De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 9 oktober pagina 6

9 oktober 1910 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAM M EU WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. No. 1737 Prof. Dr. HELCHIOB TEEUB. f IN MEMORIAM. Een zeldzame verbinding van gaven: wetenschappelijke zin gepaard aan het helderste verstand; de drang om zelf standig in allerlei problemen tot een dieper inzicht te komen; groot organi seerend talent e a ongemeene werkkracht; de kunst menschen te begrijpen en te leiden; een volkomen beheersching der vormen, in omgang, stijl en gesproken taal, hebben Melchior Treub tot een man gemaakt, zooals onze tijd er zoo veelzijdig maar zelden meer voortbrengt: een na tuuronderzoeker, die in meer dan een deal van zijn gebied nieuwe gezichts punten wist te openen; iemand tevens die maatschappelijk datgene heeft tot stand gebracht, waarvan de roem uit straalt op het geheele vaderland. Toen hij in 1880 directeur werd van 'sLands Plantentuin te Buitenzorg, opende zich vóór Treub de toenmaals slechts weinigen geboden gelegenheid, met mo derne hulpmiddelen, in een voldoende uitgerust laboratorium, het leven der tropische planten te bestudeeren. Van dat voorrecht heeft hij op glansrijke wijze gebruik weten te maken. Een poging om niet-vakgenoten een algemeen denkbeeld te geven van zij a werkzaamheid op dit S bied zal in menig opzicht onbevredigend jken; toch moge zij worden gewaagd, ware het alleen om te laten zien in welke verschillende richtingen Treub's gaven als onderzoeker hem leidden. Reeds in de eerste jaren van Treubs' verblijf te Buitenzorg valt een merk waardige ontdekking. De groep van planten, waarvan de varens het meest algemeen bekende onderdeel uitmaken, en die bij de botanici als v-aatkryptogamen bekend staan, vertoont in hare voortpl antinghet eigenaardige verschij nsel der generatie-wisseling. De ontwikkeling verloopt namelijk in twee achtereenvol gende phasen. Uit een kiemcel of spore ontstaat een klain plantje, een voorkiem, waarop zich geslachtelijke organen ont wikkelen; de eicel groeit uit, na de be vruchting door een spermatozoïd, tot een nieuwe plant, van geheel ander voor komen, waarop thans, zonder geslachtelijk proces, de sporen ontstaan die een nieuwe voorkiem zullen leveren. Wat wjj ge woonlijk varena noemen zij a de individus die zich cngeslachtelijk voortplanten; de voorkiemen zijn kleine, groene blad achtige lichaampjes, die men na eenig aandachtig zoeken op den bodem, tuischen andere planten, vinden kan. Meer ver borgen, dikwijls onderaardsch, leven de voorkiemen van andere vaatkryptogamen, in het bijzonder die van de Lycopodiaceëen of Wolfsklauwen. Ofschoon deze plantjes in onze inheemsche flora zijn ver tegenwoordigd, sommige soorten zelfs vrij algemeen zijn, was vóór 1880 slechts van een dier soorten de voorkiem ooit waargenomen. Het gelukte nu Treub de voorkiemen van een reeks Javaansche Lycopodiacaëm te ontdekken, en ia haar groei volledig te vervolgen, daarmede in de levensgeschiedenis dier plantenfamilie een uiterst hinderlijke leemte vullend. Eerst een vijftiental jaren later zou men er in dagen ook in Europa de voor kiemen der inheemsche wolfsklauwen goed te loeren kennen. Inmiddels richtte Treub's opmerkzaam heid zich op tal van andere verschijnselen, die hem, in het tropische plantenleven, een nadere studie waardig schenen. Niet alles w a \T hij de hand aan legde kan IIIHIIIMIIIIMIIMlmlIllllltllllllllmiMIIIMIUMIIIMUI Waterdrager. Eei reiziprs-inM Tan Tanger. ir. Dat zich zo o dood-gewoon voordoen van het voor a zoo ongewone, zal u niet alleen .treffen bjj de Marokkanen. Wij zagen een toeschietelijk jong dametje, een Spaangch juffertje, baar blosje door de kunst nog wat versterkt, een kleurig lintje in het onbedekte haar, dat de hoofileiding had bij het trans port van hare eigendommen: een nieuw zwart- en-goud gelakt ijzeren ledikant, en kap stok; een en ander natuurlijk eveneens op den rug van een ezeltje geladen. Wij zagen haar bezwaard zijn, daarna opspelen, toen het ezeltje, in een al te nauw straatje gedreven, niet verder kon, omdat de stukken van het ledikant nu eens werkelijk te ver uitstaken en afgeladen moesten worden; waarbij de nieuwe lak in ernstig gevaar werd gebracht. In zulk een opzicht verbaasde ons ook een van de twee kleine café-chantants, Spaanach alweer, dat men vele keeren voorbij kan loopen om er ten slotte, en misschien niet voor het laatst, binnen te gaan (wijier, zoo als wij reedg zeiden niets (beters) te doen is" in Tanger); waar arbeiders komen o. a., en militairen. En waar ook wel eens een gezel schap dames en heeren komt na-praten na een diner. De huiselijkheid in deze kleine kroeg achtige ruimte met zijn gering aantal tafeltjes met-stoelen beneden en op een galerij tj e Carmen-2c-bedrijf, wag het vooral die ver baasde. Er waren een viertal danseresjes wier Spaansche pakjes hier toch niet buitenissig deden, en een danser. Veel werd er gezeten en gepraat, weinig gedanst. Het dansen was karakteristiek, volstrekt niet slecht; de minder mooie juffer had zich daarbij uit den aard meer in te spannen dan de andere. De kinderen, des huizes of der executanten ?, vermaakten zich spelend en onbeheerd tusschen de groepjes bezoekers door, en er was een meisje, een heel klein kindje nog, dat midden in het vertrek, en met haar hoofdje aldoor in aandacht geheven naar het tooneel, de bewegingen der dansenden met schokjes en verdraaiingen van haar lichaampje imi teerde. Ook daar lette niemand op; de eerste maal niet, en ook niet de volgende keer. Was de dans afgeloopen, dan gingen de dametjes onmiddellijk weer zitten aan een enkel tafeltje met de blijkbaar vaste vrienden en bezoekers, zonder de geringste poging nieuwe veroveringen te maken. Ook over de verbazing raakt men heen. Het is alles zoo vreemd, dat gij u, en ook weer mede omdat het zich als zoo dood-gehier worden genoemd; slechts op nog twee richtingen van onderzoek, doch stellig twee van de belangrijkste die door hem werden ingeslagen, zal hier de aan dacht worden gevestigd. Met een scherp oog voor hetgeen toe passing der nieuwere experimenteele methodes op het toen vrijwel maagdelijke terrein der indische levensleer zou ver mogen, erkende Treub al spoedig het belang, ook de verfijnde techniek van het mikroskopisch onderzoek te doen strekken tot het mogelijk maken van nieuwe ontdekkingen. De aandacht der Europeesche botanici had zich,in de laatste kwarteeuw, in toenemende mate gericht op den bouw der cel en van hare bestanddeelen, niet het minst op da ver anderingen, die tgdens en na de bevruch ting in de geslachtscellen plaats grijpen. Het was een verleidende gedachte, deze waarnemingen tot de in Europa niet vertegenwoordigde plantenfamilies uit te breiden; en inderdaad werden de ver wachtingen, die men van een zoodanige onderneming mocht koesteren, niet be schaamd. Men kende enkele planten die, naar men toen meende bij hooge uit zondering, het vermogen bezaten zander voorafgaande bevruchting zaad te geren. Bij het mikrpskopisch onderzoek kon de groei der kiemen, op deze bijzondere wijze gevormd, worden waargenomen, en het uitblijven van elke versmelting van mannelijke en vrouwelijke callen bevestigd. Treub's nasporiogen brachten nieuwe geYallen van denzelfdea aard, onder de Javaansche planten, aan het licht, en deden al spoedig het vermoeden rijzen dat het vroeger voor zeldzaam ge houden verschijnsel der apogamie" in het plantenrijk wel meer verspreid kon zijn. E a inderdaad, hoe vreemd het ook moge schijnen planten, in het bezit van voor het oog volledige bloemen, met beiderlei geslachtsorganen uitgerust, geen bevruchting te zien behoeven noch vertoonen, toch is het in de laatste jaren gebleken dat deze eigenschap een zeker aantal, ook onzer inheemsche planten, kenmerkt. Yan gansch anderen aard was het onderwerp van studie, dat Treub in de laatste jaren van zijn leven met diepe belangstelling, ja met zekeren hartstocht bezighield. Naarmate, in het bijzonder door de onvermoeide werkzaamheid van M. Greshoff, ook de kennis der saheikundige samenstelling der Indische ge wassen snelle vorderingen maakte, kwam telkens weer de vraag op den voorgrond, welke toch de beteekenis kon zijn, in het leven der plant, van zoovele merk waardige, soms sterk werkende vergiftige stoffen. Daaronder was er een die Greshoff en Treub beiden vooral belang inboezemde, daar de eerste haar in telkens nieuwe plantensoorten kon aanwijzen, en de andere steeds dieper overtuigd werd dat haar een belangrijke physiologische rol moest zijn toebedeeld. Deze stof is het blauwzuur. Als een verbinding van stikstof en koolstof, waarin dus de beide kostbaarste elementen van het voedsel zijn vereenigd, als een stof daarenboven die met een veelzijdige chemische werk zaamheid is toegerust, schijnt het blauw zuur bijzonder geschikt om, in de plant, aan belangrijke scheikundige omzettingen deel te nemen. De opzienbarende ont dekkingen van Sachs hadden destijds geleerd dat de planten uit eenvoudige grondstoffen: koolzuur en water, zetmeel kunnen opbouwen, dat als eerste pro duct der koolstof-assimilatie optreedt. Het leed geen twijfel, naar Treub's meening, dat ook de stikstof, ontleend aan de salpeterzuren of ammoniakzouten uit den bodem, vóór zij in eiwit werd vastgelegd, onder den vorm eener een voudiger verbinding in de plant moest verschijnen. Deze verbinding meende hij in het blauwzuur te zullen vinden. Door een reeks proeven, die thans lagen op physiologisch-chemisch gebied, trachtte hij zijn meening ingang te doen vinden. Zijn betoog berustte op het leveren van het experimemteelo bewijs, dat in alle omstandigheden waar de plant tot het opbouwen van eiwit in staat is, het blauwzuur verdwijnt, terwijl het, wanneer een zoodanige synthese wordt verhinderd, in groote hoeveelheid is aan te toonen. In hoeverre dit bewijs hem inderdaad gelukt is zal de toekomst moeten uit wijzen; dooh ook op dit gebied heeft Treub allerwege belangstelling weten te wekken, en anderen tot dergelijk onderzosk aangezet; zoo zelfs dat bij de be oefenaren der plantenchemie de studie der blauwzuurverbindingen en harer omzettingen sinds jaren aan de orde is gebleven. Treub heeft slechts den 58-jarigen leef tijd mogen bereiken. Hy verliet Buiten zorg mat den grootsten lust, zich thans geheel aan wetenschappelijken arbeid te wijden, met een werkprogram dat, naar hij verzekerde, hem minstens tien jaren bezig zou houden. Zijn vakgenoten hoop ten met hem dat hij aan de Middellandsche Zee het klimaat zou vinden dat hem ook lichamelijk in staat zou stellen zijn plannen ten uitvoer te brengen. Het is zeer, zeer jammer dat deze verwachtin gen ijdel moesten zijn. Busken Huet heeft Java en de Staalmeesters onze twee beste aanbevelings brieven genoemd, 's Lands Plantentuin te Buitenzorg,zooals hij thans is ingericht doet de waarde van den eersten in niet geringe mate verhoogen. Yan den aanvang af stond het bij Treub vast dat de onder zijn beheer geplaatste inrichting niet alleen hemzelven en een kleinen staf van assistenten de gelegenheid moest ver schaffen tot wetenschappelijken arbeid, maar dat zij de botanische talenten van de geheele wereld moest kunnen bewegen, door het vooruitzicht op de meest vol ledige hulpmiddelen van onderzoek, tot het aanpakken ter plaatse van vraag stukken op alle gebieden der plantkunde. Het reusachtige tropische materiaal moest ongetwijfeld dienstbaar kunnen worden gemaakt aan het oplossen van allerlei hangende problemen; Treub heeft gewild en bereikt, dat Buitenzorg opgroeide tot een tropisch botanisch station, waar onderzoekers, elk naar hun verschillen den aanleg en bijzondere voorliefde, rustig kunnen vertoeven, en in de beste voorwaarden het weelderige plantenleven bestudeeren. Gretig werd de geboden gelegenheid aangegrepen; het aantal bo tanici van naam alleen uit het buitenland, dat tusschen 1880 en 1910 op het labo ratorium kwam werken, bedraagt een vijftigtal; zij hebben den roem van 's Lands Plantentuin, en daarmede dien van Holland, in alle oorden van de wereld verspreid. Doch als een niet ge ringer verdienste' is het Treub aan te rekenen dat hy in het bijzonder voor Hollandsche navorschers een tropische botanische reis bereikbaar wist te maken. Het Buitenzorgfonds, dat hij er in slaagde bijeen te brengen, en dat ook van de Regeering steun ondervindt, kan om de twee jaren een Nederlandsah bota nicus in staat stellen aan 's Lands Plan ten onderzoekingen te verrichten. De uitkomsten van al deze studiën zijn gepubliceerd in de Annales du jardin boianique de Buitenzorg, een tijdschrift dat tot dusver vrijwel eenig is in zijn soort, en tot de meest gezaghebbende onder de wetenschappelijke periodica wordt gerekend. Dit is echter op verre na niet de eenige publicatie die van Buitenzorg uitgaat, evenals de daar verrichte werkzaamheden volstrekt niet beperkt blijven tot navorachingen op zuiver wetenschappelijk gebied. Het lag geheel in den aard van Treub, door een wisselwerking tusschen theorie en praktijk, zijn instituut ten dienste te stellen van de behoeften van den indischen landbouw, de vragen die op dat gebied rezen met de beste methodes, en door wetenschappelijk gevormde onderzoekers te laten oplossen, doch, als het ware daarvoor in ruil, bij hen die door dezen arbeid werden gebaat, 't zij particulieren, 't zij Regeering, nieuwen steun te zoeken voor 's Lands Plantentuin, en dezen daardoor tot grootere ontwikkeling en bloei te brengen. Zoo ontstonden, naast de botanische laboratoria, de afdeelingen voor de studie der cultuurgewaesen, en andere van niet botanischen aard, waar aan een uitgebreide staf van medewer kers werd verbonden. Zoo werden oek op andere plaatsen op Java, en zelfs daarbuiten, speciale, onder Buitenzorg ressorteeren de, stations gesticht, of reeds bestaande aan het centrale instituut ver bonden, tot nu een vijftal jaren geleden het geheel tot een Departement van Landbouw werd verheven, aan het hoofd waarvan, zooals van zelf sprak, Treub werd geplaatst. In deze verschillende afdeelingen en stations, waaraan trouwens niet enkel plantkundigen, doch ook vele chemici en zoölogen werkzaam zijn, is in de laatste vijf en twintig jaren een schat van materiaal vergaard, dat n practici n meer bespiegelende beoefenaren der wetenschap in gelijke mate in eere hebben te houden. In de Mededeelingen van 's Lands Plantentuin, thans mededeelingen van het Departement van Land bouw, in de Bulletins, ook in verschillende afzonderlijke publicatiën in boekvorm zijn de uitkomsten van die uitgebreide werk zaamheden bewaard. Zij leggen een indrukwekkende getuigenis af van de krachtige leiding die van Melohior Treub uitging; van zijn kunst talentvolle men schen om zich heen te scharen en tot eenzelfde doel te doen samenwerken; van de grootsche opvattingen die hij zich van zijn taak in Indiëhad gevormd; van de geesteskracht en de volharding waar mede hij deze heeft w aten te vervullen. ED. YERSCHAFFELT. nniiiMiiiiimiiiMiiiimiiMiii Straatje in de Kasbab. woon voordoet, ten leate over niets meer zou verbazen. Zoo schijnt aet u. Waarmêa niet ge zegd wil zijn, dat het u altijd eigen wordt wat gij gebeuren ziet! En ij dan niet de tij i gekomen, dat het evenwicht ten volle in u is hersteld, en gg u dus in iets betere conditie voelt dan de gewone toerist, de toerist die vier uur disponibel heeft voor deze en drie uur voor gene stad? Dat gij 't meer waard zijt geworden de kisbah" in te gaan dan eerst? Want ja, de kaabah", die lijkt dan toch wel zeer veel op een wónder-wereld, gelyk de reiziger uit het begin van dit artikel zich gansch Tanger droomde. Daar leven ook nog uitsluitend Oosterlingen. Het ia er veel stiller dan in de andere dealen der stad. Een voetstap, een plotseling schel opklinkende stem verbleekt de stilte. Esn stap nadert en sterft weer weg. Hier voelt men het leven van da bewoners nog als een geheel aanwezig otn zich heen. Hier komt men onder invloed van een stemming. De vrouwen zijn er vrouwen; de mannen meer dan (bij wijze van spreken) prachtige dingen van plastiek en kleur. De vrouwen: wij trofien het op een och tend, dat juist de afsral werd verzameld langs de woningen. Wij hadden niet bemerkt, stonSlapende Marokkaan. den toevallig geluidloos naar iets te kijken. En daar gingen de deuren ten deale open, en in het half-duister, tegenover het licht van buiten, verschenen de figuurtjes van vrouwen, kleurig gekleed. Zj waren niet ge sluierd; en wat zagen wij daar een prachtige stille gezichtjes, de donkere oogen van een wereld on py l baar. Snel waren de deuren weer dicht, maar hier en daar opende zich toch weer een kiertje, zoodat n enkel oog er nieu wsgierig net door heen kon gluren. Maakte men dan een beweging alsof men naderen wil Je, dan was de denr meteeo en definitief gesloten. En de aardige en mooie kinderen, op straat l Da lenige jongetjes, de schatten van meisjes onder hun vuile snuitjes! Maar de wonder-wereld ?, zal de lezer mogelijk vragen. Hoe nu, zou ook zulk een wereld dan niet zijn eigen Ie ven de wezens omsluiten? Verlangt men van de werkelijk heid niet iets anders dan b.v. van prenten bij de Duizend en een Nacht" ! ? Déschoon heden van de kaabah" met hare bewoners zult gij eerst wezenlijk genieten, wanneer gij van elk bij-gevoel (al weet uw hoofd wel beter) dat het... een voorstelling is, welke uwe oogen zien afspelen, zgt vrij geworden; wanneer gij integendeel contact hebt gekre gen met dat gansch andere en gij deze menschen ten volle als uwe natuurgenooten zijt gaan gevoelen, hoezeer zij dan ook leven hun eigen leven en al blijft het wat dieper innerlijk daarran voor u verborgen. Zijt gij zoo ver, dan werdtgüook wel reeds vertrouwd met den vorm van hunne woningbrokken: naar het uiterlijk beschouwd en niettegenstaande de talrijker deuren en de onregelmatigheid vanden bouw, bijna immer geheelen van een gansenen straatkant, en van mér zoo gij een hoek omslaat; de lijn-tegende lucht hoekig, saamgesteld, behoudens af wijking als gevolg van perspectivische oor zaken, uit horizontale en vertikale trekken. Dan werd dit complex van oude bouwwerken, zoo grillig oogenschynlijk, maar toch oDk nu weer zoo: n, voor u iets keel anders dan b.v. doode-steenmasja's. Niet omdat het u een verschiet opende op het verleden en op de machtiger tijden der oorspronkelijke be woners, maar omdat het echt nog woning is van en voor de bewoners van het heden. Deze kasbah" en hare bewoners hooren nog volkomen bij elkaar. En nu: zon in da kaabah! (Ia den tij l dat wy te Tanger waren, w&3 er eiken dag zon!) Men kan dwalen en dwalen; herkent dan niet spoedig reeds beiochte plekjes; een weer iets andere belichting wijsïgt hec

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl