Historisch Archief 1877-1940
D K' AM S T EK D A M M KR' W' E E K D L A D V:O OU N E D E RL A N D.
Want Nymphen in verrukkelijk zeegroen
met lange lichte sluiert, waarop bet rose
vleesch zoo mooi kleurt komen dansend op.
Ie Nymph: Wie fluit 100 vroolijk, dat
gansch het wondt doorklinkt?
2e Nymphl Hil Marsyas, de satyr.
3e Nymph: Wie danst zóó vroolyk dat alles
dwtlend medeepringt?
4e Nymph: Hi! Marsyas, de faun.
Het fluitmotief 7 wordt melodieus
ver«ierd, gaandeweg een huppelend rythmns
aannemend. De nymphen plagen den
verdrietigen satyr, hem bedelend om dansmuziek
en beurtelings klinken de volgende zeer
echoone melodieën, de laatste afgeleid van 17.
l
t'1«"
iir i $ C
Mareyas geeft toe:
i Ja my' ten troost in 't hart moogt gij dan
? springen.
'k Zal met de smart in 't domme hart
Ken lied n zingen.
HU beproeft tyn fluit en quasi recitativo
v»lgt weer 7. Het lied mislukt, de nymphen
helachen hem, bij verjaagt' ze. Tot hevige
pressie stijgt dan de muziek, e ene
remide . aan de woelige entre act paeeage
'"Voor het hoogtepunt.
Het Wonderlijke geschiedt nu. De faun
relt tranen, die druppelen ia de bron en
water om t oo vet en tot een liefdedrank.
De ooly'ke boksvoet, gelijk Vondel hem
genoemd zou hebben, treurt hier om zijne
nympb. Niet om het mislukken van zijn
zang. Dit is eene nieuwe inconsequentie van
den dichter, die tot au toe het innerlijke
wezen van den daemon ons toonde als blij
en vreugdig op t'aan d in de natuur. Zijn
verlangen naar detvrouw werd slechts even
aangestipt; het behoefde nu in elk geval
verklaring, hoe'dle nevenzaak het heele ver
loop der comedie kan beheerscheu.
Lycoris ondertusëchen smacht nog immer
naar haar AUxaoder en zoekt Marfyas op
om raad. E;n vrjj lan^e scène volgt dan,
welke hierop nitlcopt, dat bij
middernachtelyken maneschijn, iemand die de liefde nog
niet kent, het water moet putten uit de
brpD, dat de verliefde den onwilligen be
minde te drinken zal geven. Een kort naspel
besluit dan dit tweede bedrijf. Het is eene
herinnering aan de eerste maten van het
'Yoorspel.
Ziehier de nieuwe thema's, waaruit de
prélude van het derde bedrijf is samengesteld:
F f r i il f-1'
&*
, i «Pk. .
_ , 4 i :
:
'LI**'
1
^
, .ft
1 ! <
O^r
Tti D
Sf ir
>; u
De solo-viool leidt de muziek voortdurend
met 20. Alles glinstert van rijke harp
arpeg.giën. Het is een zwoele nachtelijke
lentestemming. A les is verkleurd tot geheimzinnig
groen-blauw, de tinten vervaagd tot
betcover?nd mysterieus geheel.
Men voorziet Wat komen zal evenals in
de andere acten. Arethusa fchept het water
uit de bron. Lycoris vlucht als zij dsn ouden
Atlas ziet aanwaggclen. Deze is stomdronktn
wat aanleiding getfc tot een komisch inter
mezzo. Het slot is dat uethusa met hem
drinkt en beiden verliefd elkaar in de
armen zinken. De philoscophMenalcas wordt
bedrogen door Lycoris en samen vallen ze
met een kus in slaap. Marsyas leidt heel het
zaakje en duwt Alexander, die. zijne hinde
lliiimillliimillllliiiulHllllillilllillllliliiiMiilliifflllllJlliijiiiiiiiimniii
ik er mij het hoofd over, hoe ik mij op dit
ellendige gespuis zal wreken voor alle smaad,
die zij mij hebben aangedaan. Want mijn
wraak moet ik hebben, een onbarmhartige,
ongehoorde wraak iets, dat hen allen
tezamen treft allen, allen! Hoe ik ook
nadacht, het ware wilde mij niet te binnen
schieten, en uu in eens heb ik het gevonden.
Wat zou het helpen, of ik -een mier ver
giftigde of een stad in de tucht liet springen?
Ket zouden toch steeds maar een armzalige
honderdduizend zijn, die mijn wraak gevoelden.
Doch indien ik mij doodde begrijpt gij
my zelf I Wanneer ik koudbloedig het grootste
genie dezer eeuw vernietigde mét alles, wat
nog in hem opgehoopt is aan kostelijke
schatten, ziet gij Frans, dat zou een daad
van vergelding zijn, een titan waardig! Met
;mijn rijkdom KOU ik dit armzalig geslacht
en zijn nakomelingen hebben kunnen gelukkig
maken voor eeuwen lang. Maar ik wil niet l
;Ik toon hun mijn schatten slechts,- om ze
hoonlachend voor hun verblinde oogen in
zee te .werpen. Is dat geen goddelijk iets,
.het bewustzijn van zulk een kracht. Ik doof
; de zon uit, die hen had moeten verlichten,
en zy moeten in duisternis verder tobben,
;omdat ik het zoo wilt Zij hebben müvoor
:een niets gehouden, voor een armzaligen
.worm, dien zy vertrappen konden, en nu
'.sta ik hier als een reus, een god, die met
?'een enkelen druk van den vinger het lot
fder wereld bepaalt."
HU tastte in den ak, en het lamplicht
-schitterde op den loop van een pistool.
Bazend van angst stormde ik op hem af.
^ TBojestew -?, ik smeek, je neen, dat
Jtjobgt, dat kunt ;g\j niet doen!"
'ïk trachtte hem hel wapen te ontnemen,
doch htj greep mij met de linkerhand in de
borgt e*n;sliiigerdem|j tegen de muur, alsof
ik een kind was. De waanzin verleende dit
4fe»g***' lüebaaöi i» w*aib»id iets van. de
bovenmenschelüke krachten van een titan.
ij mij d«n weg versperren,
zoekt, op zeer onwaarschijnlijke wijze den
beker in de hand. Hij drinkt niettemin, ziet
een boom aan voor zyn lieve Arethnsa en
brengt de rest van den nacht geknield door
voor h at stak hout.
Zijn allen betooverd,' dan voelt Marsyas
weer dubbel zijne eenzaamheid. HU gaat
mymerea, vindt zijn riet en zoekt tevergeefs
het muiikale geluid: Mijn fluit is dood
mijn woorden branden, nu lokt dit koele
water mij." Een nieuw thema ontstijgt de
harmonieën. Eerst door de viool ingezet,
later door den hobo verder gevoerd:
O bron wat heb je uit uw schemeringen
Een (choon geluk mij eens fcereid...
Nu drinkt hy zelf van het betooverde
water: O bron schenkt gij zoo wondre teu
gen, beneem ook mij dan het geheugen." De
drank gloeit. Hij voelt de hitte der koort?.
Hij drinkt opnieuw, opnieuw. De waanzin
brandt hem.
En de dag komt. Het eerste licbt wekt de
slapende messenen, die spoedig het beste
deel verkiezen. Arethusa wordt het eens met
Alexander, Lycoris, de volle rijpe dag, de
rijpe vrucht" met den stokouden Atlas. Maar
de zon r^'st. Hooge viooltonen schilderen het
glinsteren der stralen. Het licht ontkiemt,
de kiemen vernieuwend, in zijn dolle woede
ziet Mareyas Paoebua Apollo op zijn wagen
met gouden raderen in het stralende licht:
Apollo le't zijn rossen aan!
Ik kan dien gloed niet wederstaan.
Erbarmingl e paar mij zil verboog I
Hoe hij zijn gouden lansen drilt,
Euhoi! Dat treft mij in het oog l
O beekje koel, o beekje mild l
Bescherm my ... moordend gehot!
Wee Marsya?, wat smartlyk slot l
Hij verdrinkt zich en in het orkest kliekt
een smarwcbreeuw, die door de nymphem
gehoord wordt.
Wee, wee, wat is in Phryglëgeschied?
Wie liet zoo rampzalig het leven?
Wie is na zijn jubelend lentelied
Zoo wreed in den dood gedreven."
Dan komt Deiopeia verstooten terug. Zij
hoort den lijkzang van Marsyas en klaagt
mede. Maar hooger stijgt de zonnewagen:
lusters, rijst op, wij willen begroeten, 't
Levensgeluk dat de zon ons weer bracht."
,De nymphen reien zich ten dans a la Jacques
Dalcroze, maar veel stroever, geforceerd en
gemaakt. De muziek speelt motieven uit het
voorspel van dit bedrijf (20). de fluitmelodie
(7) wordt verwerkt tot dansthema, klimmend
naar een fortissimo en tutti, dat opnieuw 20
doorvoert met groot geweld: Het licht werd
tot eohittervolle dag en Paoebus Apollo zelf
komt aanruischen begeleid door zijn plechtig
thema (16). Hij troost Deiopeia, sluit vrede
met het geslacht van Bacchos, voorspelt de
cymph de goede geboorte van een
BacchiechAppolinischen zoon, dit alles in een zeer
langen niet heel mooien monoloog om te
sluiten met de fameuze apostrophe:
Wanneer dan zoo de natuur
Zich paren zal aan de cultuur,
Zal 't morgenrood der kunst hier gloren;
Dan worden kunst en leven een
En streng!en troostrijk zich door een
Voor al wie zijn geboren.
Apollo's weidsch thema klinkt voor den
laatsten maal. Eent in de violen, hierna in
da blaasinstrumenten en het scherm valt.
Wij hebben niet veel meer toe te voegen.
Het stuk zal nog dikwijls worden opge
voerd. Dit dankt het de muziek, het spel
der vertolkers en zijn aankleeding. Een
levend blyvend kunstwerk lijkt het ons niet.
Dit verdriet ons zeer om de geniale muziek.
Want ia zonder dese da comedie onbestaan
baar, het omgekeerde evenzeer. Buiten haar
milieu zal zij alle werking inboeten. Dit is
jammer. Maar Diepen irock vond hier een
richticg wellicht, waarin hij verder kan wer
ken. HU besit er du gave voor, want in
Marsyas reeds schreef hy' onoverrefbaar
schoon?.
MATTHIJS VERMEULEN.
Ia dea
teltnia.
Het behoort tot de geliefkoosde
oudAmsterdatnsche volkagewoonten o<n in de
September- maand zich te vermaken met
ronddolen in een dwaaltuin. Zn'ke
dwaaltuinen ot doolhoven had de hoofdstad vroeger
meer dan n; tegenwoordig behelpt men
jongen?" riep hij medelijdend uit. Hebt
gij ooit gezien, dat een reus zich door een
dwerg liet tegenhondea ? Maar gij zijt een
brare jongen. Ik geloof, dat 4ij mij
menschelijk ontvangen zoadt hebben, ook indien
ik in de dagen mijner geringheid tot je
gekomen ware. Daarvoor zal ik je vorstelijk
beloonen. Nog na eeuweö/za! men zich jouw
kleinen naam herinneren,, wanneer men met
eerbied den mijne uitspreekt. Gij zult
met mij sterven l"
Een enkele blik op zijn verwrongen gelaat
moest mij wel overtuigen, hoe vreeselijk.e
ernst het hem met de onderscheiding was,
welke zijn waanzin mij had toegedacht. Gean
oogenblik behoefde ik in het onsekere te zijn
over mijn vreeselijken toestand. Ook als ik
over veel sterkere lichaamskracht beschikt
had, zou een strijd met dezen
ontoerekenbare noodlottig voor mij zijn geworden. En
van buiten af kon ik geen hulp verwachten.
In de verste verte zou buiten ons beiden
wel geen menscheiyk wezen aanwezig zijn
en mijn hulpgeroep zou zonder twijfel niets
uitwerken, dan mijn noodlot verhaasten.
Wel dacht ik er over, het met verstandig
tóespreken te beproeven, doch de wijze,
waarop Oatrowski mij reeds bij de eerste
woorden met een dof-dreigende herhaling
van zijn vonnis in de rede viel, roofde mij
iedere hoop, om op die wijze hem van ge
dachten te doen veranderen. Toen beproefde
ik in mijn doodsangst een vertwijfeld middel.
En je vrouw ?" riep ik uit. Waarmede
heeft züverdiend, wat gij haar thans wilt
aandoen ?"
Werkelijk scheen hy.. een oogenblik te
aarzelen, Céleste!" mompelde hij. Arme
kleine."
Doch toen schudde hij nog veel beslister
het hoofd.
Zij heeft mij steeds begrepen, en dat zal
zy ook ditmaal. Zij zal mij verkoelende
lauweren op de doodswond leggen en trots
zijn op haren held. Laat haar rustig sluimeren
zich met een beperkter dwaaltnin, binnens
huis, al is het op moderner wjja: met spiegels
en gezichtsbedrog.
Maar de grootst* dwaaltuin is Amsterdam
zelf!
Wie er niet goed thuis ia of niet door een
gidi op 't rechte pad gebracht wordt, kan
er nog heden in alle richtingen ronddolen.
En den weg trachten te vinden door op de
namen af te gsan, is hopeloos werk. Plant
en dier, oud en nieuw, noord en zuid liggen
er zóó eigenaardig door elkander, en soort
zoekt" zoo weinig soort, dat het wel schijnt
alsof Vader Tijd met de jaren een algemeene
verwarring, lastiger dan de Babylonische
nog, heeft willen teweegbrengen, door de
raadsleden van verschillende geslachten zóó
verschillend te inspireeren bij het benamen
van de straten.
Beginnen we, om een paar voorbeelden
aan te wijzen, van boven af bij de leden
van ons Vorstenhuis. Velen ervan zien hun
geslacht vereeuwigd in het Willemspark,
maar er zijn eenige afged waalden: de
Wilhelminastraat tnsschen de dichters (Helmers,
Beets, J. P. Heije); de Willemstraat tusscben
de bloempjes der Jotdaac. Prins Hendrik
heeft zijn laan in het Willemspark, maar aan
den buitenkant wandelt een aaamgenoot van
hem, aan de Prins Hendrikkade. Met het
doorluchtig voorgeslacht is het niit anders:
westelijk is de buurt der groote zeventien
leeeuwers, in den oosthoek echter vinden
we een Mauritsstraat en een Mauritskade
verdoold.
Niet beter gesteld is bet met de ons minder
familiare grootheden. Heeren, Keizers en
Prinsen hebben hun grachten gekregen,
grootscheeps, oa de ou'e stad; daarentegen
zijn Jonkers en Ridders in een onmogelijk,
heel onaanzienlijk buu:tje gestopt, ver van
alle paleizen of vorstelijke gebouwen. Waar
schijnlijk om hen een weinig te verzoenen
met hun lot, hebben ze er een Koning- en
een Keizerstraat tot gezelschap gekregen.
Volgen onze burgemeesters, die (Pauw,
Tulp, Valkenier c. s ) zich een plaats in 't
zuid-oosten zagen toegewezen, maar de arme
Blekers zitten op een Hjna onbewoond en
afgelegen eiland in 't r, oor d-west en l
Zeehelden l Veel hebben we er niet in de
hoofdstad; Den Haag, dat nu juist geen
speciale zeehelden-geboorteplaats is, beeft er
een heele buurt vol van (Tromp, Van Galen,
Van Kinsbergen enz.). Maar onse DeKuyter
heeft ten minste drie offlcitelaplaatsen om
zijn naam in'tleven te houden, aiferdan
nig vorately'k personage zich veroorloofd
zag. In 't Noorden immers, op de De
Ruyterkade, houdt hij den vijand weg. In 't Zuid
oosten, aan den Amstel, denkt men aan hem
door de De Ruyterstraat; althans naam en
spelling doen aan geen anier denken. En in
't Westen hebben we nu sinds 'n paar jaar den
Admiraal De Ruyterweg, breed, ronden royaal
als eenmaal onze zeeheld-zelf. Zonder bette
merken zijn we nu echter op
Slotenschgrotdgebied geraakt waar trouwens geen enkele
Amsterdammer al wandeleid op let en
beminden dat hier althans door straatnamen
allerlei zeehelden in eere zullen worden ge
houden. Van Sloten de Victorie! Laten de
Slotensche heeren echter oppassen, dat ze
niet in verwarring komt n met de enkele
zeevaarders die wij in 't noordwesten
protegeerden: Barentz, Eoggeveen, Le Maire
c. s.; 'n Amsterdammer houdt b.v. geen
Slotenschen en Amsterdamschen Houtman uit
elkaar.
Om tot onze eigen stad, beroemt in
oorelogen", terug te keeren. Wat mag Van Speyk
toch misdreven hebben, dat hij in zulk een
onoogelijk beekje, verscholen achter dichters
uit de mindere-godenwereld en huisjesmel
kers als Jan Hanze c. s. moet verkwijnen!
Vliegt men daarvoor met vriend en vijand
in de lucht en was er geen andere buurt
om onzen dapperen Bnrgerwees te huldigen?
Zullen we nog wat lager afdalen, waar
vermoedelijk de verwarring en de gelegen
heid tot dwalen niet minder zal zijn? Eggert,
de stichter onzer Nieuwe Kerk, maakt op
den hoek heel gemoedelijk e«n praatje met
Mozes en Aüron, die lam kerk een heel eind
verder hebben, aan het Waterlooplein.
Gijsbreght van Aemstel, die zooveel beter in de
buurt van Eggert zou passen, kuiert aan de
Weesperzijde. Thorbecke, eenmaal van zooveel
s'aatslieden omringd, ziet zich alleen gelaten
op een plein, terwijl een heel partijtje staats
figuren van omstreeks 1815 achter de
Haarlemtnerpoort huizen. We hebben in den laat
sten tijd een heele Indische buurt in 't Oosten
van de stad, maar de Bantammerstraat schuilt
in haar eentje achter de Vischmarkt. Eland-,
Hazen en Konijnenstraat vindt ge in de
bloemrijke Jordaan, en in het overjordaansehe
Frans! Doch laten wij ons haasten! want
de afgezanten van den hertog mogen mij
niet meer onder de levenden vinden. Ga
daar ginds staan en wees n:et bevreeidl
Mijn hand is nog vast. M\jn eerewoord e:
op, dat ik je midden in het hart tref l"
Het schemerde mij voor de oogen ; zelfs
indien ik nu eea wapen had gehad, om hem
neer te slaan, zou mij toch de wil en kracht
daartoe ontbroken hebben. Maar desniettemin
wilde ik mij niet in mijn afschuwelijk lot
schikken ik wilde niet sterven ! Het leven
lag nog zoo zonnig voor mij en ik was
toch nog zoo jong! Honderde gedachten over
een mogelijke redding verwierp ik; een van
hen misschien de avontuurlijkste en minst
zekere besloot ik ten uitvoer te brengen.
Goed I Ik doe mede l" zeide ik, en mijn
stem klonk mij als die van een vreemde in
de ooren, ofschoon ik al mijn best deed, be
daard te spreken. Maar eerst verlang ik,
dat gij je belofte houdt. Want gij zult je
herinneren, dat ik aanvankelijk niet hier
heen was gekomen, om met je te sterven,
doch om je compositie te hooren."
Van onder de zwarte wenkbrauwen zag ik
een stekenden, wantrouwenden blik op mij
gevestigd. Een paar seconden verliepen
seconden, waaraan mijn leven hing. Toen
knikte Ostroweki toestemmend met het hoofd.
Gij hebt gelijk ik wil niet heengaan,
zonder rnijn belofte gehouden te hebben.
Wij zullen een schitterende doodenmuziek
maken, oude jongen l"
Hij draaide zich om en ik volgde met een
spanning, die mijzelf bijna waanzinnig maakte,
al zijne bewegingen. Nooit zal ik kunnen
weergeven, wat er in mij omging, toen ik
zag, hoe hij bsdachtzaam op de deur toeging,
den sleutel omdraaide en deze vervolgens
naast het pistool vooïzich op tafel legde.
En het volgend oogenblik reeds had hy de
viool in de hand, en ik bemerkte nu eerst,
dat de kist met het instrument onder de
tafel had gestaan.
hippelen weer Reeen Harten, huilen Wolven
en B «eren.
Maar 't wanhopigst zon men aan 't dwalen
komen, zoo men in onzen Amsterdamschen
doolhof op de windstreken zou afgaan,
waar iemand met 'n Hollandsen zeemanshart
toch allicht toe zon komen. De Noorderkei k
ligt er in 't westen van de stad. De
Zniderkerk is niet in 't zuiden, maar in 't centrum
of zelfs meer naar 't noorden te vinden. De
Weaterstraat moet men zoeken bij de
Noorderkerk. De Noorderstraat ligt weer in
't zuiden. En het West-Indische Huis is niet
ver van de Oosterkerk.
CORN. J. GIMPEL.
ONXETTEX VAN RjicixE. In de Keizerlijke
bibliotheek te S t. Petersburg is dezer dagen
eene zeer interessante ontdekking gedaan.
De fransche geleerde Bonnet vond er een
manuscript van 130 sonnetten van Bacine,
gedicht naar de psalmen van David. Deze
verzen dateeren uit 1678, EU dat Racine het
tooneel bad vaarwel gezegd. Van dat tijdstip
af schreef hy, zooals bekend is, gedurende
twintig jaar slechts godsdienstig-philo
ophische werken.
Op de linkerzijde van het manuscript be
vinden cdch korte commentaren, op de rech
terzijde van elk blad is bovenaan de laty'nsche
tekst van elk gedicht aangegeven, en daar
onder het Eoncet geschreven. Verder toont
bet handschrift talrijke verbeteringen door
Racine zelf aangebracht.
TI.MES-INDEX. De index op de Augustus
nummer s van de Times, een octavo boekdeel
van 144 pagina's, is een onschatbare bron
van informatie over loopende onderwerpen
en recente gebeurtenissen. Zoo breed is de
inhoud van dit blad, dat alles van algemeen
behang in de geschiedenis, de politiek, de
literatuur, de wetenschap en de godsdienstige
gebeurtenissen, hetwelk in een of ander deel
der wereld gebeurt, in zijne pagina's wordt
vermelden een plaats vindt in den
maandelyk-chen index.
Het onderwerp, dat in dit nummer het
meest is genoemd, is de lucht scheepvaart,
dat bijna vier pagina's beslaat, terwijl een
balve bladzijde is gevuld met president
Roosevelt's doen en laten.
Zulk een index op feen of meer van onze
groote bladen zon zeker van groot belang
zijn voor schiijvers en voor allen die in
later tijd orzs geschiedenis willen te boek
stellen.
PEAEY'S boek over de Noordpool zal
tegelijkertijd in Engeland, Amerika, Frankrijk,
Duitechland en Italiëverschijnen. De
Engelsche editie, met een inleiding van Roosevelt,
zal in deze m» and worden uitgegeven.
EEN STAD ZONDER SdlDNo" HTEBATUÜ8.
Aan de gezantnlijke bemoeiicgen van de
stedelijke overheid en de Vereeniging voor
Kinderbescherming te Tilsit is het te danken
dat in die stad gtea enkele z.jr. Nick
Carterif detective roman meer te koop is. Alle
boek en papierhandelaren daar ter plaatse,
ze fa die in de kleinste en minst aanzienlijke
winkelstraten hebben zich niet alleen bereid
verklaard in de toekomst alle dergelijke lite
ratuur niet te vetkoopen, maar tevens alle
nog voorhandan boek ia in dit genre uit
hunne winkelkaaten te verwijderen en ook
deze niet meer af te geven. Daarentegen zien
zy zooveel mogelyt de goedkoope uitgaven
van degelijke lec.uur, zooals er in Duitschlaad
zoovele verschijnen, ean hunne klanten te
slijten.
FERDINAND LASSALLE. George Brandes heeft
voor zijn volgend werk tot onderwerp ge
kozen het leven van Ferdinand Lasaalle. De
schiijfer wil trachten eenige dwalingen over
dezen op te helderen, welke ontstaan zyn
door h«t verbinden van Lasealle's persoon
aan den heid uit George Meredith's roman
The tragic comedianf^
EIGENAARDIGE HULDE AAN EEN DUITSCIIEN
ROMAN. Voor eenigen tijd is bij
deHamburgBreuiec-Ameiika-lijn een nieuw stoomschip
in dienst gesteld dat, zooa's alle schepen
dezer maatschappij, genoemd is naar een der
roman-figuren uit Gustav Freytag's
romancyklus Die Ahnen. Het schip, het twaalfde
van dezelfde lijn, werd Gnndrun" gedoopt;
de zusterechepen ontvingen destijds denamen
Ingo", Ingraban", Immo", Ivo", Tngbert",
Irmgard'', Irmfried", Hwiner", Friederun",
Walburg" en Answald".
ALMA T ADEM A. Het Kerstnummer van The
Art Journal zal dit jaar geheel gewijd zijn
aan Laurens Alma Tadema en zijn werk.
Behalve een oreriicht van zijne werken van
de laatste kwart eeuw, zal dit nummer be
vatten een complete en authentieke lijst van
het werk van dezen artiest, van nummer
l af, dat in 1851 ontstond, tot nummer 600,
dat in dit jaar werd voltooid. Verder zullen
worden opgenomen vier gekleurde platen en
meer dan vijftig andere illustraties.
*Eene verzameling van honderd reproductief
naar ttekeningen en prenten, voorstellende
oudheden van Rome, als vervolg op een der
gelijk deel over Florence bewerkt door
Corrado Ricci, is bij de fotografische firma
Alinari in Florence in voorbereiding. De
tekst en de keus der illustraties zyn toever
trouwd aan dr. Bartoli. Er komen tal van
Nederlandsche prenten en teekeningen in
voor, die met name voor Poelenburg-uit-
deItaliaanache-verzamelingen, veel nieuws en
moois brengen.
*De in de archeologie hoog getchatte
teekeriimgen van Maarhn van Heemskerk, berustende
voornamelijk in het Prentenkabinet te Berlijn,
zullen eerlang in reproductie
CORRESPONDENTIE.
Voor wat betreft abonnementen, adver
tenties, bezorging van het Weekslad, uit
betaling van het honorarium, e d., wende
men zich uitsluitend tot de ADMINISTRATIE
van De Amsterdammer, Keizersgracht 333,
Amsterdam.
Voor wat betreft artikels en ingezonden
stukken, uiteluitend tot de REDACTIE en aan
hetzelfde adres.
Om teleurstellingen te voorkomen is het
gewenscht, dat de inzender iederen keer,
dat hy een bydrage zendt zoowel op zyh
brief als op zijn bijdrage zijn volledig adres
duidelijk leesbaar vermeldt,
dat de inzender een voldoend bedrag in
postzegels toevoege (los in den brief) indien
by niet-plaatsing terugzending verlangd wordt.
iilHlliiimiiMimnim
41 cents per (?!?!.
BOUWT te NUNSPEET.
Inlichtingen bij het bouwbureau A r t i",
aldaar.
AMSTERDAM
IKSfadhouUtraKadl ??. ^
LEONATU) LA
Eenige
Fabrikanten
W.BengerSöhne
Stuttgart
Hoofddepót te AMSTERDAM: Kalverstr.106
E. F. DEÜSCHLE-BENGER,
Koopt FITSMJITESD BOTER OHDEB RIJKSCONTROLE.
De STAAT GARANDEERT V een ONVERVAL.SCHT product,
Boterhandel ZIJ ID I, A BE K", PRINSENGRACHT 313. TELEFOON 8935.
iiiimiimiiinimmiMiiiMii
En hij begon te epelen, de wijdgeopende,
door den waanzin donker gloeiende oogen
onafgebroken op mij gericht. Het was, alsof
van deze oogen een tooverkracht uitstraalde,
welke mij onweerstaanbaar vastnagelde aan
de plaats, waar ik stond. Ik gevoelde
instinktmatig, dat hij mij niet vertrouwde, en
voorag, dat hij bij mijn eerste verdachte be
weging weder naar het pistool zou grijpen.
Het was een afstand van minstens vyf of
ze1 stappen, die ons scheidde, en daarom
hield ik het voor zeker, dat hij mij steeds
voor zou zijn, al had ik ook over de snelheid
en buigzaamheid van een kat beschikt.
Destijds hoorde ik Boleslaw Ostrowski's
Valse diabolïqua voor de eerste maal, staande
tusschen een krankzinnige en een lijk, met
den eigen dood voor oogen. Zult gij mij
gelooven, zoo ik u zeg, dat ik niet weet, hoe
hy hom speelde? Ik hoorde niets dan het
wilde hamerem van mijn bloed, en ik zag
niets dan die vreeselij ke, vlammende oogen,
die in mijn verbeelding langzamerhand tot
ontzaggelijke vuurbollen aangroeiden.
Eensklaps ik had geen vermoeden, hoe
lang ik reeds toehoorder op dit ontzettend
concert was geweest verliet Oatrowski met !
langzame, oogenschy'nly'k werktuiglijke be
wegingen zy'n plaats voor de tafel. Zander |
ook maar n oogenblik met spelen op te
houden, stapte hy langs mij heen naar de
tot de slaapkamer toegang gevende opening.
Met de voeten stiet hy de lap katoen opzy'de
en ik za^-hem daarachter verdwijnen.
Geen twijfel mogelijk hij wilde de doode
niet zijn viool uit hare sluimering opwekken.
Hoe ik in mijn toestand bij de tafel ben
gekomen en het my gelakt is, met den eleutel
de gesloten deur te openen, zal mij steeds
een raadsel blijven. Ik herinner my uit die
oogenblikken alleen nog maar, dat het pistool
kletterend op den grond viel, toen ik den
sleutel pakte en dat ik Ostrowski's vioolspel
nog steeds hoorde, tosn ik mij reeds op de
trap bevond. Toen sloeg de snerpende
lllllllllllllllMIIIUIIMIIIIMIlllllllllllllltlll
Noordwesten wind mij in het gelaat, en ik
snelde voort liep en liep tot alles om
mij heen donker werd en sti)
Eerst vele weken later kree'g ik mijn
herii*neringsvermogen terug. Ik ontwaakte in het
ziekenhuis, met moeite van den dood gered.
Men had my bewusteloos buiten op het pla
veisel gevonden en slechts aan een werkelijk
opofferende verpleging dankte ik het behoud
van mijn leven. Vele, vele dagen nog gingen
voorby, voor ik met groote zelfoverwinning
in staat was Boleslaw Oatrowski's naam uit
te spreken en voor ik verlof kreeg, over hem
te spreken.
Toen hoorde ik, hoe zy'n Valse diaboliqu
was geëindigd.
De brievenbesteller, die hem de partituur
van de geweigerde opera Signe had moeten
brengen, had hem gevonden. Met twee
doodelijke wonden in de borst had hij naast
het sterf bed zijner arme, kleine Céleste, over
de verbrijzelde viool gelegen, koud en stijf.
De doktoren zeiden, dat hy toen reeds sedert
vele uren dood was.
Hy had zyn wraak gekoeld op de onbarm
hartige menechheid, die hem miskend en
veracht had. Een uitgever, wien bii vroeger
misschien al reeds eens een exemplaar van
zijn Valse diaboliqne gezonden had, liet de
compositie drukken, toen het tragisch einde
van den -componist bekend werd. Hij specu
leerde vermoedelijk op de deelneming van het
publiek voor den ongelukkigen kunstenaar.
Maar ik vrees, dat hij er een strop aan heeft
gehad. Het muziekstuk was te moeilijk en
over het algemeen te weinig dankbaar. In
het begin werd het hier en daar wel
eenidoor een virtuaos gespeeld, doch het geraakte
spoed ig ia het vergeetboek.
En nooit had ik verwacht nog eenmaal op
een publiek concert aan mijn onzaligea
vriend en het ontzettendste uur van mijp
leven herinnerd te zullen worden.