De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 23 oktober pagina 3

23 oktober 1910 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

D K' AM S T EK D A M M KR' W' E E K D L A D V:O OU N E D E RL A N D. Want Nymphen in verrukkelijk zeegroen met lange lichte sluiert, waarop bet rose vleesch zoo mooi kleurt komen dansend op. Ie Nymph: Wie fluit 100 vroolijk, dat gansch het wondt doorklinkt? 2e Nymphl Hil Marsyas, de satyr. 3e Nymph: Wie danst zóó vroolyk dat alles dwtlend medeepringt? 4e Nymph: Hi! Marsyas, de faun. Het fluitmotief 7 wordt melodieus ver«ierd, gaandeweg een huppelend rythmns aannemend. De nymphen plagen den verdrietigen satyr, hem bedelend om dansmuziek en beurtelings klinken de volgende zeer echoone melodieën, de laatste afgeleid van 17. l t'1«" iir i $ C Mareyas geeft toe: i Ja my' ten troost in 't hart moogt gij dan ? springen. 'k Zal met de smart in 't domme hart Ken lied n zingen. HU beproeft tyn fluit en quasi recitativo v»lgt weer 7. Het lied mislukt, de nymphen helachen hem, bij verjaagt' ze. Tot hevige pressie stijgt dan de muziek, e ene remide . aan de woelige entre act paeeage '"Voor het hoogtepunt. Het Wonderlijke geschiedt nu. De faun relt tranen, die druppelen ia de bron en water om t oo vet en tot een liefdedrank. De ooly'ke boksvoet, gelijk Vondel hem genoemd zou hebben, treurt hier om zijne nympb. Niet om het mislukken van zijn zang. Dit is eene nieuwe inconsequentie van den dichter, die tot au toe het innerlijke wezen van den daemon ons toonde als blij en vreugdig op t'aan d in de natuur. Zijn verlangen naar detvrouw werd slechts even aangestipt; het behoefde nu in elk geval verklaring, hoe'dle nevenzaak het heele ver loop der comedie kan beheerscheu. Lycoris ondertusëchen smacht nog immer naar haar AUxaoder en zoekt Marfyas op om raad. E;n vrjj lan^e scène volgt dan, welke hierop nitlcopt, dat bij middernachtelyken maneschijn, iemand die de liefde nog niet kent, het water moet putten uit de brpD, dat de verliefde den onwilligen be minde te drinken zal geven. Een kort naspel besluit dan dit tweede bedrijf. Het is eene herinnering aan de eerste maten van het 'Yoorspel. Ziehier de nieuwe thema's, waaruit de prélude van het derde bedrijf is samengesteld: F f r i il f-1' &* , i «Pk. . _ , 4 i : : 'LI**' 1 ^ , .ft 1 ! < O^r Tti D Sf ir >; u De solo-viool leidt de muziek voortdurend met 20. Alles glinstert van rijke harp arpeg.giën. Het is een zwoele nachtelijke lentestemming. A les is verkleurd tot geheimzinnig groen-blauw, de tinten vervaagd tot betcover?nd mysterieus geheel. Men voorziet Wat komen zal evenals in de andere acten. Arethusa fchept het water uit de bron. Lycoris vlucht als zij dsn ouden Atlas ziet aanwaggclen. Deze is stomdronktn wat aanleiding getfc tot een komisch inter mezzo. Het slot is dat uethusa met hem drinkt en beiden verliefd elkaar in de armen zinken. De philoscophMenalcas wordt bedrogen door Lycoris en samen vallen ze met een kus in slaap. Marsyas leidt heel het zaakje en duwt Alexander, die. zijne hinde lliiimillliimillllliiiulHllllillilllillllliliiiMiilliifflllllJlliijiiiiiiiimniii ik er mij het hoofd over, hoe ik mij op dit ellendige gespuis zal wreken voor alle smaad, die zij mij hebben aangedaan. Want mijn wraak moet ik hebben, een onbarmhartige, ongehoorde wraak iets, dat hen allen tezamen treft allen, allen! Hoe ik ook nadacht, het ware wilde mij niet te binnen schieten, en uu in eens heb ik het gevonden. Wat zou het helpen, of ik -een mier ver giftigde of een stad in de tucht liet springen? Ket zouden toch steeds maar een armzalige honderdduizend zijn, die mijn wraak gevoelden. Doch indien ik mij doodde begrijpt gij my zelf I Wanneer ik koudbloedig het grootste genie dezer eeuw vernietigde mét alles, wat nog in hem opgehoopt is aan kostelijke schatten, ziet gij Frans, dat zou een daad van vergelding zijn, een titan waardig! Met ;mijn rijkdom KOU ik dit armzalig geslacht en zijn nakomelingen hebben kunnen gelukkig maken voor eeuwen lang. Maar ik wil niet l ;Ik toon hun mijn schatten slechts,- om ze hoonlachend voor hun verblinde oogen in zee te .werpen. Is dat geen goddelijk iets, .het bewustzijn van zulk een kracht. Ik doof ; de zon uit, die hen had moeten verlichten, en zy moeten in duisternis verder tobben, ;omdat ik het zoo wilt Zij hebben müvoor :een niets gehouden, voor een armzaligen .worm, dien zy vertrappen konden, en nu '.sta ik hier als een reus, een god, die met ?'een enkelen druk van den vinger het lot fder wereld bepaalt." HU tastte in den ak, en het lamplicht -schitterde op den loop van een pistool. Bazend van angst stormde ik op hem af. ^ TBojestew -?, ik smeek, je neen, dat Jtjobgt, dat kunt ;g\j niet doen!" 'ïk trachtte hem hel wapen te ontnemen, doch htj greep mij met de linkerhand in de borgt e*n;sliiigerdem|j tegen de muur, alsof ik een kind was. De waanzin verleende dit 4fe»g***' lüebaaöi i» w*aib»id iets van. de bovenmenschelüke krachten van een titan. ij mij d«n weg versperren, zoekt, op zeer onwaarschijnlijke wijze den beker in de hand. Hij drinkt niettemin, ziet een boom aan voor zyn lieve Arethnsa en brengt de rest van den nacht geknield door voor h at stak hout. Zijn allen betooverd,' dan voelt Marsyas weer dubbel zijne eenzaamheid. HU gaat mymerea, vindt zijn riet en zoekt tevergeefs het muiikale geluid: Mijn fluit is dood mijn woorden branden, nu lokt dit koele water mij." Een nieuw thema ontstijgt de harmonieën. Eerst door de viool ingezet, later door den hobo verder gevoerd: O bron wat heb je uit uw schemeringen Een (choon geluk mij eens fcereid... Nu drinkt hy zelf van het betooverde water: O bron schenkt gij zoo wondre teu gen, beneem ook mij dan het geheugen." De drank gloeit. Hij voelt de hitte der koort?. Hij drinkt opnieuw, opnieuw. De waanzin brandt hem. En de dag komt. Het eerste licbt wekt de slapende messenen, die spoedig het beste deel verkiezen. Arethusa wordt het eens met Alexander, Lycoris, de volle rijpe dag, de rijpe vrucht" met den stokouden Atlas. Maar de zon r^'st. Hooge viooltonen schilderen het glinsteren der stralen. Het licht ontkiemt, de kiemen vernieuwend, in zijn dolle woede ziet Mareyas Paoebua Apollo op zijn wagen met gouden raderen in het stralende licht: Apollo le't zijn rossen aan! Ik kan dien gloed niet wederstaan. Erbarmingl e paar mij zil verboog I Hoe hij zijn gouden lansen drilt, Euhoi! Dat treft mij in het oog l O beekje koel, o beekje mild l Bescherm my ... moordend gehot! Wee Marsya?, wat smartlyk slot l Hij verdrinkt zich en in het orkest kliekt een smarwcbreeuw, die door de nymphem gehoord wordt. Wee, wee, wat is in Phryglëgeschied? Wie liet zoo rampzalig het leven? Wie is na zijn jubelend lentelied Zoo wreed in den dood gedreven." Dan komt Deiopeia verstooten terug. Zij hoort den lijkzang van Marsyas en klaagt mede. Maar hooger stijgt de zonnewagen: lusters, rijst op, wij willen begroeten, 't Levensgeluk dat de zon ons weer bracht." ,De nymphen reien zich ten dans a la Jacques Dalcroze, maar veel stroever, geforceerd en gemaakt. De muziek speelt motieven uit het voorspel van dit bedrijf (20). de fluitmelodie (7) wordt verwerkt tot dansthema, klimmend naar een fortissimo en tutti, dat opnieuw 20 doorvoert met groot geweld: Het licht werd tot eohittervolle dag en Paoebus Apollo zelf komt aanruischen begeleid door zijn plechtig thema (16). Hij troost Deiopeia, sluit vrede met het geslacht van Bacchos, voorspelt de cymph de goede geboorte van een BacchiechAppolinischen zoon, dit alles in een zeer langen niet heel mooien monoloog om te sluiten met de fameuze apostrophe: Wanneer dan zoo de natuur Zich paren zal aan de cultuur, Zal 't morgenrood der kunst hier gloren; Dan worden kunst en leven een En streng!en troostrijk zich door een Voor al wie zijn geboren. Apollo's weidsch thema klinkt voor den laatsten maal. Eent in de violen, hierna in da blaasinstrumenten en het scherm valt. Wij hebben niet veel meer toe te voegen. Het stuk zal nog dikwijls worden opge voerd. Dit dankt het de muziek, het spel der vertolkers en zijn aankleeding. Een levend blyvend kunstwerk lijkt het ons niet. Dit verdriet ons zeer om de geniale muziek. Want ia zonder dese da comedie onbestaan baar, het omgekeerde evenzeer. Buiten haar milieu zal zij alle werking inboeten. Dit is jammer. Maar Diepen irock vond hier een richticg wellicht, waarin hij verder kan wer ken. HU besit er du gave voor, want in Marsyas reeds schreef hy' onoverrefbaar schoon?. MATTHIJS VERMEULEN. Ia dea teltnia. Het behoort tot de geliefkoosde oudAmsterdatnsche volkagewoonten o<n in de September- maand zich te vermaken met ronddolen in een dwaaltuin. Zn'ke dwaaltuinen ot doolhoven had de hoofdstad vroeger meer dan n; tegenwoordig behelpt men jongen?" riep hij medelijdend uit. Hebt gij ooit gezien, dat een reus zich door een dwerg liet tegenhondea ? Maar gij zijt een brare jongen. Ik geloof, dat 4ij mij menschelijk ontvangen zoadt hebben, ook indien ik in de dagen mijner geringheid tot je gekomen ware. Daarvoor zal ik je vorstelijk beloonen. Nog na eeuweö/za! men zich jouw kleinen naam herinneren,, wanneer men met eerbied den mijne uitspreekt. Gij zult met mij sterven l" Een enkele blik op zijn verwrongen gelaat moest mij wel overtuigen, hoe vreeselijk.e ernst het hem met de onderscheiding was, welke zijn waanzin mij had toegedacht. Gean oogenblik behoefde ik in het onsekere te zijn over mijn vreeselijken toestand. Ook als ik over veel sterkere lichaamskracht beschikt had, zou een strijd met dezen ontoerekenbare noodlottig voor mij zijn geworden. En van buiten af kon ik geen hulp verwachten. In de verste verte zou buiten ons beiden wel geen menscheiyk wezen aanwezig zijn en mijn hulpgeroep zou zonder twijfel niets uitwerken, dan mijn noodlot verhaasten. Wel dacht ik er over, het met verstandig tóespreken te beproeven, doch de wijze, waarop Oatrowski mij reeds bij de eerste woorden met een dof-dreigende herhaling van zijn vonnis in de rede viel, roofde mij iedere hoop, om op die wijze hem van ge dachten te doen veranderen. Toen beproefde ik in mijn doodsangst een vertwijfeld middel. En je vrouw ?" riep ik uit. Waarmede heeft züverdiend, wat gij haar thans wilt aandoen ?" Werkelijk scheen hy.. een oogenblik te aarzelen, Céleste!" mompelde hij. Arme kleine." Doch toen schudde hij nog veel beslister het hoofd. Zij heeft mij steeds begrepen, en dat zal zy ook ditmaal. Zij zal mij verkoelende lauweren op de doodswond leggen en trots zijn op haren held. Laat haar rustig sluimeren zich met een beperkter dwaaltnin, binnens huis, al is het op moderner wjja: met spiegels en gezichtsbedrog. Maar de grootst* dwaaltuin is Amsterdam zelf! Wie er niet goed thuis ia of niet door een gidi op 't rechte pad gebracht wordt, kan er nog heden in alle richtingen ronddolen. En den weg trachten te vinden door op de namen af te gsan, is hopeloos werk. Plant en dier, oud en nieuw, noord en zuid liggen er zóó eigenaardig door elkander, en soort zoekt" zoo weinig soort, dat het wel schijnt alsof Vader Tijd met de jaren een algemeene verwarring, lastiger dan de Babylonische nog, heeft willen teweegbrengen, door de raadsleden van verschillende geslachten zóó verschillend te inspireeren bij het benamen van de straten. Beginnen we, om een paar voorbeelden aan te wijzen, van boven af bij de leden van ons Vorstenhuis. Velen ervan zien hun geslacht vereeuwigd in het Willemspark, maar er zijn eenige afged waalden: de Wilhelminastraat tnsschen de dichters (Helmers, Beets, J. P. Heije); de Willemstraat tusscben de bloempjes der Jotdaac. Prins Hendrik heeft zijn laan in het Willemspark, maar aan den buitenkant wandelt een aaamgenoot van hem, aan de Prins Hendrikkade. Met het doorluchtig voorgeslacht is het niit anders: westelijk is de buurt der groote zeventien leeeuwers, in den oosthoek echter vinden we een Mauritsstraat en een Mauritskade verdoold. Niet beter gesteld is bet met de ons minder familiare grootheden. Heeren, Keizers en Prinsen hebben hun grachten gekregen, grootscheeps, oa de ou'e stad; daarentegen zijn Jonkers en Ridders in een onmogelijk, heel onaanzienlijk buu:tje gestopt, ver van alle paleizen of vorstelijke gebouwen. Waar schijnlijk om hen een weinig te verzoenen met hun lot, hebben ze er een Koning- en een Keizerstraat tot gezelschap gekregen. Volgen onze burgemeesters, die (Pauw, Tulp, Valkenier c. s ) zich een plaats in 't zuid-oosten zagen toegewezen, maar de arme Blekers zitten op een Hjna onbewoond en afgelegen eiland in 't r, oor d-west en l Zeehelden l Veel hebben we er niet in de hoofdstad; Den Haag, dat nu juist geen speciale zeehelden-geboorteplaats is, beeft er een heele buurt vol van (Tromp, Van Galen, Van Kinsbergen enz.). Maar onse DeKuyter heeft ten minste drie offlcitelaplaatsen om zijn naam in'tleven te houden, aiferdan nig vorately'k personage zich veroorloofd zag. In 't Noorden immers, op de De Ruyterkade, houdt hij den vijand weg. In 't Zuid oosten, aan den Amstel, denkt men aan hem door de De Ruyterstraat; althans naam en spelling doen aan geen anier denken. En in 't Westen hebben we nu sinds 'n paar jaar den Admiraal De Ruyterweg, breed, ronden royaal als eenmaal onze zeeheld-zelf. Zonder bette merken zijn we nu echter op Slotenschgrotdgebied geraakt waar trouwens geen enkele Amsterdammer al wandeleid op let en beminden dat hier althans door straatnamen allerlei zeehelden in eere zullen worden ge houden. Van Sloten de Victorie! Laten de Slotensche heeren echter oppassen, dat ze niet in verwarring komt n met de enkele zeevaarders die wij in 't noordwesten protegeerden: Barentz, Eoggeveen, Le Maire c. s.; 'n Amsterdammer houdt b.v. geen Slotenschen en Amsterdamschen Houtman uit elkaar. Om tot onze eigen stad, beroemt in oorelogen", terug te keeren. Wat mag Van Speyk toch misdreven hebben, dat hij in zulk een onoogelijk beekje, verscholen achter dichters uit de mindere-godenwereld en huisjesmel kers als Jan Hanze c. s. moet verkwijnen! Vliegt men daarvoor met vriend en vijand in de lucht en was er geen andere buurt om onzen dapperen Bnrgerwees te huldigen? Zullen we nog wat lager afdalen, waar vermoedelijk de verwarring en de gelegen heid tot dwalen niet minder zal zijn? Eggert, de stichter onzer Nieuwe Kerk, maakt op den hoek heel gemoedelijk e«n praatje met Mozes en Aüron, die lam kerk een heel eind verder hebben, aan het Waterlooplein. Gijsbreght van Aemstel, die zooveel beter in de buurt van Eggert zou passen, kuiert aan de Weesperzijde. Thorbecke, eenmaal van zooveel s'aatslieden omringd, ziet zich alleen gelaten op een plein, terwijl een heel partijtje staats figuren van omstreeks 1815 achter de Haarlemtnerpoort huizen. We hebben in den laat sten tijd een heele Indische buurt in 't Oosten van de stad, maar de Bantammerstraat schuilt in haar eentje achter de Vischmarkt. Eland-, Hazen en Konijnenstraat vindt ge in de bloemrijke Jordaan, en in het overjordaansehe Frans! Doch laten wij ons haasten! want de afgezanten van den hertog mogen mij niet meer onder de levenden vinden. Ga daar ginds staan en wees n:et bevreeidl Mijn hand is nog vast. M\jn eerewoord e: op, dat ik je midden in het hart tref l" Het schemerde mij voor de oogen ; zelfs indien ik nu eea wapen had gehad, om hem neer te slaan, zou mij toch de wil en kracht daartoe ontbroken hebben. Maar desniettemin wilde ik mij niet in mijn afschuwelijk lot schikken ik wilde niet sterven ! Het leven lag nog zoo zonnig voor mij en ik was toch nog zoo jong! Honderde gedachten over een mogelijke redding verwierp ik; een van hen misschien de avontuurlijkste en minst zekere besloot ik ten uitvoer te brengen. Goed I Ik doe mede l" zeide ik, en mijn stem klonk mij als die van een vreemde in de ooren, ofschoon ik al mijn best deed, be daard te spreken. Maar eerst verlang ik, dat gij je belofte houdt. Want gij zult je herinneren, dat ik aanvankelijk niet hier heen was gekomen, om met je te sterven, doch om je compositie te hooren." Van onder de zwarte wenkbrauwen zag ik een stekenden, wantrouwenden blik op mij gevestigd. Een paar seconden verliepen seconden, waaraan mijn leven hing. Toen knikte Ostroweki toestemmend met het hoofd. Gij hebt gelijk ik wil niet heengaan, zonder rnijn belofte gehouden te hebben. Wij zullen een schitterende doodenmuziek maken, oude jongen l" Hij draaide zich om en ik volgde met een spanning, die mijzelf bijna waanzinnig maakte, al zijne bewegingen. Nooit zal ik kunnen weergeven, wat er in mij omging, toen ik zag, hoe hij bsdachtzaam op de deur toeging, den sleutel omdraaide en deze vervolgens naast het pistool vooïzich op tafel legde. En het volgend oogenblik reeds had hy de viool in de hand, en ik bemerkte nu eerst, dat de kist met het instrument onder de tafel had gestaan. hippelen weer Reeen Harten, huilen Wolven en B «eren. Maar 't wanhopigst zon men aan 't dwalen komen, zoo men in onzen Amsterdamschen doolhof op de windstreken zou afgaan, waar iemand met 'n Hollandsen zeemanshart toch allicht toe zon komen. De Noorderkei k ligt er in 't westen van de stad. De Zniderkerk is niet in 't zuiden, maar in 't centrum of zelfs meer naar 't noorden te vinden. De Weaterstraat moet men zoeken bij de Noorderkerk. De Noorderstraat ligt weer in 't zuiden. En het West-Indische Huis is niet ver van de Oosterkerk. CORN. J. GIMPEL. ONXETTEX VAN RjicixE. In de Keizerlijke bibliotheek te S t. Petersburg is dezer dagen eene zeer interessante ontdekking gedaan. De fransche geleerde Bonnet vond er een manuscript van 130 sonnetten van Bacine, gedicht naar de psalmen van David. Deze verzen dateeren uit 1678, EU dat Racine het tooneel bad vaarwel gezegd. Van dat tijdstip af schreef hy, zooals bekend is, gedurende twintig jaar slechts godsdienstig-philo ophische werken. Op de linkerzijde van het manuscript be vinden cdch korte commentaren, op de rech terzijde van elk blad is bovenaan de laty'nsche tekst van elk gedicht aangegeven, en daar onder het Eoncet geschreven. Verder toont bet handschrift talrijke verbeteringen door Racine zelf aangebracht. TI.MES-INDEX. De index op de Augustus nummer s van de Times, een octavo boekdeel van 144 pagina's, is een onschatbare bron van informatie over loopende onderwerpen en recente gebeurtenissen. Zoo breed is de inhoud van dit blad, dat alles van algemeen behang in de geschiedenis, de politiek, de literatuur, de wetenschap en de godsdienstige gebeurtenissen, hetwelk in een of ander deel der wereld gebeurt, in zijne pagina's wordt vermelden een plaats vindt in den maandelyk-chen index. Het onderwerp, dat in dit nummer het meest is genoemd, is de lucht scheepvaart, dat bijna vier pagina's beslaat, terwijl een balve bladzijde is gevuld met president Roosevelt's doen en laten. Zulk een index op feen of meer van onze groote bladen zon zeker van groot belang zijn voor schiijvers en voor allen die in later tijd orzs geschiedenis willen te boek stellen. PEAEY'S boek over de Noordpool zal tegelijkertijd in Engeland, Amerika, Frankrijk, Duitechland en Italiëverschijnen. De Engelsche editie, met een inleiding van Roosevelt, zal in deze m» and worden uitgegeven. EEN STAD ZONDER SdlDNo" HTEBATUÜ8. Aan de gezantnlijke bemoeiicgen van de stedelijke overheid en de Vereeniging voor Kinderbescherming te Tilsit is het te danken dat in die stad gtea enkele z.jr. Nick Carterif detective roman meer te koop is. Alle boek en papierhandelaren daar ter plaatse, ze fa die in de kleinste en minst aanzienlijke winkelstraten hebben zich niet alleen bereid verklaard in de toekomst alle dergelijke lite ratuur niet te vetkoopen, maar tevens alle nog voorhandan boek ia in dit genre uit hunne winkelkaaten te verwijderen en ook deze niet meer af te geven. Daarentegen zien zy zooveel mogelyt de goedkoope uitgaven van degelijke lec.uur, zooals er in Duitschlaad zoovele verschijnen, ean hunne klanten te slijten. FERDINAND LASSALLE. George Brandes heeft voor zijn volgend werk tot onderwerp ge kozen het leven van Ferdinand Lasaalle. De schiijfer wil trachten eenige dwalingen over dezen op te helderen, welke ontstaan zyn door h«t verbinden van Lasealle's persoon aan den heid uit George Meredith's roman The tragic comedianf^ EIGENAARDIGE HULDE AAN EEN DUITSCIIEN ROMAN. Voor eenigen tijd is bij deHamburgBreuiec-Ameiika-lijn een nieuw stoomschip in dienst gesteld dat, zooa's alle schepen dezer maatschappij, genoemd is naar een der roman-figuren uit Gustav Freytag's romancyklus Die Ahnen. Het schip, het twaalfde van dezelfde lijn, werd Gnndrun" gedoopt; de zusterechepen ontvingen destijds denamen Ingo", Ingraban", Immo", Ivo", Tngbert", Irmgard'', Irmfried", Hwiner", Friederun", Walburg" en Answald". ALMA T ADEM A. Het Kerstnummer van The Art Journal zal dit jaar geheel gewijd zijn aan Laurens Alma Tadema en zijn werk. Behalve een oreriicht van zijne werken van de laatste kwart eeuw, zal dit nummer be vatten een complete en authentieke lijst van het werk van dezen artiest, van nummer l af, dat in 1851 ontstond, tot nummer 600, dat in dit jaar werd voltooid. Verder zullen worden opgenomen vier gekleurde platen en meer dan vijftig andere illustraties. *Eene verzameling van honderd reproductief naar ttekeningen en prenten, voorstellende oudheden van Rome, als vervolg op een der gelijk deel over Florence bewerkt door Corrado Ricci, is bij de fotografische firma Alinari in Florence in voorbereiding. De tekst en de keus der illustraties zyn toever trouwd aan dr. Bartoli. Er komen tal van Nederlandsche prenten en teekeningen in voor, die met name voor Poelenburg-uit- deItaliaanache-verzamelingen, veel nieuws en moois brengen. *De in de archeologie hoog getchatte teekeriimgen van Maarhn van Heemskerk, berustende voornamelijk in het Prentenkabinet te Berlijn, zullen eerlang in reproductie CORRESPONDENTIE. Voor wat betreft abonnementen, adver tenties, bezorging van het Weekslad, uit betaling van het honorarium, e d., wende men zich uitsluitend tot de ADMINISTRATIE van De Amsterdammer, Keizersgracht 333, Amsterdam. Voor wat betreft artikels en ingezonden stukken, uiteluitend tot de REDACTIE en aan hetzelfde adres. Om teleurstellingen te voorkomen is het gewenscht, dat de inzender iederen keer, dat hy een bydrage zendt zoowel op zyh brief als op zijn bijdrage zijn volledig adres duidelijk leesbaar vermeldt, dat de inzender een voldoend bedrag in postzegels toevoege (los in den brief) indien by niet-plaatsing terugzending verlangd wordt. iilHlliiimiiMimnim 41 cents per (?!?!. BOUWT te NUNSPEET. Inlichtingen bij het bouwbureau A r t i", aldaar. AMSTERDAM IKSfadhouUtraKadl ??. ^ LEONATU) LA Eenige Fabrikanten W.BengerSöhne Stuttgart Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalverstr.106 E. F. DEÜSCHLE-BENGER, Koopt FITSMJITESD BOTER OHDEB RIJKSCONTROLE. De STAAT GARANDEERT V een ONVERVAL.SCHT product, Boterhandel ZIJ ID I, A BE K", PRINSENGRACHT 313. TELEFOON 8935. iiiimiimiiinimmiMiiiMii En hij begon te epelen, de wijdgeopende, door den waanzin donker gloeiende oogen onafgebroken op mij gericht. Het was, alsof van deze oogen een tooverkracht uitstraalde, welke mij onweerstaanbaar vastnagelde aan de plaats, waar ik stond. Ik gevoelde instinktmatig, dat hij mij niet vertrouwde, en voorag, dat hij bij mijn eerste verdachte be weging weder naar het pistool zou grijpen. Het was een afstand van minstens vyf of ze1 stappen, die ons scheidde, en daarom hield ik het voor zeker, dat hij mij steeds voor zou zijn, al had ik ook over de snelheid en buigzaamheid van een kat beschikt. Destijds hoorde ik Boleslaw Ostrowski's Valse diabolïqua voor de eerste maal, staande tusschen een krankzinnige en een lijk, met den eigen dood voor oogen. Zult gij mij gelooven, zoo ik u zeg, dat ik niet weet, hoe hy hom speelde? Ik hoorde niets dan het wilde hamerem van mijn bloed, en ik zag niets dan die vreeselij ke, vlammende oogen, die in mijn verbeelding langzamerhand tot ontzaggelijke vuurbollen aangroeiden. Eensklaps ik had geen vermoeden, hoe lang ik reeds toehoorder op dit ontzettend concert was geweest verliet Oatrowski met ! langzame, oogenschy'nly'k werktuiglijke be wegingen zy'n plaats voor de tafel. Zander | ook maar n oogenblik met spelen op te houden, stapte hy langs mij heen naar de tot de slaapkamer toegang gevende opening. Met de voeten stiet hy de lap katoen opzy'de en ik za^-hem daarachter verdwijnen. Geen twijfel mogelijk hij wilde de doode niet zijn viool uit hare sluimering opwekken. Hoe ik in mijn toestand bij de tafel ben gekomen en het my gelakt is, met den eleutel de gesloten deur te openen, zal mij steeds een raadsel blijven. Ik herinner my uit die oogenblikken alleen nog maar, dat het pistool kletterend op den grond viel, toen ik den sleutel pakte en dat ik Ostrowski's vioolspel nog steeds hoorde, tosn ik mij reeds op de trap bevond. Toen sloeg de snerpende lllllllllllllllMIIIUIIMIIIIMIlllllllllllllltlll Noordwesten wind mij in het gelaat, en ik snelde voort liep en liep tot alles om mij heen donker werd en sti) Eerst vele weken later kree'g ik mijn herii*neringsvermogen terug. Ik ontwaakte in het ziekenhuis, met moeite van den dood gered. Men had my bewusteloos buiten op het pla veisel gevonden en slechts aan een werkelijk opofferende verpleging dankte ik het behoud van mijn leven. Vele, vele dagen nog gingen voorby, voor ik met groote zelfoverwinning in staat was Boleslaw Oatrowski's naam uit te spreken en voor ik verlof kreeg, over hem te spreken. Toen hoorde ik, hoe zy'n Valse diaboliqu was geëindigd. De brievenbesteller, die hem de partituur van de geweigerde opera Signe had moeten brengen, had hem gevonden. Met twee doodelijke wonden in de borst had hij naast het sterf bed zijner arme, kleine Céleste, over de verbrijzelde viool gelegen, koud en stijf. De doktoren zeiden, dat hy toen reeds sedert vele uren dood was. Hy had zyn wraak gekoeld op de onbarm hartige menechheid, die hem miskend en veracht had. Een uitgever, wien bii vroeger misschien al reeds eens een exemplaar van zijn Valse diaboliqne gezonden had, liet de compositie drukken, toen het tragisch einde van den -componist bekend werd. Hij specu leerde vermoedelijk op de deelneming van het publiek voor den ongelukkigen kunstenaar. Maar ik vrees, dat hij er een strop aan heeft gehad. Het muziekstuk was te moeilijk en over het algemeen te weinig dankbaar. In het begin werd het hier en daar wel eenidoor een virtuaos gespeeld, doch het geraakte spoed ig ia het vergeetboek. En nooit had ik verwacht nog eenmaal op een publiek concert aan mijn onzaligea vriend en het ontzettendste uur van mijp leven herinnerd te zullen worden.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl