De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 16 oktober pagina 5

16 oktober 1910 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 1738 D E AtM S T E R DA M M I$R W E E K B L AD VOO R N E D E RL A N D. Willem Maris, naar de teekening van Jan Vetb. IN MEMORIAM Willem Maris 1844?1910. I. ... Wie nijgt naar het monumentale, bestrijdt veel, maar komt de lieve Dood dan herdenkt en gedenkt pok hij eer... Ik kende Willem Maris zoo dat we elkaar de hand gaven, en wel eens een brief wisselden. We waren beiden nooit in malkander's intimiteit gekomen en we waren elkaar tocb niet vreemd. Als ik hem in Pulchri zag, dacht ik altijd aan de «Drie Broeders Maris" hun hoofdstak in ieder boek over de negentiend'eeuwsche kunst in Holland. Ik zag Thija en Jacob altijd naast hem, en hij leek'me, ook daar-om, schoener dan de andere schilders, die daar waren. Zijn kop ik zag dien zwaarder, zwaarder van leed; zjjn leven leek me met dieper moeiten. Zijn gestalte was me eigen geworden. Het hoofd lag hem diep in de schouders. Het haar droeg hu lang, zonder dat dit hinderde, zonder dat het een pose leek. Borst en de rug waren hem s terk-gerond; de adem k wam moeieIfik en niet vrij. Het oog was niet vroolijk, de stem eer koel, soms scherp, soms hoog en kil. Het gansche lijf was ijiimiuiimiiiimiuiiiiiiiMiiiiiimiiiii UIT DB NATUUR. CCCLXXXXVI. Op de pieren van IJmuiden. . Het plan was, het mcr.ie boek over geographische botanie waarop ik in mijn vorig opstel doelde, bij u te introduceeren, maar dat heeft geen haast; vandaag moest ik weer eens naar duin en strand; dezen keer ging de tocht naar IJmniden, om het Ie ven onder water te bestudeer en. Dit schijnt voor iemand die geen duiker is, een onmogelijkheid, maar het kan toch; de zee zelf laat immers dage lijks bjj ebbe zyn bodem bekyken. Aan het vlakke Hollandsche en Zeeu wsche Strand gaat dat niet coo gemakkelijk als aan rottige kusten; wel trekt de zee zich meestal bij elke ebbe ver genoeg terug, om een heel eind bodem bloot te geven, en iets van zqn geheimen te openbaren; maar alleen na een storm heeft de natuurvriend een rijke buit te wachten. Gewoonlijk blijft het by wat leege schelpen, een enkele kwal, een paar klompen wnlk-eiéren, een klnizenaarskreeft, wat krabben en etrandspringere; van de zee-flora blqft maar zelden iets achter, alleen een paar afgerukte toppen van blaas wier, een flard zeesla of enkele draden van darmwier. Gelukkig hebben wy Amsterdammers bin nen het uur sporens een studie-gebied tot onze beschikking, dat ook zonder vpoi af gaan den storm gelegenheid tot studie genoeg biedt; dat zijn de pieren en dammen van de haven van IJmuiden. Vooral de zuider-pier verheugt zich tegenwoordig in een diuk bezoek van de natnnrvrienden; daar kun je zeesterren bij duizenden, mossels bij millioenen en hon derden zeeanemonen, ook kwallen en polypen in levenden lijve aantreffen; niet gestrand en half of heel dood, aangepikt door meeuwen of kraaien, maar in hun natuurlijke omgeving. Als de eb bijna op zijn laagst is, de golven nog zwakjes over de verweerde betonblokken klotsen en in schuimende beekjes of sputte rende watervalletjes door de spleten en geulen weer terugvallen in de kalme zee, dan ziet ge met behulp van een tooneel-ky'ker en als ge nog goede oogen hebt ook wel zonder gka _ dat de afgeronde ribben en ruggen van de blokken bovenaan bezet zy'n met duizenden witte zeepokken; en dat onderaan heele banken van millioenen mosselen «r een vaal zwarte laag op vormen. Witte en rose vlekken bestippelen die zwarte muren van de spelonken tusachen de steenen; dat zijn zeesterren en anemonen en de steenen flanken van de pieren zelf zijn in de zone van eb en vloed met verschillende bruine en groene wieren zoo dicht bewassen, dat ze er letterlijk mee be kleed zijn. dat, wat hem een air van gemeenzaam heid met Jacob's gaf, en... deed her inneren. ... Er was een hoogheid in hem die bij tijden niet zonder verbittering leek; in de oogen was een uitzien naar de verten van zich-zelven; de kop j krachtig met fijne huid had soms iets van een vogel.... Soms leek hij jaloersch op anderen en op een anderen, mogelijken, tijdgeest, in zijn krachtige een zijdigheid; dan zei hij mij wat over Breitner wat hem deed rijzen en het wezen voelen dat in hem was. II. . Hij is en was voor velen de Bsesteschilder" Maris. Het was om hem te scheiden van Jacob. den stadsgezichten schilder, en van Matthjjs, den schiHer van den Weemoed. Maar hij was meer dan dezen dat waren, Landschap of Weemoed in figuren, een schilder van Dieren uitsluitend. Van hond-en-kat, van eenden en van koeijen. Voor zich zelyen was hu in de latere en laatste j aren ie anders: Schilder vaa het Licht, van de Zon-effecter. W illem Maris heeft daarin een logische ontwikkeling gevolgd van alle krachtige talenten. Hij is begonnen met een nauw keurig weergeven van den eer objectieven Dat alles is van boven af wel goed te zien, maar wie er meer van wil weten en de dieren en planten van nabij bezien, die moet zoo duchtig aan het klauteren, of hy in de Alpen toerde. Zoo gevaarlijk en bezwaarlijk als o rer moraines en gletscherspleten is het nu wel niet, maar de oude blokken aan de bnitenzyde van de pieren zy'n glibberig genoeg, om een bergstok tot een gewenscht en heelemaal niet overbodig hulpmiddel te doen zyn. Beter nog zyn beslagen bergschoenen, al was het maar, om op de afbellende, vlakke ge deelten gemakkelijker staande te kunnen blijver. Wie goede plekjes wil bereiken, die kan aan het eind van de pier bij de laatste bocht zyn plaats ter afdaling nemen; daar zijn met een stap en een sprong de blokken te bereiken; en wie nautisch aangelegd en niet bang is voor touwladdervorm der Akademies en hij is gegaan tot het modelleeren in licht van de subjectievere vormen, die ondergeschikt bleven aan de uitdrukking van het licht in het schilderij als geheel. Maar zoo deze gang een logische was, is nog een andere vraag te stellen: of hij in den aard van zijn talent het zuiverst bleef, bij het steeds sterker willen op voeren van dit licht en van het krachtig effect P Dit lijkt me niet zoo toe... ofschoon ik het in het licht modelleeren" als noodzakelijk eind erken... Het vroege werk, met den invloed van Matthijs er soms in, en van Troyon later, denkt mij als objectieve vorm wellicht verder dan wat later komt, maar het mist toch te veel de persoonlijkheid. De subjec tiviteit, de subjectieve vorm-uitdrukking, die het bloeijende en het .natuurlijke" altijd aan het werk geeft (het maakt de wetten en het wezen der schilder kunst menschelijk") komt daarna, en met een aard vol fijnheid. Er is een periode, die vol gratie on vol fijnheid bestaat, en waar-om hij ook wel de zilveren Maris genoemd werd. Het licht is zachter gestemd in dezen tijd en met een beweeglijke en toch gemakkelijke hand is alles gegeven. Het werk is zonder clat" nog, maar wel met overreding. Het is zonder gaten" het dekt mits dien het zuiverst de gemiddelde persoon lijkheid van dezen schilder. Daarna komt de zwellende periode, die van uitbundig heid dikwijls. Hierin is dikwijls bij plaatsen, en bij plekken, een stoutheid bereikt die hem vroeger vreemd was. Hij is dan niet meer de beesten- schilder, maar die van het Forsche, toch nog zweemende licht. De hemels van zijn werk: zijn dan soms tinteling, en vormen worden vaag, opgelost in het alles beheerschende; vormen worden tot bevende volumina. Het Licht is al. Hij heeft toen ook werk gemaakt (zoo als voor de tentoonstelling van Saint-Louis) waarin hij krachtig is, en oorspronkelijk. Want bij is een oorspronkelijke. Ik heb u de invloeden genoemd, waaronder hij groeide: het werken van zijn jeugd af, in de stal en onder het toezicht van zijn broeders, in de spheer van dezen. En ik moet, na Gide, u toch niet meer de lof van den Invloed en van de In vloeden beschrijven, die bij krachtige Talenten slechts wekken, wat sluimert; porders zijn van den slapenden geest (sta mij deze uitdrukking toe); die bij dezen Maris wekken hielpen wat in den geest te sluimeren lag: oorspronkelijk gezicht op vormen. Het heeft mij zelfs toege schenen dat hij (niet grooter, niet dieper) toch oorspronkelijker was dan die beide broeders, op minder geestelijke wijze. Hij heeft een schilderij gemaakt dat een type gewordefl S' z^o goed als de beide anderen, en 3aTjp|^"TÖ8-Btaat nog van . Marie. Weide en water gymnastiek, die moet zich aan een touw of een ladder laten' afzakken ; zooals ook de talryke Zondags-hengelaars doen, die daar op de buitenste blokken, met mogeels ala aas, op schar en kabeljauw en zeedonderpad visseben. Dan worlt het echt natuursport; voor voor zichtige jongelui is het niet gevaarlijker dan voetballen of wielryden, al heb je vaak genoeg handen en voeten noodig om over een af grond heen te komen of een groot blok te bestijgen. Ook kun je er moeielijk verdrinken; kinderwet k is het evenwel niet. En je kleedt je er natuurlyk op; want een ruwe zeepokken- of mossalbank schaaft licht een gat in broek of rokken. Maar voor de aangename moeite, de mo gelijke schade en het kleine kam j e op een buil, een schram en een nat been, krijgt De blokken aan de buitenzijde van de Zuiderpier, by s (loopend water. W. Maris. Een vloot eendjes. (Uit?Willem Marib". P. J. Zürcher, 's Gravenhage). sommige dingen dan de beide anderen dat zijn. Alleen de geestelijke diepte is minder en hij mist het apollinische van Jacob dat dezen naar den weg ter schoonheid leidde. III Ik wil nu eindigen met dat, waarmee ik begon, met het monumentale. Dit is niet in W. Maris. De groepeeringen van licht-en-donker zijn bij hem, in fijne schakeeringen, nooit zoo, dat ze het schilderij maken tot een duidelijk ge construeerde, haast architektonische een heid. .. Het Bomaansche element is er niet in, dat zelfs het Licht om het Licht in zijn schilderij bouwt." Er zijn voor de uitdrukking van het wezen van Maris ook wel een aantal vormen op te geven waarin het stelselmatig haast zich gaf (plaatsing van het licht; driehoekige wolk gaarne in het rechterbovendeel b.v. van een schilderij) maar de werking in groote kleurvlakken die, in een spel, toch Evenwicht vormen, en gemakkelijk overzicht bewaard doen blijven, ze zijn hem niet eigen, als zoo goed als geen schilder uit zijn tijdgenopten. Hij was wellicht daar eer afkeerig van, en hij ook verwarde (de algemeene verwarring) Leven wel met Kunst; verwekken van het gevoel van spontaniteit gaf hij ook wel de voorkeur boven het maken van het schilderij, dat langdurige Overreding tot zijn schoonheid berat, als einde. MIIMIIIIIIMMIIIMIMIIlmllmlIlllllllllllMllmlMIIIIIMIIMMI de moedige klauteraar ook dingen te zien, die een gewoon over-voorz-'chtig mensch hoogstens in een aquarium onder de oogen komt. Daar in de diepte, tusechen de rotsen, schuilen stille donserblauwe watergrotten, ?waar prachtige roode en witte zee-ane monen op de zwarte wanden zijn vastgezogerj; oracjeroode en zalmkleurige zeesterren ziet ge er langzaam voortechuicen op een mos sel toe, die tot prooi is gekozen; en op den bodem schommelt zich een schar in het zand of een jonge donderpad schiet haastig weg, zoodra uw echaduw de bodem van de pat verduistert. Daar aan de buitenzijde van de pieren is inderdaad een rotsige kust ontstaan; de geweldige vierkante steenblokken, die er veertig jaar geleden werden ingeworpen om de pier te beschermen zyn hier en daar in stukken gebroken, de scherpe kanten zy'n af geslepen, en wie het niet weet of niet op byzonderaeden let, zooals op de kramgaten in den bovenkant der blokken kan zie i ver beelden, hier iets natnurlyks te zien, dat her innert aan de kusten van Br et an j e of ZuidEnneland. Dezen Zondag-middag was het buiten gewoon druk op de zuider-pier. Er was excursie van de Afdeeling Amsterdam van de Na'uur-Historische Vereeniging, wy waren er met ons zeventigen, oud en jong, man nelijk en vrouwelijk, de dames natuurlijk in de meerderheid. En die lieten zich niet beschamen door de heeren, ze klauterden als katten en zonder een enkel gilletje den touwladder af en sprongen over de gapende afgronden tuischen de blokken, of ze dat bun heele leven gedaan hadden; en niet n gleed er uit of kreeg ook maar een blauwe scheen; voorzoo»er ik weet. Nu was het een eenig mooie dag voor zoo'n tocht. Een zee als een billard-laken en een bijzonder lage eb; dicht bij de hoofden speelden een paar bruinvisschen, en een veertig zilvermeeuwen, de jonge bruin en grijs gespikkeld als padua-hoenders, de oudere met veel wit op borst en kop, dobberden op de golfjes, die klotsen ook tegen de rot sen zoo rustig of het de geboeide Amstel en niet de vrije, wilde Noordzee waa. De zon schemerde als een zilvervlek door de wolken, en als die op eens een se deur of een gat kregen, schoten daaruit heele bundels Mozesstralen ala een waaier van licht op de water vlakte neer, en dat vloeide daar in blik kerende en trillende vlekjes uiteen. Van een treurige daad waren wy allen getui gen; een veerenjager echoot op een vijftig pas een j onge zil vermeen w aan; de vogel schreeuw de om er naar van te worden, flapperde eau het Ie poos met n vlerk in het rond, den Maar deze dingen zullen te specificeeren zijn bij het werk van de aan staande Eere-tentoonstelling. Dit In Memoriam" worde geen ontwarren van velerlei probleem PLASSCHAERT. Mnltatnli-Müseüffl, De commissie voor de Mnltatuli-Hulde verzoekt ons het volgende op te nemen: Door Burgemeester en Wethouders van Amsterdam is aan de Commissie de beschik king gegeven over een localiteit in het Stedely'k Museum. Zal van een Multatuli-Museum werkelijk sprake zyn, dan moet men daar kunnen vinden alles wat maar op eenigerlei wijze tot Multatuli in betrekking stond. De Commissie verzoekt daarom dringend allen die in 't bezit zyn van boeken en verdere bescheiden, belrekking hebbende op Mnltatuli's leven en werken, voor de bovenge noemde verzameling op nader overeen te komen voorwaarden te willen afstaan of in bruikleen te geren en te doen toekomen aan den heer P. J. A. Meermans, Keizers gracht 758, Amsterdam. Zij ver -.oekt verder aan die diéop eenigerlei wijze wil medewerken aan de voltooiing van het Multatnli-Mnseum of aan de uitbreiding van het Max-Harelaarfonds, daarvan schrifte lijk blijk te geven aan den heer J. G. Götze, Bozengracht 73, Amsterdam. bek wyd open; het arme dier trachtte te ver geefs op te schieten uit het water, zyn kame raden na; die vlogen d warrelig boven hem rond, dat kostte er nóg n zyn jonge leven. Het duurde een minuut of tien eer de ai me meeuw den kop liet zakkenen verdronk: het lijk dreef met de eb af naar zee. Toen kwam een roeiboot je onder de blokken vandaan en na een half uur was de eerste meeuw opgevischt en van vleugels en kop ontdaan; daarna begon de jacht op de tweede, die nog zwemmen, maar niet meer vliegen kon. Gelukkig dat niet een van de dames van ons gezelschap veeren op den hoed droeg. Zelden heb ik zooveel levende zeesterren byeen gezien als dezen keer; sommige blok ken, onderaan de eblijrj, waren er letterlijk rood en geel door gekleurd; het was op enkele plaatsen n laag zeesterren, die de mosaelbekleeding van het blok geheel verborg. Als je er dicht by kwam, zag je duidelijk dat het zeesterren-maaltijd was; vele hadden hun maag al in de opengescheurde mossels laten zakken, andere waren nog bezig de mosselschelpen 4e forceeren, op de wijze die ik n een poos geleden beschreven heb. In n van de gleu ven afgedaald, kon ik onder tegen een blok aanzien en van dien onderkant, nu de zoldering, van een grot, hingen aan dunne draden verscheidene glanzige ballonnetjes neer. Het bleken allemaal magen van zeesterren te zyn, die daar in het half-duister, tegen de steenen zoldering geplakt rustig de opgeslurpte mossels digereerden. Prachtig waren de anemonen tusschen de onderste blokken, waar je in de vele natuurlijke aquaria het water hoorde klotsen en zag wi den; het waren bijna alle de gewone rose en witte zee anemonen, een heel enkele was er by van een andere soort: donker rood met witte vlekken en een wijden krans van geelwitte tentakels. Hemelsblauwe kwallen, groote en kleine, dreven op het diepere water aan de binnenzijde van de haven; en daar, tegen den loodrechten steenen muur, kropen krabben, als mans-vuisten zoo groot. Ook aan dien binnenkant is by lage eb de met planten en dieren dichtbegroeide steenmnur een heel eind te volgen; daar leven vele schelpdieren, waarvan ge nooit anders dan de halve leege schalen op het vlakke strand vindt; en wie van kreukels of alikruiken houdt, kan er in korten tyd een maaltje inzamelen. Niet zoo levendig en in het oogvallend, maar voor den nat uur vriend even belangwek kend zyn de planten; meest alle wieren, die er tegen de kaai groeien. De schelpen heb ben we samen al eens bestudeerd en gede termineerd, een volgenden keer eens over de wieren. E. HEIMANS.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl