De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 9 oktober pagina 7

9 oktober 1910 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1737 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Mannel II van Saksen Coburg Gotha Braganza, onttroond Koning van Portugal. llimmmiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiiimiiitiiiHiiiiiiiiiii IIIIIIIIIIIHIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIMIIIIIIIIIMIIIIII aspect, doet u het plekje weer nieuw ont dekken. Zon in de kaïbahl De gebouwen zijn er over het algemeen wit, maar in vele nuances, door de belichting alweer en door den temperenden tijd. Doch veelal werden zij tot wel meer dan menschen-lengte beklenrd met «en fleurig, een on vermengd blauw. Sterk »yn deze witten en dit blauw, met donkerder f lekken hier en daar: van de a r en en de zeer enkele venster-vierkanten; en lichtend en levend worden zy, wanneer de zon, de god delijke feestbereider hen wekt. Lichtend en levend, maar heel fijn en bijna droomerigteeder toch ook tevens, onder en tegen de zooveel krachtiger, de machtige onaantastbaar-blanwe lucht l Een wonder ia ZOO'H Bt raat j e, zonder andere versiering dan die van licht en schaduw. Zonder andere ver siering, of het moest zulk een kostelijk oud Moorsch poortje zijn, in de kleur van het geheel en daarin en op zichzelf zoo innig harmonisch. Vol van tintlend leven is zoo'n stadsbrokje, ook indien gij er geen menscben in ziet komen ?en gaan. Maar het wonder wordt voltooid, wan neer daar na rustig een man, een oude man byvoorbeeld.komtaangeechredenin zijn stijlvolle kleedjj. Qy staat in zon; hij bevindt zich thans 'nog in dat deel van het straatje vóór % verder van u af, waar uitbouwen «an beide zijden even'boven deurhoogte, elkaar in iet midden naderen; waardoor het straatje grootendeels in schaduw ia. Maar op een paar plaatsen kan de zon toch door dringen, en ziet eens als plotseling zy haar stralende glansen legt op het hoofd, over de schouders, op deelen vaa het gelaat, op plooien van zijn kleei! Of, in een ander, opener, straatje: gij hoort reeds het vlag aantrappelen van de snelle pootjes van weer-een-ezeltje; en: rral, daar komt het een 'hoek omgedraafd, de hoeven snerpend over de steenen. Een jongen zit er op, zijn beenen over manden heen; geeft het dier met zijn naakte hielen de sporen l Een jolige donkere kop onder de roode fez. En ook dat alles weer overgoten van zon l * * Den avond vóór ons vertrek zaten wy laat nog voor een caféaan het strand. Wy hadden de eigenlijke stad vaarwel gezegd; wisten dat het alweer voorbij" was. Buiten de electrische licht-sfeer van het caféwas het overal donker, en ook zeer stil niettegen staande het gernisch van de zee, van den Atlantischen Oceaan; die wij door dat ge rnisch toch zageii, diep in het donker, in onze verbeelding. Links, dichtby, bevond zich een weg die in langzamen opgang leidt naar de stad en dien wy zoo even nog waren afgekomen. Een lage borstwering staat aan den zeekant op en daar tegen aan vermoedde het oog enkele menschen, stil, onbewegelijk. Wy waren de laatste gast van dien avond en de leider van het cafékwam tot ons naar buiten, begon in de stilte een praatje. Hy Was een Duitscher die in den boeren-oorlog Hollandse h geleerd had en die nu woonde te Tanger. Het praatje werd een ge?prek. Het is hier zoo'n eigenaardig land, zeide hy'. Gij komt hier niemand viaagt u waar gij vandaan komt, verlangt te weten wie gij zyt. Er zijn hier duizenden vreemielingen, zeker niet allemaal van de beste Boort, en tooh mis daden komen hier haast nooit voor. Gij kunt hier leven jaren, zonder dat iemand zich om u bekommert. Ik heb hier al heel wat duistere personen gezien, die dan plotseling weer verdwenen waren. H|j vervolgde: eenigen tijd geleden kwamen hier nog al eens twee heeren voorbij, men kon zien: werkelijk twee heeren, een oude en een jonge, fly zou een Engeleche graaf zjjn, die achterop was geraakt of waar godweet-wat mee gebeurd was, en de ander zyn zoon. Ze bleven hier dan wel eens staan; keken, vroegen niets... Als je ze wat geld gaf, dan namen ze dat aan... En ziet u dien man daar, dat donkere, dat daar leunt tegen dien muur langs den weg? Dat is een inlander. Die gaat daar niet vandaan; hij tuurt naar de zee of slaapt, staande. Als't heel lang heeft geduurd, dan gaat hy er bij liggen. Maar daarna zie je hem weer staan... Waar hy' van leeft, dat weet je niet. IE heb hem eens vat eten laten brengen, maar dat weigerde hy... Laatst heb i Ie wel gezien dat hy van een anderen inlander brood aannam... Je ziet hier vreemde dingen..." Daarmeie eindigde ons verblijf te Tanger. Was het geen zeer toepasselijk gesprek voor een laatBte(n) avond" ? En is het niet bagrijpelijk, dat wij den volgenden dag op zee mis schien nog wat langer peinsden over het noodlot van den toerist: weg te moeten gaan, als hij wellicht (wellicht!) juist ook iets diepers zou gaan. kennen van het leven der bewoners van een stad, van een land, en van hunne verloudingen tot elkaar? Wy, onze reisgenoot en de echry ver dezer indruk ken, werden in Tanger reeds niet meer als dagjeamenichen" beschouwd. De kleine scha vuit j es die ons de eerste dagen tot gids had den gediend, liepen om al niet meer na; wuifden ons van hun rustplek, midden op een druk pleintje b.v., alleen joviaal toe, juichten: bonjor! Andere jeugdige inlanders vonden het zelfs niet meer noodig ons aan te roepen, ten teeken van her kenning, met den naam van ons hotel of van ons land. Doch ook wij konden reeds uitzien naar ons bekende gesichten. Het heette echter: vertrekken! En zoo moest het hier ook wel blijven by een reizigers-indruk. FBANS MIJNSSEN. De OPWIES Tan Marsyas," Mythische Comedie van BALTHAZAR VERHAGEN. De oude Herodotns, in het 7de boek zy'ner geschiedenissen sprekend van de Phrygiache stad Celaenae, verhaalt dat aldaar, op de wy'ze van een leeren zak, de huid van Margyas is opgehangen, van wien, de lieden dier t treek zeggen dat hy door Apollo werd gevild. Xenophon doet in het late boek zijner Anabasis een dergelijke mededeeling: Men vertelt dat daar Apollo Marsyas gevild heeft, na hem overwonnen te hebben in een wed strijd, en dat hy zyn huid heeft opgehangen in de grot, waaruit de bronnen stroomen; daarom wordt de rivier de Marsyas genoemd." Aan deze teksten, wellicht nog meer aan de fraaiere uitweiding van Oridins, in het 6de boek vam zyn Metamorphoaen, dankt de schrijver der mythische comedie Margyas" ongetwijfeld zyn eerste inspiratie. Want in het moderne werk hooren wy de woorden van den Bomeinschen dichter eenigszins weer, waar deze spreekt van de nymfen die den dooden satyr Marsyas beweenen: De vrucht bare aarde werd vochtig en, bevochtigd zynde, nam zy de vallende tranen op en dronk ze tot in haar diepste aderen. Toen zy deze in water veranderd had, zond zy het te voor schijn in het vrije daglicht. Vandaar nedersnellend tusschen steile oevers naar de wilde zee, draagt het den E aam Marsyas, de helderste stroom van Phrygië." De sityr Marsyas schijnt vaak de kunste naars geboeid te hebben met zyn zonder ling avontuur. Ik las ergens dat de oude attiscbe beeldhouwer Myron hem tot onder werp heeft genomen; in den Louvre herinner ik mij een groot beeld van Marsyas, aan den boom gebonden, op 't punt van te worden gevild, en zelfs een, overigens niet buiten gewoon, schilderijtje van Rafaël, dat den musikalen wedstrijd van Apollo met den satyr voorstelt. De kwestie is, in den grond, ook belang rijk genoeg. Zy gaat over niets meer of minder dan den strijd tuusehen de muziek der blaasen die der snareninstrumenten, 't geen vo ir de oude Grieken een cultuur-probleem was. Want de fluiten schijnen met den orgiastischen Dionysusdienst uit Klein-A.ziëte zyn o?ergebracht naar Griekenland, waar de lier en de cyther, aan Apollo'd vernuft toegeschreven, werden bespeeld, en die bed tvelmende zinne lijke klanken der fluit deden gemoederen, welke aan de vei fijn der streelingen van het snarengeluid gewoon waren, als de ruige stemmen aan uit een vreemde wilde natuur wereld. Het was dus ten slotte de stry'd tusschen de cultuur (\pollo, Griekenland) en de natuur (Marsyas, Parygië), waarin de eerste, van goddelyken (tam zynde, overwint. Of deze diepere zin in de gedachtensfeer van vroegere, beeldende of dichtende, kunste naars leefde, behoeft hier niet te worden uitgemaakt. Wy hebben slechts te constateeren dat de heer Balthazar Verhagen zich van die cultuurhistorische beteekenis bewust was. Hy heeft, vrijelijk fantaseerend op het oude thema der merk waardige mythe, Apollo zich met het Dionysisch geslacht laten ver zoenen, de Cultuur en de Natuur tot elkander gebracht, en in de slotregels zyner comedie gezinspeeld op een mogelijken terugkeer dier goddelyke eenheid. Echter, dunkt my', had hier het vrije fantaseeren eenig bszwaar. Want in deze moderne dramatische bewerking is de strijd tusschen Marsyas en Apollo niet tot het klare en krachtige hoofdmoment geworden, maar doet zich de mythe ietwat vertroebeld voor, ten gevolge van hare samenweving met een nu en- ian comisch-werkend landelijk verbeeldingsspel. Mirsyas, de dionysische natuur, zijne aandoeningen uitend, .9? de rustieke rietflutt, is reeds verzwakt door sfo'n wanhopigen hartstocht voor de Eymf Deiopea, en zuiver kan daardoor zyn wedstrijd met den lierslaanden Apollo, de sterke cultuur, niet meer zyn. Ten slotte gaat delverzoening van Natuur en Cultuur niet meer van Marsyas en Apollo uit, daar gene dood is, verdronken (in afwijking van de mythe) in dezelfde bron waar eena de geliefde nymf aan was ontstegen, maar van Apollo, die aan Dei opea een zoon heeft geschonken. De nytni verschijnt dus hier opeens als de plaatsvervangster van Marpyas, als de openbaiing der Natuur, ter wijl zy reeds in den aanvang meer door Apollo's lier dan door de fluit van Mars' as getrokken werd. Overigens, om dit bly-eindend mythisch zinne-ppel a's litterair werk, alsde (chepping eens dichters, zuiver te beschouwen, is de enkele aanhooring een onvolkomen gegeven. De gebeurtenis want al wat, in het ry k der tooneelkunst, van de gewoce realistische vertooneiij afwijkt, pleegt men tebeurtenis" te noemen de gebeurtenis van den avond van Dinsdag 4 Oktober was voor onze vaderlandsche tcèae van eigenaardig belang. Alphons Diepenbrock, de grootsche compo nist van het Te Deum, van lm groszm Schweigen, van zoovele heerlijke liederen, bad zie "i er toe gezet eeu dramatisch werk met zyn muziek in te leiden, te begeleiden, te be kronen. Het zou van my', een op het gebied der majiek volkomen onbevoegde, niet gepast zyn, indieen ik over bet zeldzame genot dier teedere lente-melodieën zelfs veel woorden van lof neerschreef. Maar ik kan niet nalaten den wcnsch te uiten, dat Diepenbrock's mu ziek eenmaal nog om baar zei f j wille ten gehoore moge komen, ontdaan van het, by zulke klanken, storende geluid der sprekende spelejp. Want fraai was het geluid, de zegging der epeleLden, lang niet altijd. Het meerendeel onzer ac'.eurs en actrices, gewoon aan, en bedorven door, den realistischen proza-dialoog van het moderne maatschappelijk dra na, kan met metriek en enjambement, met al de rythmische moeilijkheden van een gedicht niet goed overweg. Men hoort soms won derlijke dingen .en betwijfelt dan, of de sprekers en spreeksters eigenlijk wel geheel begrypen wat zy zeggen. E/en wel, Marsyas (de beer P. Mols) sprak zyn rol met lusten genegenheid. Hij zou een beminnelijke satyr zyn geweest, als zyn kleeding niet te veel aan een harlekyn had doen denken. De heer Const. van Kerckhoven, als Atlas, gaf het kan niet anders kostelijk spel, van een stille komische kracht, welke al te weinig door het publiek wordt gewaardeerd. Zoo het echter my gegeven ware geweest, den lauwerkrans, of den bloemtuil, uit te reiken, ik zon hem Deiopea (mevr. W. Erfmann Sasbach) hebban aangeboden, die bijzonder fraaie momenten gaf, vooral toen zy treu rende zat aan de bron. Uitgezonderd het eene zoo even genoemde kostuum, wig over 't algemeen de kleeding zeer bekoorlijk. Maar my docht dat aan de smaakvolle kostuum-ontwerpster der N. V. Het Tooneel" de zorg hiervoor ook wel ware toevertrouwd. Want de kostuums van 's hee ren Royaards' gezelschap zyn steeds met uiterste klenr-verzorging gekozen, en de heer Roland Holst kon hierin niet o ver t reuen. Ook de decors afjn naar outwerpen van dezen schilder. Maar dat hy niet de man ia, die eenige principiëele vérbetering in de tooneelinrichting onzer dagen kan brengen, werd, naar my'n bescheiden meening, hier door de Marsyas-omgeving afdoende bewezen. Wel had ik iets gansch anders verwacht, toen het Weekblad van 11 Sept. berichtte, dat de heer Roland Holst naar iets nieuws, iets beters streefde", door het tooneel zoo veel mogelyk te laten zyn: vlakversiering." Daargelaten, dat dit laatste onlogisch is by de tooneelspeelknnst, die levende sculptuur vertoont, waarbij dus elke nadere aanduiding niet in het platte vlak maar in de ruimte moet staan, wat gaf de schilder hier voor nieuws en beters"? Het decor kon niet ouderwetscher zyn, en allerminst in zijn be grip van tooneel-omgeving toonde de heer Roland Holst zich een revolutionair. Ieder conventioneel theater, van de Plantage af tot de Grande Opéra toe, werkt op deze zelfde principes van enscèneering. Achter de levende bewegende figuren zag men weer het naturalistisch-geverfde watervalletje, de houten rotsen, de platte linnen boomen. Eenen schilder, vooral een' decoratief aan gelegd schilder, moet het treffen dat nooit eene nheid kan ontstaan tusschen de spe lers, die echt zyn en in de ruimte van drie afmetingen zich bewegen, en zulke decors, de hinderlijkste schijn en onecht heid zelve. Er blijft een sfeer van geestlooze dufheid, ook met de overbluffendste lichteffakten, rondom het lerende spel. Zet er een enkele klaterende waterstraal, hang er effen of rustig geborduurde stoffen als omsluiting, plaats eenige wit-bloesemende boompjes rondom, eo de harmonie en het leven zijn weergekeerd! Maar het publiek, en de schare zyner voorlichters, wil nu eenmaal niet anders; en aan deze smakelooze en tegelijk naïeve verlangens toe te geven, ie wellicht van de tooneeldirecties eene wijsheid, waarover het beter is geen oordeel meer uit te spreken. Ik zon ook hier niet over dit Marsyasdecor hebben uitgeweid, indien niet de naam van een, naar ik waande, oorspronkelijk en volgens logische principes werkend kunste naar door een dergelijke oudbakken en onver standige enscèaeering ernstig werd geschaad. P. H. VAN MOERKEKKEN JR UzaalCarainellienTao. In Utrecht wel bekend, heeft deze firma, met haar aloudeu naam, r u ook een huis geopend op het Spui, recht tegenover Arti. De zaak heeft eenigszins het karakter van Buffi; niet alleen schilderijen, ook etsen en reproductie'») zyn in den hai.d;! opgenomen. ja, de aandacht op deze nieuwe kunstzaal ;e vestigen, het f t de firma er een der laatste werken van Isiaëls tentoongesteld. Een schil derij, dat belangstelling zeker waard is. Het stelt voor een grasveldje vóór een armzalig aoerenhuis, waar een klein mei je, leunend ;egen een ooom, het toezicht houdt op enkele scaapea. Het huis en hst veldje zija belommerd door wat boonen; over een hek, dat iet erf afsluit, ziet men een brok van ds weilanden, die daarachter verloopeu moeten naar den g3zichtseinder. De Nederlandache aviatenr Wynmalen, die de tocht Parijs?Brussel Brussel?Parijs volbrengen gaat. iiiiiiiimiiiimiiiimiiiiiimiiiiiiilii» Het is geen sterk, maar toch een boeiend schilderij. In de uitbeelding van het huis, van geboomte en terrein, van de achaapjes ook ia alles maar zoowat ten naastenbij; eigenlyk is bijna niets in zyn vormduiding tot nadere verklaring gekomen. Maar het is toch voluit IsraëU. Een stemming voelt men er in, warm doorleefd, bij dit niet nieuwe thema van een verscholen hoekje, duisterend inde opene wijdheid van hollandsche velden. Het ly'kt gekneed met tastende vingers, eerder dan geschilderd vaste streken van een schildervaardige hand zyn er niet; maar geheel en al is het doortrokken van het druilend licht, dat zypelt door de donkere bladervolten der boomen, grauwt langs het oude stee nen huis met zyn rieten dak, en een flau wen glimp strykt over het fletse groen van het gras. Er dwaalt een sentiment om in dit stuk, het is een jonge uiting van dezen voor milde ontroering nog altijd vatbaren grijsaard. Dit maakt het stuk rijk met al zyn technische achteloosheid en vormverwaarloozing. En het laat weer eens beseffan, wat er by alle kunstwijzen en kanstleeringen toch op den bodem moet liggen, dat een werk om zijn inhoud waardevol zal doen zijn. Verder een jager op zyn paard van Jacob Maria; het paard expressief van teekening en de donkere gedaante van den man in een heroïsche houding zich voordoende tegen de koperen avondlucht. Van Willem Maris een scherpe aquarel met zyn bekend motief; en van Rochussen een zyner beste uitingen: 'n illustratie van een of ander tafereel uit de geschiedenia onzer eerste vooroudera. Ook zag ik zelden van Kever ee» zoo verzorgd schilderij, met toch zoo delicate partyen er in. Verder nog werken van Mauve, de Bock, ter Menlen. v. d. Weele, Akkeringa, Vredenbnrgb, (wies, by geruis aan krachtige per soonlijkheid, een merkbare beïnvloeding van Tholen geen kwaad schijnt te doen), Wijsmaller, Gorter, Zoetelief Tromp, Apol, enz. W. STEENHOFF. (MTari, In de nabijheid van Toulon is by proef nemingen met nieuwe oiderzeeache mijnen een ernstig ongeluk voorgevallen. Tien matro zen waren bezig de mijnen uit het water op te vieschen, toen er een ontplofte en twee matrozen verscheurde, een derde ernstig en een vierde licht doodde. De mijn was slechts gedeeltelijk geladen, anders zon het ongeluk nog ernstiger zijn aangekomen." (N. B. C t.) Dan zou het waarschijnlijk ook met dien vierden licht gedoode leelyk afgelospen zyn. * De brochure van prof. de Groot heeft althans dit uitgewerkt, dat de duur van den groent ij d belangrijk is ingekrompen. Nadat de candidaatleden van het Delftsch studenten corps," schrijft het Hbl., Vrijdagmiddag door den praeses van den senaat waren ontgroend, hebben zij 's avonds den gebruikelijken omme gang gehouden." * Behalve de superieure wy'ze waarop de heer Verhey de begeleidingen ver tolkte, speelde hij alleen de toccata in d-moll van Bach." (N.R.Ct.') Wij kennen slechts het laatste dezer twee stukken. * In een vorig nummer kondigden wy aan: Catalogus d'une collection de Thé/èses, défendues aux Universités des Pays-Basaux 18e siècle." Een onzer lezers vraagt ons of tiet nu dergelijke illustraties zijn, waarvan de aankondiging en verspreiding bij de aan staande wet-Rsgoüt verboden zal zyn? * De zoon van me^r. Soiith te Hertford, was Woensdag in den tuin bezig meteenige oude geweren, en liet er by ongeluk een vallen. Het ging af, de lading drong hem n het hoofd en hij was onmiddellijk dood. Zy'ne ouders hebben nog eene dochter." (Tel.) En ook een mooien grooten hond. * Behoef ik nog te zeggen, dat het dejeuner aijzonier vroolijk was en dat er geen spoor meer van over was toen w a tegen twee uur de groote Caartreuse naderden?" (/V. R. Ct.) ledere huismoeder weet het: vroolijkege rechten gaan altijd op. De vegetarische gerechten, zoo zegt men, liggen zwaar op de maag. Wy bevelen de patiënten aan niet onmiddellijk na het eten te gaan schrijven, zooals blijkbaar de schrijver van het volgende gedaan heeft: Niet dat het ruw ia het latente kuiken dat het ei bevat op te eten, doch indirect is het ruw door het gebruik van eieren mede te werken in het daarmede onher roepelijk samengaan van het dooden van jonge hanen en oude kippen." * Te Volkel is brand ontstaan by' den schaap herder A. v. d. Rijk. Al het vee verbrandde. 45 schapen, een koe en een varken werden gered, maar moesten dadelijk worden afge maakt." (HU.) Wy hopen dat zy daarna nog eens gered zyn, en toen voor goed. Aangaande de Amsterdam", te Utrecht op gestegen, meldt men aan de N. S. Ct.: Dit plan werd verydeld, daar een der vaarders moest uitvallen." Vóór de opstijging, gelukkig. « BEKOEPSSTIJL. De Nederl. Danaonderwijzersbond maakt bekend, dat de achoone danskunst met voeten wordt betreden." (Adv. O. H. C.) Mooi ran De Beweging, Oct. '10: Albert Verwejj, Leigh Hunt en zyn vrienden. Alex. Gntteling, Milton : Het Verloren Paradijs, IV. Prof. dr. T. J. de Boer, Grafologie. Albert Verwey, Zelfschouw op een Winterdag. E. de Bock, Uit een Dagboek. Is. P. de Vooys, Zwervers. J. Jac. Thomaon, Ver zen. Geerten Gossaert, De Stervende Pel grim. Albert Verwey, Boeken, Menschen en Stroomingen, enz. Groot Nederland, Oct. '10 : Louis Couperus, De Ring en de Prins. De oudeTrofime Fabricius, De rechte lijn, I. Jan Walch, Maart. P. N. van Ey'ck, Gedichten. Virginie Loveling, Bina. Dramatische Kunst. De Ploeg, No. 4 : Frans Coenen, Letter kundige Kroniek. L. Simons, Vondel's Lucifer, II. Fred. Rompel, Afrikaanach ea Afrikaanscbe Letterkunde, II. Onze Eeuw, Oc. '10: F. J. W. Drion, Wind stilte. Josef Cohen, Ver van de men schen, VI. Dr. A. Hulshoff, Een Duitsch econoom in en over ons land omstreeks 1670. Geertruida Carelsen, Oranje in Fulda. Mr. J. A. Eigeman, Vereenigingen van Ambtenaren en Militairen. De Samenleving: Het begrijpen van Litte raire Kunstwerken. Is. Qnerido, Tydspiegelingen. P. Ruskin als maatschappelijk denker. D. Stavorinus, Luchthygiëne. E. D. Baumann, Macaulay als gejchiedschrqver. Van Wessem, Een Jeanne d'Arc Studie, II. Aanteekening over Adriaan van Ostade. Idler, Sarah Bernard's Idylle. F. H. v. d. Kop, De economische worsteling der Volken in het land tusschen Euphraat en Tigris. De Vrouw en haar Suis, Oct. '10 : Johanna Steketee, De bloeiende heide Elis. M. Rogge, Vrouwenwerk te Brussel, IV. Johanna Abrosius, Een vlindertje vloog. H. H. D., Cornelie van Oosterzee en haar laatste werk. Marcel Prevost over Dameshandwerken. Versiering voor een gor dijntje. A. Smit-Kleine Fastré, Droom en Leven. Dr. A. J. M. Garjeanne, Ver giftige planten, IK, S. Gruys Kiüaeman, Moederplichten, III. Kiuderjurken. Najaarstoiletten, enz. enz. Huiselijke Kunst, afl. 6: F. W. Drijver, Huisvlijt en Huisvlyttentoonstellingen, enz. Idem, afi. 7 : F. W. Drijver, Huisvlijt en het Kinderleven, enz. Moleschott, No. 14 : Het aanleggen van verbanden, V. Dr. R. By'lsaia, Gezichts bedrog. Speorweg Hygiëne, enz. De Levende Natuur, afl. 11 : E. Heimans, Speet. D. J. v. d. Ven, Neerland'a Th ringen (vervolg en slot). B. E. Bjuwmaa, Over Trufföls en nog wat (vervolgen alot). L. Dorsman Czn., Het Bilzenkruid, enz. De Aarde en haar Volken, No. 44 : Toch! j e naar de Grieksch- Romeinsche steden van KleicAzië, naar het Fransch van Marcel Mirtel. Naar Mexico's Bergreus, den Popocatepetl. Couranten midden op Zae. Dd flats op een tocht door Noorwegen. Een nieuwe Afrikavraag. Een natuurpark in Bosnië.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl