De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 30 oktober pagina 1

30 oktober 1910 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

1740 . 1910 DE AMSTEBDAMIER EEKBLAD YOOK NEDEE ^it^ Oi3.cL©zr recLa-oti© -STSLEL IMIr. IE3E. IF. L. Wt nummer bevat een bijvoegsel. , Uitgevers: VA» HOLEEMA & WAEENDORP, Keizersgracht 333, Amsterdam. Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124). Abonnement pfclf 3 maanden Voor Indie peTH'.jaai', by vooruitbetaling, . . AfaituterUjke Mummer» aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/» 1.50, fr. p. post f 1.65 . » n mail B 10. Zondag 30 October. Advertentiën van l?5 regels ? 1.25, lke regel meer. . . . . . f (X25 Advertentiën op de fmantieele- en kunstpagina per regel . . . . , 0.30 Reclames per regel ." . . . . ! 0.40 INHOUD: TAK YBKBE EN VAN NABIJ: Opentaarheid. Het wetsvoorstel der Heeren Van Hamel en Limburg, door mr. 8. J. M.; *an Genua. Uit het Zuiden. MUILLBTOH: De Hen gel wedstrijd, door Goudamit. KUNST EN LETMuziek in de Hoofdstad, door ihjja Vermeulen. Ideale liefde, door . Abraham, beoordeeld door J. Everts. Kinderpeychologie, door F. Tracy, beoordeeld dóór J. Kleefttrs. BERICHTEN. - VROUN RUBRIEK: Gedachten over de vronw, (dol) door J. H. B. ALLERLEI, door DIT DE NATUUR, door E. HeiSiam en zijn Koning, met afb, door r. d. E. Maziekmoten, Een nieuwe rol van Theo Mann-Bouwmeester, met por tret, door Frans Mgnssen. Den Haag. Tentoonstellingen etc., door Phuwebaert. Bediflt. Charirori. FINANCIEELE X& OECONOMI8CHE KRONIEK, door V. d.. M. en V. d. 8. Brie ren van Oom Jadocni. SCHAAKSPEL. DAMBUBMEK, ADVEBTENTIEN. Openbaarheid. Indien een ministerie met een wets ontwerp kwam voor militaire uitgaven, «Ut de zekerheid had te worden aange nomen, en zulk een ministerie zou onder instemming van alle deskundigen in en buiten de Kamer geheimhouding opleggen van de verstrekte toelichtingen, zoo zou de massa van het Nederlandsche volk »ch bjj dezen eiech der landsdefensie wel neerleggen. Zij zou zich er in schikken, zelfs al weten wij nu wel, dat militaire deskun digen geneigdheid hebben het groote belang van de openbaarheid, met haar steeds zoo zuiverenden invloed, te onder schatten. Maar indien een ministerie met een bekend slingeraar, schipperaar, bemantel*ar aan het hoofd, een wet van naar blijkt 46'/2 millioen gulden in 't geheim wil behandeld zien onder protest van nota bene talrijke terzake kundige mili tairen, waaronder een algemeen geacht hoofdofficier, die verklaart niet te be grijpen" hoe men er toe komen kan in de deskundige toelichtingen, welke hij ter griffie als kamerlid heeft mogen lezen, een onderwerp te zien van geheim houding", dan wordt de zaak anders: dan is de manoeuvre handtastelijk daar. Onder den indruk van een dreigende houding der minderheid heeft Heemskerk thans een nota beloofd met zorgvuldig gezifte toelichtingen. Men mag op zijn hoede zijn! Verkwikt heeft het zeker talryken in Nederland, nog iets krachtigs ie constateeren in de dikwijls zoo murwe -vrijzinnige oppositie: hopen wij, dat zij blijft toonen een ruggegraat te bezitten; hopen wij, dat als straks een nota, in den vorm eener caricatuur van de ge«lachte toelichting, geboden wordt, dat zq dan den rug weet recht te houden en niet zich kromt onder dit Caudijnsche juk. Waar het immers vaststaat, dat zoo goed als niets aan de openbaarheid be hoeft te worden onthouden, zal iedere poging om te... verduisterenoogenblikkelqk moeten worden gekeerd. Heems kerk zal natuurlijk zoo min mogelijk retireeren. In de rste plaats, omdat hier juist in de duisternis voor zijn plannen winst ligt: zijn er immers punten geheim gebleven, die men, zonder ia den kijker te loopen, belangrijk" kan noemen, dan behoeft de meegaande coalitieman zijn stem vóór het ontwerp niet te vreezen, want niet te verantwoorden. Ten tweede omdat Heemskerks ontkenning van de mogelijkheid der publicatie zoo formeel geweest is, dat een terugtocht zelfs voor een zoo beweeglijk man... moeilijk is. Beide redenen van Heemskerk moeten redenen zijn voor de oppositie nauw keurig toe te zien. Het tweede motief, dat voor den premier bestaat, kan voor hen, dia klaarheid wenaehen, al heel weinig gewicht in de schaal leggen. Het eerste zal hen juist prikkelen voor de komst van die klaar heid te waken. Het zou waarlijk een schande zijn, indien bij de moreele zekerheid, die wij bezitten, dat de geheimhouding enkel een middel is om een geblinddoekte natie het geld gemakkelijk uit den zak te halen, de nuttige openbaarheid werd prijs ge geven, en over 46*/2 millioen kon worden beschikt buiten ons om. Het wetsvoorstel der Heeren Van Hamel en Limburg. Volgaarne voldoe ik aan het door de redactie van dit Weekblad tot mij gericht verzoek om eene korte beschouwing te wijden aan het wetsontwerp van de Tweedekamerleden Yan Hamel en fjimburg betreffende het hooger beroep van het Openbaar Ministerie in strafzaken. Het vraagstuk is in hooge mate belang rijk en verdient niet alleen, maar is ook geschikt om voor een rui meren kring van lezer?, buiten den engeren kring der juristen, te worden behandeld. Bij die behandeling kunnen de hoofdlijnen van het bedoelde ontwerp getrokken worden, en kan met ter zijde laten van technisch-juridische punten in het licht gesteld worden de gedachtengang, welke daaraan ten grondslag ligt. Gelegenheid zal ik daarbij hebben om op grond van mijne ambtelijke ervaring te doen blijken van mijn persoonlijk gevoelen en dus aan deze regelen een meer persoonlijk cachet te geven. Aanleiding tot het indienen van het wetsontwerp vonden de voorstellers in eene wijziging, dit jaar aangebracht in de Wet op de Rechterlijke Organisatie, volgens welke wijziging de Gerechts hoven, de colleges, die in hooger beroep oordeelen over de zaken, welke in eersten aanleg door de Rechtbank worden be handeld voortaan zullen vonnissen met drie leden. Deze wijziging, voor de berechting der strafzaken van gewicht, omdat die berechting tot nu toe geschiedde door zes leden, was niet zonder ernstige critiek, in en buiten de Tweede Kamer daarop uitgeoefend, tot stand gekomen. Gewezen was vooral op de mogelijkheid, dat voortaan een beklaagde, door de Rechtbank vrijgesproken (misschien met algemeene, drie, stemmen), in hooger beroep door het Gerechtshof zou kunnen worden veroordeeld bij meerderheid van stemmen, dus twee tegen n. Om dit gevaar te keeren, werd door Mr. Limburg een amendement voorgesteld strekkende om, na vrijspraak in eersten aanleg, te eisenen voor eene veroordeeling in hooger beroep niet meerderheid van stemmen maar eenstemmigheid. E a toen de Tweede Kamer, door niet-aanneming van het amendement dit correctief had verworpen, namen de Heeren Van Hamel en Li mburg het initiatief tot het bewuste ontwerp. Volgens dit voorstel van wet zal het Hooger Beroep van het Openbaar Mini sterie ia strafzaken grootendeels vervallen nl. ten aanzien van l o vonnissen waarbij de beklaagde is vrijgesproken op grond dat zijne schuld niet is bewezen; 2o. von nissen, waarbij de beklaagde is ontslagen van alle rechtsvervolging, d. w. z. de rechter wél het bij dagvaarding tenlaste gelegde bewezen acht maar dit niet straf baar oordeelt; 3o vonnissen, waarbij de beklaagde is schuldig verklaard, en ten aanzien waarvan Hooger Beroep door het Openbaar Ministerie dus dit gevolg kan hebben dat door het Gerechtshof eene zwaardere straf wordt opgelegd. Welke gedachte ligt nu aan dit voorstel ten grondslag ? Deze, dat de bestaans reden van het Hooger Beroep in straf zaken thans, dit is met het oog op de tegenwoordige rechtsontwikkeling, ligt in den waarborg welken het aanbiedt tegen veroordeeling van onschuldigen n te zware veroordeeling (bestraffing,) van schuldigen. Ter wille van dize roeping, dus in het voordeel van den beklaagde, heeft de instelling van het Hooger Beroep zich gehandhaafd en kan zij gezegd wor den ook nu nog aan eene werkelijke behoefte te beantwoorden. Hierdoor wordt ook verklaard het feit, dat ondanks alle bestrijding, ondanks alle theoretische be zwaren, aangevoerd tegen het Hooger Beroep als instelling, tegen het onder werpen van eene zaak aan het oordeel van een rechterlijk college nadat reeds een ander rechterlijk college daarover geoordeeld heeft, het Hoogar Beroep tot op den huidigen dag is blijven bestaan. Ter wille van die roeping zal het zich blijven handhaven als een onmisbaar element om het algemeen vertrouwen in de rechtspraak en de rechtspleging te bewaren." Deze gedachte nu verder uitwerkende, leggen de voorstellers den nadruk op het verschil in positie tusschen het Openbaar Ministerie, dat den beklaagde vóór de Rechtbank daagt, en den be klaagde, die vóór dat college verschijnt. De vervolgende ambtenaar heeft over alle redelijke middelen van onderzoek te beschikken. Hij bereidt de vervolging voor tot hij meent gereed te zijn." En als hij gereed is, dan dagvaardt hij den beklaagde tegen de terechtzitting ter behandeling van de zaak. Mocht die terechtzitting eenige ,verrassing" bren gen, dan verzoekt hij aan de Rechtbank uitstel van de behandeling ten einde op eene nadere zitting de zaak tot een einde te brengtn. Hoe anders is de positie van den beklaagde! Z aker, %{? heeft formeel" in sommige opzichten gelijke rechten als de vervolger, maar zelfs al zou hij al die rechten doen gelden is hij daar mede feitelijk de gelijke van het Open baar Ministerie ? Hij verschijnt in eéae vreemde omgeving met vreemde vormen. Vaak heef c hij geen raadsman. En'zóó is het lang niet ondenkbaar, dat een beklaagde eerst, nadat het vonnis in eerste instantie gewezen is, zijn geval in vollen omvang begrijpt en den weg ziet, dien hij heeft in téslaan om of het schuldbewijs, waarop hij veroordeeld werd, te ontzenuwen 6f om den rechter een juister inzicht te geven in zijn per soon, zijn karakter, zijne omstandigheden en op die wijze wellicht de oplegging te verkrijgen van eene lichtere straf." Ziehier zeer verkort datgene uit de uitvoerige en doorwrochte Memorie van Toelichting, waarop m. i. hier het licht moet schijnen. En als ik mijn oordeel daarover mag uitspreken, dan wil ik dit niet doen door nogmaals de argumenten pro en contra te gaan herhalen, nösh door mij op zijwegen te begeven en op détailpunten de aandacht te vestigen. Voor de lezers van het Weekblad zou een en ander minder beteekenis hebben. Wél kan 't zijn nut heboen hier mijn persoonlijk gevoelen weer te geven, ge grond op de ervaring, door mij gedurende elf jaren opgedaan in een ambt, hetwelk mij zoo van nabij met de strafrecht spraak der Rechtbank in aanraking brengt. En dan worde vooreerst verklaard, dat de behoefte aan een Hooger Berjep voor het Openbaar Ministerie door mij slechts in zeer geringe mate wordt gevoeld. Het wil mij voorkomen, dat 't den officier van justitie, die den door hem gedag vaarde beklaagde door de Rechtbank ziet vrijgesproken of aan den beklaagde eene mindere straf ziet opgelegd dan welke hij meende te moeten vorderen, in het algemeen weinig moeite zal kosten om in die uitspraak te berusten en te erkennen, dat het door den rechter inge nomen standpunt, afwijkende van het zijne, daarom toch evenveel recht van bestaan heeft. En wanneer dan de vraag wordt gedaan, of aan den vervolgenden ambtenaar, die met overtuiging zijn stand punt voor de Rechtbank verdedigde en door het afwijkend oordeel van die Recht bank werd getroffen omdat hij dit oor deel onjuist acht, niet een middel moet open staan om de zaak aan het oor deel van den hoogeren rechter te onder werpen, dan antwoord ik met eene persoonlijke herinnering. Meer dan eens, wanneer ik door een uitspraak van de Rechtbank werd getroffen, heeft een nader overwegen, een mij in die uitspraak trachten in te denken, mij er toe ge bracht om ik wil niet zeggen mij daarmede geheel te vereenigen, maar dan toch haar meer te eerbiedigen, hare waarde meer te erkennen dan ik aan vankelijk deed. Bovendien bedenke men, dat er ook gevallen zijn, waarin bij appèl door het O. M. het Gerechtshof het oordeel van de Rechtbank blijkt te deelen. Zoo is allengs mijne overtuiging sterker geworden, dat men het O. M. geen onrecht aandoet, wanneer men het noodzaakt in de door den rechter gegeven uitspraak te berusten. Op dezen grond ben ik van meening, dat waar ook m. i. het hooger beroep van de zijde der beklaagden stellig moet worden gehandhaafd, omdat daardoor be vorderd wordt het vertrouwen in de straf rechtspraak, dat kostelijk goed, hetwelk niet te hoog kan worden geschat, er geene groote, overwegende belangen zijn die handhaving van het H. B. voor het Openbaar Ministeiie vorderen. Men spreekt van het groote belang, dat de schuldige worde gestraft. Dit is inder daad een groot belang, wel is waar niet zóó geweldig als de niet-veroordeeling van den onschuldige, maar toch in ieder feval van beteekenis. Zal nu echter it belang door de voorgestelde regeling worden geschaad ? M. i. niet. Als ge klaagd wordt, dat ernstige misdrijven ongestraft blijven en daardoor afbreuk wordt gedaan aan het gevoel van rechts zekerheid, rechtvaardigheid en maatechappelijke veiligheid, dan richt zich deze klacht tot het opsporingsonderzoek. Alles wat dit opsporingsonderzoek kan ver beteren en het in staat stellen om, ge bruik makende van alle mogelijke hulp middelen, steunende op de resultaten der wetenschap, aanstonds energiek op te treden teneinde den dader van een ernstig misdrijf op het spoor te komen en te vatten, verdient onvoorwaardelijk aanbe veling. Maar men ver warre dit alles niet met de quaestie, die ons hier bezighoudt. Hier hebben wij enkel te doen met deze vraag, of de vrijspraak van schuldigen door dea rechter (de Rechtbank) van dien omvang i§, dat met het oog daarop het Hooger Beroep vin het O.M. noodigis en dus afschaffing van dat Hooger Beroep aan de rechtszekerheid en de maatschap pelijke veiligheid ten kwade zal komen. En déze vraag zou ik, rekening hou dende met mijne ondervinding, stellig ontkennend beantwoorden. Ten slotte de vraag, of door het ont nemen van het Hooger Beroep aan het Openbaar Ministerie diens prestige zal worden geschaad. Voor het prestige van het O. M. in die beteekenis kan ik niets voelen. Zeer veel gevoel ik voor de groote verantwoordelijkheid en de belangrijke functie van den officier van justitie in strafzaken. Hij is 't, die de vervolging voorbereidt, bij zware misdrijven terstond handelend optreedt, en het bewijsmate riaal verzamelt; hij is 't, die beoordealt, of er voldoende bewijs is om de zaak op de terechtzitting te brengen, en wat vaak nog moeilijker is of er termen zijn om ondanks het volledig bewijs toch de zaak verder niet te vervolgen; hij is 't, die op de terechtzitting alles moet doen wat in zijne macht is om het volle licht over de zaak en over de persoon van den beklaagde te doen schijnen; die, wanneer op die terechtzitting zijn geloof in aèschuld van den beklaagde hem ontzinkt, niet aarzelen mag om zich vóór oogen houdende het beeld van den vertegenwoordiger van het Open baar Ministerie, ons door Brieux in zijn machtig tooneelwerk la Robe Rouge" geteekend het niet schuldig" aan de Rechtbank te vragen. Wie voelt niet het aantrekkelijke en gewichtige van eene zoodanige functie ? Wie voelt niet, dat inderdaad de nauwgezette, naar plicht en geweten volbrachte vervulling van die taak aan het orgaan van het staats gezag, dat die taak vervult, prestige" geeft ? Maar wie voelt niet tevens, dat daaraan in geen enkel opzicht wordt te kort gedaan, wanneer de Staat tot dat orgaan zegt: bij de uitspraak van den rechter hebt gij u neder te leggen; uwe taak is dan afgedaan" P Ik neem hiermede afscheid van het wetsvoorstel. Het heeft mijne sympathie, zelfs afgescheiden van de aanleiding daartoe, waaraan in den aanvang van dit opstel werd herinnerd. Had ik het beschouwd als op zichzelf verwerpelijk en alleen daarom aan te nemen omdat de bovenbedoelde wijziging in de strafrecht spraak der Hoven is aangebracht, had ik 't m.a.w. beschouwd als een gelegenheidsontwerp, dat alleen om opportuniteitsredenen wet verdiende te worden, ik had natuurlijk niet geaarzeld van dit mijn gevoelen te doen blijken. Maar nu voortgezet nadenken en herhaalde over weging mij de overtuiging schonk, dat het wetsvoorstel uitgaat van eene juiste gedachte en om zichzelf verdient te wor den aangenomen, achtte ik 't mijn plicht om hier die overtuiging openlijk uit te spreken. Den Haag, 22 Oct. 1910. Mr. S. J. M. VAN GEUNS. Uit het Zuiden. DE STAKING IN DE LANGSTRAAT. Het toeval deed mij den 16en Saptember van dit jaar in het katholieke Waalwijk getuige zyjn van een charge met de blanke sabel, waardoor de politie een onder kruiper" tegen een opgewonden volksmenigte moet beschermen. In dezelfde plaats geschiedde het, dat eenige jaren terug Troelstra vluchtte voor eenzelfde volksmenigte, die, opgehitst als ze was, den volksopruier" rnet steenen en modder uitdreef. Er ligt in deze twee feiten een frappante tegenstelling. Al wie de laatste jaren in het Zuiden de opleving van het klassebewustzyn der arbeiders heeft gadegeslagen, en zich dan herinnert, hoe de eerste predikers van den klassenstrijd nog slechts kort geleden werden gesteenigd, moet verbaasd staan over dezen snellen ommekeer. Wat ik te Waalwijk hoorde en zag, is immers slechts een afspiegeling van den toestand over geheel Noord-Brabant. Van waar nu die plotselinge verandering ? Wie heeft in zoo korten tijd het volk wakker geschud ? Wie heeft het zijn macht leeren kennen ? "Wie heeft dien mannen geleerd, wat Troelstra hun niet leeren mocht? Wie heeft hun den klassenstrijd doen aan vaarden en liefhebben? Het antwoord let op de ironie des levens hierop is: Hun voorgangers, de geestelijke adviseurs der R. K. vereenigingen, de Brabantsche kapelaans.... Want wat ook de beteekenis moge zijn van het woord adviseur", vast staat, dat zij de ziel der organisaties zijn. Opgeschrikt door den wapenroep der sociaal-democratie, bevreesd voorden steeds wassenden invloed der rooden", steunend op _het woord van Paus Leo XIII: Vereenigt U", namen de door. den Bisschop aangestelde geestelijke adviseurs het werk der sociale vereenigingen ter hand. Met onmiskenbaren ijver gaven deze jonge mannen zich aan hunne taak, van den een en kant band over hand meer bezield met medegevoel voor hen, die zij als de zwak keren in den oecouomischen strijd leerden kennen, van den anderen kant het oog gericht o D de uitbreiding van de macht hunner Kerk. Beschikkend over een diep gewortelden invloed op het volk, te midden van die schare bedeeld met de gave des woords", moesten zij in hun werk wel slagen. Hierin ligt dan ook de oorzaak van den snellen groei der organisaties beneden den Moerdijk, dat daar de klassenstrijd gepredikt is op godsdiens tig en grondslag, aangewak kerd door de bedienaren van den godsdienst. Bij het oprichten eener R. K. vakvereeniging speelt naast de leuze der maat schappelijke bevrijding van den arbeiders stand de encycliek van Paus Leo XIII Eerum Novarum een grooien rol. Aan het volk wordt voorgehouden, dat de Opper herder der Kerk hun gebiedt, zich te vereenigep, dat het dus de plicht is van een katholiek, hieraan te gehoorzamen. De patroons, die in al die bonden reeds van den aanvang af een belaging hunner be langen zien, worden zoet gehouden met het argument: Als wij het niet doen, komen de sociaal-democraten". De patroons kunnen er dan bijdenken: en onder de leiding van onze geestelijke herders zullen de vakvereenigingen natuurlijk minder gevaarlijk zijn..." Zoo verrezen en verrijzen de vakbonden als paddestoelen uit den grond. Maar nu geschiedt, wat de ijverende priesters zeker niet hadden gedacht: het volk wordt zich zijn macht bewust, en, eenmaal in die richting geleid, ontwast het reeds hier en daar aan den invloed der geestelijke advi seur?, doet eerst aarzelende dan minder omzichtige stappen op den ingeslagen weg van den klassenstrijd, zooals die internatio naal wordt begrepen, en sleept in zijn vaart ... de leiders van straks meel De patroon moet ondervinden, dat de godsdienstige grondslag" der actie absoluut geen waarborg is voor een vredelievende oplossing van de sociale kwestie; dat de strijd misschien bitterder en zwaarder wordt, dan hij zou zijn tegen de sociaal-democratie. Het is werkelijk geen zeldzaamheid, dat men een R. K. patroon hoort zuchten: Hadden we maar liever een rooden bond." Yan den eenen kant dus eene door te snelle ontbolstering overmoedige arbeiders klasse, van den anderen kant de plotseling opgeschrokken werkgever. Men ziet, de voorwaarden voor een ernstig conflict zijn daar; de minste aanleiding is door heel Brabant voldoende om het smeu lende vuur te doen opvlammen. Om de kleinste nietigheid breekt dan ook soms de werkstaking uit. Zy wordt geprocla meerd onder een zucht en een gebed", zooals de geliefde term luidt, maar zoo dra die zucht en dat gebed gezucht en ge beden zijn, is er in de strijdwijze niets positief christelijks meer te bespeuren. Want wie nog meent, dat de leer der R.-K. vakbe weging verschil t van de gewone sociaaldemocratische", welke den heer Troelstra stceniging gekost heeft, leze slechts wat de leiders let wel, de geestelijke adviseurs verkondigen. Een greep uit het vele dat mij van vriendenhand wordt toegezonden: Het hoofdbestuur der R.-K. Lederbewerkersbond en van de R -K. Vakorganisatie gaf een circulaire uit, waarin een onder kruiper een Judas" wordt gescholden, die uit de maatschappij wordt verbannen" en tot in zijn nageslacht vervloekt." De weieerwaarde heer... Neen, om zijn woorden goed te begrijpen dient men eerst te vernemen wat geschreven is door het R. K. dagblad Het Huisgezin" van Don derdag 15 September. Het heet daar in een leader: Het komt meer voor, dat zij die het hardst om vrijheid roepen en voor zich zelf het luidst vrijheid opeischen, voor de vrijheid van anderen bitter weinig eerbied betoonen Wij erkennen ten volle de waarde eeaer goede, door beleid en gematigdheid zich onderscheidende vakor ganisatie, en wij geven toe dat, wie lid eener vakorganiiatie is, daarmee tegenover haar verplichtingen aanvaardt. Maar daarnaast en daartegenover staat het recht om te arbeiden als een primordiaal, een onaan tastbaar recht. Wie buiten de vakorganisatie staat, is door hare beslissingen niet gebonden..." Hiertegen nu verzet zich de weieerwaarde heer L. C. J. M. van Heeswijk, de geestelijke bondsadviseur der R. K. Leder bewerkers. Luistert: Moeten wij de vrijheid van een onderkruiper eerbiedigen?... Wij moeten ze verachten Zeker, wij moeten geen geweld plegen op een onderkruiper", dat is door de wet verboden; en 't is de plicht der Burgerlijke Overheid zoo'n onderkruiper tegen geweld of eenige andere feitelijkheid in bescherming te nemen, evengoed als zij moet waken, dat een schurk niet door het publiek wordt doodgeslagen ... maar de vrijheid eerbiedigen van iemand, die zal gaan maken dat de rechten verkracht blijven en dat het lot van zoo velen recht poos blijft, van iemand, die slechts naar zijn eigen belang omziet en verraad ple«gt aan zijn eigen stand, neen,'dat kunnen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl