Historisch Archief 1877-1940
r: ra*
DE AMSTEBDAMHEB
A*
WEEKBLAD VOOB NEDEELAND
On-dLër red-actie
Dit nummer bevat een bijvoegsel.
IMjr. H. IF. L.
uitgevers: VAN HOLKEMA & WARENDORF, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement per 3 maanden ? 1.50, fr. p. post f 1.65
Voor IndiS per jaar, bij vooruitbetaling, ..... B mail 10.
Abonderhjke Nummers aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
Zondag 23 October.
Advertentiën van l?5 regels f 1.25, elke regel meer. .
Advertentiën op de finantieele- en kunstpagina per regel
Reclames per regel
. .030
. 0.40
IHHOUD
TA» VBKRE EN VAN NABIJ: Onder
Voogdij??Gemeentebelacgen,doorL. Simon?.
FEUILLETON: Valse Diabolique, II. Uit
het DnitBch. Vertaling van Emil Wegelin.
KUNST EN LETTEREN: Studiën over het
Individualisme in de negentiende een w, door
dr. H. Fischer, beoordeeld door Frans
Coener. Marfyae, door Ma t tb ij s Vermeulen.
Inden Amsterdamschen dwaaltnin, door Corn.
jr.Gimpe). BERICHTEN. -
VROUWENBUBRIEK: Gedackten over de vrouw, I, door
J. H. R. ALLERLEI, door Allegra. UIT
DE NATUUR, door E. Heimans. Lissabon,
met afb., door M. Opmerkingen, door
Mjutchaerr. Afb. van de bal van het
Noorder-Spoorstation (gare da Nor d) te Parijs
tijdens déstaking. Een loflied op de
nieuwe Laarder Schilderachool, door Johannes
lAbwky. Charirari. WETENSCHAP
PELIJKE VARIA: Wellman-'s
trans-atlantiecbe luchtvaart, door dr. P. van 01 st.
WNANCIEELE EN OECON03Ü8CHE
KROITEEK, door V. d. M. en V. d. 8. De
ccholen van het jongste leervak, doe r C. de
Jong van Beek en Donk. Rijkg. Museum.
Feiten en Fantazieën, door 8t. Veit en Van
Tast. Brieven van Oom Jodocns.
SCHAAKSPEL DAMRUBRIEK.
ADVBRTENTIEN.
«tiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiimiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiii
Onder Voogdfi?
In de laatste jaren is men bij ons
bezig; in navolging van hetgeen in 't
buitenland op dit gebied reeds verricht
?werd, Toor de geheele burgerij Lieszalen
te openen. Voor ieder kosteloos liggen
daar tijdschriften en kranten in voldoende
hoeveelheid ter inzage, terwijl een biblio
theek annex is, waaruit boeken kunnen
?worden geleend.
Deze leesinrichtingen willen staan op
volkomen neutraal standpunt ten op
zichte van kerk en politiek. Zij schaffen
zich alle eerlijk-bedoelde lectuur aan
zonder onderscheid van de gedachten,
die daarin worden veikondigd. Zij trachten
te zijn de magazijnen, waaruit ieder die
de jaren des onderscheids bereikte, de
lectuur kan komen kiezen, welke hij
naar eigen oordeel vindt dat hem past.
Wij laten hier voor het oogenblik de
beteekenis dezer openbare leeszalen voor
het volksleven, voor de volksontwikke
ling, onbesproken. Wij zullen later wel
gelegenheid hebben aan te toonen, hoe
zeer zij in den volwassene op dezelfde
wijze de geestelijke vermogens wekken
en ontwikkelen, als de lagere school het
in de kinderen doet: hoe zij goed
ingericht een arsenaal zijn van
geestelqke volkskracht....
* *
*
Over deze openbare leeszalen ia men
ten onzeat bezig strijd te voeren.
Ziehier de zaak.
De meeste dezer instellingen danken
naar ontstaan aan het particulier initiatief.
Allerlei vereenigingen hebben de op
richting en instandhouding ervan jaren
lang uit eigen middelen bekostigd. Heel
wat duizenden guldens zijn door mannen,
die hart hebben voor de ontwikkeling
dea volks, aan het goede doel besteed.
Maar toen de vraardeering voor deze
leeszalen groeide, en uitbreiding noodig
werd, bleken de krachten van het
particulier initiatief niet meer toereikend.
En ziende, hoeveel in het buitenland op
dit gebied kon geschieden en hoe weinig
büons, is men beland waar men moest
belanden, en waar het goed is dat men
toe komt: men heeft de Overheid om
steun gevraagd: den Gemeenten, die alle,
en sommige flink, in den zak taitten:
bet Rijk, dat blijkens de onlangs
ingediende begrooting met een 10,000
gulden zou bijspringen.
Maar daar was het gebeurd!
Nauwelijks publiek, werd het bericht
met protesten verwelkomd. Het waren
de Katholieken, die ineens fel uit den
hoek kwamen. Nu verwondert ons dit
niet. Er was een tijd, dat de Katholieken,
die in Nederland hun gelijk-berechting
aan de Liberalen danken, in Openbare
Leeszalen zooveel kwaad niet zagen, ge
tuige b.T. het feit, dat de katholieke heer
Sutorius in den Amsterdamschen Baad de
motie teekende, waarbij om een gemeente
lijke Openbare Leeszaal gevraagd werd.
Maar sinds is zooveel veranderd.
De hooge geestelijkheid, die in de
laatste jaren in Nederland haar invloeds
sfeer gedurig bezig is uit te breiden, heeft
zich er tegen verklaard; en sedert de
snbsidieering van Staatswege aan de orde
kwam is de openlijke strijd aangebonden;
in de Kamer was de heer van Tuuren
de woordvoerder.
Het bezwaar tegen de Openbare Lees
zalen is voor de leidende Katholieken
gelegen in de neutraliteit" ervan. Men
weet, dat een deel van hetgeen er zooal
op de wereld gedrukt wordt voor de
Katholieken, de geleerden onder hen uit
gezonderd, verboden waar i 3. Een ander
deel, dat men hun moeilijk met zooveel
plechtigheid verbieden kan, als voor een
pauselijk verbod vereischt is, wordt hun
op grond van het herderlijk gezag der
Bisschoppen eenvoudig op alle manieren
onthouden en tegen gemaakt. De Open
bare Leeszaal is voor deze goedbedoelde
herderlijke zorgen een gevaar. De gele
genheid zou hier wel eens den protes
tant of den vrijzinnige kunnen maken,
zooals zij den dief maakt". Het vrije
onderzoek, dat de Roomsche Kerk, in zijn
vollen omvang, afkeurt, zou hier een
karsje meer krijgen
Nu gaat dit, tot hiertoe, per slot van
rekening den Katholieken alleen aan.
Willen zij zich laten verbieden, het
staat hun vrij aan Geestelijke Herders
te gehoorzamen.
Maar die Geestelijke Herders zoeken
thans mér. De Openbare Leeszaal wordt
niet opgericht met het oog op de Katho
lieken ! Zij is een instelling van openbaar
nut, dat is : van nut voor u en ons, voor
den protestant, voor den vrijzinnige, voor
ieder die het wenscht. En het is die
protestant, die vrijzinnige, die de Hooge
Geestelijkheid nu wenscht dat niet ge
steund wordt in zijn verlangen naar
verruiming van kennis en vrij onder
zoek. Het is op het verlangen naar
meer ontwikkeling van deze meerderheid
des Nederlandschen Volks, dat het Epis
copaat de hand wil leggen.
Da Maasbode stak het eerst de trompet,
zóó luide, dat het heele land, toch wel
wat verbaasd, het heeft gehoord. Het
herinnerde er aan, dat de Katholieken"
geen Openbare Leeszalen wenschen. Het
dreigde zelfs zonder omslag met
coalitieverbreking !
Men veroorlooft zich van die zijde te
durven! Bij het Borromaeo-debat mocht
dit reeds blijken. Thans zien wij het
zelfde....
.En welke is nu de houding van de
niet-katholieke coalitie-genooten onder dit
dreigement?
De minder vreesachtige, onafhanke
lijker elementen, als de
christelijk-historischen en een deel der
anti-revolutionairen, blijven ziek stellen op hun stand
punt, dat aan volwassen menschen de
vrijheid moet gelaten hun ontwikkeling
ter hand te nemen, zooals zij dit
wenscheD. Deze groep stelt alleen den eisen,
dat inderdaad de neutraliteit" gehul
digd wordt, die hier beteekent: de
aanwezigheid der representatieve lectuur
van alle richtingen; een andere neutra
liteit dan de neutraliteit van de school:
men sluit immers hier geen richtingen
uit, maar neemt gelijkelijk van alle rich
tingen op, terwijl niet behoort te wor
den vergeten, dat men gedwongen wordt
de school te bezoeken, de Leeszaal niet.
Maar Kuyper, die den Katholieken
zooveel te danken heeft, valt hun bij...
Hoe wil, zegt de Standaard, de Regeering
controle uitoefenen ? (Hoe oefent, vragen
wij, de Regeering controle uit op de
gezindte-scholen?) Waar moet het heen,
als alle gemeenten voor Openbare Lees
zalen moeten worden gesubsidieerd,
klaagt een ander der van subsidies, zoo
als men weet, zoo af keerige kerkelijken...
Wij willen hier geen verder antwoord
op geven. De interessante vraag voor ons
politieke leven van wijdere strekking
is ongetwijfeld deze, of in een over
wegend protestant en vrijzinnig land het
Doorluchtig Episcopaat zal te zeggen
hebben wat gelezen mag worden.
De heer Aalberse schreef kort geleden
in zijn Weekblad: Helaasleven wij in
Nederland niet onder Katholiek bewind".
Hij zal er bij gedacht hebben : Maar
als de coalitie-genooten helpen willen,
zal het weldra maar weinig meer schelen.
Gemeentebelangen.
a. JUISTER CIJFERS.
In drieërlei opzichten brengt de openbaar
gemaakte gemeenterekening over 1909 op
merkelijke gegevens.
Daar ia allereerst de vergelijking van de
begrooting over dat jaar met de
rekeningcyfers.
Zes hoofdstukken gaven een mér aan
uitgaven van ?512.824; vijf andere van
?493.266 minder. Totaal dus een ver
schil van ?19.558 meer.
Dat is zeker niet veel. Maar het is wel
duidelijk dat het volmaakt overbodig is
dat de Baad zich bij de begrootingsdebatten
het hoofd zou breken o ver een paar duizend
gulden meer of minder hier of daar, terwijl
de suppletoire begroetingen, die al deze
verschillen met de oorspronkelijke zullen
moeten legaliseeren, straks zonder boe of
ba den Raad zullen passeeren.
Het totaal der gedane ontvangsten
is ? 1.458.634 meer dan begroot werd. Trek
hiervan af de ?225.000, welke men voor
stelt meer te halen uit de bedrijven en er
blijft ? 1.213.000 over aan gedane werkelijke
meer- ontvangsten. Waarmee het verzet tegen
de voorgestelde extra-opcejiten op het per
soneel bij het behandelen der begrootingen
in 1908, als een slechte en nog niet noodige
extra-belasting, ten volle gerechtvaardigd
blijkt.
Ten tweede nu brengt deze rel ening voor
het eerst, het herhaaldelijk gevraagde over
zicht der «e#o-nitgaven en ontvangsten,
te gelijkertijd met de globale.
En nu blijkt wel, dat deze netto's een
geheel ander beeld geven dan de andere.
Een paar sprekende cijfers:
Volgens de gewone opgaven zouden we
aan renten en aflossingen allén
uitgegeven hebben ? 7 549.648 of 1/3 van
het geheel der uitgaven ad ? 23.289.000.
De netto-cijfer», w/i rente en aflos
singen verminderd zijn met de terug
ontvangen bedragen uit de bedrijven geeft
voor hen een totaal van maar ? 3,856.789
of nog niet n vierde van het totaal ad
?15863.915.
Evenzoo gaat het met Onderwys. De ge
wone cijfers geven een totaal-uitgaaf van
? 5 239.535; de netto-uitga ven blijken slechts
even 3 millioen te beloopen (?3.095.339)
d.i. resp. J/4 en 1/5 van het geheel.
Toch zijn, het blijkt ten slotte uit een
tweetal andere staten (1312/12 en 1314,15)
resp. over politie en brandweer, ook deze
netto-gegevens nog niet het laatste woord
van juistheid.
In beide staten toch heeft men op
deze hcofden nu ook geboekt hun eigen
aandeel aan de pensioenen en wachtgelden
zoowel als aan de renten en aflossingen
voor te hunnen behoeve gedane kapitaals
uitgaven.
Zoo krijgen we nu deze drie
uiteenloopende opgaven:
Camerietische Politie. Brandweer.
bedragen ?1.419231 ?422,187
Netto bedragen 1.379.816 411,192
Netto (met berekening
van alle kosten) l &73.S45 490,613
Deze laatste opgaven nu zijn inderdaad
die waaraan we iets hebben. Hun waarde
zal pas recht uitkomen als ze ons van wat
jaren achtereen gegeven worden, en niet
alleen voor de rekeningen maar ook voor
de bi'grootingen.
Het is in elk geval verheugend uit deze
gegevens te mogen constateeren (men wit>t
het trouwens uit de reeds vroeger door
hem als wethouder van P. W. geïnitieerde
rekeningen voor onze bouwgrondcpmplexen
en havens), dat het tegenwoordige hoofd
van onze afdeeliug financiën, de
heer-Serrurier, de beteekenis ervan voelt, Baad en
burgerij te helpen aan een klaar inzicht
omtrent den werkelijken stand van onze
uitgaven.
*?*
b. VlER OVERWEGINGEN EN EEK MOTIE.
De motie over de onderlinge verrekening
tusschen electriciteit en tram in onze ge
meente belooft tot een aardige puzzle te
groeien. Ze is al bezig een paar hoofden wat
in de war te brengen, die in het net van hun
eigen spitsvondigheden liggen te spartelen.
Misschien dat de vier volgende over
wegingen alvast wat uit het warnet kunnen
helpen:
a. Amsterdam heeft een stadsdrukkerij,
die voor de gemeente en haar diensten en
bedrijven werkt. Hoe zou het zijn, als die
drukkerij eens 20 pCt. boven den kostprijs
ging rekenen, om dan die overwinst wér
in de gemeentekas te storten?
b. Zuiver commercieel gesproken: Als
gasfabriek en electriciteitswerken niet pok
gemeentebedrijven waren, maar in particu
liere handen, zouden dan de tram en de
dienst van P. "W., als zeer groote ver
bruikers van kracht en licht, niet hun
eigen prijsvoorwaarden stellen? Te meer
waar de verrekening met hen administratief
zoo oneindig eenvoudiger is dan die met
duizenden klanten.
c. Weer zuiver commercieel: Kostprijs
hangt af van productie-hoeveelheid. Het leve
ren van groote quantums tegen kostprijs *)
is dus in bijna elke productie een voordeel
boven niet-levering, omdat dit den kostprijs
der overige productie doet dalen. Als tram
en P. W. door verlaagde leveringsprijzen
grooter afnemers kunnen worden, is dit,
langs anderen weg, voordeelig voor de
produceerende bedrijver, zoowel als voor de
zelf gebruikende gemeen te; voordeelig er zelfs
dan het LU leveren van kleiner hoeveel
heden met schijn-winst.
Want ten slotte:
d. Het doel onzer bemoeiing in dezen,
ia de burgerij zooveel mogelijk t ra m ge
legenheden en zoo'm goed mogelijke open
bare verlichting te geven. Niet: fictieve
winsten op onze bedrij fsrekening te boeken.
L. SIMONS.
*) Volgens de mondelinge toelichting van
den heer Wibant onder kostprijs tevens te
begrijpen aandeel in rentenen afschrijvingen
met een marge voor wisseling. In mijn inder
tijd zoo glorieuaelijk afgewezen voorstel om
gas voor eigen gemeenteyerbruik tegen lagen
prijs te berekenen, had ik 5 cent genoemd,
ala een prijs met marge.
Studiën over het Individualisme in Nederland
in de negentiende eeuw, door dr. H.
FiSCHEB, Swets en Zeitlinger, Amster
dam, z. j.
(Slot.)
Een der redenen, waarom de resultaten
van het door den heer Fischer ingestelde
onderzoek er zoo weinig bevredigend uitzien,
is wel, dat hij met zulke ijle algemeen
heden omgaat of het voorwerpen van
dageliJkEch gebinik waren, dat hij begiippen
behandelt als krnidemerswarec, waarvan hu
beweert dat ze ontstaan" en overgenomen"
werden, dat bij zelfs vrij precies aanduidt
wanneer en waar dat gebeurde en wat de
oorzaak" was. En het allerbedenkeljjkste is
wel dat hij tracht het heele geval in Neder
land te doen spelen.
Ons lieve vaderland is over het geheel een
zeer te waardeeren pleksken grond, maar om
de groote geestelijke stroomingen van de
wereldhistorie te bestudeeren, komt men
toch beter elders terecht. Het lijkt hier altijd
een beetje, wat den geestelijken atmosfeer
betreft, op zulk een kleicen inham aan een
roteige kast, waar de branding haar kracht
v< rk ren heeft en een zoom van vuilwit
schuim tusfchen en om de gladde steenen
dringt, en op het vlakke water allerlei
naainlooze zelfi'andigheden dobberen, mitsgaders
twee blokjes hout. Als dan buiten de zee
hoog gaat en vervaarlijke brekers tacrollen,
gelooft men. ook de ie kleine wereld In be
roering te zien komen. Maar de breker ver
loopt hier in een dikken rimpel, die enkel
het vuilwit schuim wat hooger op de steenen
drijft, en als 't weer rustig ie, blijken de
naamlooze zelfstacdigbeden en de blokjes hout
onderling enkel van plaats verwisseld...
Zoo is het in Holland en wie, vanwege
zy'n speciale studie of zijn Nederlanderschap,
gedwongen wordt hier naar geestelijke ver
schijnselen te speuren, die blijkens berichten
van buiten toch aanwezig moeten zijn, virdt
allerlei verwarrende tusschentoestanden en
eindelooze schakeeringen, die elke groepee
ring tarteo.
Dat is de vloak van onze nationale onaf
hankelijkheid, dat wy wel verplicht zijn ons
ook geestelijk als een apart en compleet
geheel te beechonwen. Een waarachtige
romantiek in de kunst hebben wij hier b.v.
nooit gehad, gely k dr. Fischer uitgebreid be
redeneert, terwijl de geestelijke en artistieke
bewegingen der 18e eeuw onder de Neder
landers van dien tijd vrijwel tot karikatuur
geworden zijp. En hetgeen hier van de groote
revolutie terecht kwam, was iets... tegelijk
ocmogelijks en noodzakelijks, iets dat men
noch doen noch laten kon, in een
allerduidelijkste afwezigheid van een friaschen, mach
tigen vernieuwingsstroom.
Daarom blijft het ondankbaar en onmogelijk
werk,als men niet bij zonderlijk dat
Hollandscneigen-halfslashtige op het oog heeft, bij ons
naar de beweging des levens te zoeken, gelijk
deze studie van dr. F. nogmaals aantoont.
In de noodzakelijkheid al dat zoozeer ver
bijzonderde een plaats en een naam te geven,
komt hij tot opstelling van buitenissigheden,
die de zaak maar onuoodig ingewikkeld
maken en inderdaad geen objectieven grond
hebben ... naar mij voorkomt...
Hetgeen in de 14e en 15e eeuw op
vele verschillende plaatsen gebeurde"
(kan men voor 't gemak zeggen), het
geen men de Wedergeboorte genoemd
heeft, was inderdaad zoo iets als een opnieuw
ontwaken tot het besef van eenheid, eenheid
van mensch en wereld, na den benauwden
droom van tweespalt gedurende de middel
eeuwen, toen immer de vlekkelooze, ideale
godheid dreigend tegenover den nietigen,
onvermijdbaar zondigen wereldling opstond.
Doeh allengs die godheid erkennende als het
eigen reusachtig schaduwbeeld, voelt de
westersche menech zich van een zwaren druk
bevrijd en ontbloeide tot een levenslust zoo
stralend, als sedert de ver verleden klassieke
beschaving niet gezien was. De tot zichzelf"
gekomen menschheid voelt zich nu n met
wereld en leven, vrümacht'g en van onbe
grensde vermogens. Maar het wondere besef
van die eenheid en dat hooge geluk waren
een hoogtepunt en hebben maar kort geduurd.
Stond ook de middeleeuwsche mensch
altijd wreed gescheiden van zijn ideaal,
waarmee hu1 hartstochtelijk verlangde zich te
vereenigen, van zijns gelijken was hij gees
telijk niet zeer onderscheiden, individu was
hij nog mfar in geringe mate. Hartstochte
lijk en onberedeneerd leefden de menschen
in n gemeenschappelijken sfeer van
geloover, vertrouwen en vreezen en wat n
ondervond, ondervonden allen.
Doch sedert de Renaissance werd dit an
dere. Men kan ook zeggen, dat d* verhouding
van denken en voelenen willen een wijziging
onderging, zóó dat het eerste in het vervolg
dominee: de. Na de vereenzelviging kwam
voor de mencchheid veer de
zelfonderecheidirg, maar in het meer critisch bewuste
leven van den enkeling werd dit thans een
onderscheiding van individuen tegenover
ell aar.
Wat twee was geweest en n geworden,
viel nn in tallooze eenheden nit elkaar,
tallooze kleine werelden die zich elk de wereld
geloofden.
En dit proces is het, dat men in de 17«
en 18e eeuw door ziet gaan, de al verder
gedreven ver-enkeling, het individualisme.
De Renaissance had de identiteit van
menschheid en wereld begrepen en xich
souverein gevoeld als de eenige werkelijk
heid. Daarna bleef toch voor de zich afzon
derlijk ontwikkelende individuen de trots dier
ontwikkeling en loofde men de rede, die
het inzicht gebracht had, ofschoon heimelijk
verveling en onrust zich reeds opdeden, om
dat alle band en vastheid te loor girger. De
rede, laat ons liever zeggen: de slimme ver
standigheid, werd EU als een dievenlantaren
gericht op wat de menschkeid aan mystiek
en schooi e v ei beeldlij g uit vroegere eeuwen
bad meegebracht, met het natuurlijk resultaat
dat gevoel en phantaisie gelijkelijk inkrompen
onder die felle stralen. En naarmate beider
dwaasheid duidelijker bleek, geloofde men
meer triomfantelijker de waarheid van het
leven op te doen, die .alles op het individu
scheen te betrekken en zijn opperhoogheid
stelde.
Zoo werd in enkele kleine klingen het zich
rijkelijk uitleven volgens eigen normen tot
hoogsten plicht en heeft met name het Frank
rijk der 18e eeuw theorieën en daden beleefd,
waarop latere minder hoogmoedige gedachten
met huivering terugblikken, wijl zij voor ver
bastering of verslapping hielden, hetgeen wel
beschouwd zelfrerhooging en zedelijke moed
dient te heeten. Men moet niet vergeten dat
deze menechen bet waren, die de revolutie
hielpen voorbereiden en gedeeltelijk zelf
maakten.,.
Intnsechen kondigde reeds, in allerlei
ongeregeld en onevenwichtig denken en
handelen, de omkeering zich aan, die
niet anders kon zijn dan weer streven
naar eenheid van mensch en menech, en
naar onderscheiding van zelf en wereld of
godheid. Beide strevingen beteekenden dan
vernedering van het hoogmoedig ik, oplossing
van den eigen wil in anderer en tevens het
zich weer klein en onvolmaakt voelen van
den menscb, die het enkele en eindige was,
tegenover God, het eeuwige, het onbegrensde.
Toen later laat ons voor het gemak
zeggen met Rousseau dat streven zich be
wust werd en een naam kreeg, heette het
in de kunst Romantiek en economisch en
staatkundig, als ik mjj niet vergis, Radicalisme.
Vooral in den aanvang (einde 18e, begin
19e eeuw) openbaarde het zich als een harts
tochtelijk verlangen, om niet meer wüsnenzig
verstandelrjk en eigen gerechtigd te zijn, wijl
aldus de persoonlijkheid tenslotte leeg vor
melijk achterbleef in een duldeloos v»ge,
doel- en wezenlooze wereld. Maar zooals een
berouwvol kind zich werpt aan 's vaders
borst, wilde men opnieuw zich klein en
zondig en vreesachtig, maar tegelijk ook zoo
heerlijk vertrouwd en veilig voelen bij den
machtigep, goedertieren god, die't allea voor
de menschen ten beste leidt. Prozaïsch gezegd:
ah afjonderljjke, souvereine, persoonlijke we
reldjes op eigen beenen te staan, was uiterst
bezwaarlijk gebleken,nu wilde men die fierheid
en vrijheid graag offeren voor wat vastheid
en hoogere zekerheid dan het individueel
denken geven kon. En het was daarbij niet meer
dan natuurlijk dat de verlangende gedachten
ui'gin gen naar de middeleeuwen, ala naar
een tijdperk van veiwante zielsstemmingen.
Weer saam te leven in gevotl en geloof t la
n menschheid, zonder c ritu k of redeneeren
gelijkelijk te ondergaan het natuurlijke:
smart, vreugde, weemoed en verlangen, dat
werd het waartoe allengs de tijdgeest zich
neigde. De behoefte aan dat
kinderJijk-onlcgische, onvormelijka, on geleidelijke, aan het
heftig passioneele, het algemeen
menschelijke" vindt men overal in de literatuur terug.
Doch ook voornamelijk in de literatuur en.
onder de kun tanaarp. De burgerklasse, die
sedert overal het veld behield, verschafte in
haar druk practisch leven en materieel zelf
behagen veel eer een voedingsbodem aan
18e eeuwsch individualisme en rationalisme.
Daar zy eeLter weinig eigen geestesleven bezat,
volgde zij ook vanzelf dat andere, nienwe
streven, dat zich baan brak en betoonde zich
rcmantiech. He e romantisch echter?...
Daar zij feitelijk zeer wel met haar nieuw,
goed onderlegd bestaan was ingenomen en
eigenlijk pas te denken begor, bleef haar het
srrartvo1, woest verlargen der romsntiek,
haar z:ch verliezen in de eenheid, teneinde
toe een raadselachtige en tamelijk ongepaste
stemming, voor innige christenen müschien
rog begrijpelijk, maar voor redelijke wez< ni,
die het hier goad hadden, schandelijk
ondankbaar. Het conventïoneele en
algemeene der romantiek echter, het naar T aUe»
niet individtieele zeden, gevoelens, gedachten
leven, kwam bijzonder te pas, wijl men nog
geen tijd had gehad zich persoonlijke, eigen
normen uit te denken en daar in het drukke
leven van geld verdienen ook voorloopig niet
mee beginnen kor. Zoo was er maar n
eigen princiep, n zedelijk voorschrift, dat
deze voortaan toongevende klasse, als 't ware
van de geboorte, had meegebracht en dat
heette: spaarzaam zijn, verkregen positie hand
haven, er boven op big ven. Al de overige
ziele-inventaris scheen, niet zoozeer geleend, ala
wel uit een faillieten boedel voor den halven
prijs overgenomen.
Maar dat merkte men zoo niet. Men meende
wel degelijk en gaf zich veel moeite te voelen
wat de tijd scheen te vereischen: al die zware
aandoeningen, ge'ukkig bij vaste gelegenheden
opgewekt, en die men zeide dat algemeen
menschelijk waren. Dus verplicht... Maar
men kon het geval zien aankomen en zich
behoorlijk voorbereiden.
En hiermee is dan meteen de
gevoeleoverdrijving, het onecht vertoon van aandoening
gegeven, dat ientimenteliteit en vttltch pathos
geheeten wordt, de neiging waartoe bij geen