Historisch Archief 1877-1940
DE A M S T E R D A M: M E II W E K K B L A D VOOR NEDERLAND.
No.'1739
onzer ooit wel geheel ontbreekt, of ontbreken
«al, zooiang ijdelheid en vrees zich anders
en minder voor te doen dim anderen inder
daad algemeen- menschelij k blijven, doch
waarva» de werking later juut door het in
dividualisme en het klaarder zelfbesef zeer
werden tegengegaan.
Toen echter, bjj die mi ader bewuste geesten,
in een tjjd nog niet zoo individaalistisch
als de onee, waren die surrogaten onver
mijdelijk. . .
Hes WM, zon mea zoo zegden, voor e«n
menschengroep, die eigenlijk pas op zij a ge
mak te leven begon, die het goei had",
maar nog niat lang genoeg, om veel meer
van het materieele . te verlangen, ook een
weinig passende zielstaat, die romantische,
welke opgaan, persoonlijk tenietgaan in een
droomige algemeenhei i verlangde en 'tkleia
en nietig voalen van het individu. Integen
deel verlangden al d'e lieden, wier zaken zoo
gosd Ringen, psreoonlijk te genieten a1, het
vette der sarde en gevoelden zij te veel
achticg voor hnn energieken zelf, om dien in
ootmoedig» overgave weg te gooien of als
iets slecht» of hinderlijk» te minachten.
Maar. .. de be:chavinz, die zij geërfd had
den van vorige gedachten f ai gansch ande
ren geest en maat schappelijke p o ?itie, bracht
be> olijk baar zoo mee..., en ook dat men
zijn woeste neigingen vóór zijn degelijk
bruikbaar verstand moest laten gaan . . .
Aan dien schandelqken eiech hebben «ij
echter altijd maling gehad en steeds behoorlijk
de wereld vtn practijk en zaken gescheiden
van d'e verplishte andere, welke zij dan zijn
mocht, der kanst of der religie . . . a'.dns van
de groote Romantieken nooit meer dm 't
oppervlakkige begiijpend.
Verliep op deze wijze in de burgerlijkheid,
die meer dan erntge andere geestesitaat op
het materieel», het maatschappelijke gegrond
schgnt.de hernieuwde drangtot eenheid in ver
loochening van individueele hoogheid; baarde
het ia burgerlijkheid als 't ware gedrenkte
romaitisme voornamelijk sentimenaliteit en
va?sjh pathos, wellicht is hei niet gewaaid te
meenen, dat die groote romantische aandrift
in andere lagen der menschheid en onder
zeer gewijzigde vormen, werd overgenomen
en ontwikkel d door communisme en socialisme,
terwijl de burgerklasse in het laatste dael
der 19e eeuw haar eigen ontwikkeling ver
kreeg, de ontwikkeling, die men in de 18e
eeuw al te boven was, maar waarvoor deze
groep nu eerst rijp scheen. Ik bedoel het
bewust individualisme.
Wat voor Duitschland in latere j aren vooral
Nietszche en I been hebben gedaan, dat werd
hier in Nederland tusschen de zestig en
zeventig van de vorige eeuw door Hnet en
Vosmaer bewerkt, en vooral door Mntatnli,
dien dr. Fischer literair wél, maar cultuur
historisch notabene niet van belang acht.
Dezen en anderen natuurlijk wekten
eerst in de massa der ontwikkeld burgerlijken
het besef van wat zij inderdaad altijd geweest
waren, deden hen als rationalistische
indivtdnali*ten tot zichzelf komen. En de beweging
vaa '30" heeft dit werk voortgezet, meer
bepaaldelijk.maar daarom niet minder invloed
rijk, in den sfeer van bet artistieke, zich
afic&eidend van de burgerlijke maatschappij
enkel en alleen omdat de kunstenaars niet
icdividualistisch- verst andelrjk, maar individu
alistisch -gevoelig wilde zijn. Beteekent dit
tenslotte ieta?
Uit de romantiek, die het meerendeels niet
verwerkelijken kon, uit de verte van middel
eeuwen en vroeg- renaissance schijnt dit
flauw besef hier overgewaaid, om een o ogen
blik te blijven hangen, dat het gevoel voor
ons menschen meer waard is dan het ver
stand. om gelukkig te leven en de tijd kon
niet helpen, dit het zuiver persoonlijk gevoel
bleek, waar nee de mensch niet zeer gebaat was.
Het is echter niet in dit polderrijk land
naar ik vastely'k geloof dat zich vooral
het lot der westersche menschheid ver ?nlt en
midden in het gedrang van het tegenwoordige
is het ook niet mogelijk er boven uit te zien,
waar de stroom heen gaat. Dat wij naar eenig
sociëtisme" op weg zijn, kan men den heer
Fischer zonder bezwaar toegeven, nademaal
wy ons in het volle individualisme bevinden.
De. vraag ia echter of ook maar iemand aan
zulke uitspraken iets heeft, als zij niet om
trent de naaste toekomst weten te voorspellen.
Misschien heeft de leidende burgerklasse
nog den tijd tot waarachtige romantiek te
komen, misschien wordt zij ook verdrongen
en opgelost eer het zoover is en nemen
andere groepen het eenheidsstreven over...
In elk geval is met het bovenstaande ge
noeg gezegd om tegenover de beschouwing
de j heeren dr. Fischer een andere, naar mij
iiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiii ....... i ................. m ...... in ............ i ..... i ......
VALSE DABOLIQUE.
Novelle van REISHOLD OETMANN.
Vertaling van EMIL WEGELIN,
II.
Als een duistere, onbestemde massa dook
eindelijk een groot gebouw met drie ver
diepingen voor ons op, boven welks ingang
een lantaarn brandde. Met ean onaangenamen,
schorren lach wendde Ostrowski zich tot mij.
Dat is nu my'n villa, Frans! Dat was ook
zoo'n schoft van een speculant, die datdiog
gebouwd heeft. Hier ergens in de buurt
zou een groote fabriek worden opgericht,
en de verstandige man had het druk met
op het waardelooze terrein een huurkazerne
neer te zetten, waarin de ongelukkige arbei
ders voor veel geld als schapen zouden
worden opeengepakt. Maar de hemel maakte
hem een streep door de rekening. De fabriek
kwam op een geheel andere plaats en voor
het huis kon hu geen huurders vinden. Want
niemand wil hier buiten huizen behalve
dan een arm mudkant, die anders misschien
op straat had moeten slapen. Gq zult dus
begrijpen, dat het (een moderne salons zijn,
waarin ik je ontvang, maar ik heb je reeds
gezegd, dat het nu geheel aan mijzelf ligt,
om reeds morgen een eind aan al dien jammer
te maken.
Een akelige reuk van kalk en verf hing
binnen in het huis. Terwijl ik achter
Ostrowsky de smalle, slechts door den lantaarn
verlichte trap, opging, maakte zich groot
medelijden van mij meester met de arme
vrouw, die reeds sedert vier maanden ver
oordeeld was, om tasschen deze natte muren,
die verrotting en grafküte ademden, te wonea.
En zyt gij nog steeds de eenige huurder
in dit huis, Boleslaw?"
dankt voorloopig juistere, te stellen, di
individualisme, romantieïen ritiocalisme
beter uiteen houdt. De leaer moge
oordeelen... als hij lust heeft, ook over het ge
schrift van dr. Fischer, dat voortdurend den
indruk wekt,' alsof iemand, komend uit de
verwarrende'.veelkeid van empyrie en analyse,
met veel nuttelooze inspanning rammelt aan
de achterdeur der philosophie, terwijl het
toch wel zoo eenvoudig en gepast ware om
te leopen en de hoofddeur binnen te gaan.
FBANS COENKN.
plr in
a 111
Het tooneel stelt voor een Grieksch boseh,
waarin ronddoolt Marsyas de faun, door den
luwen lentewind gewekt uit zij a winterslaap.
Da achtergrond is donkergroen, de boomen
op den voorgrond schitteren in het felle
zonlicht. Mooi steekt hierop af de satyr in
het zacht bruin-roode overkleed, breed
gesjerpt door een gevlekte tij^erhuid, den kop
waarin de oogen donkeren op de borst. In
het geluid-rosse haar draagt hu de
wyngaardranken schel-groen. Hij danst en springt
in het jonge gras, in het nieuwe zonlicht,
hij roept uit de pasgeboren heerlijkheid der
zoele luwte, het teruggekeerde leven. Dit is
een mooie expositie.
Dan klinken menschenstappen. Arethusa
komt op, achtervolgd door A'exander. De
versche lente drijft de jajeres met pijl en
boog het bosch in, den herder naar een
meisje. Na hen treedt Lycoris op en men
weet al wat men wacht. Zy begeert
Alexander, die niet van haar wil houren. Ook de
heel oude Atlas brengt niets nieuws: Hem
trekt Lycoris. Het komiscie dezer verhou
ding ligt hier nog al voor de hand. Menalcas
echter, de dwaze philosooph de asceet, is,
hoewel de Grieken dergelijke fleuren in dien
oertijd niet kenden, een goedgekozen en
voortreffelijk getypeerd karakter.
De comedie verloopt eenigszins Bedarende
dit spelletje van verhef i. an. Marsy.is schatert
wel zijn grappen tus;chen de dialogen, maar
na zjjn eerste alleenspraak mist men het
innerlijk verband. Eiland Ho:st speurde de
harmonie der kleuren verder na dan
Balthazar Verhagen de harmonie der actie. Hij
kleedt Arethusa in zacht-paartch en geef c
haar een lichtgroenen boog; Alexander in
m at-groen, Menalcas bruin-grijs, somber met
s toffer ig gele haren, Atlas in bleek purper,
Lycoris beuken-rood met wit-vio!et'en e'.uier.
Bovendien hadden de coat u me 5 nog de ver
dienste hunner symboliek, door welke heen
men direct karakter en aard van den drager
aan voelde.
Bij het einde van het eerste bedrijf stoot
men op de eerste onwaarschijnlijkheid in de
constructie van het stuk. Is het tooneel weer
menschenleeg dan springt de satyr achter
zijne struik te voorscnrjn en vertelt dat hij
de cymphenbron gaat zoeken. Het scherm
zakt n i at en enkele minuten later keeit hij
terug op dezelfde plek, de bron met het beekje.
Eene onwerkelijkheid gelijk we ze veelvuldig
vinden bjj Racine en Molière. nheid van
pliatsl Wy geven echter toe dat da fout niet
hindert. De muziek vult de entreact en vraagt
eenigen tijd téveel belangstelling on deze
kleinigheid nog op te merken. Bij de eerste
woorden van Mareyas' monoloog (2e bedrijf)
stoort echter een andere misgreep: de alleen
spraak is niet meer dan een herha'iog van
den opzet in eene gevarieerde stemming.
Wat. den hoorder niet belet tot de conclusie
te komen, dat het heale eerste bedrijf wel
gemist kon worden
Doch wat de dichter niet kon, vermoeit
de musicus. Sinds Wagner heerschthet parool:
Eenheid tusschen woord en toon; de klanken
moeten de verzen aajvallen, cimpleteeren,
de stemming verdiepen. Wie dit in idealen
zin wil zien uitgevoerd wone eene
Marsyasvoorstelling bij. Alphons Diepenbrock heeft
het stuk van Verhagen zoo doorgrond, door
voeld en in zich opgenomen, dat zyne mudek
over alle gebreken in de drama-structuur
heenhelpt, ze onzichtbaar maakt.
De orkestbezetting is a's volgt: l fluit
(resp. piccolo), 2 hobo's (de 2e resp. Cor
Anglaie), 2 clarinetten (reap. in Bes en A, de
2e resp. in Es), l basclarinet in Bes, 2 fagotten,
3 hoorns (in F), harp, strijkkwintet (4 eerste,
4 tweede violen, 3 alten, 3 violoncellen, 2
contrabassen), 2 pauken, triangel, tamboerijn,
bekken, castagnetten. Als soloinstrnmenten
zijn bij voorkeur aangewend fluit en harp.
Dit is een gevaarlijk ensemble, waarmee
een zuiver getempeerde stemming vrij moeilijk
is te verkrijgen, temeer daar de harmonische
ondergrond zoo zwak is aangeduid. Het hout
overheerscht; de muziek klinkt meerendeels
IHIIIIMIIIIHIIIIIMIIIMIIMIIIIIHIIIIIIIIIIIIIIIMIIMIIIIIIIIIMIIIIIIIIMIIIIIIIHI
Ja wij hebben het hier rustig. Dat is
ook wat waard voor een kunstenaar."
Hij nam den sleutel uit zijn zak en opende
een deur op de eerste verdieping. Dikke,
nachtelijke duisternis gaapte mij tegen.
Blijf op den drempel staan, tot ik licht
heb gemaakt," zaide Ostrowsiy. Gij zoudt
u anders licht aan iets kunnen slosten."
Ik hoorde, hoe hij de lucifers zocht, en
gedurende de twee of drie minuten, welke
verliepen, tot hy ze gevonden had, kreeg ik
een onweerstaanbaren drang om weg te
loopen. Het scheen da afschuwelijke lucht
in dit huis te zijn, die zoo zwaar en benau
wend op de borst drukte. Ik haalde met
moeite adem en gevoelde, hoe snel mijn hart
klopte. Werkelijk moest ik al mijn wilskracht
verzamelen, om niet weg te loopen, en het
was mij als een verlossing, toen eindelijk een
blauw vlammetje opflikkerde. Ostrowsky stak
de lamp aan, en inmiddels overzag ik vluchtig
de vrij groote kamer met twee vensters,
waarin wij ons bevonden. Het bleek my,
dat ik geen twy'fel hoefde te koesteren aan
de waarachtigheid van de schilderij, welke
hij van zyn armoede had ontworpen. Er
waren noch kleeden, noch gordijnen, en de
fantastische figuren, welke de uitzweetende
vochtigheid had doen ontstaan, vormde*
de eenige versiering der ruw gewitte muren.
De enkele armzalige meubelen gingen geheel
in de groote kamer verloren, welke behalve
de deur, waardoor wij waren binnengekomen,
nog een tweeden, door een oude lap katoen
bedekten uitgang bezat.
Van de vrouw van mijn vriend was niets
te zien, en te oordeelen naar de duisternis,
waarin wij ontvangen waren, vermoedde ik,
dat zij was uitgegaan. Juist wilde ik naar
haar vragen, toen Ostrowski zich naar mij
toekeerde. En de aanblik van zijn gelaat
deed mij de woorden op de lippen bester
ven. Want nu het helder door de lamp ver
licht werd, zag ik zyn gelaat dezan avond
feitelijk voor de eerste maal. En nimmer had
als de puurste polyphonie; zij is zuiver
diatonisch in modernen zin, d. w. z. het chroma
beschouwd ais de beste diatonie. Men be
grijpt du?, dat men bjj die toevallige samen
klanken wel eens iets schijnbaar-onjuists
hoort. Een inzet, n seconde verlaat, kan
dit veroorzaken. Een bezetting en een parti
tuur als deze, vorderen spelers die of de
muziek kennen als haar componist of zich
geheel en al verlaten op hun dirigent, die
dan een moeilijke taak heeft. Volgens onze
meening, staat Diepenbrock in de huidige
renaissance der poiyphone kunst op de
voorste rijen. Mabler, Reger e. a. beschouwen
een stemmencomplex meer als opgeloste
homophonie, Diepenbrock geeft op vele
plaatsen reeds elke zy'ner stemmen eeneigen,
individoeele pbysionomie, zonder verder te
letten op eene harmonie, welke daaruit kan
voortvloeien. Esn dirigent kan hier dus
eigenlijk niets doan dan metronoom-werk:
de maat slaan. Want elk der instrumenten
leiden is onmogelijk.
Met toonsoorten houdt de componist weinig
rekening. Ook in dit opzicht naderen wij
weer meer en meer de middeneeuwen. Zooals
toen, mengt men nu alles door elkander,
enkel hoorend naar het effect van den toe
vallige samenklank. Maar ook wanneer Die
penbrock schrijft in een bepaalde toonsoort,
staat hij by'na immer dichter by de ouie,
phrygiscb, lydiscb, aeolisch etc., dan by de
moderne stereotype toonladders.
Een darde karakteristieke eigenschap der
muziek zijn de leidmotieven. Hierjzij voorop
ge ie t dat er niet da minste overeenkomst
bestaat met het Wagner-systeem. Wagner
betrekt zy'n motieven op n enkele zaak,
Diepenbrock ziet ze universeeler en geeft
hun een algemeener l arakter. Het is als 't
ware eene Symphonieche Dichtung welke
toeva ligerwyze een tooneelspel illustreert.
De tekst heeft dit wellicht bei'a vloed.
P/aignante ideeën vindt men er niet in. De
overeenstemming der muziek hiermee is in
elk geval eene zeer gelukkige.
Ziehier de ata'yse van het voorspel.
De alt/jolen en contrabassen zetten zeer
zacht in met een orgelpunt op D (de toon
soort is hier niet D klein, doch Dorisch) De
violen spelen een pianissimo tremolo in
q ai ntparafl allen con sordini op de brug.Violon
cellen nemen deze «ver, later de fagotten,
gerythmeerd door de alten met een apart
contrapunt.
FP
--»?
"n
i )w
1 . 1
L- 'a
, ''«-i*-*
L . ftl4ft» 1
Vs'^
K 1
i, f
UI
^
A
f^-J
-T -^;
^f 1
?9»
-^
"*»
6
^n
t~0
^fn
L^rJ
'
llri
f^
tn=-J
l«*l
*
T"
I*
?.i
L - ^
iT\~
F
Dit klinkt zeer geheimzinnig. De clarinet
in mooie laae ligging b'aast een yl-vlug chro
matisch motief, herhaald door de basclarinet:
Dit ia het mysterieuze wondleven.
Onmiddelijk daarop volgen een paar smachtende
tonen, die direct in de verbreeding worden
doorge'oeid (altviolen) en verder verwerkt
door de verschillende instrumenten. In de
heele partituur komen ze herhaaldelijk terug
even als het vorige.
Dit is da glinsterende bron met haar
verborgenheien. Daa geven de fagotten een
zeer belangrijk, vlug nevenmotief.
EESE
Dit is het beweegelijke wondleven; de alten
nemen het over, later de clarinetten in heer
lijke tertsen. Nog immer p.p. spelen daarop
clarinet en hoorn het eerste fluitmotief van
Marsyas, een puur natuurthema:
Ean plotseling crescendo voert naar een
ik zulk een verwoest, door wilde hartstochten
ondermijnd menechengelaat gezien, als dit
van den ongelukkigen man, wians bijna vol
maakte schoonheid eenmaal een onderwerp
vaa onze bewondering was geweest. Zijn
wangen waren ingevallen, het voorhoofd door
diepe rimpels ontsierd, en onder de diep in
de kassen schuilende oogen liepen donkere,
bijaa zwarte schaduwen. En zooals zich nu
zijn duane, bloedalooze lippen tot een kramp
achtig lachen over de witte tanden terug
trokken, deed mij het geheele, bijna
vleeschloose hoofd sterk aan een doodskop denken,
zoodit het duistere vuur der koortsachtig
gloeiende oogen dubbel huiveringwekkend
op mij inwerkte.
Een aangenaam verblijf voor een groot
kunstenaar, niet waar? En toch hebben wij 't in
dezs 4 jaren dikwijls slechter gehad dan hier."
Ik wilde hem iets antwoorden, doch het
was mie, alsof de verstikkende last op myn
horst mij het spreken onmogelijk maakte.
En hij wachtte ook in het geheel niet op
mijn antwoord, dcch ging, terwijl hij de lamp
opaam, naar de door de lap katoen bedekte
deur. Hij schoof haar op zijde en keek naar
binnen. Toen wenite hij mij, om naderbij te
komen.
Daar ligt mijn kleine Geleste," zeide hij
zachtjes. Zie eens, hoe schoon zij is, voor
ik haar wakker maak."
Ik maakte bezwaar, want uit zijn woorden
begreep ik, dat ik een slapende zou bespie
den. Doch hij herhaalde zoo ruw en gebie
dend zijn: Kom hier!" dat ik gehoorzaamde.
Terwyl hij met de linkerhand de katoenen
lap op zijde hield, hief hij met de rechter
hand de lamp omhoog. Ea het volle licht
stroomde nu over het lage ledikant, dat vlak
naast de deur tegen den muur der slaapkamer
stond.
Is zij niet schoon?" fluisterde hij. Zal zij
niet betooverend zrjn, wanneer zij onderden
zonneschijn van het geluk opbloeit als een
jonge roos?"
hoDgtepunt, waar de hobo's nogmaals een
nieuw motief inzetten.:
sfe
Dit is het schuimende lenteleven.
Ziebier de prachtige opzet: 8 motieven in
een bestekje van 34 maten. In de volgende
vierenveertig worden deze zinnetjes verwerkt,
beurt om beurt, alles polyphoon waaruit hier
en daar nog wel een aardig nevenmotiefje
zou zijn op te grabbelen. Maar daar is de
satyr, hy komt aangesprongen:
Onmiddellijk volgt hem zijn motief (7)
geïllustreerd door de volgende flaitmelodie,
«elijk er ia den Marsyas zooveel voorkomen,
ijl als vogelenzang:
^FF^?B^^
Lang trilt zij in de lichte hoogte op allerlei
wyze gevarieerd, terwijl de overige instru
menten de andere motieven verwerken tot
inzet dit heerlijke melodie- begin, de karakteri
seering va't den faun als naïeven droomer
en enthousiast natuurkind l
Het doek rijst, Mar yas huppelt het tooneel
op, zijn fatyrs-ythine klinkt nog even met
de castagnetten, in de verte lokt de luchtige
fluit-z»cg, daarna een paukenrofl'el en de
muziek, den hoorder onbavredi^d latend,
z vy'gt toi de entreact.
Wij wezen ree is op de overbodigheid van
het eerste bedrijf. IQ het bejin van't tweede
varieert de dichter de ptemmina, hy verdiept
baar nie'. Diepenbrock volgt hem en de
entreict-uiuïiek is een voort «?tting van het
voorspel, doch wij zullen zien hoe hij zyn
dic'aier corrigeert.
De entreac': Nu leïen wy in'cdroomepge
wond. E^n diepe hoorntoon. Snellen
elarinettenzang. Mirsyas ia er ook, zijn
satyrsrythme weerklinkt in den ho'jo, Eogelscuen
hoorn en figot met castagnetten. Hy fluit
zijn droom wij ze (1). Dan volgt een lange
passage voor strijkkwintot met een nieuw
thema, teneramente voorgedragen door de
eerste violen. Opnieuw het ruiselende
woudleven, tot de blazers het overnemen en
omduiden tot de melodie waarmee hy straks
Deiopeia uit het spiegelende water zal op
roepen.
Ds viola's imiteeren het in delaajereoctaaf
en op een maat afstand. Hier is de lieve
stemming wakker.
Zy wordt nog verinnigd door
dit laatste een hoogst belangrijke variatie
op 11 welke in alle scènes wederkeert, dikwijls
in eenigszins anderen vorm, maar altijd her
kenbaar.
Wat nu volgt is als de opgang tot het
het leven. Al het materiaal ligt klaar en de
meester gaat bouwen. Da musiek, de expressie
groeit. Het intensa stijgt tot onrust. Dit is
Het was mij, alsof de bodem onder mijn
voeten wankelde. Als een stroom ijskoud
water ging het door mijn lichaam; verlam
mend en verstikkend beving mij een
vreeselijk ontzetting. Wat daar voor mij op het
witte kussen lag met lo ;hangende, goudblonde
haren en over de borst gevouwen handen
was een lijk! Wel kon het smalle, wasach
tige gelaat eenmaal betooverend schoon zyn
gewekt, want de lippen waren smal en tee
der gewelfd als die van een kind en de
zijachtige wimpers boven da gesloten oogen
wierpen lange schaduwen op de marmer witte
wangen; maar ik zig toen niets anders, dan
dat het 'c bioadeloozs gelaat van een doode
was met alle onmiskenbare, afschuwelijke
kenteekenen, waarmede de onbarmhartige
dood zgn offers merkt.
Hoe lang myn eerste verstijving geduurd
mag hebben, weet ik niet. Doch er zullen
verscheiden* seconden zijn verloopen, eer ik
kracht genoeg had, om dien druk af te
schuddon, welke mijn keel als rnet een ijzeren
klem omvat hield.
Baleslaw!" schreeuwde ik, maar je vrouw
is immers...."
Hij liet mij niet eindigen. Zijn linker vuist
had mijn arm omspannen alsof hij hem wilde
breken, zijn oogen schoten vonken en met
glosiende adem siste hij in mijn oor! Zeg
niet dat zij dood is... ik raad je, zeg het
niet! Ik moat het immers beter weten...
en slechts een schurk kan mij tegenspreken,
wannser ik beweer, dat zij leeft! Dat zij reeds
twee dagen slaapt, is dat z)o iets bijzonders
voor een monsch, die vier jaren lang geen
rust gehad heeft, dag noch nacht? Kijk, ik
kan haar wel wekken... met een enkele
streek op mijn viool. Maar dat wil ik niet...
hoort gij, ik wil niet! Ik gun haar desen langen
slaap, waaruit ay met hernieuwde krachten
zal ontwaken ... met hernieuwde krachten,
om eindelijk het galuk te genieten!"
Hij trok mij van de deur weg en liet de
lap katoen weder vallen. Half bewusteloos
het overbruischend gevoel. De tonen krijgen
een allegrokarakter, agitato poeo. De clari
netten razen omhoog in tertsen naar schelle
trillers en weer in tertsen naar beneden. De
hobo blaast het lokkende flaitmotief in de
overmatige kwart, op loshangend bekken
klinken drie pp. slagen. Vliegensvlug klinkt
de clarinet langen tijd met 7 woest ge
rythmeerd (het woelige 4 wordt hier gedurig
doorgevoerd). Na een glissando der harp, een
tutti appassionato, thema 15 in de hoogste
ligging der violen en viola's met hobo twee
maal herhaald. Dit is hét toppunt. Niet
Marfyas' ramp, noch zy'n noodlot hooren wy'
hier, het is zijn overmatig natnurgeluk. Dan
slaat da stemming om en wordt droevig;
8 komt herhaalde malen terug; boven alles
echter de melancholische bronmotieven (3,4,5}.
Nu begint Marsyas' eerste monoloog, als
melodrama bewerkt door den componist. Hij
zelf geeft hier terecht zeer weinig motief
bewerking, byna, uitsluitend homophonie.
Dit is goed gezien. Men kan niet luisteren
naar twee dingen tegelijk.
Wat boeit gy mij, o schoone bron!
Ik zal mijn hoogste lied u fluiten;
Ik roep uw diepst geheim naar buiten
Zooals gy mij tot zingen dwingt
Hoort toe hoe 't Pnrygisch lied nu klinkt l
Dit is het wachtwoord voor de komende
dingen. (12 zet bier zeer
droefgeestig-verlangend in gevolgd door harp-arpeggiën,
duidend op Paoebus).
Marfyas: O, wie ontstijgt met koren blonde
haren
Hier aan de zilvren baren?
Ea Deiopeia rijst op. Mijn lied riep u ter
woning uit" eegt de satyr. Maar de Nymph:
't Was niet de fluit e, 't klonk niet schel.
Mg wekte ean vreemd en mild gerucht, er
trilt iets godljjks door de lucht." Het
Apollothema zet bij deze woorden zeer hoog en
zeer zacht (violen) in voor den eersten keer.
Men weet wat dan volgt: De satyr tart
den Z mnegod en daagt hem uit:
Wat tokkelt hy de drooge lier?
Zijn dat klanken die stroomen en Schallen?
Waagde hij met zyn aamechtig speeltuig
zich hier,
Hoe zou in den wedstrijd hij vallen!
Dat ware eens een strijd, de lier en de fluit l
Ik durf hem wel aan OH» den prijs mijner huid!
Een ruischen en Apollo verschijnt met
majestuense klanken, den god beter typeerend
dan dichter en grimeur, zoodat wy hem
onmiddelyk voelen als den machtigere.
.1.1 J
Nu gebeurt de wedstrijd om het bezit van
Deiopeia. Wat is het jammer, zacht men,
dat Marsyas dien verliezen moet. Apollo,
zwaar en log, in weidsch, wit gewaad, goud
gevoerd, stijf, uit de hoogte, gemaakt,
rethoriech, met hoog-rood geblankette
wangbeenderen en vetgekrnlde haren, een verfoeilijk
zalfroldanen glimlach eeuwig om den mond
daarentegenover Marsyas, de zoo
menschelyke faun, het heet-hartstochtelijke kind,
waar in al zyn woorden, bewegingen en ge
baren, overtuigend in eiken klank zijner
stem. Wie heeft hier schuld? Naar onze
meening had men moeten bedenken, dat de
Apollo van Belvédère voor elk die hem ns
zag, altoos geldt als déApollo-incarnatie.
En de dichter had in zijn verzen de ver
houdingen logischer en gemakkelijker kunnen
scheppen.
Marsyas blyft alleen. De rietstengel van
Deiopeia en een duw van Apollo's witten,
steviggespierden arm sloegen hem neer.
O lente is dit mijn loon, omdat ik heb gezongen
De heerlijkheid van 's werelds eeuwige
verjongen?
Ia dit het antwoord op mijn schaterlach?
Hier geven de klarinetten in mineur een
dansthema:
tuimelde ik op een stoel neder, die het
dichtste bij stoad. Oatrowski zatte de larnp
weder op tafel en begon met groote stappen
in de kamer rond te loopen. Ia haastige
woorden, doch met overdreven pathos, begon
hy mij van da verheven schoonheden zjner
opera te vertallen. En met iedere minuut
werd mijn zekerheid vreeselijker en afschu
welijker betreffende datgene, wat ik reeds
eerder in zijn somber-flikkerende oogen had
meenen te lezen. Een krankzinnige had mij
opgezocht ea een krankzinnige was ik niets
vermoedend gevolgd naar dit eenzame, afge
legen huis I Alles, wat hij daar met vliegenden
adem in hoogdravende bewoordingen kleedde,
de schitterende vooruitzichten, de eervolle
vermeldingen ... het waren niets dan de fan
tastische hersenschimmen van een door ver
twijfeling vernielden geest. Slechts in zijn zieke
lijke inbeelding bestond de gelukkige wending
in zy'n lot, en terwijl hij vol verrukking
alle heerlijkheden der aarde op het hoofd
zijner geliefde vrouw stapelde, die zijn trouwe
makker in de ellende was geweest, lag de
arme, kleine Celesta duizendmaal geluk
kiger dan hij! vijf passen van hem ver
wijderd koud en stijf op haar doodsbed l
Ik vermoed, dat ik destijds nauwelijks in
staat was, de tragédie van den afschuwelijken
toestand in hare gansche ontzetting te om
vatten. Het afschuwelijke had mjj te onver
wacht overvallen, dan dat ik het volledig
had kunnen begrijpen. Ik was als 't ware
gebroken naar lichaam en geest. Niet iu
staat, tot eenig besluit te komen, hurkte ik
op mijn stoel terwy'l ik my in stilte voor
bereidde, dat nog wel erger dingen geschieden
konden.
En zoo gebeurde het ook werkelijk.
Plotseling bleef Osirowski, alsof hij een
ingeving kreeg, voor de tafel staan, welke
zicïi tusschen mij en de deur, waardoor wjj
waren binnengekomen, bevond.
Maar daar kom ik op een goei idee,
Frans l Weet gy, sedert twee dagen breek