De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 25 september pagina 2

25 september 1910 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

Z:.t,-jT ?vDE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1735 irkzaamheden ook buiten eenig bedrijf in e huishouding of stalling plegen voor te Deze wet braakt bescherming voor vrou wen en jaugdige per sou en beneden de wtien jaar door bij algemeenen maatregel ma bestuur op grond van gevaren voor ?nondheid en leven zekere soorten van arAnd voor hen te kunnen verbieden of slechts ?der het nakomen, van bepaalde voorschrif toe fe staan. Zoo'n algemeene maatregel art. 4 der arbeidswet werd laatuitgevaardigd door minister Talma ?f 10 Augustus van het vorige jaar 1909, wtarin ook loopwerk van kinderen beneden wertien j»ar wordt verboden tnwchen 9 uur rf avonds en 7 uur s' morgens. Deze maatnsel van Bestuur, bevattende 42 artikelen fteft o. a. ook voorschriften over drinkwater jrivaten, zindelijkheid, verlichting, vrije lathtruimte enz. en bepaalt b. v. in artikel JD dat het verboden is in een fabriek of wnkplaata een persoon beneden 16 jaar of «?e vrouw arbeid te doen verrichten in ^wklokalen, waar of waar in den regel l loodwit wordt bereid 2 loodsuiker, lood?nyde of menie wordt bereii 3 loodasch wordt gebrand (gereduceerd) 4 chromaat ?taffen worden bereid enz. enz. tot 16 waar t lucht wordt verontreinigd door stof, dat ?Ktetaat of verspreidt by het malen of z>eften iu cement, kalk, kryt, sintels, steen of feaa bühet slapen langs den drogen weg «B metalea of glas. Ia ark. 31 en 32 worde» voor vrouwen en fwaonen b«neden zectien jaar verschillende ?wtrkiaamkeden verboden in de steenbakbv. het brengen van klei op de taïfel, het vullen van vormen uit de laad, het neerslaan van steenen uit vormea, vtlke meer dan n steen bevatten of b Ha steen een grooteren inhoud hebben dan M dM3. Artikel 5 der Arbeidswet stelt als alge?seeaten regel voor de beschermde portonen ?W hoogsten arbeidsdag van elf uur tns?tfcen nur 's morgens en 1 uur 's avonds 8). Jbtikel 5 behandelt den rusttijd, in 't alge?NCO aangewezen tnsichea elf nur voor?iédagt ea 3 uur des namiddags. Op l Maart 1890 besloot de Tweede Kamer ?ver te gaan tot het aanstellen vaninspekfnra van den arbeid, wier aantal door het amanemen van het amendement Sehaepman ?asvankelük beperkt sou blaren tot drie. 3Eaans BH? er negen inspekties met distriktfcaofJen, inipekteurs Ie en 2e klasse, Mpektrices, opzichters. Toch bleef en blijft het euvel van den liaderarbeid zjj het eenigszins beknot, ?mort woekeren. Da onderwijzers in onze steden klagen ?ver het verrichte loopwerk door schoolfHchtige kinderen in hunne z.g. vrije uren, waardoor bet kind in mindere of meerder» ?wie ongeschikt wordt het onderwijs op ?ekool met vrucht te kunnen volgen. Op het congres voo/ den tienurigen ar beidsdag dar 8. D. A. P. en het Ned. VakYtiboud (l Maart 1907) conttateerde men amtidijt den kinderarbeid in Nederland: Ou k than* nog heerscht de kitderexploitalie op ontzettende wijze. In 1904 werkten in «ie bezochte werkplaatsen 1372 jongen» en 881 meisjes van 12 tot 13 jaar. Ea dat, ?adat reads in 1874 is verboden de kin derarbeid beneden 12 jaar. DJ grens is dus gelijk gebleven. Die 2000 sgn slechts een klein deel van het geheel. 3880 Jongens ei 2512 meiajss van 13 tot 14 jaar werden door de inapekteura aangetnö'sc. la tal van huisindustrieën, b\j het erwtenIMBII, tabakstrippen, te llyssen werkten de kindere a, de getuigenissen der nadeelige gevolgen zijn legio. I>e iaspekteurs vonden op de fabrieken 9312 door de wet beschermde personen, die 9 K uur werkten per dag, £092 met 9* unr, 11339 met 10 uur, 10249 met 10* en 15445 met 11 uur werktijd. Een groot deel daarvan zyn kinderen. {Slot volgt.) Dr. J. A. H. VAK DEN BRINK. I) Leden waren V «miers van der Loeff, ?ma ra. Beelaarts, Borgeiius, Bahlman, Rnyg van Baerenbroek, Heldt, Van Alphen en Tan der Hegden. 8) Hat nieuwe ontwerp wyzifjing der arbeid». wet wil als langsten arbeidstijd vaststel!»» dn werkdag van 10 nur, den beschermden leefVgd voor kinderen brengen ep 17 jaar e& tadnj^ttrbttid verbieden voor kinderen benwlen 13 en voor kinderen, -wi. r leerplichtig heid nog niet U afgeloopen. xiauiiiiiiiiiiiiiHiiitiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiinul De Diepe Strooming >n, door J. E. JASPER, 2 dl., Amsterdam, P. N. van Kampen & Zoon, z. j. Het is in een paar dessa's tot een oproartje gekomen. Troepen zyn geiequireerd" geIjjk het onvermijdelijk heet en hebben geschoten. Waarop da auteur aldus vervolgt: ,Ku lagen daar weer de gewone, goedige deasa-menschen neer... ea die gekwetst waren, roepend om vergiffenis, zagen nu in, boe blindelings zij zich hadden laten opiweepen.... Het fanatisme, dat hun zieleleven had verkild, wa3 in enkele seconden vernietigd... hun haat, gevolg van zelfverblind i UK en suggestie, plots verdwenen!..." Zij lieten zich goedig opnemen, begrepen nu klaar het onzinnige van hnn daad " Er h zoo wil ons de heer Jasper hier xeggen toch maar geen middel zoo afdoend «D heilzaam als de kogel, duindam ea andere, ait het indische infanterie geweer om den iaboorling tot besef te brengen van de dwaasheid zich tegen het, immers wettig, gezag te willen verzetten. Voor zoover ge segde inboorling niet dood is, ziet hu dan dadelijk alles in, wat men hem aldus, goeder. tieren, aan het verstand wil brengen en zyn haat, uitsluitend gevolg van zelfverblinding en suggestie, is dan (neteen) p?.ots verdwenen. De heer J. E. Jasper, gerenommeerd Indisch antenr, die den Indiër kent, als zynzak(<nag ik misschien wel zeggen), beweert dat dit «w» is en wij hebben geen lef genoeg ons legen zoodanig een autoriteit te verzetten. ( Maar hjj zegt toch iets aangaande het Jmatisme", dat, dunkt ona, wel voor disvatbaar is. Hij beweert nl.: het fana tisme, dat hun zietaleven had verki'd, waf in enkele seconden vernietigd." Natuurlijk willen wij ons weer niet kanten tegen de bewering dat het fanatisme" in den mensch vernietigd ia, wanneer hjj morsdood wordt geschoten, doch het oordeel, in den bijzin vervat, dat is aan twijfel onderhevig. Er zijn nl. geleerden van sta-vast, die stee-vast be weren, dat het fanatisme" het '.ielsltven" niet vetkih", maar verwarmt, ja, tot het kookpunt verhit. De5« stelling staat das vierkant tegenover de hypothese-Jas per en het b'.yft een open vraag wat het fanatisme eigenlijk doet in den mensen. Wat ons betreft, wjj wenechen in deze geen partij te kiezen, halen het geval enkel aan ten bewijze, dat men zei!» een zoo gezaghebbenden schrjj rer als den heer J. E. Jasper, n: e" altijd op zyn woord gelooven mag. Ik meen ook opgemerkt te hebben, dat hy de gare bezit sommige dingen gewichtiger voor te stellen, dan ze misschien ran u at u re zyn, door hen in een deftigen woordeamantel in te wikkele», die het foetusachtige hnnner magere karkasjes voor de wereld zorgzaam verheelt. Bijvoorbeeld. Er is sprake van eaaployé'a op een suikerfabriek, die van tijd tot tijd clippertjes" maken naar de stad en aan dat periodiek passagieren" gewend, ja verslaafd raken. Van de» lieden zegt d-in da schrijver waarom weet ik niet dat zij zich Melen aaatasten door dien grootheidswaanzin." Er waren er" vervolgt hjj die door het voelen van den grooten omgang diep aangetast, de rekeningen van hun leveranciers terugzonden ... enz." Als wij ons nu trachten in te denken, waarin die groote omgang wel bestond, dan voelen wq toch zoo iets, alsof bet denken een spier verrekte. Maar by het volgende gaat het bepaald scheel zien: De bijzit van den regent vergelijkt dezen, ean man-op-leeftyd, bij een veel jongeren aanbidder. Want hy was jonger, krachtiger dan de regent, die mieechien baar vader kon zijn." Djt misschien is hier niets minder dan griezelig... immers: de regent was zeker niet haar vader, die hy zeker wel zgn kon. Er valt hier niets te misachienen," als men niet de mogelijkheid van iets onmogelijke met de onzekerheid van iets zekers door elkaar wil slaan tot een verbijsterende war boel van gedachten. Zolk een zinnetje is eigenlijk al voldoende om den echrjjver in den heer J. E. Jasper te karakteriseeren. Maar hier is nog het een en ander meer. Er is iemand die een in'andsche gods dienstschool bezoekt en de leerlingen, elk in zijn celletje, even besiet. Hetgeen de auteur Jasper alias ahdrukt: Na het eene hokje trai hij voor het andere...." Ik gelorf dat wy op school kakograpkie noemden een stu?ji, waarin zulke onwaarschijnlijke zinswendingen voor kwamen. Wümoesten die dan verbeteren. Maar nu wordt de heer J. ingewikkelder: Onbewnat trad bij oppervlakkig in de phiiosofische beteekenisder natunrgeheimeo." Ra, ra, wat is dat? Of dit: Toen Westkamp hem hoorde redeneeren met die onverantwoordelijke onverschillig heid, dacht hij eerst aan het feit, tot welk een bsklagenswaardig mensen de in degene ratie ontstane traagheid en zelfgenoegzaamhaid esn bestuursambtenaar konden maken". Ja, ja, maar wig denken aan het feit tot welk een beklagenswaardig menech, de godweet-b.ee ontstane onmacht of misschien de nooit bestaande macht om behoor Ijk Hollandach te schrijven, een schrijver kan maken. En wij zouden gewis iemand, die zoo raar in de Hollaodsche taal wurmt, niet voor een tchryver aanzien, als hij blijkens den omslag van dit boek niet reeds meerdere en ge wichtige boeken op zijn kerfstok had, zou ik bijna zeggen, met waardeerende beoordeelingszinnetjes er onder, waar ge waagd wordt van helderen blik, zuiver op merken, meer dan gewoon talent, psychologie van de bette soort. Ook nog van fritsche, gezandt lectuur, fijne intiiitit bij 't teekenen zijner personen, gevoel van echtheid enz. Al welke gewaagdheden verschenen in bladen ah de Jaoabode, O mi Eeuw, Ned.rlaid, D i Gulden Winckel e. a., bladen derhalve, die maar niet zoowat neerpennen, doch ernstig overwegen alvorens zij kun gerijpte oordeelen publiek maken. Er zit das ir e t anders op dan te conc'.udeeren, dat sedert de Stille Invloeden en Van Java's Wegen, deze schrij ver aan een plotseling verval van talent moet geleden hebben, zooiets als vliegende schrijftering, want van al die bovenopgesomde voortreflijkheden is er geen, maar ook zelfs geen kleintje, meer aanwezig. Van het schrijven zelf hebben wy nu genoeg gezien om te oordeelen of het er friich en gtzond uitziet. Van de fijne intuïtie eapiyshologïe van de beste soort (i.B. men schijnt ze in soorten te hebben, net als Allerhande), ejh'er, moeten wij nog iets meer genieten. De haer Jasper heeft het zich niet gemak kelijk gemaakt. Hij versmaadt het slechts zichzelven te beschreven, als zoovele moderne auteurs. Hij richt zich koen tot het zieleleven van anderen. En niet eens van zijn om geving, van zijn land, van zyn werelddeel! Keen, hij dringt pardoes in de zielen van Oosterlingen, die geen Westerling nog goed begrepen heeft. Hij legt u den geest van een regent (raden toemenggoengl van een godsdienstigen dweper, van een eenvouiigen dessaman vaneen Javaanse h meisje bloot, alsof't even zooveel legkaarten waren. En als wij twijfelachtig vragen: gaat dat maar zoo? Ij er in den Ojsterschen geest niet iats, dat ons ontgaat, een andere sfeer van denken en gevoelen, minder individueel, meer de eenheid toegewend en alzoo voor ons onbenaderbaar? Dan antwoordt hij: heelemaal niet, meneer, ik verzeker u, ik verdraai er mijn hand niet om l Wat u daar zegt van eenheid en zoo, daar weet ik niets van en daar bemoei ik me niet mee. l£ vraag maar, wat denkt die persoon op 't oogenblik ? Wat zou zoo'n gevaarlijke dweper, too'n overspannen vent nu denken of doen ? En dan komt 't vanzelf. Als hij gaat bilden b.v. Volgens de kunst, hem eertijds door zyn goeroe (godsdienstleeraar) aangeleerd, en waarin hij uitblonk boven alle andere scholieren, was hij geheel mat zich zelf, blikte hij diep in zich, dacht enkel en intens aan Allah, aan wien h ij zich zonder de minste bijgedachte als in een hypnotischen slaap overgaf...." Ziet n, nu is er alles van gezegd, wat er redelijkerwijs van te zeggen valt. Die lui beweren altijd, je moet <mk«l en intens aan Allah" denken. Na, dat deed hu, en dat kunnen wig, Westerschen, dan 't beat ver gelijken met de hypnose, heb ik gehoord. Zoo schets" ik m'n godadiemstdweper. Een regent is weer makkelijker. Bie heef t niet van die buitenissigheden. Ik heb hem toch uitvoerig geteekend in een pagina of twintig, om te laten zi«n wat voor laksche, weifelde, egoïste natuur hjj is. Hy doat zija dienst goed, nu ja, uit vrees voor standjes, maar hij heef t voor geen cent ideaal. Hij verveelt zich ook een beef je en is nogal zinnelijk. Om hem eens en voor-al te karak teriseeren, zeg ik dat zijn ar beid iets (treeg) van een rist koude chablonen-verrichtingen.'7 Dit is tegelyk duidelijk en fraai-beeldend. E ja Jaraaosch dessa-meisje, dat is mis schien het lastigste, om daar de ziel van te beschrijven, dat geef ik toe. Met vrouwen weet je nooit waar je aan toe bent. Maar kyk eens, als zoo'n kind nu door haar vader weggegeven wordt aan den regent, als een bqzit dat doen ze daar dan begrijpen u en ik toch blikslagers goed wat zoo'n jong ding voelen zal. Ze heeft uatunrlyk de mier aan die oue kerel en dan gaat ze zich vervelen, omdat ze zoo alleenig is. De leegte van haar nutteloos leven drukte een melancholie in haar ziel, en de plotse, onverwachte bezoeken van den recent gaven haar een kloppenden angst voor groeienden, w reeden haat .. Ze kon 't niet meer uithouden, ze kèa niet... ze zon nog een ongtlnk begaan..." Ziet u ? zoj'u lalandseh meisje is ook hartstochtelijk. Dat had u niet bedacht, maar ik wel en dat breng ik hier netjes te pas. Als 'c kind dan later weer thuiskomt, dan geniet ze erg van d'r vroeger knna jongemeisjesmilien en van het iniiame" haisely'K leven, met d'r ma en met pa, den loerah. En dan vindt ze 't vreeselij k weer weg te moeten, weer naar zoo'n harstochtelykert, na naar dien god^dienatdweper. Want die man is zoo juist zoo fel zinnelijk, omdat hy aan den anderen kant zoo vergeestelijkt is. Dat is heel fijn psycho'ogiech begrepen, gelijk ook de critiek niet naliet te constateeren a propos van mijn f roegeren roman: Het Lmn van Ardja en Sa»mi, twee volbloed-Javanen, die voor my geen geheimen hadden. Zoo ongeveer zal de haer J. E. Jasper spreken, als hy nog eens in een interview in Den Gulden Winckel of elders de geheimen van het vak blootlegt. Wij intnsschen beh >even zoolang niet te wachten om te weten wat we aan hem hebben. Zijn compositie, zyn beschrijvingavermogeD, zya besef van de geestelijk» gebeurtenissen, het is alles van dezelfde gooit en hoedanigheid a's zijn psy chologie of zijn stijl, en we kennen het nu wel. Den votigen keer sprak ik bier van ie aaand, die zalig-ontwetend van de literaire wereld opgegroeil was. Maar deze heer weet er te veel van en heeft gedacht dat hy 't kunstje ook wel kon. Ea zijn, uitgever vond dat blijkbaar ook, terwijl de gezegende instelling der leeainrichtin^en da uitgave van wat ook nog de moaite waard maakt, mits 't geen verzen zijn of proza, dat moeilijk te lezen is. En zoo verscheen DO Diepe Stroom'ngen, roman in twee deelen, en heoben wy reden te biddan: o Heer, geef ons den Alligator weerl Ach, ons hart verwijlt nog immer te Krambangan (Soerabaia). Daar leefien wy lustig met een antenr, die in en met zyn fijurea leefde en nergens hoogerop wou. Terwyl in dit dubbele bosk niemand leeft. zelfs de auteur eigenlijk niet. Maar waar dit mystisch wordt, treden wij onbewust opper vlakkig in de philösofische beteekenis der natuurgeheimen" ... net als op bl. 193 van't eerste deel. En zonden er geregeld naar van worden. FRANS COENKN. HL Esn paar in de laatste weken verschenen werken geven mij aangename aanleiding voor heden iets te schryven over dat deel onzer historie, dat men vaderlandsche kerkgeschie denis pleegt te noemen, Gawooniijk denkt men dan daarbij aan de lotgevallen van de gereformeerde kerk onder de Republiek, die in de tegenwoordige NederlandscheHervormde kerk voortleeft, maar het is duidelyk, dat wy hi«r eene hoogst willekeurige onderscheiding hebben. De Eoomscli-katholieke kerk in Nederland vóór en na de hervorming was toch ook vaderlandsch", leef Ie op onzen bodem, al zyn er tyden geweest, dat zij antinationaal-Spaansche tendenzen had. En zijn doopsgezinden en remonstranten niet vader landsch? Vandaar dat anderen t preken van de geschiedenis van het christendom in Nederland", wat zeker meer omvat en boven dien oog heeft voor den historischen samen hang der christelijke kerkgenootschappen. Slechts sluit men dan de joden nit, wat ook historisch eene fout is, omdat de Nederlandsche Israëlieten, ook als godsdienstig-kerkelijSe gemeenschap, hun rol in onze geschie denis gespeeld hebben. E'genlijfc z)u men dus moeten zeggen Geschiedenis van den godsdienst in Nederland", waarin dan ook het kerkelijk leven zijne plaats zou erlangen, terwyl mede de denkbeelden van hen, die in ons land zich tegen allen godsdienst heb ben verzet, zouden kunnen worden behandeld. Men verkreeg dan voor zy ne studie e en logischafgerond geheel en een in zich zelf eamanhangend onderwerp, van de dagen onzer Garmaansch-heidensche voorvaderen af tot heden toe. Ditmaal bewegen wy ons echter inderdaad op het gebied van de geschiedenis der her vormde kerk onder de Republiek. Toen zy zich in 1572, aanstonds nadat Den Brial het land geopend had, met bewonderenswaardig talent had georganiseerd, begon zij ook synoden te houden, vergaderingen van de classen in ne provincie en, daar de kerk zic'i mét het grondgebied van den Staat uitbreidde, gaat eene Noord H illandsehe Synode voorop (in den zomer van 1572) en wordt de ry gesloten door Groningen in 1594 en eindelijk Drenthe in 1593. De handelingen dezer provinciale concilies bleven voor het grootste deel bewaard en werden om hare groote beteekenis uitgegeven door Reitsma en van Veen, 1892?1899, van al de gewesten doch niet verder dan het jaar 1620. Sadert wordt deze voortreffelijke arbeid voortgezet door dr. W. P. C. Knuttel, die zich heefc aangegord tot de uitgave van d» Acta, voorloopig alleen der Zuid-Hollandsere syno den, van j 6 21?1700, in de kleine serie van de Rijks geschiedkundige publicatiën. Vóór ons ligt thans het darde deel, de Synodale Acta van 164&-1656, roy. 8«. 585. 'B Gravenhage, Martinns Nrjhoff. Met reden spreken wfi van de groote beteekenis dezer documenten. Het zyn notulen zooals wy zouden zeggen, behalve dat wel de genomen besluiten uitvoerig worden ver meld, maar lelden of nooit de daaraan voor af gegane gedachten wisseling.Dit is eene schade. Er is ook winst. De gereformeerde kerk dier dagen gevoelde zicha'sdegeroepenopvoedster der natie, als de tucht meesteresse der onbesnoeide schare, als de vermaanster ook vaak der overheid. Vandaar haar zich inlaten met duizend dingen, die nu geheel buiten haar gebied liggen, waarbij zy vaak uitnemend werk heeft geleverd en o.a. orde en regel heeft gebracht in de zeer verwarde huweIgkesluiting met al den aankleve van dien. De grenzen tusschen de bemoeiingen van kerk en staat mogen tegenwoordig zuiver der getrokken zyn aan de oude opvat ting hebben wg althans dit te danken, dat de synodale acta, behalve het eigenlijk kerkelyke, nog vaa allerlei wetenswaardigs op het breede gebied van het volksleven mededeelen. Hoe vruchtbaar zy in dit opzicht zijn, is wel uit het opzettelijk onderzoek van Wumkes, Knipscheer en myzelven gebleken. Ook dit deel valt Biet nit de gis, al geeft het niet altijd nieuws natuurlijk. Hier hebben wij dan de kerk in hare zwak heid en kare kracht. Optredend als vertegen woordigster der ware christelijke religie", duldde zij geene gelij kgerechtigde kerken naast zich, tersvijl zij nog bovendien in de katho lieken zag vijanden van de rust en de vrij b.eid van het gennenehest niet ten onrechte, want nog tot ver in de 17de eeuw was een deei der katholieken ten onzent amti-nationaal. Voarts waren de zeden ruw en men nam in de polemiek geen doek voor den mond, maar vergastte zich aan ongesoaten woordenkeus. Zoo vinden wij dan de kerk ook weder in dit boek voortdurend op haar hoede te?en de onlydelyke stouticheden" van het baerlycke pausdom", dat zich in da gene raliteitslanden vooral vertoont in zyn volle postuyr", tegen j jsn witerssen, quesels enie cloppen die verre boven de 20.000 in ons land begroot wierden", terwyl zy de over heid vraagt om krachtige ondersteuning. Ju'st in 1351 heeft de regeering een beken-d ea krachtig plakkaat tegen de katholieken gegeven, waarover wij dn s ook hier uitvoerig worden ingelicht. Doch ovar 'c algemeen trad zy uiterst gematigd op. Men juiche dat mét ons toe, doch bedenke dat ook het op treden der kerk nit da tijdsomstandigheden moet worden verklaard *). Meteen zien wy haar in de weer (en hier waren geen poli tieke belangen die verontschuldiging boden) tegen de doopsgezinden wien zy 't hou wen van groota vermaanhnizen' willen zien verbieden ; legende remonstranten wier arminiaansch se minarium t'Amsteriam te weyren" zij beproe ven en wier stouticheden binnen Doekum" zij vragen tegen te gaan; zy vestigt de aandacht der regaering op de coiventikelen van viemde gesten tot Rijnsburg" (i. z. da co egianten) op de goda'as'erlijcke ende sielverderfelicke ketterijen1' der socinianenen wenscht zelfs de afzetting van den ,,'uyterse pred cant tot Mistricht." Hier is zij zeker niet op haar best, en wij verheugen ons dat de overaeid bij dergelyke rekwesten placht over te gaan tot de orde van den dag. De zedentucht was een ander voornaam dael van kerkelyken arbeid en in den feilen kamp tegen groote volkszondeu heeft aij ontwijfelbare lauweren behaald, al betreuren wy het diep, dat zij, mét het wezenlijk kwaad, zooveel onschnldigvroolijks, zooveel kleurigg en fljurigs in het volksleren heefc bestreden en uitgeroeid. Ik onderstreep even, dat wij blz. 539 iets vinden over de sieckte der manslaghti^heyt ende da ledematen die hiertegen tot remedie gebruicken d« messen van de ootslagers" geheel dezelfde magische genezing door sym pathie, waarop ik in mijn vorige kroniek wees, naar aanleiding van dr. Baumann's ?Tohan van Beverwijck," blz, 79, 84. Van zedentucht is boekencensunr een wezenlijk bestanddeel, waarran de kerk onbeschroomd gebruik heeft gemaakt en ons daardoor on gewild toont, dat het wapen wel soms bruik baar, maar meest gevaarlijk i?. Wie de 17da eeuwiche almanakken en liedboekjes kent, kan medegaan met het verzoek om d'ongezoutfn woorden uyt den almanack te we ren" (103) en om t,e voorkomen dat schadelicke boecïen in de weeckelicke corante gemeldet mo^en worden" (50). Maar op de waardeeiing van dat «chadelyk" kwam het aan, en wy huiveren toch, als wij maatregelen hooren vragen tegen ... dat leelick en vuyl boeck onlangs geaaeckt en uytgegeven by Vondelans en geïatituleerd Maria Stuart" (50) of tegen het schadslijk fanijn" van ... Huig de Groot'd aanteekeningen op O. en N. Testa ment (79), terwijl wij toch ook maar in zeer bijzondere gevallen zouden wenschen, dat voor visitatoren druckeryem ende druckparssjn open mochten staan" (43L vlg.) De kerk in hare kracht, zeiden wij. In hoog} mate aantrekkelijk b.v. is het haar aan den arbeid te zien als eene internationale kamer van navraag voor alle soort van vervolgden en als een inatituuïvoor het verleenen van hu'p over de gansche wereld. Vooral classis A nsterdam verdient hier een eervolle aanteekening; toch heefc de gansche kerk naar vermogen zich aan dezen christelijkphilanthropischen arbeid gewyd. Dat de ge plaagde Salzburgers of de wreed gemartelde Waidenzen bij haar steun en stut en opan beurs vonden, is bekend genoeg. Maar hier is Moaes, zoon van Michaël, leeraar van de christenkeik te Gathsemané, door de Turken deerlijk getracteerd", van vrouw en kinderen be:orjfJ. Hij verschijnt ter synode van Delft in 1648 en ontvangt belofte van collecte voor de losprijs. Hier is Archibald Hamilton, aartsbisschop van Caahal en Emly, door den lerschen opstand verdreven en van zijne goederen beroofd, 1646, die te 's Gravenhage uit de restanten der lersehe collecte ? 200 ontvangt. Voor de in Turkije gevangen christeaslaven is zij rusteloos bezig geldan te verzamelen; als de synode van den Briel in 1653 hoort van den bitteren nood der gereformeerJe kerk te Lesna in Polen, die is als een enige overgebleven hutte in Godea wijnbergh" heeft dit den synodo so de ziele gerasckt" (356) dat zij aanstonds aan 't geld verzamelen tijgt; zoo zorgt zij ook voor de armen in de oude, beroemde gemeente Frankenthal en zendt predikanten naar de *) W. P. C. Knuttel, De toestand dtr Nederl. katholieken t-M tijde der Republiek, 2 dln. 1892, 1894. L. Knappert, De verdraagzaamheid in de Republiek, Tijdspiegel, 1907, III 241?264. 379?390. Nederlandsche handelskolonies in Bastand en slaat de hand aan den opbouw der kerk in China en doet Antonius Hambroek op Formosa plaatsen, tracht de Staten G nieraal opmerkzaam te makem op een gioHwelyck plakkaat" tegen de christenen ia Japan, middelerwyl voortdurend bezig de belangen te behartigen van de kerk in O.-Indië, in Brazilië, op Ceylon, waar maar Hollands vlag woei. J i dit is wel de kerk in haar kracht. Tegelyk moet het den lezer wel gebleken zyn, welk rijk materiaal de synodale acta opleveren. In het jaar 1894 gaf wylen prof. A.cquoy zijne Handleiding tot de kerkgeschiedvorsching en kerkgeschiedschrijvmg," ook voor de beoefenaars van elk ander gebied der historie van uitnemend belang. Het waa spoedig uitverkocht. Thans is er by Martinus N y hof f een tweede herziene en vermeerderde druk verschenen, bewerkt door dr. F. P|per, hoogleeraar te Leiden (XIII en 200, prys: ? 2 J 5) Hij heeft de literatuur by ge werkt, hier en daar ook den tekst uitgebreid (b.v. over Luther's woorden te Worm», Ie dr. blz. 81, 2« dr. blz. 127 vlg.) Het voortrefielyk boekje geeft da methode van die kerkhisto risch* schoei, waarnaar ook zy die, als schrij ver dezes, niet het groote voorrecht hadden tot de eigenlijke leerlingen van Acquoy te behooren, zich vol vertrouwen richten. Ik zeg voor my beter: trachten te richten," want ook nu weder heeft de lezing vooral deze gedachte gewekt: een hoog;ideaal en een zware eiich. Ziet tot hoeveel bronnengroepen de (kerk)historicus zich den weg banen moet, ia hoe feel hulpwetenschappen aij geen vreemdeling mag zyn, om dan de stof voor zyn onderwerp te gaan by'én brengen, het echte van het onechte, het ware van het verzonnene oordeelkundig, noch te goedgeloovig noch twyfslznchtig, te schiften, en voorts de futen met elkander in verband te gaan brengen, combinatie, zoo schitterend soms, zoo gevaarlijk niet zelden. En dan het schryven, waarvoor nn Acquoy verder zyn bekend programma geeft: juiste keuie der woorden, zuivere groepeering der feiten, dui delijke volzinnen, geregelde verhaaltrant dit is het minste. Doch de geschiedschrijver (moet niet, maar) kan ook kunstenaar zyn, meester der taal, fijn stilist, talentvol in het verhalen.opdat hij het gebeurde beschryve zoo als het is gebeurd n alsof het voor onze oogen gebeurde, opdat hy het verleden tegenwoordig make, opdat hu het dood* doe herrijzen uit het graf. Hy moet hebben volstrekten waarheidazin, onpartijdig zijn en beschikken over die verbeelding, die niet voortbrengt (na tuurlijk niet!) maar weergeeft. Wie voor deze geschiedschry ving geen aamleg bezit zal haar nooit geheel leeren, wie hem bezit kan hem door oefening tot hooger ontwikkeling brengen. Dus laat Acquoy niet na de middelen aan te wijzen, die den geschiedschrijver vormen kunnen en eindigt met die reeks van weibeproefde wenken voor de inrichting van geschiedkundige werken, waarran de opvol ging reeds welgevallige uniformiteit in de Ne derlandsche kerkgeschiedschryving gebracht heeft. Hij vergeet niet wat men misschien kleinigheden smalen zal. Maar is het wel eene onbeduidendheid b.v. dat hy aandringt op du dalijk schrifi en goed verzorgde kopjj, opdat wy niet den zetter het leven en den arbeid zuur maken? Ik heb het altijd onze delijk gevonden dit gebod te vergeten. En is het klein, dat hij ook het uiterlijk van het boek voor ona ontwerpt in al zijne deelen, opdat het de oogan streele, maar ook opdat wy niet gehinderd worden door slordigheden (de S. van een Duitsch of de blz. van een Nederlandsch boek aanhalen als ?ag.) die vermeden moesten worden ? Dit staat vast, dat, wie kerkgeschiedschrijver worden wil, zich dezen gids ten leidsman kiezen moge. Het zal hem tot groot gewin zijn. Een paar juist verschenen boeken van dr. K. Heringa en dr. A. Eekhof, zullen ons in een volgend artikel naar de koloniale ge schiedenis voeren. Leiden, 10 Sept. 1910. L. KHAPPERT. Mijnheer de Redacteur l In De Amsterdammer van 28 Augustus 11. schreef ik (de mijn artikel Bijgeloof enz.'): Of kent niet ieder, die het guitige stuk (n.l. den Keinaert) gelezen heeft, de namen Hulsterloo (het tegenwoordige Nieuw-Namen of Kanter, gemeente Clinge) en Absdale enz." Ik vermoedde niet, dat de tnsachen haakjes geplaatste bewering omtrent Hulsterloo zoo veel stof zou opjagen, ja, dat ze den heer Va a Zeijl, redacteur van het locale blaadje Zelandia, uitgegeven door een maatschappij, waarvan het Kamerlid de heer ruytier voorzitter is, naar de pen zou doen grij pen om er een hoofdartikel aan te wijden, waarin hy mij heel liefalyk betitelt met de namen Graauwach orakel, letterkundig ver nuft en doctor honoris causa." En alsof dit nog niet genoeg ware, scbryft da heer Van Zeijl in uw blad van 18 Saptembsr nog een ingezonden stukje om mijn meening... op fatsoenlijke wijze te bestrijden. Mijnheer de Redacteur, het zg mij vergund u een plaatsje te vragen om mijn meening toe te lichten. Ten eerste zegt de heer van Zaijl, dat vol gers Jonckbloet (Geschied. Ned. Letterk. dl. I blz. 113) de Keinaert niet veel ouder is dan 1250. Ik heb dit nagezocht in het eerste der zes deelen van Janekbloet, doch het niet op blz. 113 maar op bU. 364 gevondan. Ean klein verschil, waaruit ik opmaak, dat de man waarschijnlijk gesnuffeld heeft in Jonckbloet'a beknopte geschiedenis in twee deelen, een eenvoudig overzicht, m»ar niet geschikt om geraadpleegd te worden door iemand, die wat oyer een werk als da Rainaert in het midden wil brengen. Kende hij, zooals toch een zoo strengen criticus paste, dejzes deelen van Jonckbloet niet, en wiat hy evenmin, dit deze schrijver een afzonderlijk critische uitgave van d^n vos Reinaerde bezorgd heefi? Daar toch zou hij alles uitvoeriger hebben kunnen nagaan, evenals in Jonckbloet'd Ge schiedenis der Middelnederlandsche Dichtkunst (4 deelen) om nu maar eens bij denze'fdan schrijver te blijven. Dan zou hij ook tegelijkertijd te weten zijn gekomen, dat Jonckbloet in zyn verschillende werken ach tereenvolgens drii gissingen heeft opgeset omtrent den tijd van het ontstaan van den Reinaert en twee ervan heeft teruggenomen, zijn eigen woorden herroepende. Nog erger maakt hy het niet in De

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl