De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 9 oktober pagina 1

9 oktober 1910 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTBBDAMMBB JL°. 1910 WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Dit nummer bevat een bijvoegsel. OncLer redactie -van. IMIr. H. IP. L. Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement per 3 maanden M .50, fr. p. post ? 1.65 Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling AfaonderUjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar . mail 10. Zondag 9 October. Advertentiën van 1?5 regels / 1.25, elke regel meer. . Advertentiën op de fmanüeele- en kunstpagina per regel Reclames per regel ? 0.25 , 0.30 0.40 INHOUD TAN VBXBE EN VAN NABIJ: Portugeef eb e Fantasieën, door v. d. E. Biecht nu eens op. Kroniek. FEUILLETON: V*n camergenoegens en van een nieuwen hemd, door Minca Verster-Bosch Beitz. XÜN8T EN LETTEREN: 8 udiën ovei het Individualisme in Nederland In de negen tiende eeuw, door dr. F. H. Fischer, beoor deeld door Frans Doener.?INGEZON OEN. ?BEEICBTBN. - VROUWENRUBRIEK: Por tret van Koningin Amélie van Portugal. Jodendom en Feminisme, door J. L. Bleeker. De Romeinsche Katakomben te Valkenonrg, door J. Reitsma. ALLERLEI, deor Altegra. UIT DE NATUUR, door F. HeimanB. Prof. dr. M. Treub, in memoiiam, met portret, door prof. dr. Ed. Verschaffelt. Een reizigers-indruk van Tanger, II, met af b., door Frans Mijn*Ben. Portret van den 'Koning van Portugal Af b. van den avimtenr Wijnmalen. De opvoering van Marsyas",doordr. P. H. VBB Moeikerken Jr. Komtzaal Caramelli en Teeearo, door W. «eemhfff. Chamari. FINANCIEELE EN OECONOMISCHE KR9NIEK, door V. «L M. en V. d. 8. Brieven van Oom Jodocna. SCHAAKSPEL, DAMRUBKIEK. ADVERTENTIES. Portngeesche Fantazieër. De Grieken hadden het lichte leven zoo lief." Het knallen van geweerschoten, als liet vlakbij plaats heeft, is iets dat ruw in het oor dringt. Maar op een grooten afstand wordt het zacht-boorende, zacht Toortrollende geluid iets liefelijks. Het is zeker een vroeger (kort) ver blijf te Lissabon, tusschen die zachte, Troeg-verwelkte verre zuiderlingen, dat mij zelfs een revolutie, ala nu plaats heeft, in den geest kan doen aanschouwen als een edel spel van het lot. Wij zware Noorderlingen leven zoo anders! Verstaan wij wel voldoende den lichten geest van die volken van ongermaanechen stam, die deels Latijnen, deels Iberiërs, en van Mporen stammend, Tan eeuwen her in den blijden zonneschijn hebben geleefd? Ons drukt onze atmos feer. "Wij weten zelfs met gewicht ons te vertreden, en tobhen zwaar over zaken, die in het wereldbestel van niet eeuwige beteekenis zullen blijken. Van de vogels in de lucht hebben wij niets. En revolutie maken of men raket speelt, dat zullen wij nimmer. Het Lot dat over de geschiedenis be schikt, speelt een jolig spel met die Portugeesche spelers. Wij,diezwaar zijn,hebben 'zware en langdurige regeeringen als regen in de wintermaanden, want aan ons vindt het Lot geen aardigheid en het solt met ons niet. In die vluggerds ginds heeft het schik. Het balt hun in t wee j aar acht ministeries toe, die zich allemaal rijk stelen, wat vreugde brengt in menig gezin. Een luitenant Rebello, door het Lot ervoor bestemd, vermoordt er een dokter Bombarda, waarop par ricocliet Bombardement en Rebellie is gevolgd, terwijl de leider Braga... Braganza voorloopig vervangt! Men ziet het: een spel Tan kleine veranderingen, waarbij alles per slot hetzelfde blijft, als bij stuivertje ?wisselen. De stuivers wisselen van eigenaar voor een tijdje zoo kan men het ook zien om straks weer in andere handen te passeeren, daar komt het op neer! Het Portugeesche volk is geteekend ale goedhartig en licht te verleiden. Ik heb van geen stad een zoo zuivere her innering van aangename ongedwongen beschaving als van het welgelegen Lis sabon, de rozentuin aan den Atlantische n oceaan". Ik heb nergens, ook in de stillere wijken van Parijs niet, en zelfs niet in Napels, en maar gedeeltelijk in het schoone, maar vreemdelingen-overToerde Florence (dat anders als stad de kroon heeft), het ideaal-provinciale zóó ontroerend vereenigd gezien met den lich ten geest, die aan den onsterfelijken Kloos het vers ingaf, hierboven herdrukt. Lissabon, nog vrij van cosmopolitisme! De menschen schenen er mij libellen. Aan de promenade stonden de dandies, met de armen op eikaars schouders, met het dunne badientje onder de opgetrokken knie, alsof de knie zoo licht was dat zij er pp steunen kon! Zij vertelden elkan der op smoezende wijze aangename futiliteiten. Nooit duwde een man, die haast had, tegen een ander. No»it botste er iets. Er was een geest van mildheid, als de van Woemengeuren vervulde atmosfeer. Een zeldzame vereeniging van geest drift en bezadigdheid" kent een schrijver over Portugal*) den Portugeezen toe. "" *) Crawfold. N.-Ct., 6 Oet. '10. Het moet zoo wezen.In hun naïeve tooneelmatigheid zullen zij over de grootheid van Portugal (waar niets meer van over is) de treffendste redevoeringen houden, en in lengte van dagen zal men hen uitzuigen, is het niet op monarchale dan is het op republikeinsche manier. Zij zijn veel te zachtgezind en te bezadigd" om na een zoo verheffend iets als een heerlijke omwenteling met kanonvuur en proclamatie?, geen gelegen heid te geven aan de opvolgers in de macht, van die macht een sierlijk ge bruik te maken l Een rijksdaalder noemen zijn duizend reis en een paard vier paardepooten: het leven is rijk hebben zij begrepen, als men het weet rijk te maken! En verschillende heeren onder hen ver staan die kunst! ook echter spaar uw oordeel in den gunstigen zin, die wij te weinig.verataan en die het leven verlicht. Wat zou mij liever kunnen zijn, dan zoodra alle kruit is verschoten ... ginds in den zachten wind, die van den Atlantischen Oceaan komt, op een gemakkelijke bank te zitten op de Avenida di Liberdade en het lichtrollende leven wederom te zien paesaeren, dat republikeinsch zoowel als monarchaal den adel houden zal, die de luchtige Portugeezen tot prinsen stempelt. v. D. E. Biecht nu eens op. Wij weten niet of de heer H. J. den Hertog in zijn qualiteit van hoofdredac teur dan wel in die van gemeenteraadslid, welke beide qualiteiten hij streng enderscheidt, zoo lang van stof is. Maar dat hij in de Telegraa f zuiniger protesteeren kon, dat is gewis. Slik maar eens zoo'n literaire macaroni van n meter lang! Een eindeloos opstel is het over bijzaken, waaruit ge alleen leert, dat uw bestrijder over ironie struikelt als over houtblokken en met al zijn stijfheid in iederen zinskrul vastraakt als een konijn in een strik. Wij kleeden ons nu dan ook, om in stijl te zijn, in de gekleedejas der Nederlandsche taal, en stellen op een zóó deftige wijze, dat wij hopen thans vooral niet aardig te worden gevonden, onzen geachten stad- en ambgenoot den heer H. J. den Hertog (in zijn qualiteit van gemeenteraadslid) de volgende vragen: Edelachtbare Heer! Is het u bekend, dat door een vroegeren Burgemeester een régime van terzijde stelling van den Raad gevolgd werd, waardoor wantoestanden gemakkelijker onontdekt konden voortwoekeren? Is het u bekend, dat deze Burgemeester voor zijn régime den steun had van een zekere (conservatieve) groep in den Raad ? Geeft gij toe, dat deze groep, voor zijn vroegeren Heer en voor zichzelf, eeme openbare ontmanteling van dit régime moest duchten? Geeft gij toe dat grosso modo de lie den, die dezen groep vormden, dezelfden waren, welke: lo. een uitnoodiging ontvingen tot het bijwonen der waarlijk voorbeeldelooze geheim bedoelde voor-vergaderingen; 2o. in de daarop gevolgde openbare raadszittingen n lijn trokken in het betuttelen van de commissiemeerderheid, wat direct werd aangemerkt als een bemantelen der hoofdzaak; 3o. de motie-Fabius stemden, die in die lijn bleef. Erkent gij, die als gemeenteraadslid u hadt aangesloten bij die groep, dat gij in uw hoedanigheid van mede-hoofd redacteur der Telegraa f de twee beruchte artikelen hebt geplaatst of toegelaten, welke met het gedoe in den Raad schoon parallel liepen? Herinnert gij u dit alles en erkent gij dit, en acht gij ons nog niet gerechtigd de nie-dagewesene samenrotting met den naam van complot ta bestem pelen ? Dan is er misschien nog een ander middel tot overtuiging. Een vóórvergadering heeft tot onder werp gehad iets avouabels of iets inavouabels. Wij kunnen ons voorstellen zonder het van plan te zijn dat wij zouden voor-vergaderen ter betere bereiking van een avouabel doel. Wij geven toe, dat het van belang kan zijn, hangende de quaestie, dit avouabele doel niet te openbaren. Maar het te ver zwijgen als de zaak uit is en ganschelijk afgeloopen, heeft geen zin. Welnu, ondanks de ernstige beschuldiging van .complot", die zoowel in als buiten den Raad, door ons en anderen is geopperd, is niemand op geloofwaardige wijze, open en eerlijk, komen vertellen wat er dan toch wel op die vergaderinkjes met gesleten deuren is bedisseld... Niemand van de heeren heeft getracht het weefsel der beschuldiging te ontrafelen, waarvan zij zeggen dat't geen stevigheid heeft,maar dat toch als het kleed van Nessus hun huid schijnt pijn te doen, getuige het piepen van den heer den Hertog l Degelijk» Heer, biecht ereis op! Ons eerste artikel, hebt gjj verklaard, was een téruwe aanval, dan dat gij tegen over onze geschiedschrijverij" de ware toedracht der gebeurtenissen" kondt stellen en eraan denken kondt uwe houding" te verdedigen als raadslid n als lid der hoofdredactie van De Telegraaf." Maar thans schrijvende, voor de tweede maal schrijvende, en lang schrijvende.... vergat gij voor de tweede maal die ware toedracht der gebeurte nissen" ons mede te deelen.... Wil ons gelooven: er zijn er velen, wien het interesseert te vernemen hoe de schijn zóó tegen u en de andere leden der onschuldige vóórvergaderingen ge tuigen kon.... Wij zijn bereid te vergeven en te vergeten.... Maar eerst dient gebiecht! Wij zijn verbazend nieuwsgierig om te zien hoe een zóó reddeloos geachte zaak jjan worden gered. KRONIEK. EEK MODERNE PROMETHEUS. Mr. J. N. van Hall, schrijft in het week blad De Nieuwe Amsterdammer: Bewaar mij voor mijn vrienden l Onlangs had de (oude) Amsterdammer een plaat met het opschrift De Kunst in banden" en het onderschrift BouwmeesterPrometheus", waarbij de groote tooneelspeler werd voorgesteld als de aan de rots vastgeklonkene, door den gier Neder land" bedreigd. Slechts van drie der vier kluisters, die des armen handen en voeten bonden, waren de namen te lezen : Lauw heid, Bekrompenheid, Kleinheid. "Wat er op den vierden in de schaduw gelaten kluister gestaan mag hebben ? Kan het ook Eigen onverstand" geweest zijn? Laten wij het toch wel bedenken : het is heel mooi, dat wüvoor onze Nederlandsche kunstenaars in de bres springen tegen miskenning en geringschatting waarschuwen, zoodra wij dit met volledige kennis van zaken, en dus met volledige ge rustheid doen kunnen, maar een door dik en dun" meegaan is even dom waar het een Louis Bouwmeester als waar het een Abraham Kuyper geldt. En men is in ons land druk bezig met, als de be kende schapen van Panurge, elkander na te loopen en na te blaten, en het voor te stellen alsof er een hemeltergend onrecht geschieden zal, wanneer de 68-jarige kunstenaar niet met open armen en open beurzen weer ingehaald en aan den Amsterdamschen Stadsschouwburg ver bonden wordt. Alle vrienden van het tooneel wenschen den begaafden Louis Bouwmeester alles goeds toe; zij herinneren zich mst groote dankbaarheid, hoeveel schopns hij, in zijn goede dagen, hun te genieten gaf; en wanneer het geldt, den bejaarden man een onbezorgden ouderdom te bezorgen, dan zullen die allen zeker de handen in elkaar slaan en met vereende krachten zich van deze eereschuld kwijten. Wil men hem, bij zijn terugkeer uit Indië, in de gelegenheid stellen om, ter herinnering aan zijn vijftigjarige kunstenaarsloppbaan, gehuldigd te worden, ook daarbij zullen velen zich niet onbetuigd laten. Maar hem nu nog te verbinden aan een van onze groote gezelschappen, zou zeker tot teleurstelling leiden, zoowel voor den man zelf, als voor het publiek. Het aantal stukken van werkelijke kunstwaarde, waarin de groote tooneelspeler zjjn triomfen gevierd heeft is betrekkelijk klein: Oedipus, Sh^-lock, Voerman Henschel, Schakels en drie of vier andere. In het nieuwe moderne repertoire gesteld al dat Bouwmeester nog de kracht heeft om nieuwe rollen van beteekenis te scheppen komen weinige rollen voor, waarin hij zijn talent zon kunnen ontplooien. Bovendien is het te vreezen, dat het voortdurend spelen met een minderwaardig troepje en in plaatsen, waar het er-dik-opleggen in den smaak valt van het publiek, Bouwmeester's spel zal hebben vergrofd. Een eerlijke critiek zou dat niet mogen verzwijgen. Even zoovele redenen waarom naar een terugkeer van Louis Bouwmeester op de plek waar hij eertijds gevierd werd, door hen die het werkelijk goed met hem meenen, niet behoeft te worden verlangd. Dat alles is nu eenmaal niet te veranderen. Men richt met jammeren noch janken hier niet uit: De tranen doen 't hem niet en onjuiste voorstellingen als op de plaat in De Groene" evenmin. Nederland is geen gier, die aast op kunstenaars-bloed. Het zal, waaneer het noodig blijkt, veeleer te hulp komen om een moeden strijder bij te staan en te trachten zijn levensavond te verhelderen. Dan zal het blijken wie de ware vrienden zijn." Dit artikel, waaraan een regenten-luchtje zit (het verscheen in het weekblad, dat zeide de tradities van de Koo te willen voortzetten) mist om te beginnen jegens een onzer grootste kunstenaars de eigen schap, die de Franschen noemen politesse de coeur. Het zou ons gemakkelijk vallen aan den schrijver van het hooge, maar eenigzins droogstoppelige stukje te doen gevoelen welken toon hij getroffen heeft. Wij hadden het slechts nog eens af te drukken na met wijziging van namen als anderszins het te hebben toepasselijk gemaakt, inplaats van op de Bouwmeester- quaestie, op een veron dersteld conflict tusschen, laat ons zeggen, Mr. van Hall en de (oude) Gids. De schrijver moge deze omzetting zelf eens probeeren, en uit het resultaat zien hoe de indruk geweest is, dien hij heeft gemaakt op den buitenstaander, en dien wüons zelf willen besparen opnieuw te wekken. Want het meest bedroevend van deze publicatie is niet het feit, dat de president der Multa t uli-commissie in het orgaan, dat de Koo's traditie zegt voort te zetten, aan den kant gaat staan van de makelaars in koffy (Lauriergracht no. 37) immers dit presidentschap zoo goed als die voortzetting van-traditie bleken beide gewone vergissin gen te wezen maar het bedroevendst is, dat zooveel menschen aan dezelfde zijde staan en dat Bouwmeester met de pla tonische bewondering van veel dagblad redacties niet verder komend, op zijn recht zal kunnen -wachten tot T,ATER ... als hij er niet meer is... zooals de Koo, die thans door de Vrijzinnig Democraten, en zooals Multatuli, die tegenwoordig door vroegere verloochenaars wordt gehuldigd. Behalve de toon van het stukje, geschre"ven in den medelijdenden stijl der regenten van een armhuis, valt op te merken: de inhoud: de beweringen van Louis Bouw meesters verval van krachten en vergroving! Die gratuite beweringen van zijn zwak ker worden liggen al op den grond door de enkele sobere mededeelingen van Bouw meesters zoon, die wij, onder het schrijven van deze regels, vonden in de Telegraaf, en waaruit wij ophalen: Bouwmeester heeft nog geen 4 maan den geleden 73 avonden achtereen afwisselend De Koopman, De Kroeg, Henschel en Simson gespeeld, en dit bij een Indische temperatuur en een gemiddelde dagelijksche treinreis van 4 a 5 uur (tournee door Preanger en Oosthoek). Dit lijkt inderdaad nog zoo mis niet, erbij gerekend, dat de moede strijder" en passant vier nieuwe rollen creëerde ... En dan de vergroving" ... Dit woordje geeft een duidelijken kijk op de beteekenis van des schrijvers critisch inzicht. Hij vindt het Nederlandsch Tooneel te fijn voor dien Louis... Te mondain wellicht ? Alsof fijnheid daar ooit hoogtüvierde! Wij herinneren ons Bouwmeester op de planken van den Stadsschouwburg te heb ben zien sterven" in Lodewijk XI. Er was misschien in zijn omgeving gespeeld op een wijze, die Mr. van Hall als fijn heeft aangedaan. "Wij hebben dat niet zoo ge vonden. Maar wij hebben, Bouwmeester ziende, en toen als later, een ontroering gehad, zoo zuiverend en zoo overweldigend, als alleen een borexineiixchelijke schoonheid geven kan. Bouwmeester is niet een acteur, die daalt of stijgt naarmate hy grover doet of fijner. Bouwmeester geeft in zijn kunst de momenten, dat het groote realisme schijnt om te slaan in het visionaire. Naast zijn uitgebreide e i veelkantige kunst vaardig heid is dit zijn roem bij wie misschien geen critieken schrijven maar zijn kunst weten te begrijpen. En voor die is een stukje als wüover namen uit de Nieuwe Amsterdammer slechts onbetamelijke klatsch. Maar, zal misschien iemand denken: als wüthans Bouwmeester op stal zetten" kunnen wüdaarom later wel een commissie vormen voor een Bouwmeester-huldiging en een Bouwmeester-museum. Wij geven toe, dat dit juist is. HIIUIIIIIIHIIMII Studiën over het Individualiimi in Neder land in de negentiende eeuw, door dr. F. H. FISCHEB. Swets & Zsitlinger, z.j., Amsterdam. Dit boekje van dr. F. H. Fiecher is eigenlijk een tamelijk zonderling geschrift en men moet er, als 't ware, eeni?en tijd om heen loopen, voor men er behoorlijk gezicht op krijgt. Daar het hier echter om dingen gaat, die ons uitermate plegen te interesseeren, betreuren wij die moeite geenszins, ook niet als het ten slotte blijken moe ut, dat wüvolkomen van meening verschillen met den schrijver en van zijn beschouwingen niet veel en van zijn eonclusies zoo goed als niets hebben moeten. In zijn Inleiding geeft de auteur beknopt aan hoe hy zich de gedacbtengang der ge schiedenis op dit gebied voorstelt: Het is betrekkelijk nog pas koit geleden... dat men in breedere klingen der ontwikkel den iïbegonnen ia te denken over de in richting der maatschappij en de verhouding van het individu tot baar en dat men zich begon te wennen aan dit denkbeeld, dat de mentch in staat is, de maatschappelijke ver houdingen opzettelijk te veranderen. Lang ia het toeu zoo geweest, dat de meeningen over de beste inrichting der maatEefcappjj zich in twee partijen groepeerden : die der voorstan ders van het nieuwe en die der aanhangers van het oude. ... Maar in de laatste decenniën is er in den boezem der partij van den vooruitgang oneenigheid ontstaan over den weg die móet worden ingeslagen en deze oneenigheid komt voort uit het verschil van inzicht omtrent hetgeen mogelijk is, dat wil das zeggen, om trent het wezen der samenleving en de wet ten, die haar beheerechen... Z<j, die in de achttiende en negentiende eeuw aanhangers waren der vrijzinnige idee hebben altijd gemeend, dat hunne denkbeel den de eenige waren, die tegenover de oude gesteld konden worden, dat afkeerigheid van het behoud beteekenen moest overgang tot hunne ideeën... Hun idee was eenvoudig het bewuste, het onbevooroordeelde. Dit blijkt nu niet zoo te zijn. Men kan, zien wij thans, de samenleving bewust willen wijzigen, men kan zich los willen maken van elk vooroordeel, men kan het denken volle vrij heid laten, kortom men kan vrijzinnig, revo lutionair zijn en toch een geheel anderen weg inslaan dan de beide vorige eeuwen gedaan hebben. Men denke zich goed in htt vraagstuk in. De vrijzinnigen hebben nooit de bedoeling gehad tegenover de oude dogma's nieuwe te stellen; zij hebben alle dogma's, alle kunst matige en irrationeele hindernissen willen opruimen en nu blijkt het, dat wat zij voor de vrije, natuurlijke vanzelf sprekende ont wikkeling hielden, toch weer een eenzijdig systeem geweest is; dat mogelijk, ja waarschijnlyk in sommige opzichten remmend gewerkt heeft." Er is in deze beschouwing, die toost hoe de schrijver de ontwikkeling der menschbeid beziet, al dadelijk iets zonderlingg, eigenzin nige en willekeurige. En ook wel iets al te eenvoudig?. De Echrijver gewaagt van aanhangers van het oude" en vrijzinnigen" maar, mij dunkt, er was allerlei, ja eindeloos veel en onder ling verschillend ouds in theologische, wijsgeerige en staatkundige kringer, sedert de Renaissance al, terwijl men dan nog zwijgt van hetgeen de Grieken en Romeinen over staats- en maatschappij inrichting gedacht hebben. En wie nu tusschen die vele schakeetingen precies de vrijzinnigen" waren, lijkt tamelijk onzeker, ge ijk het ook min gepaat is over den toezem der party van den vooruitgang" te spreken, waarin in de laatste decenniën oneenigheid ontstaan" zon zijp. Wie zijn dat: de party van den vooruit gang"? Hier te lande heef t men in de laatste decenniën" enkel in de politiek al liberaler, radicalen, socialisten em vrijzinnig-democraten gekend. Heeten die allen by elkaar nu de partij van den vooruitgang,' in wier toe zem" enz.? Zulke terminologie in een so3rt weten schappelijk geschrift geeft om te beginnen al geen bijzonder vertrouwen. Maar wij willen den schrijver laten uit spreken .... Het principe, dat de achttiende en negen tiende eeuw beheerscht heeft, is het indivi dualisme geweest. Het is nooit ala systeem uitgedacht; integendeel, het heeft zyn aan hangers altijd geleken uit het hart op te wellen als de eigen taal van het gemoed" ... Hier zijn w\j dan tot de kein der zaak gekomen, al vind ik het weer bedenkelijk van het individualisme te spreken als van een principe of van een systeem, dat aanhan gers had. In de ver-beelding van hetgeen onder indivi dualisme en zyn tegendeel verstaan wordt, is de schrijver echter zeer gelukkig. Het Individualisme beschouwt de indivi duen als geheel zelfstandige wezens, uit wier samenleven de maatschappij ontstaat, op de wijze, waarop men van steenen een gebouw construeert. De plaats van de kalk wordt door moraal en. gewoonte ingenomen ... Het maatschappelijk gebouw heeft ten doel de belangen zijner individuen te bevor deren ... Het individu is nl. einddoel. Zyn hoogere eigenschappen moeten ontwikkeld worden. Geluk is hem veroorloofd, maar zyn plicht is te streven naar persoonlijke vol making. .." _ Van deze beschouwingswijze onderscheidt zich scherp het socictisme. Aldus zon ik de leer willen noemen, volgens welke de maat schappij te vergelijken is met een dierlijk organisme, de individuen met de cellen. Naar mate het organisme hooger stijgt in den stamboom, verliezen de cellen hunne be trekkelijke zelfstandigheid en vormen gediffe rentieerde organen. Allen hebben belang bij ieder» werk en de gezondheid van alle levens krachtige organen is noodzakelijk voor den welstand van het individu. Overbodige orga nen kunnen echter gereduceerd worden en vele cellen gaan te gronde..." Tot zoover de Inleiding. Het boekje van dr. F. H. Fischer is nu vervolgens een toelichting en uitwerking van het boven gezegde speciaal voor Nederland. Hoe de zeventiende eeuw in den aanvang nog naïef was en de maatschappelijke ver houdingen als iets van zelf spreken ds

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl