De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 25 september pagina 6

25 september 1910 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Jo. 1735 Josef Kaïns als Armer Heinricb." in O. Hauptmann's atnk van die a naam. JOSEF KAINZ D« felle dood heeft aan Duitschland en Oostenrijk zijn besten en grootiten Helden en Karakterspeler verlost uit een lang lijden. Groot is aller wege de deelneming, uit hooger en lager «tand. Groot vooral onder de confraters en con frateressen''?zooals detooneelattiesten zich zelf steads noemen. Zelfs de Fransche actrice Susanne Desprès wilde in rouwbeklag niet achterblijven bij de Duitsche artiesten, tooneeldirecteuren en intendanten. De bekende Lud wig Ganghofer telegrafeerde: Ich kann dieges Umendlichliche nicht fassen. Ich kann nicht glauben dasz go viel Geist, Schönheit und Menschenwert dem Leben genommen sein sollen. Ich habe Josef geliebt, wie man das Beste bewundert und ehrt. Sein früher Tod ist eine von den grausigen Wirklichkeiten, die man für uamöglich halt und da weisz man keinen Trost, als den einen, dasz unser Leben einen solchen Menschen besasz". Ernst Hartmann, een der oudste en beste tooneelspelers van het Burgtheater te Weenen, aan 't welk Kainz dertien jaar verbonden was, gewaagt van het laatste spelen met hem in Shakespeare's Richard II'', hoe hem, ziende het lichamelijk lijden van Kainz, de tranen over de wangen liepen, toen Kainz in het karakter van Richard II, hem in dat van Bolingbroke, de koningskroon gaf met de woorden: Nehmet meine Herrlichheit und Würde hin die Leiden nicht, wovon ich Köaig bin!" Het klonk als sombere profetie van het naderend einde. Vele zijn de vriendelijke herinneringen der artiesten aan Kainz, die hun trots was. Enkele Nederlandsche tooneelspelers ge vraagd naar hun oordeel over Kainz, hebben wel willen antwoorden. Herman Sohwab is almede zoo vriendelijk, onmiddellijk op mijn vraag, over Kainz zijn hart uit te storten in woorden, waarin een hart klopt. Joief Kainz, schrijft hu de man wiens naam alleen reeds alle tooneelliefhebbers in Duitschland en Oostenrijk electriseerde! Steeds had ik gehoopt hem nog eenmaal te mogen zien spelen, maar zoo vaak ik in Duitschland toefde, was 't zomer en dan speelde hy niet. Ik herinner me Kainz nog toen hij in 1880 met de Meiningerg in Amsterdam kwam. Ik was toen pas op de Tooneelschool. Bijna avond op avond zat ik op 't schellinkje en genoot met volle teugen de kunst der Meiningêrs. Den eersten avond speelden ze Julius Caesar". Natuurlijk was ik na de Forumscène dol. Daarna verflauwde mijn belang stelling, toen opeens een stem weerklonk zooals ik nog nooit gehoord had;... 't was: JOSEF KAINZ. Hij speelde: Octavius Caesar. Ik hoor ze nog, die zeldzaam klankrijke stem, zoo frisch en warm. Wat 'n zaligheid toen ik hem Karl Moor zag spelen, en Melohthal in Wilhelm Teil. Ik zie hem nog binnen stormen : In die Augen sagt Ihr?" 't Ging me door merg en been. En dan Bourgognino in Fiesco"?en Heinrieh v. Navarre in Die Blüthhochzeit". Dat hoort en ziet men niet meer! De tooneelisten zijn nu zoo fijn beschaafd en dragen mooie jassen, maar dat kunnen ze niet. Kainz's kunst wond op, ze maakte je dol. Geen wonder, dat hy, waar hij kwam, overwon. Toen we in 1894 met de Ned. Tooneelvereeniging in Berlijn speelden, vertelde de Bühnenmeister van: das deutsche Theater" me van Kainz's beminnelijkheid als mensch. Dat hij 's avonds in de Kutscherkneipe" naast 't theater 'n potje bier dronk en dat al die ruwe klanten daar voor hem door 't vuur zouden gaan. Hoe hij 's morgens altij i te laat op de repetitie kwam en niemand hem dat kwalijk nam. De Obergarderobier" liet me zijn costuums van Romeo en Carlos zien en aanpassen Ik schaam me niet te bekennen, dat ik dat heerlijk vond. Alle collega's betooverde hij en de Colleginnen" waren allen verliefd op hem. Mijn broer in Wiesbaden had ns met Kainz gespeeld in die Jüdin von Toledo". H\j was natuurlijk ook weg" en stond gebluft over zoo'n beheersching der techniek. Toen hij jaren geleden voor 't eerst aan die Burg" in Weenen gastvoorstellingen gaf, waren de Weeners niet te houden. Zoo'n enthousiasme was zelfs voor Weenen ongekend. Hij brak met alle sleur en traditie, en blies al het stof, dat daar jaren lang was opgehoopt, uit alle hoeken en gaten. En al die oude pruiken wisten niet, wat hun gebeurde. De wervelwind Kainz had ze gepakt, ze moesten mee. Hij draaide met ze rond tot ze meededen en er 'n nieuwe tijd aanbrak voor die alte Burg". Die nieuwe tijd heette: Josef Kainz. En nu hij dood is, moet ik onwillekeurig aan Tasso's woorden denken : Wer weinte nicht, wenn das Erhabne vor der Zarstörung selbst nicht sicher ist! Hij rustte zacht! Eduard Verkade schrijft even dankbaar en bewonderend als Herman Schwab. Ik heb vangt Verkade aan Kainz niet persoonlijk gekend, maar zag hem ongeveer een veertig keer spelen. Zijn spel is mij eene openbaring geweest; ik had Josef Kainz als Hamlet" in Shakespeare's gelijknamig treurspel. Josef Kainz f. ree! en goei tooneel zien spelen, doch bij Kainz zag ik voor het eerst de beteekenis van tooneelspelen als een kunst." Kainz gaf niet een mensch als hij een rol speelde, hij gaf een tot vleesch geworden begrip. Men zag a-ls t ware den mensch inen ««ïwendig tegelijk. In ons, de toeschou wers, leefden de menschen die hij speelde, wij zagen en hoorden hen, als 't ware in ons zelf. Zooals men een mensch van minder ingewikkeldheid kan doorzien, zoo li<-t hij ong doorzien: zijn helden, zijn groote dich terfiguren, en hief ons op tot huns gelijken, zoolang hij daar stond. Of hij technisch knap is geweest, of niet, ik heb het mij zelf nooit afgevraagd onder zijn spel. Daar was geen tijd, geen plaats voor. Hij was een prins, zooals een kind zich een prins voorstelt, en als kinderen gaf men zich aan den tot werkelijkheid geworden droom over, als by speelde. Hij was een sterke, tegelijk uiterst ver fijnde, gecultiveerde persoonlijkheid, ziJH spel was dat van een door den geest bestuurd gevoel. Geen door het gevoel beheerschte geest. Hij was nooit smakeloos, nooit grof, nooit slap, nooit onaf. Hij speelde, en het bleef hum spel, en daarom was hij altijd luchtig, nooit vermoeiend. Men gaf zich met vertrouwen aan hem over en hij stelde nooit te leur en gaf alleen het beste uit hem. Door hem ontstond geen angst of onbe hagen of schaamtegevoel door laaienden hartstocht, die hij over de toeschouwers uitspreidde: hij speelde met onzichtbare vingers op de z.el van zijn toeschouwers en wekte hun hartstocht op en gaf dan weer ontspanning omdat bij groot genoeg was honderden tegelijk te betieerschen en het beste in hen op te wekken. Ik zie iedere figuur, die ik hem zag spelen, duidelijk voor mjj, duidelijker dan eenig beeld of schilderij dat ik ooit zag, en mijn dankbaarheid en bewondering jegens hem is groot, oprecht en innig. Als een koning heeft hij mij schatten geschonken van zijn overvloed, die mij voor mijn leven rijker hebben gemaakt. Ik kan om zijn heen gaan schreien a's om iemand die mji zeer na stond en me ontzaggelyk dierbaar was. Ook aan Willem Royaards, die Kainz vaak zag spelen en zeker persoonlijk met hem bekend zal z\jn geweest, vroeg ik om een bijdrage. Hem, nacht en dag repeteerende en 's avonds spe lende, ontbrak er.helaas, de tijd voor. Uit de vriendelijke en menschkundige woorden der artiesten bij den dood van Kainz ervaart men opnieuw hoe .hoog de tooneelspeler staat en hoe zeer hij geëerd wordt als hij het tooneelspelen als kunst" en niet als eene betrekking opvat, en dat hij slechts het hoogste bereikt door denken en werken, maar vooral door zich te stellen in dienst van het ideaal. Kainz heeft den top van den berg niet bereikt zonder strijd en moeite, zonder werken en volharden, want den top van den berg bereikt niemand met sprongen. Ook heeft hij, als zoo menig talent, door d» doornhagen van het leven moeten kruipen. De laatste jaren van zijn leven behoorde Kainz tot de leden van het Burgtheater te Weenen. Het wel en wee van het Burgtheater achtte men aan het blijven van Kainz ge bonden. Wetende, dat de intendant van den Koninklijken Schouwburg te Berlijn Kainz begeerde om de plaats van Matkowski in te nemen, wist de intendantuur te Weenen Kainz voor het Burgtheater te behouden. Van het vorstelijke, nieuwe honorarium heeft Kainz geen genot gehad. Thans heeft de dood het contract ver broken. Kainz is gehuwd geweest met de DuitschAmerikaansche schrijfster: Sarah Hützler, 24 Juni 1893 gestorven. Zij heeft met het uitgeven der brieven van Koning Leopold van Beieren aan haar man weinig tact ge toond. De brieven verschenen in Die gartenlaube 1886, pagina 478; de openbaar making werd door velen afgekeurd en onkiesch geoordeeld. Onmiddelijk na het eerste optreden van Kainz in den Hofschouwburg te Miinchen in 1881 bereikte hem het koninklijk bevel in een S^peratvorstellung" voor den koning op te treden Deze Seperatvorstellungen"werden slechts bijgewoond door den koning, nie mand anders mocht er bij tegenwoordig zijn. Den SOsten April had de voorstelling plaats. Zij bestond uit Victor Hugo's Marion de Lorme", waarin Kainz den Didier" speelde. Ruïnen van Mansroura. Doode steden: Mansoura. Jours de rere! d'amoart de latte! Le passése déronle. Je vois u Ie linceul commence. AKTAR, door Shekhri- Ganem. Bon tróne est abattn; Des monches ont raison de sa toutepuissance. JEAN LAHOR. Le Néant de Mahmond. Aan den voet der roode rotsen van het Tlemcengebergte, dat steil uit de hoog vlakte in West-Algeriëoprijst, en zuidelijk waarvan de onmetelijke grasvelden der alfazóne worden aangetroffen, Tras eenmaal ElManstura gelegen, ook wel Nieuw Tlemcen genaamd. Men staat op deze plek, niet ver van de grenzen van Marokko gelegen (het door de Fransehen reeds ten deele in bezit genomen Oudjda-gebied), op historischen bodem. Haar oorsprong dankende aan een Romeinsch kamp, lag hier gedurende eeuwen de hoofd plaats der Emirs van het Berbersehe ras (Zenata); Yassallen der Spaansche O ma jaden, slechts op korten afstand van de plaats waar Hou Yacoub Yousof, Sultan der Meriniden in de XVe eeuw, Mansoura stichtte. Donderdag 17 Maart 1910 begaf ik mij per muilezel daarheen. Het oude Tlemoen met zijn fraaie Arabische monumenten, en dat eenmaal 125,000 inwoners telde, door de poort van Fez verlatende langs den weg die naar Lalla-Marnia leidt. 1) LangiMarabout-graven en kerkhoven waar zwaar ge sluierde vrouwen knielen, huilen en bab belen, geeft de ruïne van de alleen staande hooge Bab-el-Khemis (de poort van het leger) toegang tot de overblijfselen van dit voormalige legerkamp, vóór eeuwen in een weelderige stad herschapen. Links op den top van kale rotsen schit tert in de brandende zon het witte graf vanLalla Setti,, dochter van een groot Mu«sulmangch heilige, den patroon van Bagdad. Lalla Setti", zoo klinkt een lied dat de vrouwen nog zingen, Lalla Setti", die van 1) Bij den bon w van een groot irrigatiewerk, in de Taf n a rivier aldaar, hebben Fransche ingenieurs een verregaande dom heid uitgehaald. uit de hoogte neerziet op ons land, is de Middelares bij Allah voor de mannen; zij is de Koningin der vrouwen, en haar woning is omgeven door een ring van steenen." Nauwelijks die poort doorschreJen, is de loop der omwalling van Mansoura, die meer dan 100 hectaren omsloot, nog duidelijk zichtbaar. Toen bovengenoemde Sultan van Fez voor de vijfde maal (Mei 1299) zijn legertent spande voor het machtige Tlemcen, waar hij steeds het hoofd had gestooten, wilde hij duidelijk zijn vasten wil toonen het beleg niet meer op te breken vóór de trotsche stad zou gevallen zijn. Paleizen, baden, caravanserail» werden gebouwd, evenals een groote Moskee waarvan de imposante ruïnen nog hoog oprijzen. Deze stad," schrijft Ibn-Khaldoen, de beroemde Arabische geschiedschrijver, be wonderenswaardig door haar omvang, haar talrijke bevolking, haar levendigen handel en de kracht harer versterkingen," werd door haar stichter El-Mahalla t-el-Mansoura, d. i. het zegevierende kamp, gedoopt. Eerst in 1302 was haar bouw voltooid. De wallen, uit geperste klei vervaardigd, waren 12 M. hoog, hadden een dikte van 1.50 M. en werden door 80 torens geflan keerd, waarvan velen nog zichtbaar zijn. Een soortgelijke kamp op leven en dood als tusschen Rome en Carthago werd hier tusschen Tlemcen en Mansoura gevoard, doch ditmaal was het de oudste macht die zegevierde. Volsens de legende was de oorsprong van Tlemcen te zoeken in lang vervlogen tijden. Mozes kwam er als profeet-, Silomon zou er hebben gewoond; voor Egypti sche toovenaars was het een geliefkoosd verblijf. Doch meer geloof verdient de traditie volgens welke Tlemcen door de oude bewoners van Noord-Afrika, de Berbers, werd gesticht, te meer daar in de nabijheid nog enkele sporen van Berbersehe muren worden aangetroffen. 2) 2) Volgens Ibn-Khaldoun beteekent berbora" een mengelmoes van verwarde gelui den; zoo zegt men van den leeuv, dat hij berbersch spreekt, wanneer hy 's nachts in de woeatjjn zyn woest gebrul doet hooren. Eerst na de VlIIe eeuw verlaat de his torie het gebied der hypothesen, vooral onder de heerschappij der Almoraviden (Saharische Nomaden) in de Xle eeuw, toen Tlem cen reeds een centrum vormde van gods vrucht en godsdienstige studiën. Nieuwe heerschers daalden neer uit de bergen van Marokko en een dezer Vorsten, tevens apostelen voor de leer van den profeet, Abd-el-Moumen stichtte als een tweede Karel de Groote een Keizerrijk, waardoor in geheel Noprd-Afrika orde en recht heerschten, universiteiten werden gesticht en welvaart werd geschapen (1130?1163). Doch als uitgehongerde wolven" vielen later Arabische stammen in het land,en vernielden alles wat zich oi> hun weg bevond. Op de puinhoopen van dit Rijk der Almohaden ont stonden drie Koninkrijken, vrijwel overeen komende met het tegenwoordige Marokko, Algeriëen Tunesië, en tusschen de beide eersten werd om de overmacht rondom Mansoura gevochten. Hardnekkig werd er gekampt. Viermaal werd de Sultan der Meriniden van Fez teruggeslagen, en het vijfde beleg, waarbij Mansoura werd gebouwd, duurde niet min der dan 8 jaar en 4 dagen. Tlemcen was door gebrek aan water en hongersnood in 1307 tot het uiterste gedreven; zijn val scheen onafwendbaar. Reeds had de Vorst der Zéianieten order gegeven om alle vrou wen te dooden, ten einde haar voor gehande en oneer te redden, toen (11 Mei) de Sultan door een zijner eunuchen werd vermoord en zijn kleinzoon door het leger in zijn j plaats werd gekozen. Deze ijlde naar Fez, om zich in de hoofdstad te doen huldigen, sloot vrede met Tlemcen, en brak het be leg op, nadat 120,000 menschen er den dood hadden gevonden. (Ibn Khaldoen, Berberes III p. 379). Na het vertrek van den vijand werd Mansoura, dat de Tlemciers aan zooveel lijden, bloed en tranen herinnerde, ten deele ontmanteld en vernield. Toen dertig jaren later de Meriniden voor de zesde maal terug kwamen, werd het echter gerestau reerd en Tlemcen stormenderhand na een beleg van 2 jaren (1337) veroverd, na een dappere verdediging, waarbij de Vorst en De Koning was opgetogen over het vurige, uitstralende spel, bovenal over het schoone, warme stemgeluid van den jongen acteur. Na de voorstelling gaf hij hem een kost baren ring ten geschenke, wenschte met hem in persoonlijk verkeer te komen en beval dat de Seperat-Vorstellung" der opera op den volgenden avond, afgezegd werden dat Kainz weder voor hem alleen Didier zou spelen. Weinige dagen na deze voorstelling belde midden in den nacht een kamerdienaar Kainz in zijne woning op en bracht hem het bevel van den Koning om zich onmiddellijk naar het koninklijk kasteel te begeven, waarde Koning hem wenschte te ontvangen. Zijne Majesteit wachtte er den kunstenaar in de magisch verlichte blauwe grot" op, verwelkomde hem hartelijk en beval hem acht dagen zijn gast te zijn. Koning en kunstenaar waren al die dagen in verkeer. Bij het scheiden werd Kainz met geschenken overladen. In Juni 1881 ging de Koning met Kainz naar Zwitserland. De reis er heen en het verblijf duurde tien weken. Toen had Kainz van den omgang genoeg, het voorgespiegelde hofleven stuitte hem, en het opgeven zijner kunst wilde hij niet. Hij dankte voor de eer. Aanleiding tot de breuk gaf het weigeren van Kainz om na een vermoeiende reis 's nachts op de Ruttli gekomen, daar voor den Koning het beroemde tooneel uit Schiller's Wilhelm Teil" te declameeren. De Koning liet Kainz niet los. Toen hij zijn omgang missen moest, schreef bühem. De eerste brief des Konings is van 11 Mei, de laatste van 31 Juli 1881. Hoewel de Koning zich in Kainz vergist had, bleef hij hem zijn vriendschap schenken en schreef hij hem nog in zijn laatstsn brief: Seien Sie herzlich gegrüszt und gesegnet von allen Geistern des Güten!" Ook bleef de koning Kainz voortdurend met geschenken vereeren. Den kunstenaar werd dit moede, hij achtte zijn blijven in Miinchen pijnlijk. Hij verzocht aan de Intendantuur van den Koninklijken Schouw burg ontslag, dat hem op de meest eervolle wijze werd gegeven. In de brieven van den ongelukkigen kunstzinnigen koning Lodewijk van Beieren aan Kainz ontwaart men dat Zijn geest meer en meer omfloerst werd, dat het begrip van koninklijke waardigheid bij hem gansch verflauwde, tot het in en om hem nacht werd, en Hij een eind aan zijn leven maakte. In de laatste dagen van zijn leven heeft Kainz met zijn meest vertrouwden vriend nog over zijne verhouding tot koning Lodewijk gesproken. J. H. RÖSSINO. al zijn zonen vielen met het zwaard in de hand. De nieuwe heerschers bleven echter in Mansoura wonen, in het weelderige Palais de la Victpire", waarvan de sporen nog duidelijk te vinden zijn, doch. waar van het terrein thans door armoedige hutten van inlanders en een tweetal bevloeiingsvijvers is bedekt. Enkele fraaie zuilen en smaakvolle kapiteelen werden er opgegraven en in het museum bewaard. De terugkeer der vorige Souvereinen in 1348 gaf het sein tot den volledigen ondergang dezer stad van de Victorie". De fraaie monumenten werden verwoest; de meest waardevolle materialen gerpofd voor bouwwerken in Tlemcen; de marineren zuilen voor de Moskeen gebruikt, en het van alles beroofde terrein aan de ploeg overgeleverd. Ook over Mansoura werd, als over Carthago, een vloek uitgesproken, waarvan thans geen appèl meer mogelijk is. Slechts een deel der omwalling en de hooge minaret der Moskee zijn nog staande gebleven, en aan de hoede eener wachteres toevertrouwd. Ondanks talrijke bressen hebben de vestingwallen hun voormalig uiterlijk behouden; de breede muur, van kanteelen voorzien, was elke 30 a 35 M. door zware vierkante torens versterkt. Binnen deze muren vindt men thans een fraai en welvarend dorp van Fransche kolonnisten, tuinen, vruchtboomen en wijngaarden die een beroemde wijnsoort leveren. Doch vooral de minaret der Moskee, waarvan de slanke silhouet scherp afteekent tegen het blauwe uitspansel, trekt de aan dacht van dea bezoeker. Vee_rtig meter hoog, op een terrein-verhevenheid gebouwd, beheerscht zij den omtrek. De hoofdpoort der Moskee was daarin uitgehold; een balkon, waaraan stalactieten, is boven die poort nog aan te wijzen, en smaakvolle ornamenten omlijsten talrijke Arabische inscriptiën met Andalousische letters gegrift. Kleine arcaden, rustende op zuiltjes van onyx; een goede verdeeling van lange smalle venster-openingen, mozaïk-versieringen en veelkleurige tegels, maken dezen toren tot een van de sieraden der Arabische bouw kunst, die veel overeenkomst heeft met de Giralda te Sevilla.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl