kleurigg en fljurigs in het
volksleren heefc bestreden en uitgeroeid. Ik
onderstreep even, dat wij blz. 539 iets vinden
over de sieckte der manslaghti^heyt ende
da ledematen die hiertegen tot remedie
gebruicken d« messen van de ootslagers"
geheel dezelfde magische genezing door sym
pathie, waarop ik in mijn vorige kroniek
wees, naar aanleiding van dr. Baumann's
?Tohan van Beverwijck," blz, 79, 84. Van
zedentucht is boekencensunr een wezenlijk
bestanddeel, waarran de kerk onbeschroomd
gebruik heeft gemaakt en ons daardoor on
gewild toont, dat het wapen wel soms bruik
baar, maar meest gevaarlijk i?. Wie de 17da
eeuwiche almanakken en liedboekjes kent,
kan medegaan met het verzoek om
d'ongezoutfn woorden uyt den almanack te we
ren" (103) en om t,e voorkomen dat
schadelicke boecïen in de weeckelicke corante
gemeldet mo^en worden" (50). Maar op de
waardeeiing van dat «chadelyk" kwam het
aan, en wy huiveren toch, als wij maatregelen
hooren vragen tegen ... dat leelick en vuyl
boeck onlangs geaaeckt en uytgegeven by
Vondelans en geïatituleerd Maria Stuart" (50)
of tegen het schadslijk fanijn" van ... Huig
de Groot'd aanteekeningen op O. en N. Testa
ment (79), terwijl wij toch ook maar in zeer
bijzondere gevallen zouden wenschen, dat
voor visitatoren druckeryem ende
druckparssjn open mochten staan" (43L vlg.)
De kerk in hare kracht, zeiden wij. In
hoog} mate aantrekkelijk b.v. is het haar aan
den arbeid te zien als eene internationale
kamer van navraag voor alle soort van
vervolgden en als een inatituuïvoor het
verleenen van hu'p over de gansche wereld.
Vooral classis A nsterdam verdient hier een
eervolle aanteekening; toch heefc de gansche
kerk naar vermogen zich aan dezen
christelijkphilanthropischen arbeid gewyd. Dat de ge
plaagde Salzburgers of de wreed gemartelde
Waidenzen bij haar steun en stut en opan
beurs vonden, is bekend genoeg. Maar hier
is Moaes, zoon van Michaël, leeraar van de
christenkeik te Gathsemané, door de Turken
deerlijk getracteerd", van vrouw en kinderen
be:orjfJ. Hij verschijnt ter synode van Delft
in 1648 en ontvangt belofte van collecte
voor de losprijs. Hier is Archibald Hamilton,
aartsbisschop van Caahal en Emly, door den
lerschen opstand verdreven en van zijne
goederen beroofd, 1646, die te 's Gravenhage
uit de restanten der lersehe collecte ? 200
ontvangt. Voor de in Turkije gevangen
christeaslaven is zij rusteloos bezig geldan te
verzamelen; als de synode van den Briel in
1653 hoort van den bitteren nood der
gereformeerJe kerk te Lesna in Polen, die is als
een enige overgebleven hutte in Godea
wijnbergh" heeft dit den synodo so de ziele
gerasckt" (356) dat zij aanstonds aan 't geld
verzamelen tijgt; zoo zorgt zij ook voor de
armen in de oude, beroemde gemeente
Frankenthal en zendt predikanten naar de
*) W. P. C. Knuttel, De toestand dtr Nederl.
katholieken t-M tijde der Republiek, 2 dln. 1892,
1894. L. Knappert, De verdraagzaamheid in
de Republiek, Tijdspiegel, 1907, III 241?264.
379?390.
Nederlandsche handelskolonies in Bastand
en slaat de hand aan den opbouw der kerk
in China en doet Antonius Hambroek op
Formosa plaatsen, tracht de Staten G nieraal
opmerkzaam te makem op een gioHwelyck
plakkaat" tegen de christenen ia Japan,
middelerwyl voortdurend bezig de belangen
te behartigen van de kerk in O.-Indië, in
Brazilië, op Ceylon, waar maar Hollands vlag
woei. J i dit is wel de kerk in haar kracht.
Tegelyk moet het den lezer wel gebleken
zyn, welk rijk materiaal de synodale acta
opleveren.
In het jaar 1894 gaf wylen prof. A.cquoy
zijne Handleiding tot de
kerkgeschiedvorsching en kerkgeschiedschrijvmg," ook voor
de beoefenaars van elk ander gebied der
historie van uitnemend belang. Het waa
spoedig uitverkocht. Thans is er by Martinus
N y hof f een tweede herziene en vermeerderde
druk verschenen, bewerkt door dr. F. P|per,
hoogleeraar te Leiden (XIII en 200, prys:
? 2 J 5) Hij heeft de literatuur by ge werkt,
hier en daar ook den tekst uitgebreid (b.v.
over Luther's woorden te Worm», Ie dr.
blz. 81, 2« dr. blz. 127 vlg.) Het voortrefielyk
boekje geeft da methode van die kerkhisto
risch* schoei, waarnaar ook zy die, als schrij
ver dezes, niet het groote voorrecht hadden
tot de eigenlijke leerlingen van Acquoy te
behooren, zich vol vertrouwen richten. Ik
zeg voor my beter: trachten te richten,"
want ook nu weder heeft de lezing vooral
deze gedachte gewekt: een hoog;ideaal en een
zware eiich. Ziet tot hoeveel
bronnengroepen de (kerk)historicus zich den weg banen
moet, ia hoe feel hulpwetenschappen aij geen
vreemdeling mag zyn, om dan de stof voor
zyn onderwerp te gaan by'én brengen, het
echte van het onechte, het ware van het
verzonnene oordeelkundig, noch te
goedgeloovig noch twyfslznchtig, te schiften, en
voorts de futen met elkander in verband te
gaan brengen, combinatie, zoo schitterend
soms, zoo gevaarlijk niet zelden. En dan het
schryven, waarvoor nn Acquoy verder zyn
bekend programma geeft: juiste keuie der
woorden, zuivere groepeering der feiten, dui
delijke volzinnen, geregelde verhaaltrant
dit is het minste. Doch de geschiedschrijver
(moet niet, maar) kan ook kunstenaar zyn,
meester der taal, fijn stilist, talentvol in het
verhalen.opdat hij het gebeurde beschryve zoo
als het is gebeurd n alsof het voor onze oogen
gebeurde, opdat hy het verleden tegenwoordig
make, opdat hu het dood* doe herrijzen uit
het graf. Hy moet hebben volstrekten
waarheidazin, onpartijdig zijn en beschikken over
die verbeelding, die niet voortbrengt (na
tuurlijk niet!) maar weergeeft. Wie voor deze
geschiedschry ving geen aamleg bezit zal haar nooit
geheel leeren, wie hem bezit kan hem door
oefening tot hooger ontwikkeling brengen.
Dus laat Acquoy niet na de middelen aan
te wijzen, die den geschiedschrijver vormen
kunnen en eindigt met die reeks van
weibeproefde wenken voor de inrichting van
geschiedkundige werken, waarran de opvol
ging reeds welgevallige uniformiteit in de Ne
derlandsche kerkgeschiedschryving gebracht
heeft. Hij vergeet niet wat men misschien
kleinigheden smalen zal. Maar is het wel
eene onbeduidendheid b.v. dat hy aandringt
op du dalijk schrifi en goed verzorgde kopjj,
opdat wy niet den zetter het leven en den
arbeid zuur maken? Ik heb het altijd onze
delijk gevonden dit gebod te vergeten. En
is het klein, dat hij ook het uiterlijk van het
boek voor ona ontwerpt in al zijne deelen,
opdat het de oogan streele, maar ook opdat
wy niet gehinderd worden door slordigheden
(de S. van een Duitsch of de blz. van een
Nederlandsch boek aanhalen als ?ag.) die
vermeden moesten worden ? Dit staat vast,
dat, wie kerkgeschiedschrijver worden wil,
zich dezen gids ten leidsman kiezen moge.
Het zal hem tot groot gewin zijn.
Een paar juist verschenen boeken van dr.
K. Heringa en dr. A. Eekhof, zullen ons in
een volgend artikel naar de koloniale ge
schiedenis voeren.
Leiden, 10 Sept. 1910. L. KHAPPERT.
Mijnheer de Redacteur l
In De Amsterdammer van 28 Augustus 11.
schreef ik (de mijn artikel Bijgeloof enz.'):
Of kent niet ieder, die het guitige
stuk (n.l. den Keinaert) gelezen heeft,
de namen Hulsterloo (het tegenwoordige
Nieuw-Namen of Kanter, gemeente Clinge)
en Absdale enz."
Ik vermoedde niet, dat de tnsachen haakjes
geplaatste bewering omtrent Hulsterloo zoo
veel stof zou opjagen, ja, dat ze den heer
Va a Zeijl, redacteur van het locale blaadje
Zelandia, uitgegeven door een maatschappij,
waarvan het Kamerlid de heer ruytier
voorzitter is, naar de pen zou doen grij
pen om er een hoofdartikel aan te wijden,
waarin hy mij heel liefalyk betitelt met de
namen Graauwach orakel, letterkundig ver
nuft en doctor honoris causa."
En alsof dit nog niet genoeg ware, scbryft
da heer Van Zeijl in uw blad van 18
Saptembsr nog een ingezonden stukje om mijn
meening... op fatsoenlijke wijze te bestrijden.
Mijnheer de Redacteur, het zg mij vergund
u een plaatsje te vragen om mijn meening
toe te lichten.
Ten eerste zegt de heer van Zaijl, dat vol
gers Jonckbloet (Geschied. Ned. Letterk. dl.
I blz. 113) de Keinaert niet veel ouder is
dan 1250.
Ik heb dit nagezocht in het eerste der zes
deelen van Janekbloet, doch het niet op blz.
113 maar op bU. 364 gevondan. Ean klein
verschil, waaruit ik opmaak, dat de man
waarschijnlijk gesnuffeld heeft in Jonckbloet'a
beknopte geschiedenis in twee deelen, een
eenvoudig overzicht, m»ar niet geschikt om
geraadpleegd te worden door iemand, die
wat oyer een werk als da Rainaert in het
midden wil brengen. Kende hij, zooals toch
een zoo strengen criticus paste, dejzes deelen
van Jonckbloet niet, en wiat hy evenmin,
dit deze schrijver een afzonderlijk critische
uitgave van d^n vos Reinaerde bezorgd heefi?
Daar toch zou hij alles uitvoeriger hebben
kunnen nagaan, evenals in Jonckbloet'd Ge
schiedenis der Middelnederlandsche Dichtkunst
(4 deelen) om nu maar eens bij
denze'fdan schrijver te blijven. Dan zou hij ook
tegelijkertijd te weten zijn gekomen, dat
Jonckbloet in zyn verschillende werken ach
tereenvolgens drii gissingen heeft opgeset
omtrent den tijd van het ontstaan van den
Reinaert en twee ervan heeft teruggenomen,
zijn eigen woorden herroepende.
Nog erger maakt hy het niet in De