Historisch Archief 1877-1940
Na 1739
DE AMSTERÜAMMER W E E K B L A t) VOOR NEDERLAND.
LIBERTY
ELDERS NIET '
VERKRIJGBAAR
DUREN CLOTH
EEN LICHTE EN WARME WOLLEN STOF
VOOR JAPONNEN EN MANTELCOSTUUMS
IN 28 FRAAIE EFFEN KLEUREN
110 C.M. BREED
PER FL.
M ETER
2.50
GEÏLLUSTREERDE CATALOGUS VAN
lBERTY STOFFEN OP AANVRAAG FRANCO
STALEN FRANCO
STALEN FRANCO
Mier W A f*f\ LEIDSCHESTRAAT
IVlfc. l Z, OK VrU AMSTERDAM
EENIQE VERTEGENWOORDIGERS IN NEDERLAND
eiacliten orer de Trouw,
De zegen, door talloozen gezien in het
deelnemen der vrouw aan het leven volko
men als de man, het komen der vrouw in
zjjn arbeidskring, wenscht Hermann Graf
Keyserling niet te aan vaarden. Hy beschouwt
het in ieder opricht gelijkwaardig willen
worden der vrouw aan den man als geen
groot geluk.
Als het waar zij zegt hu dat slechts
het levende zelfstandige waarde heeft, ig het
met het meerendeel der mannen slecht ge
steld: want deze zqa, in den regel, op hun
dertigsten jaar al dood. Dood" in den zin, dat
zy alle onmiddelbaarheid, alle oorspronke
lijkheid verloren hebben, dat hun geest het
vermogen van eigen leven, van het indrukken
ontvangen verloren heeft en tot een machine
geworden ie, die in stomme werkzaamheid,
wanneer ook in beweging gebracht, steeds
denzelfden arbeid verricht. Dat de mannen
dus doende tot bruikbare leden van de mo
derne Gemeenschap worden, valt niet te
bestry'den: daar toch zgn alleen pas-klare
en af gerichte element en van nnt.Zelfskanmen,
zonder ge raar van overdrijving, beweren, dat
in de huidige arbeids- en zakenwereld werke
lijk levende menschen, menschen die meer
dan werktuigen zijn, wier leven scheppen is,
menschen, die eigen gedachte en doel hebben,
behalve aan het hoofd van zaken of
arbeideinstellingen, niet meer te gebruiken zijn. Deze
opvatting wordt geenszins te niet gedaan door
de opmerking, dat machines onmisbaar zijn,
?lat het geheele Ie ven van den man centrifugaal
gericht en er eigenlijk op aangelegd is om
van menïchen machines te maken, door het
feit dat machines als personen zonder eenig be
lang zijn. Als persoon bestaan die menschen
volstrekt niet meer, en de omgang met hen
is daarom onvruchtbaar en onverkwikkelijk.
Voor hem die niets van hen eiecht, diehen niet
noodig heeft tot een bepaald practisch doel,
UIT DE NATUUR.
De Structuur van den Eifel.
Boven bij de ruïne van Gerolstein heeft de
toerist, die er op gesteld is zy'n landschap
niet alleen te doorreizen, maar ook te begrij
pen een uitmuntend observatorium; ten
minste als het niet stormt of regent, want
dekking is er maar weinig. Ge hebt daar,
om een bekende woordspeling te gebruiker,
een uitzicht, dat een overzichten een inzicht
geeft. Want van dat hooge winderige plekje
kunt ge heel ver in het rond zien; ik wilde
echrij ven eindeloos ver, maar dan zou ik ove:
drjjven niet alleen, maar ook ODjuist worden.
Het ligt juist in het karakter van het
Eifellandschap rondom Gerolstein, dat het uitzicht
aan alle zijdeneenigssins beperkt wordt, tenzij
men op de allerhoogste toppen klimt.
Wél is het een typisch landschap hier; zóó
kesmerkend, van een zóó eigen aard, dat
wanneer ge iemand die er geweest is, ook
maar een vluchtige omtrek-schets geeft, hij
er dadelijk den E f el in herkent. Hoofdzake
lijk zit dat in den vorm en de onderlinge
ligging van de bergen.
Er zijn twee typen: de eene heb ik u den
vorigen keer al beschreven; dat zijn de grillige
zijn zij niets, is iederen omgang met hen on
mogelijk, tenzij hjj een der hunnen mocht zijn.
Men lette maar eens nauwkeurig op
deontwikkeling van normaal nuttige mannen: in stede
rijker te worden, verarmt en verschrompelt
hunne wereld ia gelijke mate waarmede zij
hunne volmaking te gemoet gaan. Aldra geven
zij eigen indrukken voor pasklare begrippen
prijs. Wat er niet invoegt, vermogen zy niet
meer waar te nemen en al het waargenomene
verliest zich in hetzelfde automatische. Zij
begrijpen slechts dat wat onder bepaalde
begrippen valt, denken steeds en altijd wat
in het gegevene reeds opgesloten licht; hun
leven gaat op in een dood systeem. Veel
vale by hen niet meer te bespeuren
van wat leven" is, daar hun bestaan hen
verwijderd houdt van opvattingen, begrippen
en meeningen, die tot hun wezen in niet
de minste betrekking meer staar.O vergen omen
begrippen nemen bij hen de plaats van het
oorspronkelijke leven in. Hun beroep
dat den levenden niet meer zijn kan dan
een ijle omtrek is hun eigenlijk icnerste;
hun ambt of betrekking het meest persoon
lijke van hen. Hunne gedachten zijn niet van
levenden oorsprong, maar van een wat men
denkt, of denken moet. Al het persoonlijke
hebben zij verloren.
Zy zij n zonder oorspronkelijkheid, zonder
innerlijke waarheid, zy zijn werkelijk niets
meer dan machine». Want hun ontbreekt
wat den mensch tot mensen maakt: de
scheppende autonomie. Da ziel, die het
werktuig beteekenis geeft, is er niet. Met
werktuigen alleen is niets te beginnen. Ook
niet met wien geen begrip heeft, met
hem, wiens leven niet een voortdurend be
grijpen en vernieuwen is. Hu blijft ondanks
hetgroote heelal, staan: hij kan niets nieuws
scheppen, hem kan niets nieuws we ervaren.
De nuttige mannen van boven de dertig
zijn in dezen tijd door den regel dood.
Misschien was het vroeger in werkelijkheid
niet veel anders; de man toch neigt van
nature in zijn kunaen onder te gaan. Hij
beeft zoo veel te strijden en te bestrijden
dat hij ten laatste zelf wapen wordt en blijft.
Onze huidige beschaving is echter de eerste
van allen, die feitelijk slechts wapenen ge
bruiken kan. Dus doende kweekt hij met
een snelheid, die met schrik en ontzetting
slaat, een menschensoort, dat aan levenloos
heid al het vroegere overtreft. In dit oplicht
gaan wij, ongetwijfeld, terug tot het
schrikkelykste van alle barbaarschheden, waar het
levende aan het doode onderworpen wordt.
De wereld wordt by voortduring armer
aan geest, omdat n geest volstaat om
millioenen machines in beweging te brengen,
daar de machine meer en beter werkt als
de aan tekortkomingen onderworpen mensch.
en naar Geesten nauwelijks meer vraag is ...
Maar de reactie, de onvermijdelijke
terugweiking, is thans reeds waar te nemen. Er
is geen tijd geweest, die den kunstenaar hooger
heeft gesteld dan deze.
Waarom?
Omdat deze zwakke, onvolmaakte mengchen
die als personen zoo weinig imponeerends
hebben, deze niet toerekenbare kinderen, door
de muzen uitverkoren, als Geesten", de on
geloofwaardige eigenschap bezitten, werke
lijk levend" te zy'n. Zg hebben persoon
lijke indrukken, zij denken oorspronkelijke
gedachten, zij doen wat hun goed dunkt.
Hun bestaan is een werkzaamheid, een doen,
dat in en uit hen zelf en onmiddellijk op
welt, kortom spontaan is, geen gevolg
van abstracte praemissen; zy' zy'n echte,
rnïne-achtige dolomiet-rotsen, die als kale pie
ken of steil a muren boven het groene bosch
uitsteken; de andere vorm is even regelmatig,
als de eerste grillig is. Als uw kleine jongen
of meisje een hand met droog zand vnlt en
dat langs een genltje in den palm met een
fijn straaltje op een grof papier laat vallen,
dan kunnen ze in vijf minuten een
miniatuurEifelberg van den tweeden vorm nabootsen.
Denk n dit keurig en regelmatig zandhoopje
een paar honderd meter boven de omgeving
en rondom geheel met graan, gras, struiken
of lage boompjes bewassen. Zoo'n kegelberg,
met zijn stompen kop en zgn zacht hellende
mantel, kan op zichzelf niet veel bijdra
gen tot de schoonheid van een landschap ;
maar wanneer er een tiental byeenstaan,
hoogstens een half uurtje van elkaar en zóó,
dat de achterste hun toppen boven de schuine
helling van de meer naar u toekomende ver
heffen, dan komt er al veel meer lijn in het
lucht profiel; dan krijgen we ongeveer iets,
als het mooie, haast by ieder bereisd Neder
lander bekende Ze vengebergte bij Bonn.
Staan er nu tusschen dieeenigszins nuchtere
bergvormen waaraan geen steen of rots te
zien komt en die te laag blijven om indruk
wekkend te zy'n hier en daar van die
schrille bizarre, hoogoppiekende rotspartijen,
Gezicht over een lava-wal van de Pappenkaule heen naar bet west'n op de
|. Eif el vulkanen met bebouwde hellingen.
levende menschen, wat zij overigens ook
zijn mogen.
Onze maatschappij hongert zóó naar leven,
dat het kleinste groot voor haar wordt, en
haar zelfs in den onbeduidendsten verschij
ningsvorm het groot e treft.
Want werkelijk, zelfs de groote mannen,
die als goden boven de wolken troonen, zy'n
in den grond der zaak hetzelfde geweest.
Zy waren in het heel Groote du.t, wat ieder
kunstenaar in het kleine is. Het Groote is
onzen tijd echter niet weggelegd, daarom
neemt hy het kleine voor lief.
Levende mannen worden, enkelen uitge
zonderd, sterk tot vrouwen aangetrokken. Dit
vindt zy'n verklaring en oorsprong hierin, dat,
de vrouw, in tegenstelling tot den man,
in den regel gevend" i?. Onverschillig of de
vrouw dom, dwaas of begaafd ter wereld
kwam, zy is niet zonder originaliteit, zonder
oorspronkelijkheid, hoe gering die ook wezen
moge. Zelfs wanneer zij in de eentonigheid
van berrediging of teleurstelling dof en stomp
geworden is, zelfs wanneer haar bewustzijn
zich in enge grenzen beweegt en de by iedere
vrouw zoo merkwaardige sterk sprekende
praktische zin alle anderen driften en
drijfkrachten teruggedrongen heeft, is haar leven
toch niet werkelijk gestorren; het blijft steeds
mogelijk haar uit den doode op te wekken.
Hare bewerktuiging maakt het der vrouw
schier onmogelijk de werkelijkheid voor
schaduwen pry's te geren, de melodie des
levens klinkt te sterk in haar, om ooit door
haar verloochend te worden. De kinderen,
wien de man het aanbegin geeft en die hij zel
den ats iets van hem zelf, als ietseigens gevoelt,
zijn integreerende bestanddeelen van
harephysiologie; het innigste wezen der natuur geeft
aan haar bestaan rbythmu?. Het wonderbare
raadsel hoe iets, dat niets was, op eems worden
kan, vindt in haar zy'n oplossing; het niet waar
neembare verband des levens, voor het ver
stand ean eeuwig raadsel, vormt de reëele basis
van haar oorspronkelijk zelfgevoel. Hei moe
derschap belichaamt het diepste wat is; de
vrouw als moeder kan niet oppervlakkig zy'n.
Maar ook de vrouw, die het lot niet deed
dalen in de diepte van het zijn, verliost zich
slechts zelden in de schemerwereld van voor
stellingen alleen; het gevoelsleven in zij n ge
heele spankracht, van het zinnelijk gevoelen
tot het wereld beheerschende geloof is zoo
krachtig bij haar ontwikkeld, dat zy uit den
sfeer der ervaringen nauwelijks komen kan
en voor het niet-werkelyke op den duur
geen ruimte in haar leven open houden.
Zoo blijft de vrouw, ten goede of ten kwade,
in de sfeer der onmiddelbare werkelijkheid.
Dit bepaalt haar zwakheid, haar gemakkelijke
vervoering, het bepaalt haar minderwaar
digheid in alle technische kwesties van
ruimen omvang, tot welke zij, krachtens haar
natujr, geen ware verhouding hebben kar.
In haren eenvoui en onmiddelbaarheid
weet de vrouw zelfs dingen, die langs
omwegen allerminst te ervaren zy'n, en die
zelfs mannen, boven velen begenadigd, zoo
ooit, dan slechts in zeldzame oogenblikken
vermogen te onderscheiden. Wat is wonder
baarlijker dan de de zin van het Moederhart
of de helzienderheid eener minnende vrouw?
Welke man kan zich beroemen op den
scherpen blik, met welk een gewone
vrouw vaak door de kumjtigstg-ipaskerg heen
ziet, en het wezen van den mengel van
den schijn onderscheidt. Hoe verwonderd
kan men zy'n over wat de meest onbe
duidende vrouwen vermogen l De oorzaak
ligt diep onder het kenvermogen van het
steenige muren, witte klippen en kammen,
steil en onbegroeid, dan geeft die mengeling
iets heel bijzonders aan een streek. EQ wan
neer daar nog bijkomt een enkele hellende
vlakte met langwerpige akkers en een kron
kelend riviertje, dat in diepte er doorheen
schuift, zooals uier, dan zijn alle elementen
vereenigd, om een berglandschap te vormen,
waarvan het gezicht niet gauw verveelt.
Eén ding echter blyft eenigssins hinderen;
het treft iedereen dadelijk, dat die zoo ver
schillende toppen niet by elkaar behooren;
het is hier een vreemde mengeling van
bergen, die niets met elkaar te maken willen
hebben; n aangenaam geheel vormen ze
dan ook niet bepaald; het is er mee, of een
schilder een stilleven had samengesteld uit
bloemen of vruchten tegelijk met de modellen
uit de stereometrie-le?.
Inierdaad; die kegelbergen en de dolo
mieten hebben ook historisch niets met elkaar
te maken; ze zijn kinderen van geheel andere
tijden; jeugdige indringers of doordringers
zijn die stompe, groene kegels; zy' hebben
den ouden bijna vlakken devoon-bodem door
boord ; ze zy'n als door een zeef, die op deeg
gedrn kt werd door de gaten heen naar bo ven
gekomen en hebben kegel t j es-maken gespeeld.
Niet ait zand evenwel; maar uit gloeiende
en vloeiende lava en uit asch en puin ver
mengd zy'n de kegels ontstaan; de
vuurspuwende berg vormde zich zelf al spu
wende; steeds hooger kwam de krater
opening by elke nieuwe uitbarsting; en de
massa, naar alle zijden gelijkmatig afvloeiende,
stolde aan den voet. Alleen wanneer er na
lange ruat weer eens een uitbarsting plaats
greep, dan sprong er soms een gat in den
wand van den berg en uit dien zijkrater
stroomde nu de vurige magma-slang naar
de diepte.
Zoo'n berg kreeg daardoor een uitwas op
zijn kegelmantel; hij bleef niet zoo merk
waardig regelmatig; zulk een gebochelde en
scheeve vulkaan ziet ge van hier duidelijk
aan de westkant van de Kyll. Ook gebeurde
het, dat de opdringende massa met zoo'n
geweld uit de diepte der aarde omhoog drong,
dat de wand en het dek van den trechter
opeens omhoog geblazen werd, en de massa
in damp en asch en steentjes uiteenvloog; dan
ontstond er een groot gat in den ouden
devoon-grond; later vulde het zich met water.
Een kratermeer, een Maar" of een Eifel-oog
was ontstaan. Zulke Maare," zy'n evenwel
niet vlak by Gerolstein te vinden.
Over die jonge vulkanen moet ik u later
nog wat vertellen; wy' zijn er heel lang aan
het snuffelen en botaniseeren geweest en we
hebben er een paar aardige kiekjes gemaakt.
Eerst even over dat oud en jong. Jong, ge
ologisch gesproken, wil zeggen: uit een be
trekkelijk nog niet lang geleden tijdperk van
de geschiedenis der aarde; uit den tijd, die
aan de nieuwste geschiedenis, den ijstyd en
het tegenwoordige voorafging, den tijd waarin
de aardoppervlakte, wat de verdeeling van
land en water betreft, al eenigszins begon te
lijken op de tegenwoordige teekening; den
tijd, waarin planten en dieren leefden, die al
deden vermoeden wat ze worden zouden in
de tegenwoordige periode.
individu, het is de diepte van het geslacht,
de geest der Moeder", de een wig voort
brengende, de geest der levende natuur. Er
is slechts eene diepe kennis, en dat is de
kennis der werkelijkheid.
Wie in de werkelijkheid leeft, hij moge
een dwaas zy'n, kan de diepste wijs
heid verkondigen; wiens bewustzijn door
schaduwen verduisterd wordt, dringt, hoe
begaafd hij ook zy'n moge, nimmer tot de waar
heid door. Niemand en niets komt de
Eurcpeesche mythe van Syöille, de wijste vrouw
in diepzinnigheid, die fantaisie en natuur
gevoel ooit verdicht hebben, nader. De
Sybille weet alles, wat wap, is en zijn zal.
Voor haar zy'n de raadsels bekende
werkelijiheid, die de geest van den man in het
dwangbuis van het verstand, ondanks alle
klaarheid nauwlyks als bestaanbaar denken
kan.
(Slot volgt).
J. H. R.
AErlfEl^IrEL
Mannequins".
De kunst om een mooi toilet mooi te dragen
is een gave, die betrekkelijk weinig vrouwen
verstaan. Daartoe behoort, evenals bij alle
kunst, in de eerste plaats aangeboren neiging:
talent dus; en vervolgens... heel wat wél
overlegde oefening. De groote mode magazijnen
in Parijs helpen hun klanten, en 't publiek
in 't algemeen, op even geestige als voor
treffelijke wijze, om deze kunst te leeren
door uitmuntende voorbeelden. Aan de
modeparady'zen derVille-Lumièrezün een leger van
jonge dames verbonden, wier eenige taak het
is, zich op kosten van de zaak zoo fraai en
sjiek en modieus mogelijk te kleeden, en deze
kleeding door haar houding en haar manieren
op de meest voorbeeldige en elegantste wyze
in 't publiek te dragen. Men noemt deze
levende reclame poppen mannequins", en
treft ze aan op alle plaatsen, waar de
beaumonde komt aneeren. Men kiest deze man
nequins" gaarne uit de beschaafde standen,
want het is geenszins een gemaskely'k beroep.
Er is veel inzicht, takt en smaak en zelfs
eenig tooneeltalent voor noodig, om op dit
gebied bet beste en fraaiste te bereiken, en
het is tevens voor y'deltuitjes een aantrek
kelijk baantje. Zoo'n ongefortuneerd meisje,
dat in n saizoea voor 50000 francs aan
nieuwe kleeren draagt, heefc natuurlijk een
kol/je naar haar hand: de taai om te schitteren
door schoonheid en elegance is voor niemand
een corvée. Sommige dezer jonge dames
geven ook op de modeateliers kleine, geestige
voorstellingen door met eenige standen en
bewegingen aan te toonen, hoe een toilet
niet en hoe het wél gedragen moet worden.
Het is voor ieder interessant en leerrijk deze
kleine scenetjes bij te wonen. Jammer genoeg
ziet men dergelijke mode-comedie hier in
ons land nog niet vertoonen.
* #
y.
Middeleeuwich.
De mode is capricieus en bemint de plot
selinge front veranderingen en verrassingen.
De hoedenmode, getrouw aan dit devies, heeft
plotseling een onverwachten keer genomen
en de winterhoeden schijnen de woaderkracht
harer schoonheid niet uitsluitend te zullen
zoeken in expansie. Hier blijkt de veel be
lasterde mode trouwens ook weer logischer
te zy'n, dan men geneigd is van haar te ver
wachten. De groote, breedgerande hoed be
schermde het gelaat tegen den zonnebrand.
In den winter is ze daarvoor evenwel niet
Dat was een tijd van geweldige beroerin
gen in de aarde, die jong-tertiairty'd; vooral
ook voor de streek, die nu West- en Midden
Europa heet; en uit dien tijd dagteekenen de
Eifelvulkanen; ze ontstonden op den byna
effen bodem van de Rynlandsche hoogvlakte
waardoor de Rijn zich van Bingen tot Bonn
zulk een schilderashtige bedding heeft uit
gediept.
Maar ook die hoogvlakte zelf is een product
der eeuwen; de E fel was eer s een deel van
een geweldig Alpenland. Door inwendige
krachten der aarde wolkenhoog opgeheven,
werden horizontale awdlagen vroeger als
kalk of klei afgezet in plooien op en soms
over elkaar geschoven ; zoo wordt een stapel
wollen dekens die van ne zy'de in elkaar
gedrukt, van de andere tegengehouden wordt,
gekromd en geplooid. Dat gebeurde nog vóór
en tijdens den etaenkopltijd, het laatste ge
deelte van de era, die de primaire wordt
genoemd. Maar tegely'k met het verheffen
begon de neerhaling, en eok nog in den
ondenkbaar langen tijd, tasschen primair en
teitiair, werden deze Carboon Alpen door weer,
wind en water gesloopt; by' stukjes en beetjes
werden de rotsen afgeknaagd en als puin,
zand of slibnaar de vlakten endezeeën gevosrd,
om daar weer nieuwe aardlagen te vormen.
Al leen het onderste gedeelte, de romp van het
oude berglandschap is nog over; de onderste
van die devonische aardlagen golven nog voort
in de bovengrond van den Eifel. Aan de opper
vlakte ziet ge van die golven maar weinig,
die is bijna vlak geschaafd. Waar echter een
snede in de aarde wordt gemaakt, in de steen
groeven of waar een spoorlijn wordt gelegd,
daar ziet ge ze duidelijk, die golvingen, die
aardplooien, elk met zijn rug en zijn dal.
Die harde onder-devonische zand- en
leisteenbodem van Eifel en Rijnland droeg vroe
ger de lagen uit den middel-devonischen en
lateren tijd. Die zijn bijna geheel weg, en voor
altijd; maar een restanlje is er hier en daar van
overgebleven; en dat kon natuurlijk alleen daar
gebeuren, waar zich in de geplooide lagen
een diep dal bevond.
Denk u maar even in, of beter: rol
drie of vier lapjes van boetseerklei, of
nog beter: snijdt ze van plasticineblokken
in verschillende kleuren; leg die op een
plankje op elkaar, en duw dan de plakjes
met n vinger eventjes op, teiwy'l ge ze
van den tegenavergestelden kant terughoudt.
Dan ontstaan er twee of meer ongeveer
even(Puck).
Zij hebben oogen en zij zien niet.
noodig en bovendien wordt ze door haar
groot oppervlak een speelbal van den wind.
De winterhoed moet dus meer om het hoofd
sluiten, om dat tegen koude en sneeu w jacht
te beschermen, en deze plicht schijnt de
modieuae winterhoed met gratie te zullen
volbrengen. De riddertijd heeft aan de
chapellerie voor deze vernieuwing modellen
verschaft. Helmen van fluweel en zijde,
stormkappen van fijn vilt met lint en paarlen
zijn aan de orde van den dag. Het nieuwe
leger van amazones zal er nochtans in 't
minst niet krijgshaftig uitzien, want 't zijn
soepele stoffen en fijne tinten, waaruit deze
oorlogszuchtige hoofdbedekkingen gevormd
werden. Het is een terugkeer der romantiek
in de mode.
***
Sluimerliedje.
Een honderdjarig geböortefeest van een
lied I... een zeldzame gebeurtenis l Den 13 den
September werd deze herinneringsdag ge
vierd voor het populaire sluimerliedje van
C. M. von Weber: Scblaf Herzeneeöhnchen,
mein Liebling bist du". Weber componeerde
dit lied onder zeer bizondere omstandighe
den: Hij vertoefde namelijk te Frankfort,
toen daar een opstijging plaats vond yan de
luchtballon van Madame Blanchard, weduwe
van den beroemden aëronaut. Toevallig
logeerde hy' in 't zelfde hotel als deze dame,
die haar klein jongetje onder de hoede van
een meid bad achter gelaten. De meid echter
kon haar verlangen niet bedwingen om haar
meesteres te zien opvaren, en liet het kleine
ventje in den steek. Weber ontfermde zich
over de arme verlatene, en wist niet beter
te doen dan zich voor het spinet te plaatsen
en daar op eane tekst, welke hy' in den zak
had, het sluimerliedje te improviseeren. Dit
liedje, dat iedere Duitsche moeder thans voor
haar kleinen zingt, werd dus voor een Fransch
kindje gecomponeerd.
ALLBGBA.
wy'dige en naar vóór of achter eenigazins
hellende plooien. Giet nu de dalen en berg
ruggen van elke plooi vol met een beetje fijn en
vochtig zand of krijt.desnoods suiker, en strooi
ook over de rest een laagje. Sny'dt er daarna
met een scherp mes dunne horizontale laagjes
af, steeds dieper of lager. Er komen dan
evenwijdige streepen te zien, en, waar de
plooien in hun geheel afliepen of opstegen,
witte, roode, grijze puntige lussen of halve
ovalen aan de oppervlakte. Dat zy'n de door
snede van plasticine- lapjes; die streepen zy'n
net zoo breed of een weinig breedei als die lap
jes dik waien; dat spreekt. De bovenste laag,
de witte plak, de zand- of kry'tlaag, is al na
een paar sneden met het mes van de ruggen
verdwenen; maar in het dal van een plooi,
daar bly'ft die bovenste laag in dit nagebootst
geval het zand of krijt, het langst zichtbaar.
Snijd ook een plak af, loodrecht op de
richting der plooien; dan begrijpt g« de heel
eenvoudige zaak; die zoo moeilijk lijkt.
Van zulke plooidalen, bekkens, kommen of
Muiden," die ge in het klein hebt nagebootst,
bestaan er nog een stuk of zes in den Eifel.
Ze zy'n natuurlijk gevuld met de lestanten
van de lagen, die eens ook boven op de nu
ontbloote devonische leisteenlagen rustten.
De vulling is in den Eifel geen zand, zooals
by' «w model, maar voor een groot deel
dolomiet, gewijzigde koraalkalk, die als riffen
en bezonken lagen van verbrijzelde koraal en
schelpen, in de zee uit den midden
devonischen tijd ontstond. En op n van die
kalkbekkens, in n van die plooidalen ligt Gerol
stein. Er is ook nog iets over gebleven, van
wat nog weer veel jonger is, en dat boven de
koraalkalk lag; daarover een volgenden keer.
E. HEIMANS.
CORRESPONDENTIE.
W. D. De contributie voor af d. Amsterdam
van de Ned. Nat. Historische Vereeniging is
? 2 per jaar (andere afdeelingen van ? 1.50
tot ? 2.) Daarvoor heeft men vijf of zes
vergaderingen; met voordrachten in den win
ter; en 'a zomers drie of meer excursie!?,
plus nog andere voordeelen. Voor Amsterdam
zich als lid opgeven bij dr. H. W. Heinsius,
Vondelkerkstraat 10.
i/rt
Doorsnede van plooidaal en rug by' Gerolstein.