Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTBBDAMMBB
JL°. 1910
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
OncLer redactie -van. IMIr. H. IP. L.
Uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden M .50, fr. p. post ? 1.65
Voor Indiëper jaar, bij vooruitbetaling
AfaonderUjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar .
mail 10.
Zondag 9 October.
Advertentiën van 1?5 regels / 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de fmanüeele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
? 0.25
, 0.30
0.40
INHOUD
TAN VBXBE EN VAN NABIJ:
Portugeef eb e Fantasieën, door v. d. E. Biecht
nu eens op. Kroniek. FEUILLETON:
V*n camergenoegens en van een nieuwen
hemd, door Minca Verster-Bosch Beitz.
XÜN8T EN LETTEREN: 8 udiën ovei het
Individualisme in Nederland In de negen
tiende eeuw, door dr. F. H. Fischer, beoor
deeld door Frans Doener.?INGEZON OEN.
?BEEICBTBN. - VROUWENRUBRIEK: Por
tret van Koningin Amélie van Portugal.
Jodendom en Feminisme, door J. L.
Bleeker. De Romeinsche Katakomben te
Valkenonrg, door J. Reitsma. ALLERLEI,
deor Altegra. UIT DE NATUUR, door F.
HeimanB. Prof. dr. M. Treub, in memoiiam,
met portret, door prof. dr. Ed. Verschaffelt.
Een reizigers-indruk van Tanger, II, met af b.,
door Frans Mijn*Ben. Portret van den
'Koning van Portugal Af b. van den
avimtenr Wijnmalen. De opvoering van
Marsyas",doordr. P. H. VBB Moeikerken Jr.
Komtzaal Caramelli en Teeearo, door W.
«eemhfff. Chamari. FINANCIEELE
EN OECONOMISCHE KR9NIEK, door V.
«L M. en V. d. 8. Brieven van Oom
Jodocna. SCHAAKSPEL,
DAMRUBKIEK. ADVERTENTIES.
Portngeesche Fantazieër.
De Grieken hadden het
lichte leven zoo lief."
Het knallen van geweerschoten, als
liet vlakbij plaats heeft, is iets dat ruw
in het oor dringt. Maar op een grooten
afstand wordt het zacht-boorende, zacht
Toortrollende geluid iets liefelijks.
Het is zeker een vroeger (kort) ver
blijf te Lissabon, tusschen die zachte,
Troeg-verwelkte verre zuiderlingen, dat
mij zelfs een revolutie, ala nu plaats
heeft, in den geest kan doen aanschouwen
als een edel spel van het lot.
Wij zware Noorderlingen leven zoo
anders! Verstaan wij wel voldoende den
lichten geest van die volken van
ongermaanechen stam, die deels Latijnen,
deels Iberiërs, en van Mporen stammend,
Tan eeuwen her in den blijden zonneschijn
hebben geleefd? Ons drukt onze atmos
feer. "Wij weten zelfs met gewicht ons
te vertreden, en tobhen zwaar over zaken,
die in het wereldbestel van niet eeuwige
beteekenis zullen blijken. Van de vogels
in de lucht hebben wij niets. En revolutie
maken of men raket speelt, dat zullen
wij nimmer.
Het Lot dat over de geschiedenis be
schikt, speelt een jolig spel met die
Portugeesche spelers. Wij,diezwaar zijn,hebben
'zware en langdurige regeeringen als regen
in de wintermaanden, want aan ons vindt
het Lot geen aardigheid en het solt met
ons niet. In die vluggerds ginds heeft
het schik. Het balt hun in t wee j aar acht
ministeries toe, die zich allemaal rijk
stelen, wat vreugde brengt in menig
gezin. Een luitenant Rebello, door het
Lot ervoor bestemd, vermoordt er een
dokter Bombarda, waarop par ricocliet
Bombardement en Rebellie is gevolgd,
terwijl de leider Braga... Braganza
voorloopig vervangt! Men ziet het: een spel
Tan kleine veranderingen, waarbij alles
per slot hetzelfde blijft, als bij stuivertje
?wisselen.
De stuivers wisselen van eigenaar
voor een tijdje zoo kan men het ook
zien om straks weer in andere handen
te passeeren, daar komt het op neer!
Het Portugeesche volk is geteekend
ale goedhartig en licht te verleiden. Ik
heb van geen stad een zoo zuivere her
innering van aangename ongedwongen
beschaving als van het welgelegen Lis
sabon, de rozentuin aan den Atlantische n
oceaan". Ik heb nergens, ook in de
stillere wijken van Parijs niet, en zelfs
niet in Napels, en maar gedeeltelijk in
het schoone, maar
vreemdelingen-overToerde Florence (dat anders als stad de
kroon heeft), het ideaal-provinciale zóó
ontroerend vereenigd gezien met den lich
ten geest, die aan den onsterfelijken
Kloos het vers ingaf, hierboven herdrukt.
Lissabon, nog vrij van cosmopolitisme!
De menschen schenen er mij libellen. Aan
de promenade stonden de dandies, met
de armen op eikaars schouders, met het
dunne badientje onder de opgetrokken
knie, alsof de knie zoo licht was dat zij
er pp steunen kon! Zij vertelden elkan
der op smoezende wijze aangename
futiliteiten. Nooit duwde een man, die haast
had, tegen een ander. No»it botste er
iets. Er was een geest van mildheid, als de
van Woemengeuren vervulde atmosfeer.
Een zeldzame vereeniging van geest
drift en bezadigdheid" kent een schrijver
over Portugal*) den Portugeezen toe.
"" *) Crawfold. N.-Ct., 6 Oet. '10.
Het moet zoo wezen.In hun naïeve
tooneelmatigheid zullen zij over de grootheid
van Portugal (waar niets meer van over
is) de treffendste redevoeringen houden,
en in lengte van dagen zal men hen
uitzuigen, is het niet op monarchale
dan is het op republikeinsche manier.
Zij zijn veel te zachtgezind en te
bezadigd" om na een zoo verheffend
iets als een heerlijke omwenteling met
kanonvuur en proclamatie?, geen gelegen
heid te geven aan de opvolgers in de
macht, van die macht een sierlijk ge
bruik te maken l Een rijksdaalder noemen
zijn duizend reis en een paard vier
paardepooten: het leven is rijk hebben zij
begrepen, als men het weet rijk te maken!
En verschillende heeren onder hen ver
staan die kunst! ook echter spaar uw
oordeel in den gunstigen zin, die wij te
weinig.verataan en die het leven verlicht.
Wat zou mij liever kunnen zijn, dan
zoodra alle kruit is verschoten ... ginds
in den zachten wind, die van den
Atlantischen Oceaan komt, op een gemakkelijke
bank te zitten op de Avenida di
Liberdade en het lichtrollende leven wederom
te zien paesaeren, dat republikeinsch
zoowel als monarchaal den adel houden
zal, die de luchtige Portugeezen tot
prinsen stempelt.
v. D. E.
Biecht nu eens op.
Wij weten niet of de heer H. J. den
Hertog in zijn qualiteit van hoofdredac
teur dan wel in die van gemeenteraadslid,
welke beide qualiteiten hij streng
enderscheidt, zoo lang van stof is. Maar dat
hij in de Telegraa f zuiniger protesteeren
kon, dat is gewis. Slik maar eens zoo'n
literaire macaroni van n meter
lang! Een eindeloos opstel is het over
bijzaken, waaruit ge alleen leert, dat uw
bestrijder over ironie struikelt als over
houtblokken en met al zijn stijfheid in
iederen zinskrul vastraakt als een konijn
in een strik.
Wij kleeden ons nu dan ook, om in
stijl te zijn, in de gekleedejas der
Nederlandsche taal, en stellen op een zóó
deftige wijze, dat wij hopen thans vooral
niet aardig te worden gevonden, onzen
geachten stad- en ambgenoot den heer
H. J. den Hertog (in zijn qualiteit van
gemeenteraadslid) de volgende vragen:
Edelachtbare Heer!
Is het u bekend, dat door een vroegeren
Burgemeester een régime van terzijde
stelling van den Raad gevolgd werd,
waardoor wantoestanden gemakkelijker
onontdekt konden voortwoekeren?
Is het u bekend, dat deze Burgemeester
voor zijn régime den steun had van een
zekere (conservatieve) groep in den Raad ?
Geeft gij toe, dat deze groep, voor zijn
vroegeren Heer en voor zichzelf, eeme
openbare ontmanteling van dit régime
moest duchten?
Geeft gij toe dat grosso modo de lie
den, die dezen groep vormden, dezelfden
waren, welke:
lo. een uitnoodiging ontvingen tot het
bijwonen der waarlijk voorbeeldelooze
geheim bedoelde voor-vergaderingen;
2o. in de daarop gevolgde openbare
raadszittingen n lijn trokken in het
betuttelen van de commissiemeerderheid,
wat direct werd aangemerkt als een
bemantelen der hoofdzaak;
3o. de motie-Fabius stemden, die in
die lijn bleef.
Erkent gij, die als gemeenteraadslid
u hadt aangesloten bij die groep, dat gij
in uw hoedanigheid van mede-hoofd
redacteur der Telegraa f de twee beruchte
artikelen hebt geplaatst of toegelaten,
welke met het gedoe in den Raad schoon
parallel liepen?
Herinnert gij u dit alles en erkent gij
dit, en acht gij ons nog niet gerechtigd
de nie-dagewesene samenrotting met
den naam van complot ta bestem
pelen ?
Dan is er misschien nog een ander
middel tot overtuiging.
Een vóórvergadering heeft tot onder
werp gehad iets avouabels of iets
inavouabels. Wij kunnen ons voorstellen
zonder het van plan te zijn dat
wij zouden voor-vergaderen ter betere
bereiking van een avouabel doel. Wij
geven toe, dat het van belang kan zijn,
hangende de quaestie, dit avouabele doel
niet te openbaren. Maar het te ver
zwijgen als de zaak uit is en ganschelijk
afgeloopen, heeft geen zin. Welnu,
ondanks de ernstige beschuldiging van
.complot", die zoowel in als buiten den
Raad, door ons en anderen is geopperd,
is niemand op geloofwaardige wijze,
open en eerlijk, komen vertellen wat er
dan toch wel op die vergaderinkjes met
gesleten deuren is bedisseld... Niemand
van de heeren heeft getracht het weefsel
der beschuldiging te ontrafelen, waarvan
zij zeggen dat't geen stevigheid heeft,maar
dat toch als het kleed van Nessus hun
huid schijnt pijn te doen, getuige het
piepen van den heer den Hertog l
Degelijk» Heer, biecht ereis op! Ons
eerste artikel, hebt gjj verklaard, was
een téruwe aanval, dan dat gij tegen
over onze geschiedschrijverij" de ware
toedracht der gebeurtenissen" kondt
stellen en eraan denken kondt uwe
houding" te verdedigen als raadslid
n als lid der hoofdredactie van De
Telegraaf." Maar thans schrijvende, voor
de tweede maal schrijvende, en lang
schrijvende.... vergat gij voor de tweede
maal die ware toedracht der gebeurte
nissen" ons mede te deelen....
Wil ons gelooven: er zijn er velen,
wien het interesseert te vernemen hoe de
schijn zóó tegen u en de andere leden
der onschuldige vóórvergaderingen ge
tuigen kon.... Wij zijn bereid te vergeven
en te vergeten.... Maar eerst dient gebiecht!
Wij zijn verbazend nieuwsgierig om te
zien hoe een zóó reddeloos geachte zaak
jjan worden gered.
KRONIEK.
EEK MODERNE PROMETHEUS.
Mr. J. N. van Hall, schrijft in het week
blad De Nieuwe Amsterdammer:
Bewaar mij voor mijn vrienden l
Onlangs had de (oude) Amsterdammer
een plaat met het opschrift De Kunst in
banden" en het onderschrift
BouwmeesterPrometheus", waarbij de groote
tooneelspeler werd voorgesteld als de aan de
rots vastgeklonkene, door den gier Neder
land" bedreigd. Slechts van drie der vier
kluisters, die des armen handen en voeten
bonden, waren de namen te lezen : Lauw
heid, Bekrompenheid, Kleinheid. "Wat er
op den vierden in de schaduw gelaten
kluister gestaan mag hebben ? Kan het
ook Eigen onverstand" geweest zijn?
Laten wij het toch wel bedenken : het
is heel mooi, dat wüvoor onze
Nederlandsche kunstenaars in de bres springen
tegen miskenning en geringschatting
waarschuwen, zoodra wij dit met volledige
kennis van zaken, en dus met volledige ge
rustheid doen kunnen, maar een door
dik en dun" meegaan is even dom waar
het een Louis Bouwmeester als waar het
een Abraham Kuyper geldt. En men is
in ons land druk bezig met, als de be
kende schapen van Panurge, elkander na
te loopen en na te blaten, en het voor te
stellen alsof er een hemeltergend onrecht
geschieden zal, wanneer de 68-jarige
kunstenaar niet met open armen en open
beurzen weer ingehaald en aan den
Amsterdamschen Stadsschouwburg ver
bonden wordt.
Alle vrienden van het tooneel wenschen
den begaafden Louis Bouwmeester alles
goeds toe; zij herinneren zich mst groote
dankbaarheid, hoeveel schopns hij, in zijn
goede dagen, hun te genieten gaf; en
wanneer het geldt, den bejaarden man
een onbezorgden ouderdom te bezorgen,
dan zullen die allen zeker de handen in
elkaar slaan en met vereende krachten
zich van deze eereschuld kwijten. Wil
men hem, bij zijn terugkeer uit Indië, in
de gelegenheid stellen om, ter herinnering
aan zijn vijftigjarige kunstenaarsloppbaan,
gehuldigd te worden, ook daarbij zullen
velen zich niet onbetuigd laten.
Maar hem nu nog te verbinden aan een
van onze groote gezelschappen, zou zeker
tot teleurstelling leiden, zoowel voor den
man zelf, als voor het publiek. Het aantal
stukken van werkelijke kunstwaarde,
waarin de groote tooneelspeler zjjn triomfen
gevierd heeft is betrekkelijk klein: Oedipus,
Sh^-lock, Voerman Henschel, Schakels en
drie of vier andere. In het nieuwe moderne
repertoire gesteld al dat Bouwmeester
nog de kracht heeft om nieuwe rollen
van beteekenis te scheppen komen
weinige rollen voor, waarin hij zijn talent
zon kunnen ontplooien. Bovendien is het
te vreezen, dat het voortdurend spelen
met een minderwaardig troepje en in
plaatsen, waar het er-dik-opleggen in den
smaak valt van het publiek, Bouwmeester's
spel zal hebben vergrofd. Een eerlijke
critiek zou dat niet mogen verzwijgen.
Even zoovele redenen waarom naar een
terugkeer van Louis Bouwmeester op de
plek waar hij eertijds gevierd werd, door
hen die het werkelijk goed met hem
meenen, niet behoeft te worden verlangd.
Dat alles is nu eenmaal niet te veranderen.
Men richt met jammeren noch janken
hier niet uit:
De tranen doen 't hem niet
en onjuiste voorstellingen als op de plaat
in De Groene" evenmin. Nederland is
geen gier, die aast op kunstenaars-bloed.
Het zal, waaneer het noodig blijkt, veeleer
te hulp komen om een moeden strijder
bij te staan en te trachten zijn levensavond
te verhelderen. Dan zal het blijken wie
de ware vrienden zijn."
Dit artikel, waaraan een regenten-luchtje
zit (het verscheen in het weekblad, dat
zeide de tradities van de Koo te willen
voortzetten) mist om te beginnen jegens
een onzer grootste kunstenaars de eigen
schap, die de Franschen noemen politesse
de coeur.
Het zou ons gemakkelijk vallen aan den
schrijver van het hooge, maar eenigzins
droogstoppelige stukje te doen gevoelen
welken toon hij getroffen heeft. Wij hadden
het slechts nog eens af te drukken na met
wijziging van namen als anderszins het te
hebben toepasselijk gemaakt, inplaats van
op de Bouwmeester- quaestie, op een veron
dersteld conflict tusschen, laat ons zeggen,
Mr. van Hall en de (oude) Gids. De schrijver
moge deze omzetting zelf eens probeeren,
en uit het resultaat zien hoe de indruk
geweest is, dien hij heeft gemaakt op den
buitenstaander, en dien wüons zelf
willen besparen opnieuw te wekken.
Want het meest bedroevend van deze
publicatie is niet het feit, dat de president
der Multa t uli-commissie in het orgaan, dat
de Koo's traditie zegt voort te zetten, aan
den kant gaat staan van de makelaars in
koffy (Lauriergracht no. 37) immers dit
presidentschap zoo goed als die voortzetting
van-traditie bleken beide gewone vergissin
gen te wezen maar het bedroevendst is,
dat zooveel menschen aan dezelfde zijde
staan en dat Bouwmeester met de pla
tonische bewondering van veel dagblad
redacties niet verder komend, op zijn recht
zal kunnen -wachten tot T,ATER ... als hij
er niet meer is... zooals de Koo, die thans
door de Vrijzinnig Democraten, en zooals
Multatuli, die tegenwoordig door vroegere
verloochenaars wordt gehuldigd.
Behalve de toon van het stukje,
geschre"ven in den medelijdenden stijl der regenten
van een armhuis, valt op te merken: de
inhoud: de beweringen van Louis Bouw
meesters verval van krachten en vergroving!
Die gratuite beweringen van zijn zwak
ker worden liggen al op den grond door
de enkele sobere mededeelingen van Bouw
meesters zoon, die wij, onder het schrijven
van deze regels, vonden in de Telegraaf,
en waaruit wij ophalen:
Bouwmeester heeft nog geen 4 maan
den geleden 73 avonden achtereen
afwisselend De Koopman, De Kroeg,
Henschel en Simson gespeeld, en dit
bij een Indische temperatuur en een
gemiddelde dagelijksche treinreis van 4
a 5 uur (tournee door Preanger en
Oosthoek).
Dit lijkt inderdaad nog zoo mis niet, erbij
gerekend, dat de moede strijder" en passant
vier nieuwe rollen creëerde ...
En dan de vergroving" ... Dit woordje
geeft een duidelijken kijk op de beteekenis
van des schrijvers critisch inzicht. Hij
vindt het Nederlandsch Tooneel te fijn voor
dien Louis... Te mondain wellicht ? Alsof
fijnheid daar ooit hoogtüvierde!
Wij herinneren ons Bouwmeester op de
planken van den Stadsschouwburg te heb
ben zien sterven" in Lodewijk XI. Er was
misschien in zijn omgeving gespeeld op
een wijze, die Mr. van Hall als fijn heeft
aangedaan. "Wij hebben dat niet zoo ge
vonden. Maar wij hebben, Bouwmeester
ziende, en toen als later, een ontroering
gehad, zoo zuiverend en zoo overweldigend,
als alleen een borexineiixchelijke schoonheid
geven kan. Bouwmeester is niet een acteur,
die daalt of stijgt naarmate hy grover doet
of fijner. Bouwmeester geeft in zijn kunst de
momenten, dat het groote realisme schijnt
om te slaan in het visionaire. Naast zijn
uitgebreide e i veelkantige kunst vaardig
heid is dit zijn roem bij wie misschien geen
critieken schrijven maar zijn kunst weten
te begrijpen.
En voor die is een stukje als wüover
namen uit de Nieuwe Amsterdammer slechts
onbetamelijke klatsch.
Maar, zal misschien iemand denken: als
wüthans Bouwmeester op stal zetten"
kunnen wüdaarom later wel een commissie
vormen voor een Bouwmeester-huldiging en
een Bouwmeester-museum.
Wij geven toe, dat dit juist is.
HIIUIIIIIIHIIMII
Studiën over het Individualiimi in Neder
land in de negentiende eeuw, door dr.
F. H. FISCHEB. Swets & Zsitlinger, z.j.,
Amsterdam.
Dit boekje van dr. F. H. Fiecher is eigenlijk
een tamelijk zonderling geschrift en men moet
er, als 't ware, eeni?en tijd om heen loopen,
voor men er behoorlijk gezicht op krijgt.
Daar het hier echter om dingen gaat, die ons
uitermate plegen te interesseeren, betreuren
wij die moeite geenszins, ook niet als het ten
slotte blijken moe ut, dat wüvolkomen van
meening verschillen met den schrijver en
van zijn beschouwingen niet veel en van zijn
eonclusies zoo goed als niets hebben moeten.
In zijn Inleiding geeft de auteur beknopt
aan hoe hy zich de gedacbtengang der ge
schiedenis op dit gebied voorstelt:
Het is betrekkelijk nog pas koit geleden...
dat men in breedere klingen der ontwikkel
den iïbegonnen ia te denken over de in
richting der maatschappij en de verhouding
van het individu tot baar en dat men zich
begon te wennen aan dit denkbeeld, dat de
mentch in staat is, de maatschappelijke ver
houdingen opzettelijk te veranderen. Lang ia
het toeu zoo geweest, dat de meeningen over
de beste inrichting der maatEefcappjj zich in
twee partijen groepeerden : die der voorstan
ders van het nieuwe en die der aanhangers
van het oude.
... Maar in de laatste decenniën is er in
den boezem der partij van den vooruitgang
oneenigheid ontstaan over den weg die móet
worden ingeslagen en deze oneenigheid komt
voort uit het verschil van inzicht omtrent
hetgeen mogelijk is, dat wil das zeggen, om
trent het wezen der samenleving en de wet
ten, die haar beheerechen...
Z<j, die in de achttiende en negentiende
eeuw aanhangers waren der vrijzinnige idee
hebben altijd gemeend, dat hunne denkbeel
den de eenige waren, die tegenover de oude
gesteld konden worden, dat afkeerigheid van
het behoud beteekenen moest overgang tot
hunne ideeën... Hun idee was eenvoudig
het bewuste, het onbevooroordeelde. Dit
blijkt nu niet zoo te zijn. Men kan, zien wij
thans, de samenleving bewust willen wijzigen,
men kan zich los willen maken van elk
vooroordeel, men kan het denken volle vrij
heid laten, kortom men kan vrijzinnig, revo
lutionair zijn en toch een geheel anderen weg
inslaan dan de beide vorige eeuwen gedaan
hebben. Men denke zich goed in htt vraagstuk
in. De vrijzinnigen hebben nooit de bedoeling
gehad tegenover de oude dogma's nieuwe te
stellen; zij hebben alle dogma's, alle kunst
matige en irrationeele hindernissen willen
opruimen en nu blijkt het, dat wat zij voor
de vrije, natuurlijke vanzelf sprekende ont
wikkeling hielden, toch weer een eenzijdig
systeem geweest is; dat mogelijk, ja
waarschijnlyk in sommige opzichten remmend
gewerkt heeft."
Er is in deze beschouwing, die toost hoe
de schrijver de ontwikkeling der menschbeid
beziet, al dadelijk iets zonderlingg, eigenzin
nige en willekeurige. En ook wel iets al te
eenvoudig?.
De Echrijver gewaagt van aanhangers van
het oude" en vrijzinnigen" maar, mij dunkt,
er was allerlei, ja eindeloos veel en onder
ling verschillend ouds in theologische,
wijsgeerige en staatkundige kringer, sedert de
Renaissance al, terwijl men dan nog zwijgt
van hetgeen de Grieken en Romeinen over
staats- en maatschappij inrichting gedacht
hebben. En wie nu tusschen die vele
schakeetingen precies de vrijzinnigen" waren, lijkt
tamelijk onzeker, ge ijk het ook min gepaat
is over den toezem der party van den
vooruitgang" te spreken, waarin in de laatste
decenniën oneenigheid ontstaan" zon zijp.
Wie zijn dat: de party van den vooruit
gang"? Hier te lande heef t men in de laatste
decenniën" enkel in de politiek al liberaler,
radicalen, socialisten em vrijzinnig-democraten
gekend. Heeten die allen by elkaar nu de
partij van den vooruitgang,' in wier toe
zem" enz.?
Zulke terminologie in een so3rt weten
schappelijk geschrift geeft om te beginnen
al geen bijzonder vertrouwen.
Maar wij willen den schrijver laten uit
spreken ....
Het principe, dat de achttiende en negen
tiende eeuw beheerscht heeft, is het indivi
dualisme geweest. Het is nooit ala systeem
uitgedacht; integendeel, het heeft zyn aan
hangers altijd geleken uit het hart op te
wellen als de eigen taal van het gemoed" ...
Hier zijn w\j dan tot de kein der zaak
gekomen, al vind ik het weer bedenkelijk
van het individualisme te spreken als van
een principe of van een systeem, dat aanhan
gers had.
In de ver-beelding van hetgeen onder indivi
dualisme en zyn tegendeel verstaan wordt,
is de schrijver echter zeer gelukkig.
Het Individualisme beschouwt de indivi
duen als geheel zelfstandige wezens, uit wier
samenleven de maatschappij ontstaat, op de
wijze, waarop men van steenen een gebouw
construeert. De plaats van de kalk wordt
door moraal en. gewoonte ingenomen ...
Het maatschappelijk gebouw heeft ten
doel de belangen zijner individuen te bevor
deren ... Het individu is nl. einddoel. Zyn
hoogere eigenschappen moeten ontwikkeld
worden. Geluk is hem veroorloofd, maar zyn
plicht is te streven naar persoonlijke vol
making. .."
_ Van deze beschouwingswijze onderscheidt
zich scherp het socictisme. Aldus zon ik de
leer willen noemen, volgens welke de maat
schappij te vergelijken is met een dierlijk
organisme, de individuen met de cellen. Naar
mate het organisme hooger stijgt in den
stamboom, verliezen de cellen hunne be
trekkelijke zelfstandigheid en vormen gediffe
rentieerde organen. Allen hebben belang bij
ieder» werk en de gezondheid van alle levens
krachtige organen is noodzakelijk voor den
welstand van het individu. Overbodige orga
nen kunnen echter gereduceerd worden en
vele cellen gaan te gronde..."
Tot zoover de Inleiding.
Het boekje van dr. F. H. Fischer is nu
vervolgens een toelichting en uitwerking van
het boven gezegde speciaal voor Nederland.
Hoe de zeventiende eeuw in den aanvang
nog naïef was en de maatschappelijke ver
houdingen als iets van zelf spreken ds