Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAM M E il WEEKBLAD VOOR NEDERLAND.
No. 1739
Koning Manael met Grootmoeder, Moeder en Hofhouding begeven zich langs het strand naar de sloepen, die hen
aan boord zullen brengen Tan het Koninklijk Yacht.
De uitwerking der marine-kogels.
Republikein op post.
Plattegrond van Lissabon.
Lissabon.
Aan de jongstverschenen lllustrationz\]n
bijgaande afbeeldingen en ook deze kaartjes
van Lissabon en omstreken ontleend.
Vóór op den plattegrond der stad zelve
ziet men aangegeven hoe de kruisera Sao
Eaphael en Adamastor op en neervoeren
op den broeden Taagmond ter bombardee
ring van het Paleis der Necessidades, dat
men bij no. 6, links, tusschen de dokken
van Alcantara en het op de hoogten ge
legen kerkhof vindt. Om dat paleis te be
schieten heeft men zijn granaten moeten
zenden over het dak van 't oude woonhuis
van Fombal, Lissabons grooten herschepper,
in welk gebouw tegenwoordig het staats
museum is ondergebracht: bevattende vele
voorwerpen van geschiedenis en kunst,
voornamelijk echter oude schilderijen.
Het beschieten had plaats, na sommatie,
op Dinsdagmorgen.
Op dit oogenblik was de toestand aldus:
7e
In de kazernes l en 2 lagen republikein sch
gezinde troepen, welke, na het dooden van
een paar loyaal-gebleven superieuren, naar
het Fombal-plein optrokken, boven op den
Avenida da Liberdade. De koningsgezinde
Kaart met de verbindingslijnen tusschen
de koninklijke paleizen van de Necessi
dades (Lissabon) en Cintra, het klooster
Mafra, en het plaatsje Ericeira, waar de
Koninklyke familie in de sloepen ging.
troepen, welke veel grooter in aantal,
gecaserneerd lagen in 4, 5 en 6, begaven zich
naar de Rooio (7): als centraalplein van de
stad, en om zijn liefelijken aanleg, in minder
rumoerige tijden het tooneel van een sier
lijke pantoffelparade.
Op dit punt heeft de artillerie gemikt,
zoowel van de republikeinen op het
Pombalplein als van de intusschen in de links
gelegen dokken van Alcantara ontscheepte
mariniers. Deze waren, versterkt door de
reeds in 9 gecaserneerde kameraden, in
den vroegen Woensdagochtend, toen het
Koninklijk Paleis in handen der opstande
lingen was, naar de Paoo (10) getrokken,
de fraai gelegen breede aanlegplaats van
Lissabon: dezelfde aanlegplaats, waar twee
jaar geleden Carlos en de Kroonprins het
leven lieten.
Van hier uit bestookten dus de mariniers
de thans omsingelde koningstroepen, die
bovendien niet met veel overtuiging voch
ten. Zij hadden mannen genoeg: infanterie,
jagers, cavalerie, en artillerie, welke laatste
zich onder het vechten achtereenvolgens
bevond 8, 8', 8".
Om acht uur 's morgens was de strijd
gestreden en kon van de balkons van het
Raadhuis (11) de Republiek worden uitge
roepen.
Het cijfer 12 geeft de plaats aan, waar
het Jezuïten-klooster zich bevindt, dat door
soldaten en grauw in den nacht van Vrijdag
op Zaterdag geplunderd is.
M.
Opcrkiiiei
I. Utrecht. Ik moet beginnen met te er
kennen, dat de verrassing die ik ondervond,
niet de schuld was van den heer Bram van
der Wissel, diéin het museum te Utrecht
ten toon stelde. Ik wilde namelijk de van
Scoorl's gaan zien, en vond iets anders. De
heer van der Wissel liet me niets vinden
in dnbbelen zin. Ik vond noch iets nieuws
bij hem, noch vond ik de Scoorl'e. De heer
Bram van der Wissel is een schilder van
goeden wille, zonder vindingskracht. De goede
wil alleen helpt nergens. Ik zag het hier.
Wat deze schilder vertoont, is het gewone
gekende Hollandsche werk; No. 23, een
Daingezicht, was het beste van wat er was. En
het is dan ook niet om zijne onbelangrijkheid,
dat ik deze opmerking schrijf. Door het werk
van den genoemden schilder, was het werk van
Scoorl niet te zien. Deze opmerking gaat
tegen hen wie over deze uitvinding wat te
zeggen hebben. De schilderyen, die ik zocht,
zijn tijdens de tentoonstellingen van modern
werk, die in het museum gehouden worden
(en welke tentoonstellingen dikwijls!) zorg
vuldig achter grijs-groene doeken verborgen.
Het verbergen geschiedt niet zonder zorg;
het hoort bij de hnisbakkenheid van
deuitvindicg. En het schijnt me toe, dat de ver
rassingen me te Utrecht in grooten getale
zullen toegeteld worden. Niet lang geleden,
bij gelegenheid van de tentoonstelling van
werk, door van Rijsselberghe in de
Utrechtsche vereeniging Voor de Kunst", vond ik
er de Utrechteche Kniechheid", die zich
uitte in het weren van het Naakt, door dezen
schilder, in alle gezondheid, als lijnen en
lichtspel geschilderd en gegeven. En nu weer
vond ik de Scoorl's achter de doeken ver
borgen ten bate van iemand als den heer
Bram van der Wissel. Het is een uitvinding
die ik niet had kunnen uitvinden. Het is
een soort cultuur, waarvan dit voltooid en
volvoerd voornemen uitgaat, die ik alleen
te vinden dacht in plaatsjes zonder cultuur,
om geen namen te noemen. Het is een soort
kleindorpsche onnoozelheid, die in het be
daagde Utrecht ook schijnt voor te komen,
alsof seniliteit en jeugdige bruutheid tot
dezelfde uitkomsten voeren. Sta mij toe, het
te illustreeren, ea stelt u voor, dat te Am
sterdam, om bijv. een serie Karsens te
vertoonen, de vreemdeling en de Hollander die
daar kwam den Eembrandt en den Vermeer
verscholen vonden achter grijs-groene doeken,
en er vóór de houterige Karsen's prijken
zagen. Het is, in dezelfde verhoudingen
gedacht, wat nu in Utrecht gebeurt, en er
meer gebeurde. Het is iets waaraan kort
en koel, door wien het aangaat, een eind
gemaakt moest worden. Ik vind in den
Utrechtschen Almanak de heeren G. W. P.
van Dokkum en A. P. L. van Spuybroek als
directeur en secretaris genoemd en ik heb
het genoegen beide heeren niet te kennen
Ik weet dus niet of ze geschikt zijn voor hun
verdere ambten in deze moeilijke maatschappij,
maar ik vind ze in deze zaak te onnoozel ol
te dartel. Ik mocht hun in goede overweging
geven, om zoo er geen zaal is voor tentoon
stellingen, zonder dat ten bate van wille
keurige moderne schilders (vermoedelijk dik
wyls van de mindere vanen) de goede oude
schilderijen verborgen worden achter het
grijs-groene doek van hun huiselijk bezinnen,
geen tentoonstellingen meer te houden. Hei
genootschap in welks zalen dit anachronisme
gebeurt, heeft den klaren naam van Kunst
liefde", maar het schijnt mij toe, naar aan
leiding van deze verrassing (ik herhaal, dat
de heer van de Wissel weinig schuld heeft)
dat het genootschap, gekarakteriseerd in deze
in zijnen directeur, den heer van Dokkum
in zijnen secretaris den heer Spuybroek,
Oudwijkerlaan 18, weinig blijken geeft van te
weten wat kunst is, en dus ook van zijne liefde
in dit opzicht niet een Honkend voorbeelc
gaf. Het bestuur, dunkt mij, meer patanl
te zijn door een graad van huisbakkenheic
van inzichten, die met kunst niets te maken
heeft. Het dunkt mij ten slotte op den weg te
liggen van wie het aangaat, om voor goed zulke
Als arbeidsters verkleede nonnen worden onder militair geleide naar het
Arsenaal gevoerd.
ItlllllMIlMIIIIMimMlllllllllllllllmlIIIMIMIIIIIimlIIIIIIIMiU
verrassingen te voorkomen: dat van dtr Wissels
Scoorls bedekken en verbergen.
II. Rotterdam, de la Rlvière. Dit werk, dat
romantisch was in den kleinen zin (verhaal
en verhaaltje, niet tot schilderkunst genoeg
geworden) heeft in den laai sten tyd eenbe
paalde verfrissching vertoond, en leeft met
meer opgewektheid. Het is mij het prettigst,
in zijn klein wezen, dat het is," in de luchtig
genoteerde waterverf-teekeningen van een
voorstelling als een paar moderne buizen
met n figuurtje, dat iets van een
Franschman heeft die aan Allebéniet vreemd zou
zijn, en in een notities: een gordijn han
gend voor een raam dat op groen uitziet, en
in eveneens een snelle opmerking, over een
omtrek van een gezicht. Zijne grapje?, die
wellicht in zijn aard liggen,, trekken mij als
werk niet, evenmin als vele der andere dingen
en dingskes hier te zien. Ze zijn nog met
den ouden zuurdeesem?slappe romantiek
gegeven. Het talent van den heer delaRivière,
een zeer klein talent, is het best te genieten,
daar waar het raak trof, hoewel het
vluchtigst lijkt,
Van Hasselt. Deze jonge schilder, die naar
ik meen, met den eveneens jongen schilder
Mees, Parijs bezocht, maakt het moderne
Fransche schilderij, zooals niet zeer krachtige
individuen en niet zeer ervaren kleur-zieners,
zooala jonge Hollanders, met een niet sterk
talent dat maken. Dit wil zeggen dat er soms
iets aangenaams in zulk werk is. dat er per
ongeluk in schijnt gekomen. Verder dunken
mij deze klare, helle, of paarsomnevelde
excessen niet dikwijls in de lijn der Hollanders
te liggen, wier kleur liever uit diepten opklinkt,
dan uit helle hoogten neer-parelt of
neerrilt. Maar om iets eigenaardigs dat mij
langs van Hasselt in den zin kwam schrijf
ik deze derde opmerking. Er was op de ten
toonstelling een vrouwenfiguur niet alleen
beïnvloed door van Gogh. Het is bekend dat
deze ergens zegt, dat hu den stijl zoekt in
bepaalden werken; en niet alleen naar het
lichtprobleem, mag als volgend daar uit gezegd
worden. Het ethische clement in van Gogh
zoo sterk moest, hem sterk zijnde, in deze
richting brengen, en hem doen letten op het
lynenstel en op het kleur-evenwicht dat
Cézanne niet onverschillig liet. Het ethische,
zelve schikkingen en ordeningen, moet ten
slotte vertolkt worden door schikkingen; dat
wat naar den stijl leidt. Dit kwam mij in
den zin .?en dit vergat ik niet meer...
Het lijkt mij toe dat feller dan gemeend
wordt en intenser dan nu gevoeld wordt
(weinig gevoeld wijl bij de kunstenaars zelve
zoo onbewu3t), van achter de latere werken
en de laatste werken uit dezen tijd, en lijn
recht ingaand tegen wat sommigen bewust
zoeken een zekere vereenvoudiging naar
voren komt, die eveneens den stijl als van
alle zijden zoetjes aankomend, doet erkennen.
Ik behoef u niet te zeggen dat mij dat ver
heugt en dat ik daarmee een sctoon deel
der werkelijkheid van de kunst op nieuw zie
aar deinen en opstijgen.
IV. Waarschijnlijk was van het werk van
Manke» dat ik voor de eerste maal zag, de
Geiten, het beste werkje. Het is een eigen
aardige uiting vol verfijning die waartoe
en hoever zal gaan? Het waren dieren, witte
konijnen, ge.ten en vogels drinkend uit een
bord. Er was in te vinden een zekere en
stellige afkeer van zware verfmassa; een
haast decadeerende neiging naar het stoflooze.
De schilderijtjes vertoonden in een weinig
gevarieerde kleur een sierlijke teekening in
de contouren. Hier *n daar was de diepte
te weinig uitgedrukt; gegeven was echter
dikwijls de stemming. Bawezen wierd verder
een nauwkeurige kenuis en een eenzame
beschouwing van wat hij maakt in zoo
smetloos mogelijk gewenschte kleur en zoo weinig
mogelijk verf. Een vraag is er te stellen:
zal de te kleine kracht ooit groot genoeg
worden om het werk de doordringendheid
te geven waarmee allen laatren tijd door
drongen wordt? Nu mist het die nog.
Tegelijkertijd zag ik bij Schüller in den
Haag, een de Zwart, dien ik kende en die
mij weer trof door zijne hoedanigheden die
dezen schilder beschaafd, op zijn ganstigt,
vertegenwoordigen. De Zwart uit den laatsten
tij i is dikwijls ruw eer dan krachtig en
hoewel oorspronkelijk dan, dikwijls onrustig.
Er is een geheim woelen in alles, een schok
kend springen van de gevoelens die leed van
leven in het schilderij doen voelen, maar
niet de lust der schoonheid. Er is zelden
eeb.oonb.eid in den werkelijken en weidschen
zin van haar wezen in de Zwart, maar in
deze sneeuw" een groot schilderij is een
rust niet te miskennen. Het gegeven: een
Molen etc. onder een grauwe lucht, sneeuw
verder. Het schilderij is vry groot in groote
deelen kleur verdeeld, die binnen hare grenzen
toch geschakeerd zijn. Het is dus een schilderij
dat in een groote zaal zich zou ophouden. Het
is myne meening dan ook dat een aankoop
voor een Museum van zulk een werk de
Zwart in een moderne collectie goed ver
tegenwoordigd zou laten zien..'.
V. Utrecht. Ik schreef u dat ik in Utrecht
de verrassing genoot, zoo ge dit zoo noemen
wilt (ik haatte echter de verrassing) van de
Scoreels niet te zien door een grijs groen
doek dat weer achter onbelangrijke moderne
schilderyen hing. Ik zag er eveneens veel
kostbaars geborgen in het Aartsbisschoppelijk
Museum waar het te veel lekt en waar mot
in de kant zit maar ik hoorde gelukkig
dat een nieuw gebouw met wat meer zalen
er zon komen. Wellicht verliezen we wat
van de stille intimiteit in het nieuwe, maar
het kostbare zal bewaard blijven, en dat is
hoofdzaak. En al deze musenmbezoeken brach
ten mij tot een derde mnseutnzaak. Utrecht
is de stad die de knoop der spoorlijnen is.
Van alle zijden is ze bereikbaar. Als stad
bezit ze niet veel Ie 'en; er is geen
intellectueele vibreering in de straten maar toch
was om wat ze bergt, en om hare ligging,
er iets nieuws voor Holland misschien te
probeeren, dat, al lang in mijn gedachten, in
bet Buitenland toegepast wordt. Zoo Utrecht
het niet doet, zal een ander het eens doen.
Ik bedoel: het Museum dal zyne middelen
versterkt door tentoonstellingen te
organiseeren in zijne zalen, en tevens een vast
procent te ontvangen van wat het in die
zalen, op die tentoonstellingen, verkoopt. Het is
niets nieuws voor het buitenland maar
het zou in Holland, met al de kleine be
grootingen, zijn nut hebben. De leider van
zoo'n museum zou zyn landgenooten over de
schoonheid van andere landen kunnen in
lichten. Hjj moest een fel zoeker naar het
schoon zijn, en natuurlijk van den Staat of
van de stad die dit museum bouwen zou,
volkomen vrij gelaten worden. Hu zou, om
dat hij niet angstig ooit naar winst zou moe
ten zoeken (de winst zou van zelve komen
bij de goede tentoonstellingen, na een aantal
jaren) gemakkelijk de aankomende talenten,
die nergens gewaardeerd geworden, naar
voren kunnen brengen, bekend kunnen
helpen werken. Hy zou den Dooper moeten
zyn van de aankomende kunstenaars, een
fijn kritikus die naar zyne zalen noodde.
Hij zou dan van uit den verkoop de eigen
verzameling kunnen versterken, 't zy door
uit het tentoongestelde gemakkelijk aan te
koopen, 't zy zich ander werk te verschaffen.
Hy zou alleen, onverbiddelijk alleen, de
schoonheid moeten zoeken ! En is dat moeilijk?
Het is een plan dat ik hier voorstel dat
zeker verwezenlijkt zal worden en het zal
de leiders van zulke musea midden en voort
durend zetten in de zich ontwikkelende
uitingen. Het zal het nieuwe ras der leiders
kweeken: scherp, levendig beweeglijk. Voor
het administratieve sta een goed boekhouder
ze bij. Niet te wachten is op winsten natuur
lijk in een eerste jaar, maar door deze leiders
ty'dig gedane inkoop op zulke tentoonstel
lingen, bespaart al sommen later; verdient
al sommen voor later.
Wat indien er tijdig de groote Haagsche
meesters door de meesters voor de musea
gekocht waren? Welke werken bezaten we
nu dan niet?
Ten slotte een opmerking van bouwkun
st igen aard. De nieuwe Willemsbrug is zeker
bovenmatig kloek van bouw. Toch is er iets
dat arm is, en schriel doet. Vier van de kleine
niet hooge zuilen zijn met wat metaalwerk,
een metalen band is het haast 1e noemen,
ontsierd. Dit in al het overkloeke is klein.
Het ware weg te nemen, om de eenheid
van de zvare uitdrukking in het gansche
niet te eenenden.
PLASSCOAERT.
Een Loflied
op
te nieuwe
Laarfler ScMllersctiool.
(Geopend 4 October 1910).
I.
Eindlijk is er dan gekomen,
Waar zoo lang naar werd gewacht!
De verhulling veler droomen,
Heef» het najaar ons gebracht.
't Pittoreske dorpje Laren
Prijkt thans met een aureool,
Wast drie kloeke kunstenaren
Stichtten er een schilderschooll
II.
Alle j offers en mijnheeren
Die in 't lieflijk Mauve-land
Ongeschoold de kwast hanteeren
Zijn thans allen uit de brand.
Nu kannen die halve-wilden,
Yankee, Rus, Fin en Mongool,
Zich ook academisch bilden"
In de Laarder schilderschool!
III.
S. Moulyn zal er doceeren
Met penseel en met vet-krijt,
En Hart Nibbrig zal er leeren
Hoe men met confetti smijt,
Hoe al stipp'lend steden, dorpen
Zon en maan en knol en kool .
Worden op het doek geworpen
In de Laarder achilderschool l
IV.
Jacobs, de Rodin van Laren,
Schepper van de Mauve-pomp,
Zal het measchdom gaan verklaren
Hoe men uit een steenen klomp
Wrochten kan, door smaakvol hakken,
Mauve-putten en -riool,
Mauve-goten, -waterbakken
Voor de Laarder schilderschool!
V.
Eisenlöffel zal verklaren
Hoe een ambacht-kunstenaar
Heel zijn ziel kan openbaren
In een theelicht en bouilloir,
En Jan Hamdorf zal trakteeren
Op een glaasje Mauve-bowl;
l