De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 9 oktober pagina 5

9 oktober 1910 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1737 DE AMSTERDAMMER W E E IvB L A D. .V 0.0 R N E D E R L A N D. KoiiDtifl-moeitr TOD Portugal, Amélie van Bourbon, Koningin-moeder van Portugal. JDinioi ei Feminisme. Reeds geruimen tijd geleden (in JN"o. 1707 van dit blad) werden in de Vrou wenrubriek onder het opschrift. Da vrouwenbeweging in betrekking tot den Israëtischen Godsdienst" eenige citaten van Israëlitische zijde bijgebracht" om te bewijzen, dat de Joodsche leerstellingen gunstig gezind zijn tegenover het femi nisme." Gedachtig aan het Audiatur et altera pars- (hoor ook de tegenpartij) mogen alsnog thans uit Rabbjjnsche geschriften eenige citaten worden bijgebracht, waarin juist het tegendeel wordt geleerd en de minderwaardigheid der vrouw in verge lijking met den man duidelijk wordt uitgesproken. 1. Onder de 1 00 (korte) dankzeggingen n*)D15 nND komt het volgende gebods formulier voor dat eiken dag door de mannen moet worden gebeden : d. i. Geloofd zijt gij, Jahwe onze God koning der wereld, dat hij (gij) mij niet gemaakt heeft (hebt) tot vrouw. 2. Vrouwen worden met slaven en kin deren gelijkgesteld, daarom behoeven zij de wet niet te leeren. ,., vu. vrouwen, en Knechten-(slaven) en kleine (kinderen) zijn vrij van de studie der wet. (Hilchot Thalmui Thorah). DN DIN 1öS» NS£? D'OSn ntf 3. PK .Düwn ant? \JSQ min inn ' njyDD jnjri . (n 'vh» nmS min d.i. bevolen hebben (onze) wijzen, dat niemand zijne dochter de wet zal leeren, miiiiniiiiiiiii iiiiiiiiiiiiiHMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiiiiimiiiiiiiiiiiiiii omdat het meerendeel der vrouwen geen geschikt verstand hebben om onderwezen te worden, maar zij de woorden der wet verdraaien 1) overeenkomstig de gering heid van haar verstand. 4. In het tractaat Eidduschin fol. 29 pag. 2 wordt Deut 11:19 aldus uitgelegd, dat de Israëliten de wet mochten onder wijzen aaa hunne zonen, maar niet aan hun dochters terwijl er staat DD^^J uwe zonen, en niet uwe dochters j~IN 57 In het tractaat Joma fol. 66 pag.2 wordt verhaald, dat eene verstandige vrouw eens aan Rabbi Eliëzer vroeg, hoe het kwam, dat na de overtreding met het gouden kalf, niet allen, die z'chaan die overtreding hadden schuldig gemaakt, een en denzelfden dood gestorven zijn. Hij antwoordde: de wijsheid van de vrouw is alleen voor het spinnewiel, zoo als geschreven is: (Exod. 35:25). En alle vrouwer, die wijs van harte waren gponnen met hare handen." 6. In de Hilchoth Edoth c. ix. 1. wordt gezegd 73 Dn Nin nn f na nnx nnaym D»mn f n iStonnjn b D'öDmD»ennm UIT PE NATUUR. CCCLXXXXV. Dolomiet. Zooals ik a al verteld heb, was n van de componenten der aantrekkingskracht, die ons juist naar Gerolstein en niet naar een andere bekende plaats in den Eifel trok, de wetenschap van het bestaan aldaar van een geologisch museum. Na is er voor iemand die voor het eerst, zy het in een beperkt gebied, in korten tijd de natuur wil bestudeeren, geen beter middel om snel op de hoogte te komen, dan zoo'n museum, waarin de mineralen, de planten en de dieren, moderne en voorwereldlijke, met naam en toenaam en vindplaats netjes ge tiketteerd en overzichtelijk zijn uitgestald. Ik verwachtte niet een prachtverzameling aan te treffen zooals in het museum by den Gletschertuin te Luzern, maar, alleen maar zoo iets als het provinciaal museum in Assen. Ocb, wat viel dat tegen. Er is in Hütel Heek inderdaad ee n museum gevestigd in een zaait j e met glazen voorwand, en den sleutel had ik al een half uur na aankomst; de verzameling bevat eok werkelijk een schat van fossielen uit de streek, maar het was een onbruikbare schat; de catalogus bleek zoek, was juist voor vernieuwing in de maak, zei men my; slechts bij enkele voorwerpen lagen onleesbare vod j es van ge mproviseerde etiketten. Wat opgezette dieren waren er ook, maar geen planten. Dan maar op eigen zwakke beenen staan, en op goed geluk met een papieren gids met plantenbns en hamer er op uit; een topograStchekaart en een geologische op te kleine schaal ble ven in de eerste dagen onze eenige leiders. Wat hier in de buurt met hoop op succes gezocht kon worden, wisten wij wel door studie en lectuur, maar weten is gaen ken nen, en zoeken is nog geen vinden. Met goeden moed gingen we op stap, en op goed geluk den weg achter hè; hotel, den Burggarten in, beter gezegd: op. Dat was een beste voor-oefening om weer klimbeenen te krijgen; het ging zigzag steil omhoog; wat een tuin heette, en ook was, lag op het eerste terras, hy vertoonde allerlei moesgroente, voor een Hollander om mede lijdend te glimlachen. Dan kwam een wrak litje boven een byna loodrechte rotswand en verderop hadden ze gelukkig Gods water over God* land laten loopen. De uitdrnkking is te vaderlandech, ik be doel: wat er groeien wilde, groeide; wat er staan wilde blyver, dat deed het, en wat lie ver vallen wilde, dat deed het ook en bleef kalm liggen tot water en wind het verder naar onder beliefden te transporteeren. :mtsM? iN nn d.i. Tien soorten van on bekwaamheden aijn er. Ieder, in wien bevonden worJt eene daarvan, die is ongeschikt om te getuigen. En dezen zijn de vrouwen, en de slaven en de kleine (kinderen) en de onnozelen en de dooven en de blinden en de goddeloozen en de verachten en de bloedverwanten en de bij hun getui genis belanghebbende, deze tien. Hier wordt dua geleerd, dat de vrouwen of zwak of slecht zijn. 7. Dit trachten de geleerden aldus te bewijzen minn d.i. Vrouwen (zije) onbevoegd om te getuigen ten gevolge der wet, omdat er gezegd is door den mond van twee getui gen, mannelijk geslacht en niet vrouwelijk geslacht. 2) 8. Volgens de mondelinge wet der Joden mogen geen openlijke godsdienstoefening of gebed gehouden worden, tenzij er ten minste tien personen bij elkander zijn. Dezen moeten volgens Orach Chajim 55 bepaald mannen zijn, want dus staat er : \n oSi-) v.-w -p* mtr^n d.i. En d«ze tien moeten allen zijn zonen ran vrijen en volwassenen. De vrouwen tellen hier dus in 't geheel niet mee. We zullen 't bij deze staaltjes laten. Men ziet er uit, dat op Babbi Haguenauer's stelling nog al wat af te dingen valt. Middelburg. J. L. B LEKKER. 1) Hier laat onze taal geen woor delijke overbrenging toe. 2) wS eigenl. tong = taal. Dat was weer koren op den molen van ons,r atuarvrienden; ge ziet het, de lagelandsgedachten willen nog niet wijken; maar dat zal wel beter worden onder het verder klimmen. Eet eerste levend wezen, dat ons tegen kwam, was een slak, een slak die ons dadelijk vertelde op wat voor grond wy stegen ; want het was een wyngaardslak, en waar ge die aantreft in zyn natuurlijk element, daar staat ge op kalk, op kryt of op schel pzand; dat mist maar zelden. Kryt of schelpzand konden wij hier in het hartje van den Eifel niet verwachten; het moeêt oudere kalkgrond zyn; en etn eindje heoger hadden wij ze al voor ons, de harde De Hoieifisciie fttaMette Meutes. In dezen bewegely&en tijd, waarin zelfs statige kerktorens op rolletjas worden gezet om te worden geplaatst waar het den aan hunnen voet wriemelenden menscbjes goed dunkt, is den lezer Tan het opschrift boven dezen brief alleszins de gedachte te vergeven, als zouden door een nieuwe hokus-poknsmachine de katakomben van Rome Baar ons land zijn overgebracht. En toch, weinig ver beeldingskracht is noodig om te wanen, dat ge werkelijk in de eeuwenoude grtfsteden van het verre Rome ronddoolt. Met uiterste zorg immers zijn zelfs de kleinste détails nagemaakt. Wanneer ge met een kaars in de hand ach ter uwen gids vele treden zijt afgedaald en het blaur-witte licht van het schoone leven daarbuiten nog slechts van verre en hoog boven u straalt, komt ge in een doolhof van gangen en dwarsgangen, waar alleen het zachte geluid uwer schreden de zwarte stilzwijgendheid breekt. De wankelende vlammen der vetkaarsen verlichten flauw de gangen van deie stad der doodeo. Vele nissen zijn in de wanden uitgehouwen, groote nissen voor volwassenen, kleine voor kinderen. Dametrius en Leontia aan hun litf doch tertje Siricia. Wees, heer Jezus, ons kind indachtig", lezen we in Griekeche letters op een grafsteen. En vele nissen en vele graf schriften volgen elkander op in het warnet«Jer nachtelijke gangen. Hierlangs spoedde zich de schare van mannen en vrouwen, die in de kleine kapellen dea ge ineens jhappely ken troost zochten voor bet lijden in de buitenwereld. En zelfs hier waren z~y' niet veilig voor de woede van hun vervolgers. Het opschrift van een marmeren zerk veitelt, dat in het jaar onzes Heeren 258 ia. deze kapel de Romeinen bin nendrongen, toen de nog kleine sekte der Christenen eene godsdienstoefening hield. Velen werden gedood, anderen vluchtten, of werden ge/angen genomen. Sixtus, de voor ganger der gemeente, werd veroordeeld om te worden onthoofd op dezellde plaats waar hy' op het oogenblik der overrompeling de godsdienstplechtigheid had geleid. En getooid met de versierselen zijner waardigheid, stierf hij daar den martelaarsdood. In een nis eener crypte ligt het marmeren beeld der Christin Caecilia. Dezejonkvrouw uit het adellijk geslacht der Caeciliërs, zag eerst haren verloofde Valerianus om den geloove ter «lood gebracht, daarna diens broeder Tiburtiuj, en stierf ten ilotteook zelve voor haar overtuiging (A" Di 178). En zoo is er veel, wat eenigszms doet beseffen het mateloos lijden van de groote helden, wier namen reeds by'na alle zij u vergeten, zooals hun lichamen reeds lang zijn verteerd. Er is veel geweend in deze nachtelijke gangen der doodeustad. Maar mér nog wordt ons verteld van de matelooze vreugde, van het sterke geloof dat de tracht gaf om zonder smart uit het leven te scheiden, of geliefden te zien sterven. Bij het schijnsel van een walmend oliepitje ver sierden deze door de menschen gevloekten de wanden hunner kleine kapellen met veel kleurig schilderwerk. Daar teekenden zij het beeld van den man, wiens voorbeeld zij gaarne zouden volgen om te geven het kostelijkste wat zij hadden. Daar beitelden zij in eenvoudige symt^oliek hun geloof uit: duiven-zinnebeeld "van de'ziel; pauwen-zin nebeeld van de onsterfelijkheid; vele voor stellingen betrekking hebbend op Jonas, den boetgezant van Ninive, (?want gelijk Jonas drie dagen en drie nachten was ia den bu k van den walvisch, alzoo zal de zoon des menscien drie dagen en drie nachten wezen in het kart der aarde", Matthens XII 40); dolfijnen en drietandige vorken roorstellingen van den gekrnisigden; en vele bloemen, vogels, visschen en andere dieren. En zoo zy'n vele kapellen sommige zoo laag dat men met de hand de zoldering kan witte kalkrotsen. Om bonkem van meters hoogte zigzagt ons pad naar boven en de plantengroei wordt woest en mooi; woest door de spleten en gaten in het wilde brokkelige gesteente waaruit het groen opschoot, mooi door de fijne varens en massa blauwe klokjes, die van alle kanten uit donkere hoekjes komen kijker. Kant fijne blaasvarens vormden heele plui men in een spleetje, van een mesrug dikte, heeft een steeabreek-varen zijn wortels ge borgen : hij legt «en mooi regelmatig zee groen rozetje op den loodrechten kalkmunr; licht paarsroode sterren van ooievaarabekjes, op blad zoo fijn als wortelloof, schuilen Plantengroei op een verweerend dolomiet-blok (ia den tuin boven het hotel). Middenin op het kale blok een wyngaardslak, daarnaast een ster van steenbr eek var en. Onderaan ooievaarsbekjes op stelten; links een horizontale pluim van blaasvaren, daaronder zand-scheef kelk. Bovenaan blauwe klokjes. Beroeren beschilderd in soms zeer fraaie verven door die menschen, voor wien de groote heidenapostel a iet, als voor ons, een reeds legendarische, maar nog een historisch persoon was, daar deze immers nog te midien van hun ouders of grootouders vertoefd had. Toen ik na langen tyd weder opsteeg naar bet licht der wereld, schitterde de zon in dnizende pareldroppen op de reeds herfstilenrige bladeren. Beneden mij wond zich de sierlijke Geul, van popels omzoomd, door de golvende landouwen. Ea op de hellingen der bergen aan gindsche zijde der beek, zweefden de schaduwen der wolken staeg voorbij. Een huivering doortrilde mij, toen ik terugdacht aan het mateloos leed, dat daar beneden my', neen, daar gindrch in het zonnige Zuiden , was doorworsteld. Maar ook sloeg een heimwee op mij neer naar die jonge tijden van hartstocht, toen het geloof sterker was dan de drang tot leren. J. REITSMA. M ie isrcêlietisclie Meisjesschool te Tripoli. Verantwoord in De Groene" van 25 Juni '10 ?309.50; idem 16 Juli '10 ?43.50; alsnog ingekomen: van X. Y. Z. ? 5.?; van N. N. te Valthermond ? 1.?. Totaal op 4 Oct. '10 ? 359.?, Voorschoten, 4 Oct.'10. H. v. KOL. Teg^n de auto. Een schitterend bewijs van mannelijke kracht gaf kort geleden een zekere Jean Est ere, machinist van een der groote Fransche marine-schepen. Het was in zijn omgeving bekend, dat Jean ontzettende lasten kon tillen, en het recht had, zich tot de sterkste mannen van Frankrijk te rekenen, maar op zekeren dag verraste hij zijn vurigste be wonderaars door een krachtwedstrijd met twee automobilen. Hij ging tusschen de twee rijtuigen in staan, die beide aan den achterkant van een sterke handgreep voorzien waren, en toen hy zich in positie had geplaatst gaf hy bevel de beide machines van 12 paardenkracht in werking te brengen. Beiden rukten met alle kracht hunner motoren aan n zijner armen, maar de machtige greep van den athleet weerstond hen, en geen der beide snel wagen a kon zich een streep van de plaats bewegen waar hij stond; de armen kwamen zelfs niet uit den gebogen stand. Jean won met deze krachtproef een weddenschap van honderduizend francs. * * * Papa. Andrew Carnegie en zijn vriend Pearson, de beide Amerikanen, die een gulle hand van geven hebben, en jaarlijks enkele millioenen wegschenken, ontvangen natuurlijk duizenden bedelbrieven en daaronder som tijds heel zonderlinge. Een der malste vraagbrieven ontving in het afgeloopen jaar Pearson van een Duitschen burgemeester eener kleine plaats in 't land van Hessen. Als bijlage van dit schrijven kreeg hy de portretten van den overheidspersoon, zijn vrouw en twaalf kinderen onder welke zes dochters. Deze dochters waren het milieu, waaromheen het smeekschrift draaide. Zy'n Edel Achtbare vertelde, dat zy'n inkomen slechts 1800 gulden per jaar bedroeg, en dat dit niet veel was om de monden open te honden van twaalf wolken van kinderer, die hem de ooien van het hoofd aten. Dedocbters werden niet geviaagd, omdat men wist, dat ze arm waren, en papa stelde dus gemoe delijk aan den heer Pearson voor, voor elk overal tusschen de varens. Bij ons zijn deze geraniums echte bosehplanten, die altijd wegschuilen in de schaduw van het onderhout, hier leven ze lustig op den heeten witten steen wand. Aardig, hoe ze zich weten te schikken naar omstandigheden. Zie maar eens hoe dit plantje zich hier kan itaande te houden en over wijde spitten heen groeien; uit de knoopen van zijn stengels zendt het stevige rechte stutten naar beneden, die steunen als de pijlers van een brug, het ver naar voren in de lucht uitschietend loof; ze zijn van een ras dat geleerd heeft, hoe men loodrechte wanden overwint, evengoed als de munrhagedis die daar voor) schiet en zy'n lange nagels bij het loopen als haakjes «m elk richeltje slaat. Weg is hy, in dit donkere holletje gedoken' Wacht maar even, daar steekt hy zy'n kopje, grijs vaa het stof al weer uit, nieuwsgierig, en vlug als een eekhoorn klautert hy hooger; met sprongetjes gaat het, loodrecht omhoog, en hy valt niet. Het is of het mooie diertje krassen in den steen maakt met zy'n nagels, maar dat is ver beelding; de witte kalksteen hier is geen kry't of tuf als in Zuid-Limburg. Hy' is in derdaad steenhard, veel harder dan ge op een afstand door al die rimpels en scheuren en barsten zoudt denken. Gewone kolenkalk is het ook niet, dat wy'st de kleur al uit, en marmer evenmin: de breuk heeft niet dat glinsterend korrelige, dat kristallyne van de marrnerbreuk. Het droppel-fleschje met zoutzunr, dat an> ders, bij het onderzoek of ge met kalk te doen hebt, den twy fel dadelijk opheft?door het sissend gebruis by' den eersten droppal die op kalksteen valt , dat flescbje faalt hier; het zoutzuur mist zy'n beslissende uitwerking; op den eenen steen bruist het geweldig op met blazen als een knikker, een band breed verder vloeit de droppel uit of hy op lei steen viel; dan weer bespeurt ge op den zelf den steen, n centimeter verder, een zwakke en stille werking, met minieme, nauw zicht bare twijfelachtige blaasjes. Het is dan ook een heel bijzondere kalksoort, waaruit deze steenmassa's bestaan; den naam kent iedereen, het is dolomiet. Ge denkt bfl dit woord dolomiet dadelijk aan Tyrol en zijn Kosengarten; zoover uit de buurt behoeft ge u evenwel niet weg te denken; de witte rotsen op den rechter oever van de Maas tusschen Ramen en Diuant zijn ook dolo mieten; en van Gerolstein's omgeving zijn ie de trots; zij geven, als overal waar ze zich verheffen, een wilde romantische schoonheid aan het landschap. Voor den kenner der gesteenten zy'n ze meer; hem r^'st, bij het zien van die omhoog itrevende dolomiet-pieken met hun graten en zijner dochters een huwelykagift van 12,000 gulden te bestemmen, en ze zoo in de gele;enheid te stellen een passend huwelyk te doen. Men moet maar durven I * * * Terechtwijzing. De overleden Koning van Engeland Edward VII stond reeds een weinig vrijer tegenover de hofgewoonten dan zijn moeder Koningin Victoria. Hij was eckter zeer streng op het door de etiquette voorgeschreven costuum. Toen hy nog Prins van «Vales was, gaf hy eens een intiem heeren-diner, wat aan een vorstenhof niet zeggen wil, dat men er in *'n huie Jap j e verschijnt; hoe intiem het ook is, men blijft verplicht zich in rok en witte das te kleeden. Een der gasten had tegen dit voorschrift' gezondigd, en zich een zwart strikje om het onberispelijk witte boordje gebonden. Hij had zy'n dwaling wél bemerkt, maar was niet in de gelegenheid het verzuim te herstellen, en nam zwartgedast zij a plaats aau de tafel in. Hij zal zeker niet aangenaam verrast geweest zy'n, toen by onder het voorgerecht opeens door een lakei werd op den schouder getikt, die hem een zil ?er presenteerblad voorhield, waarop een witte das lag. Zy'ne Koninklijke Hoogheid verzoekt my', u dit aan te bieden," fluisterde de man. En... onder het onder drukt gegichel zijner tgfelbnren moest de gast zonder bruiloftsklee i" zich met het vorstelijke geschenk versieren. * * * Qewrtjei. De koninginnen en prinsessen van Europa leven voor het meerendeel in een wolk van geuren. De renkwatertjep, die op onze bur ger toilettafels steeds voor een luxe, (en door sommige zelfs voor een zonde) worden ge houden, zyn in de vorstelijke kringen een levensbehoefte; en het zou hoog&t onfat soenlijk zijn en tegen de etiquette, om aan bet hof te komen, zonder te worden aan gekondigd door een brise enbaumée". De neus is een f ij n-bewerk tuigd orgaan, en natuurlijk hebben de prinselijke dames ieder wel hun voorkeur voor het genttje, waaraan ze het liefst hun neus opbalen. Koningin Mary van Engeland is weinig op reuk gesteld. Zy gebruikt alleen Jean Marie Farina en Lavender water. Koningin Alexandra prefe reert de bekende Essence bouquet" (Essbouquet) van Kim mei. De koningin-moeder van Spanje is nationaal en parfumeert zich voornamelijk met Peau d'Espagne", zij be trekt echter ook nog een andere, zeer frisEche odeur uit Parijs, een odsur die afzonderlijk voor H. M. gemaakt wordt en die bereid wordt uit cocos-olie, rozenwater en... een geheimpje. Onze koningin houdt zich uit sluitend bij eau-de-cologne, wat, beweert men, op een degelijk karakter wijs*'. Koningin Elisabeth van Rumenië(Carmen Sylva) kweekt zelf allerlei fijne kruiden, waaruit ze eigenhandig haar reukwater bereidt. Het meest van alle Eoropeesche verstinnen is de Cazarina gesteld op parfumerieën. Haar apartementen in het keizerlijk paleis worden dagelijks gesprenkeld met essence van serin gen, jasmyn en witte viooltje?. Haar lievelings- odeur is Violet, zuivere bloemen-essence, die bereid wordt uit viooltjes, welke in kassen in het keizerlijk park gekweekt zyn. De daaruit getrokken vluchtige olie wordt eerst op het laboratorim voor scheikunde ta St. Petersburg onderzocht, en geniet dan pas de eer H. M. te mogen parfumeeren. Misschien steekt achter dit scheikundig onderzoek w< l de vrees der zenuwachtige vorstin ... dat de nihilisten zelfs in baar reukwatertjes vergif zullen weten binnen te smokkelen, ALLEGRA* , Snippert. Waar ge leeft, komt er minder op aan dan hoe ge leeft. Voor iedere goede daad, die bekend wordt, zijn er tien, die onbeloond blijven. verbrokkelde ingezaagde, witte of rossige flanken, een beeld voor den geeit uit de ongeschreven geschiedenis van de vorming der aardoppervlakte. In ondiepe zeeën met grillige inhammen en steenachtige steilwandige kustenlanden waren millioenen levende wezens onder water bezig, deze rotsen te bouwen, die eens hoog boven het donkere boscb, als muren en torens van dolomiet zonden uitsteken. Want het zyn niets meer of minder dan voorwereldlijke koraalriffen en polypen-stokken die dolomieten van thanp. De zee waarin ze ontstonden heeft ze ge havend, hun geciseleerde wanden met kantfijne versieringen zyn verdoft «n afgeslepen; chemische krachten doorwerkten en veran derden de grondstof: de overmaat van koolzure kalk is er eene van koolzure magoesia ge worden. Het verbrijzeld en vermalen puin dat de branding tot kalkmeel maalde, werd by eiken golfslag tusschen de vertakkingen gesmeten; de sierlijke onderzeesche koraaltuinen werden een onkenbare bonkige massa, waar nog maar op enkele plaatsen de voorma lige koralengjructuur ta herkennen valt. Toen rees de bodem en slonk i.» ree; «n wat «en* diep bedolven leefde en opgroeide tot onderzeesche banken, werd hoog opge heven tot in en boven de wolken; langzaam en gestadig ging de opsty'ginj voort; geweldige onderaardacheKrachten duwden hier bergen op,om elders weer diepe zeeën tedoen ontstaan. Weer en wind en water sloopten onder het rijzen al weer, wat zich sloopen liet. Koolzure kalk houdt den strijd tegen het water niet laag uit, maar de mastnesinmhoudende rots is beter bestand tegen der uren geweld. Niet geheel weer vast evenwel is aij; dat bewijzen zy'n nerven en rimpels, zyn grillige wanden en vooral de roode verweeringsplekken. Maar wat is dan wel geheel be stand tegen vorst en wind en tegen de zuren van de lucht en van het water? Zulke oeroude riffen zijn het die om en over Gerolstein hun witte pieken en bastions verheffen ; zooals de Anberg en de Munterlei. Zoo gebouw ach tig zy'n deze koraalriffen ver vormd, dat menigeen die ze op een afstand voorbij spoort, werkelijk meent, dat het ruïnen van kasteelen, vervallen burchten met torens en kanteelen zyn. Er is maar n echte ruïne in Gerohtein, en die staat op de dolomiet-rots, waarlasgs wij in den Bnrggarten naar boven klanteren. Al het andere dat er van verre op lijkt, is een natuurlijke ruïne van koraal, il rif-kalk of dolomiet, zooals de steensoort genoemd werd naar den Franschen geoloog Dolomieu. E. HSIMAMS.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl