Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
Jo. 1735
Josef Kaïns als Armer Heinricb." in O. Hauptmann's
atnk van die a naam.
JOSEF KAINZ
D« felle dood heeft aan Duitschland en
Oostenrijk zijn besten en grootiten Helden
en Karakterspeler verlost uit een lang lijden.
Groot is aller wege de deelneming, uit hooger
en lager «tand. Groot vooral onder de
confraters en con frateressen''?zooals
detooneelattiesten zich zelf steads noemen. Zelfs de
Fransche actrice Susanne Desprès wilde in
rouwbeklag niet achterblijven bij de Duitsche
artiesten, tooneeldirecteuren en intendanten.
De bekende Lud wig Ganghofer telegrafeerde:
Ich kann dieges Umendlichliche nicht
fassen. Ich kann nicht glauben dasz go viel
Geist, Schönheit und Menschenwert dem
Leben genommen sein sollen. Ich habe Josef
geliebt, wie man das Beste bewundert und
ehrt. Sein früher Tod ist eine von den
grausigen Wirklichkeiten, die man für
uamöglich halt und da weisz man keinen
Trost, als den einen, dasz unser Leben
einen solchen Menschen besasz".
Ernst Hartmann, een der oudste en beste
tooneelspelers van het Burgtheater te
Weenen, aan 't welk Kainz dertien jaar
verbonden was, gewaagt van het laatste
spelen met hem in Shakespeare's Richard
II'', hoe hem, ziende het lichamelijk lijden
van Kainz, de tranen over de wangen liepen,
toen Kainz in het karakter van Richard II,
hem in dat van Bolingbroke, de koningskroon
gaf met de woorden: Nehmet meine
Herrlichheit und Würde hin die Leiden
nicht, wovon ich Köaig bin!"
Het klonk als sombere profetie van het
naderend einde.
Vele zijn de vriendelijke herinneringen
der artiesten aan Kainz, die hun trots was.
Enkele Nederlandsche tooneelspelers ge
vraagd naar hun oordeel over Kainz, hebben
wel willen antwoorden.
Herman Sohwab is almede zoo vriendelijk,
onmiddellijk op mijn vraag, over Kainz zijn
hart uit te storten in woorden, waarin een
hart klopt.
Joief Kainz, schrijft hu de man
wiens naam alleen reeds alle
tooneelliefhebbers in Duitschland en Oostenrijk
electriseerde!
Steeds had ik gehoopt hem nog eenmaal te
mogen zien spelen, maar zoo vaak ik in
Duitschland toefde, was 't zomer en dan
speelde hy niet.
Ik herinner me Kainz nog toen hij in 1880
met de Meiningerg in Amsterdam kwam. Ik
was toen pas op de Tooneelschool. Bijna
avond op avond zat ik op 't schellinkje
en genoot met volle teugen de kunst der
Meiningêrs.
Den eersten avond speelden ze Julius
Caesar". Natuurlijk was ik na de
Forumscène dol. Daarna verflauwde mijn belang
stelling, toen opeens een stem weerklonk
zooals ik nog nooit gehoord had;... 't was:
JOSEF KAINZ. Hij speelde: Octavius Caesar.
Ik hoor ze nog, die
zeldzaam klankrijke
stem, zoo frisch en
warm. Wat 'n zaligheid
toen ik hem Karl Moor
zag spelen, en
Melohthal in Wilhelm Teil.
Ik zie hem nog binnen
stormen : In die Augen
sagt Ihr?" 't Ging me
door merg en been. En
dan Bourgognino in
Fiesco"?en Heinrieh
v. Navarre in Die
Blüthhochzeit". Dat
hoort en ziet men niet
meer! De tooneelisten
zijn nu zoo fijn beschaafd
en dragen mooie jassen, maar dat kunnen
ze niet. Kainz's kunst wond op, ze maakte
je dol. Geen wonder, dat hy, waar hij
kwam, overwon.
Toen we in 1894 met de Ned.
Tooneelvereeniging in Berlijn speelden, vertelde de
Bühnenmeister van: das deutsche Theater"
me van Kainz's beminnelijkheid als mensch.
Dat hij 's avonds in de Kutscherkneipe"
naast 't theater 'n potje bier dronk en dat
al die ruwe klanten daar voor hem door 't
vuur zouden gaan. Hoe hij 's morgens altij i
te laat op de repetitie kwam en niemand
hem dat kwalijk nam.
De Obergarderobier" liet me zijn costuums
van Romeo en Carlos zien en aanpassen
Ik schaam me niet te bekennen, dat ik dat
heerlijk vond.
Alle collega's betooverde hij en de
Colleginnen" waren allen verliefd op hem.
Mijn broer in Wiesbaden had ns met
Kainz gespeeld in die Jüdin von Toledo".
H\j was natuurlijk ook weg" en stond
gebluft over zoo'n beheersching der techniek.
Toen hij jaren geleden voor 't eerst aan
die Burg" in Weenen gastvoorstellingen
gaf, waren de Weeners niet te houden.
Zoo'n enthousiasme was zelfs voor Weenen
ongekend. Hij brak met alle sleur en traditie,
en blies al het stof, dat daar jaren lang
was opgehoopt, uit alle hoeken en gaten.
En al die oude pruiken wisten niet, wat
hun gebeurde. De wervelwind Kainz had
ze gepakt, ze moesten mee. Hij draaide
met ze rond tot ze meededen en er 'n nieuwe
tijd aanbrak voor die alte Burg". Die
nieuwe tijd heette: Josef Kainz.
En nu hij dood is, moet ik onwillekeurig
aan Tasso's woorden denken : Wer weinte
nicht, wenn das Erhabne vor der Zarstörung
selbst nicht sicher ist!
Hij rustte zacht!
Eduard Verkade schrijft even dankbaar
en bewonderend als Herman Schwab.
Ik heb vangt Verkade aan Kainz
niet persoonlijk gekend, maar zag hem
ongeveer een veertig keer spelen. Zijn spel
is mij eene openbaring geweest; ik had
Josef Kainz als Hamlet" in Shakespeare's gelijknamig
treurspel.
Josef Kainz f.
ree! en goei tooneel zien spelen, doch bij
Kainz zag ik voor het eerst de beteekenis
van tooneelspelen als een kunst."
Kainz gaf niet een mensch als hij een
rol speelde, hij gaf een tot vleesch geworden
begrip. Men zag a-ls t ware den mensch
inen ««ïwendig tegelijk. In ons, de toeschou
wers, leefden de menschen die hij speelde,
wij zagen en hoorden hen, als 't ware in
ons zelf.
Zooals men een mensch van minder
ingewikkeldheid kan doorzien, zoo li<-t hij
ong doorzien: zijn helden, zijn groote dich
terfiguren, en hief ons op tot huns gelijken,
zoolang hij daar stond.
Of hij technisch knap is geweest, of niet,
ik heb het mij zelf nooit afgevraagd onder
zijn spel. Daar was geen tijd, geen plaats
voor.
Hij was een prins, zooals een kind zich
een prins voorstelt, en als kinderen gaf
men zich aan den tot werkelijkheid geworden
droom over, als by speelde.
Hij was een sterke, tegelijk uiterst ver
fijnde, gecultiveerde persoonlijkheid, ziJH
spel was dat van een door den geest bestuurd
gevoel. Geen door het gevoel beheerschte
geest. Hij was nooit smakeloos, nooit grof,
nooit slap, nooit onaf. Hij speelde, en het
bleef hum spel, en daarom was hij altijd
luchtig, nooit vermoeiend. Men gaf zich
met vertrouwen aan hem over en hij stelde
nooit te leur en gaf alleen het beste uit hem.
Door hem ontstond geen angst of onbe
hagen of schaamtegevoel door laaienden
hartstocht, die hij over de toeschouwers
uitspreidde: hij speelde met onzichtbare
vingers op de z.el van zijn toeschouwers en
wekte hun hartstocht op en gaf dan weer
ontspanning omdat bij groot genoeg was
honderden tegelijk te betieerschen en het
beste in hen op te wekken.
Ik zie iedere figuur, die ik hem zag
spelen, duidelijk voor mjj, duidelijker dan
eenig beeld of schilderij dat ik ooit zag,
en mijn dankbaarheid en bewondering jegens
hem is groot, oprecht en innig. Als een
koning heeft hij mij schatten geschonken
van zijn overvloed, die mij voor mijn leven
rijker hebben gemaakt.
Ik kan om zijn heen
gaan schreien a's om
iemand die mji zeer na
stond en me
ontzaggelyk dierbaar was.
Ook aan Willem
Royaards, die Kainz
vaak zag spelen en
zeker persoonlijk met
hem bekend zal z\jn
geweest, vroeg ik om
een bijdrage. Hem,
nacht en dag
repeteerende en 's avonds spe
lende, ontbrak er.helaas,
de tijd voor.
Uit de vriendelijke en menschkundige
woorden der artiesten bij den dood van
Kainz ervaart men opnieuw hoe .hoog de
tooneelspeler staat en hoe zeer hij geëerd
wordt als hij het tooneelspelen als kunst"
en niet als eene betrekking opvat, en dat
hij slechts het hoogste bereikt door denken en
werken, maar vooral door zich te stellen
in dienst van het ideaal.
Kainz heeft den top van den berg niet
bereikt zonder strijd en moeite, zonder
werken en volharden, want den top van
den berg bereikt niemand met sprongen.
Ook heeft hij, als zoo menig talent, door d»
doornhagen van het leven moeten kruipen.
De laatste jaren van zijn leven behoorde
Kainz tot de leden van het Burgtheater te
Weenen. Het wel en wee van het Burgtheater
achtte men aan het blijven van Kainz ge
bonden. Wetende, dat de intendant van den
Koninklijken Schouwburg te Berlijn Kainz
begeerde om de plaats van Matkowski in te
nemen, wist de intendantuur te Weenen
Kainz voor het Burgtheater te behouden.
Van het vorstelijke, nieuwe honorarium
heeft Kainz geen genot gehad.
Thans heeft de dood het contract ver
broken.
Kainz is gehuwd geweest met de
DuitschAmerikaansche schrijfster: Sarah Hützler,
24 Juni 1893 gestorven. Zij heeft met het
uitgeven der brieven van Koning Leopold
van Beieren aan haar man weinig tact ge
toond. De brieven verschenen in Die
gartenlaube 1886, pagina 478; de openbaar
making werd door velen afgekeurd en
onkiesch geoordeeld.
Onmiddelijk na het eerste optreden van
Kainz in den Hofschouwburg te Miinchen
in 1881 bereikte hem het koninklijk bevel in
een S^peratvorstellung" voor den koning op
te treden Deze
Seperatvorstellungen"werden slechts bijgewoond door den koning, nie
mand anders mocht er bij tegenwoordig zijn.
Den SOsten April had de voorstelling plaats.
Zij bestond uit Victor Hugo's Marion de
Lorme", waarin Kainz den Didier" speelde.
Ruïnen van Mansroura.
Doode steden: Mansoura.
Jours de rere! d'amoart de latte!
Le passése déronle. Je vois u Ie
linceul commence.
AKTAR, door Shekhri- Ganem.
Bon tróne est abattn;
Des monches ont raison de sa
toutepuissance.
JEAN LAHOR. Le Néant de Mahmond.
Aan den voet der roode rotsen van het
Tlemcengebergte, dat steil uit de hoog
vlakte in West-Algeriëoprijst, en zuidelijk
waarvan de onmetelijke grasvelden der
alfazóne worden aangetroffen, Tras eenmaal
ElManstura gelegen, ook wel Nieuw Tlemcen
genaamd.
Men staat op deze plek, niet ver van de
grenzen van Marokko gelegen (het door de
Fransehen reeds ten deele in bezit genomen
Oudjda-gebied), op historischen bodem. Haar
oorsprong dankende aan een Romeinsch
kamp, lag hier gedurende eeuwen de hoofd
plaats der Emirs van het Berbersehe ras
(Zenata); Yassallen der Spaansche O ma
jaden, slechts op korten afstand van de plaats
waar Hou Yacoub Yousof, Sultan der
Meriniden in de XVe eeuw, Mansoura stichtte.
Donderdag 17 Maart 1910 begaf ik mij
per muilezel daarheen. Het oude Tlemoen
met zijn fraaie Arabische monumenten, en
dat eenmaal 125,000 inwoners telde, door
de poort van Fez verlatende langs den weg
die naar Lalla-Marnia leidt. 1)
LangiMarabout-graven en kerkhoven waar zwaar ge
sluierde vrouwen knielen, huilen en bab
belen, geeft de ruïne van de alleen staande
hooge Bab-el-Khemis (de poort van het
leger) toegang tot de overblijfselen van dit
voormalige legerkamp, vóór eeuwen in een
weelderige stad herschapen.
Links op den top van kale rotsen schit
tert in de brandende zon het witte graf
vanLalla Setti,, dochter van een groot
Mu«sulmangch heilige, den patroon van Bagdad.
Lalla Setti", zoo klinkt een lied dat de
vrouwen nog zingen, Lalla Setti", die van
1) Bij den bon w van een groot
irrigatiewerk, in de Taf n a rivier aldaar, hebben
Fransche ingenieurs een verregaande dom
heid uitgehaald.
uit de hoogte neerziet op ons land, is de
Middelares bij Allah voor de mannen; zij
is de Koningin der vrouwen, en haar woning
is omgeven door een ring van steenen."
Nauwelijks die poort doorschreJen, is de
loop der omwalling van Mansoura, die meer
dan 100 hectaren omsloot, nog duidelijk
zichtbaar. Toen bovengenoemde Sultan van
Fez voor de vijfde maal (Mei 1299) zijn
legertent spande voor het machtige Tlemcen,
waar hij steeds het hoofd had gestooten,
wilde hij duidelijk zijn vasten wil toonen
het beleg niet meer op te breken vóór de
trotsche stad zou gevallen zijn. Paleizen,
baden, caravanserail» werden gebouwd,
evenals een groote Moskee waarvan de
imposante ruïnen nog hoog oprijzen.
Deze stad," schrijft Ibn-Khaldoen, de
beroemde Arabische geschiedschrijver, be
wonderenswaardig door haar omvang, haar
talrijke bevolking, haar levendigen handel
en de kracht harer versterkingen," werd
door haar stichter El-Mahalla
t-el-Mansoura, d. i. het zegevierende kamp, gedoopt.
Eerst in 1302 was haar bouw voltooid.
De wallen, uit geperste klei vervaardigd,
waren 12 M. hoog, hadden een dikte van
1.50 M. en werden door 80 torens geflan
keerd, waarvan velen nog zichtbaar zijn.
Een soortgelijke kamp op leven en dood
als tusschen Rome en Carthago werd hier
tusschen Tlemcen en Mansoura gevoard,
doch ditmaal was het de oudste macht die
zegevierde.
Volsens de legende was de oorsprong
van Tlemcen te zoeken in lang vervlogen
tijden. Mozes kwam er als profeet-,
Silomon zou er hebben gewoond; voor Egypti
sche toovenaars was het een geliefkoosd
verblijf. Doch meer geloof verdient de
traditie volgens welke Tlemcen door de oude
bewoners van Noord-Afrika, de Berbers,
werd gesticht, te meer daar in de nabijheid
nog enkele sporen van Berbersehe muren
worden aangetroffen. 2)
2) Volgens Ibn-Khaldoun beteekent
berbora" een mengelmoes van verwarde gelui
den; zoo zegt men van den leeuv, dat hij
berbersch spreekt, wanneer hy 's nachts in
de woeatjjn zyn woest gebrul doet hooren.
Eerst na de VlIIe eeuw verlaat de his
torie het gebied der hypothesen, vooral onder
de heerschappij der Almoraviden
(Saharische Nomaden) in de Xle eeuw, toen Tlem
cen reeds een centrum vormde van gods
vrucht en godsdienstige studiën.
Nieuwe heerschers daalden neer uit de
bergen van Marokko en een dezer Vorsten,
tevens apostelen voor de leer van den profeet,
Abd-el-Moumen stichtte als een tweede
Karel de Groote een Keizerrijk, waardoor
in geheel Noprd-Afrika orde en recht
heerschten, universiteiten werden gesticht
en welvaart werd geschapen (1130?1163).
Doch als uitgehongerde wolven" vielen later
Arabische stammen in het land,en vernielden
alles wat zich oi> hun weg bevond. Op de
puinhoopen van dit Rijk der Almohaden ont
stonden drie Koninkrijken, vrijwel overeen
komende met het tegenwoordige Marokko,
Algeriëen Tunesië, en tusschen de beide
eersten werd om de overmacht rondom
Mansoura gevochten.
Hardnekkig werd er gekampt. Viermaal
werd de Sultan der Meriniden van Fez
teruggeslagen, en het vijfde beleg, waarbij
Mansoura werd gebouwd, duurde niet min
der dan 8 jaar en 4 dagen. Tlemcen was
door gebrek aan water en hongersnood in
1307 tot het uiterste gedreven; zijn val
scheen onafwendbaar. Reeds had de Vorst
der Zéianieten order gegeven om alle vrou
wen te dooden, ten einde haar voor gehande
en oneer te redden, toen (11 Mei) de Sultan
door een zijner eunuchen werd vermoord
en zijn kleinzoon door het leger in zijn j
plaats werd gekozen. Deze ijlde naar Fez,
om zich in de hoofdstad te doen huldigen,
sloot vrede met Tlemcen, en brak het be
leg op, nadat 120,000 menschen er den dood
hadden gevonden. (Ibn Khaldoen, Berberes
III p. 379).
Na het vertrek van den vijand werd
Mansoura, dat de Tlemciers aan zooveel
lijden, bloed en tranen herinnerde, ten deele
ontmanteld en vernield. Toen dertig jaren
later de Meriniden voor de zesde maal
terug kwamen, werd het echter gerestau
reerd en Tlemcen stormenderhand na een
beleg van 2 jaren (1337) veroverd, na een
dappere verdediging, waarbij de Vorst en
De Koning was opgetogen over het vurige,
uitstralende spel, bovenal over het schoone,
warme stemgeluid van den jongen acteur.
Na de voorstelling gaf hij hem een kost
baren ring ten geschenke, wenschte met
hem in persoonlijk verkeer te komen en
beval dat de Seperat-Vorstellung" der opera
op den volgenden avond, afgezegd werden
dat Kainz weder voor hem alleen Didier
zou spelen.
Weinige dagen na deze voorstelling belde
midden in den nacht een kamerdienaar Kainz
in zijne woning op en bracht hem het bevel
van den Koning om zich onmiddellijk naar
het koninklijk kasteel te begeven, waarde
Koning hem wenschte te ontvangen.
Zijne Majesteit wachtte er den kunstenaar
in de magisch verlichte blauwe grot" op,
verwelkomde hem hartelijk en beval hem
acht dagen zijn gast te zijn. Koning en
kunstenaar waren al die dagen in verkeer.
Bij het scheiden werd Kainz met geschenken
overladen.
In Juni 1881 ging de Koning met Kainz
naar Zwitserland. De reis er heen en het
verblijf duurde tien weken. Toen had Kainz
van den omgang genoeg, het voorgespiegelde
hofleven stuitte hem, en het opgeven zijner
kunst wilde hij niet. Hij dankte voor de eer.
Aanleiding tot de breuk gaf het weigeren
van Kainz om na een vermoeiende reis
's nachts op de Ruttli gekomen, daar voor
den Koning het beroemde tooneel uit
Schiller's Wilhelm Teil" te declameeren.
De Koning liet Kainz niet los. Toen hij
zijn omgang missen moest, schreef bühem.
De eerste brief des Konings is van 11 Mei,
de laatste van 31 Juli 1881. Hoewel de
Koning zich in Kainz vergist had, bleef hij
hem zijn vriendschap schenken en schreef
hij hem nog in zijn laatstsn brief: Seien
Sie herzlich gegrüszt und gesegnet von
allen Geistern des Güten!"
Ook bleef de koning Kainz voortdurend
met geschenken vereeren. Den kunstenaar
werd dit moede, hij achtte zijn blijven in
Miinchen pijnlijk. Hij verzocht aan de
Intendantuur van den Koninklijken Schouw
burg ontslag, dat hem op de meest eervolle
wijze werd gegeven.
In de brieven van den ongelukkigen
kunstzinnigen koning Lodewijk van Beieren
aan Kainz ontwaart men dat Zijn geest
meer en meer omfloerst werd, dat het begrip
van koninklijke waardigheid bij hem gansch
verflauwde, tot het in en om hem nacht werd,
en Hij een eind aan zijn leven maakte.
In de laatste dagen van zijn leven heeft
Kainz met zijn meest vertrouwden vriend
nog over zijne verhouding tot koning
Lodewijk gesproken.
J. H. RÖSSINO.
al zijn zonen vielen met het zwaard in de
hand. De nieuwe heerschers bleven echter
in Mansoura wonen, in het weelderige
Palais de la Victpire", waarvan de sporen
nog duidelijk te vinden zijn, doch. waar van
het terrein thans door armoedige hutten
van inlanders en een tweetal
bevloeiingsvijvers is bedekt. Enkele fraaie zuilen en
smaakvolle kapiteelen werden er opgegraven
en in het museum bewaard.
De terugkeer der vorige Souvereinen in
1348 gaf het sein tot den volledigen
ondergang dezer stad van de Victorie".
De fraaie monumenten werden verwoest;
de meest waardevolle materialen gerpofd
voor bouwwerken in Tlemcen; de marineren
zuilen voor de Moskeen gebruikt, en het
van alles beroofde terrein aan de ploeg
overgeleverd. Ook over Mansoura werd, als
over Carthago, een vloek uitgesproken,
waarvan thans geen appèl meer mogelijk is.
Slechts een deel der omwalling en de
hooge minaret der Moskee zijn nog staande
gebleven, en aan de hoede eener wachteres
toevertrouwd. Ondanks talrijke bressen
hebben de vestingwallen hun voormalig
uiterlijk behouden; de breede muur, van
kanteelen voorzien, was elke 30 a 35 M. door
zware vierkante torens versterkt. Binnen
deze muren vindt men thans een fraai en
welvarend dorp van Fransche kolonnisten,
tuinen, vruchtboomen en wijngaarden die
een beroemde wijnsoort leveren.
Doch vooral de minaret der Moskee,
waarvan de slanke silhouet scherp afteekent
tegen het blauwe uitspansel, trekt de aan
dacht van dea bezoeker. Vee_rtig meter
hoog, op een terrein-verhevenheid gebouwd,
beheerscht zij den omtrek. De hoofdpoort
der Moskee was daarin uitgehold; een
balkon, waaraan stalactieten, is boven die
poort nog aan te wijzen, en smaakvolle
ornamenten omlijsten talrijke Arabische
inscriptiën met Andalousische letters gegrift.
Kleine arcaden, rustende op zuiltjes van
onyx; een goede verdeeling van lange smalle
venster-openingen, mozaïk-versieringen en
veelkleurige tegels, maken dezen toren tot
een van de sieraden der Arabische bouw
kunst, die veel overeenkomst heeft met de
Giralda te Sevilla.