Historisch Archief 1877-1940
1740
. 1910
DE AMSTEBDAMIER
EEKBLAD YOOK NEDEE
^it^ Oi3.cL©zr recLa-oti© -STSLEL IMIr. IE3E. IF. L.
Wt nummer bevat een bijvoegsel. , Uitgevers: VA» HOLEEMA & WAEENDORP, Keizersgracht 333, Amsterdam.
Het auteursrecht voor den inhoud van dit Blad wordt verzekerd overeenkomstig de wet van 28 Juni 1881 (Staatsblad No. 124).
Abonnement pfclf 3 maanden
Voor Indie peTH'.jaai', by vooruitbetaling, . .
AfaituterUjke Mummer» aan de Kiosken verkrijgbaar 0.121/»
1.50, fr. p. post f 1.65
. » n mail B 10.
Zondag 30 October.
Advertentiën van l?5 regels ? 1.25, lke regel meer. . . . . . f (X25
Advertentiën op de fmantieele- en kunstpagina per regel . . . . , 0.30
Reclames per regel ." . . . . ! 0.40
INHOUD:
TAK YBKBE EN VAN NABIJ:
Opentaarheid. Het wetsvoorstel der Heeren
Van Hamel en Limburg, door mr. 8. J.
M.; *an Genua. Uit het Zuiden.
MUILLBTOH: De Hen gel wedstrijd, door
Goudamit. KUNST EN
LETMuziek in de Hoofdstad, door
ihjja Vermeulen. Ideale liefde, door
. Abraham, beoordeeld door J. Everts.
Kinderpeychologie, door F. Tracy, beoordeeld
dóór J. Kleefttrs. BERICHTEN. -
VROUN RUBRIEK: Gedachten over de vronw,
(dol) door J. H. B. ALLERLEI, door
DIT DE NATUUR, door E.
HeiSiam en zijn Koning, met afb,
door r. d. E. Maziekmoten, Een nieuwe
rol van Theo Mann-Bouwmeester, met por
tret, door Frans Mgnssen. Den Haag.
Tentoonstellingen etc., door Phuwebaert.
Bediflt. Charirori. FINANCIEELE
X& OECONOMI8CHE KRONIEK, door V.
d.. M. en V. d. 8. Brie ren van Oom
Jadocni. SCHAAKSPEL.
DAMBUBMEK, ADVEBTENTIEN.
Openbaarheid.
Indien een ministerie met een wets
ontwerp kwam voor militaire uitgaven,
«Ut de zekerheid had te worden aange
nomen, en zulk een ministerie zou onder
instemming van alle deskundigen in en
buiten de Kamer geheimhouding opleggen
van de verstrekte toelichtingen, zoo zou
de massa van het Nederlandsche volk
»ch bjj dezen eiech der landsdefensie
wel neerleggen.
Zij zou zich er in schikken, zelfs al
weten wij nu wel, dat militaire deskun
digen geneigdheid hebben het groote
belang van de openbaarheid, met haar
steeds zoo zuiverenden invloed, te onder
schatten.
Maar indien een ministerie met een
bekend slingeraar, schipperaar,
bemantel*ar aan het hoofd, een wet van naar
blijkt 46'/2 millioen gulden in 't geheim
wil behandeld zien onder protest van
nota bene talrijke terzake kundige mili
tairen, waaronder een algemeen geacht
hoofdofficier, die verklaart niet te be
grijpen" hoe men er toe komen kan in
de deskundige toelichtingen, welke hij
ter griffie als kamerlid heeft mogen lezen,
een onderwerp te zien van geheim
houding", dan wordt de zaak anders:
dan is de manoeuvre handtastelijk daar.
Onder den indruk van een dreigende
houding der minderheid heeft Heemskerk
thans een nota beloofd met zorgvuldig
gezifte toelichtingen. Men mag op zijn
hoede zijn! Verkwikt heeft het zeker
talryken in Nederland, nog iets krachtigs
ie constateeren in de dikwijls zoo murwe
-vrijzinnige oppositie: hopen wij, dat zij
blijft toonen een ruggegraat te bezitten;
hopen wij, dat als straks een nota, in
den vorm eener caricatuur van de
ge«lachte toelichting, geboden wordt, dat
zq dan den rug weet recht te houden
en niet zich kromt onder dit Caudijnsche
juk.
Waar het immers vaststaat, dat zoo
goed als niets aan de openbaarheid be
hoeft te worden onthouden, zal iedere
poging om te...
verduisterenoogenblikkelqk moeten worden gekeerd. Heems
kerk zal natuurlijk zoo min mogelijk
retireeren. In de rste plaats, omdat hier
juist in de duisternis voor zijn plannen
winst ligt: zijn er immers punten geheim
gebleven, die men, zonder ia den kijker
te loopen, belangrijk" kan noemen, dan
behoeft de meegaande coalitieman zijn
stem vóór het ontwerp niet te vreezen,
want niet te verantwoorden. Ten tweede
omdat Heemskerks ontkenning van de
mogelijkheid der publicatie zoo formeel
geweest is, dat een terugtocht zelfs voor
een zoo beweeglijk man... moeilijk is.
Beide redenen van Heemskerk moeten
redenen zijn voor de oppositie nauw
keurig toe te zien.
Het tweede motief, dat voor den premier
bestaat, kan voor hen, dia klaarheid
wenaehen, al heel weinig gewicht in de
schaal leggen. Het eerste zal hen juist
prikkelen voor de komst van die klaar
heid te waken.
Het zou waarlijk een schande zijn,
indien bij de moreele zekerheid, die wij
bezitten, dat de geheimhouding enkel
een middel is om een geblinddoekte natie
het geld gemakkelijk uit den zak te halen,
de nuttige openbaarheid werd prijs ge
geven, en over 46*/2 millioen kon worden
beschikt buiten ons om.
Het wetsvoorstel der Heeren
Van Hamel en Limburg.
Volgaarne voldoe ik aan het door de
redactie van dit Weekblad tot mij gericht
verzoek om eene korte beschouwing te
wijden aan het wetsontwerp van de
Tweedekamerleden Yan Hamel en
fjimburg betreffende het hooger beroep
van het Openbaar Ministerie in strafzaken.
Het vraagstuk is in hooge mate belang
rijk en verdient niet alleen, maar is ook
geschikt om voor een rui meren kring van
lezer?, buiten den engeren kring der
juristen, te worden behandeld. Bij die
behandeling kunnen de hoofdlijnen van
het bedoelde ontwerp getrokken worden,
en kan met ter zijde laten van
technisch-juridische punten in het licht
gesteld worden de gedachtengang, welke
daaraan ten grondslag ligt. Gelegenheid
zal ik daarbij hebben om op grond van
mijne ambtelijke ervaring te doen blijken
van mijn persoonlijk gevoelen en dus aan
deze regelen een meer persoonlijk cachet
te geven.
Aanleiding tot het indienen van het
wetsontwerp vonden de voorstellers in
eene wijziging, dit jaar aangebracht in
de Wet op de Rechterlijke Organisatie,
volgens welke wijziging de Gerechts
hoven, de colleges, die in hooger beroep
oordeelen over de zaken, welke in eersten
aanleg door de Rechtbank worden be
handeld voortaan zullen vonnissen
met drie leden. Deze wijziging, voor de
berechting der strafzaken van gewicht,
omdat die berechting tot nu toe geschiedde
door zes leden, was niet zonder ernstige
critiek, in en buiten de Tweede Kamer
daarop uitgeoefend, tot stand gekomen.
Gewezen was vooral op de mogelijkheid,
dat voortaan een beklaagde, door de
Rechtbank vrijgesproken (misschien met
algemeene, drie, stemmen), in hooger
beroep door het Gerechtshof zou kunnen
worden veroordeeld bij meerderheid van
stemmen, dus twee tegen n. Om dit
gevaar te keeren, werd door Mr. Limburg
een amendement voorgesteld strekkende
om, na vrijspraak in eersten aanleg, te
eisenen voor eene veroordeeling in hooger
beroep niet meerderheid van stemmen
maar eenstemmigheid. E a toen de Tweede
Kamer, door niet-aanneming van het
amendement dit correctief had verworpen,
namen de Heeren Van Hamel en Li mburg
het initiatief tot het bewuste ontwerp.
Volgens dit voorstel van wet zal het
Hooger Beroep van het Openbaar Mini
sterie ia strafzaken grootendeels vervallen
nl. ten aanzien van l o vonnissen waarbij
de beklaagde is vrijgesproken op grond
dat zijne schuld niet is bewezen; 2o. von
nissen, waarbij de beklaagde is ontslagen
van alle rechtsvervolging, d. w. z. de
rechter wél het bij dagvaarding tenlaste
gelegde bewezen acht maar dit niet straf
baar oordeelt; 3o vonnissen, waarbij de
beklaagde is schuldig verklaard, en ten
aanzien waarvan Hooger Beroep door
het Openbaar Ministerie dus dit gevolg
kan hebben dat door het Gerechtshof
eene zwaardere straf wordt opgelegd.
Welke gedachte ligt nu aan dit voorstel
ten grondslag ? Deze, dat de bestaans
reden van het Hooger Beroep in straf
zaken thans, dit is met het oog op de
tegenwoordige rechtsontwikkeling, ligt
in den waarborg welken het aanbiedt
tegen veroordeeling van onschuldigen n
te zware veroordeeling (bestraffing,) van
schuldigen. Ter wille van dize roeping,
dus in het voordeel van den beklaagde,
heeft de instelling van het Hooger Beroep
zich gehandhaafd en kan zij gezegd wor
den ook nu nog aan eene werkelijke
behoefte te beantwoorden. Hierdoor wordt
ook verklaard het feit, dat ondanks alle
bestrijding, ondanks alle theoretische be
zwaren, aangevoerd tegen het Hooger
Beroep als instelling, tegen het onder
werpen van eene zaak aan het oordeel
van een rechterlijk college nadat reeds
een ander rechterlijk college daarover
geoordeeld heeft, het Hoogar Beroep tot
op den huidigen dag is blijven bestaan.
Ter wille van die roeping zal het zich
blijven handhaven als een onmisbaar
element om het algemeen vertrouwen in
de rechtspraak en de rechtspleging te
bewaren."
Deze gedachte nu verder uitwerkende,
leggen de voorstellers den nadruk op
het verschil in positie tusschen het
Openbaar Ministerie, dat den beklaagde
vóór de Rechtbank daagt, en den be
klaagde, die vóór dat college verschijnt.
De vervolgende ambtenaar heeft over
alle redelijke middelen van onderzoek te
beschikken. Hij bereidt de vervolging
voor tot hij meent gereed te zijn." En
als hij gereed is, dan dagvaardt hij den
beklaagde tegen de terechtzitting ter
behandeling van de zaak. Mocht die
terechtzitting eenige ,verrassing" bren
gen, dan verzoekt hij aan de Rechtbank
uitstel van de behandeling ten einde op
eene nadere zitting de zaak tot een einde
te brengtn. Hoe anders is de positie van
den beklaagde! Z aker, %{? heeft formeel"
in sommige opzichten gelijke rechten als
de vervolger, maar zelfs al zou hij
al die rechten doen gelden is hij daar
mede feitelijk de gelijke van het Open
baar Ministerie ? Hij verschijnt in eéae
vreemde omgeving met vreemde vormen.
Vaak heef c hij geen raadsman. En'zóó
is het lang niet ondenkbaar, dat een
beklaagde eerst, nadat het vonnis in
eerste instantie gewezen is, zijn geval
in vollen omvang begrijpt en den weg
ziet, dien hij heeft in téslaan om of
het schuldbewijs, waarop hij veroordeeld
werd, te ontzenuwen 6f om den rechter
een juister inzicht te geven in zijn per
soon, zijn karakter, zijne omstandigheden
en op die wijze wellicht de oplegging
te verkrijgen van eene lichtere straf."
Ziehier zeer verkort datgene uit de
uitvoerige en doorwrochte Memorie van
Toelichting, waarop m. i. hier het licht
moet schijnen. En als ik mijn oordeel
daarover mag uitspreken, dan wil ik dit
niet doen door nogmaals de argumenten
pro en contra te gaan herhalen, nösh
door mij op zijwegen te begeven en op
détailpunten de aandacht te vestigen.
Voor de lezers van het Weekblad zou
een en ander minder beteekenis hebben.
Wél kan 't zijn nut heboen hier mijn
persoonlijk gevoelen weer te geven, ge
grond op de ervaring, door mij gedurende
elf jaren opgedaan in een ambt, hetwelk
mij zoo van nabij met de strafrecht
spraak der Rechtbank in aanraking brengt.
En dan worde vooreerst verklaard, dat
de behoefte aan een Hooger Berjep voor
het Openbaar Ministerie door mij slechts
in zeer geringe mate wordt gevoeld. Het
wil mij voorkomen, dat 't den officier
van justitie, die den door hem gedag
vaarde beklaagde door de Rechtbank
ziet vrijgesproken of aan den beklaagde
eene mindere straf ziet opgelegd dan
welke hij meende te moeten vorderen,
in het algemeen weinig moeite zal kosten
om in die uitspraak te berusten en te
erkennen, dat het door den rechter inge
nomen standpunt, afwijkende van het
zijne, daarom toch evenveel recht van
bestaan heeft. En wanneer dan de vraag
wordt gedaan, of aan den vervolgenden
ambtenaar, die met overtuiging zijn stand
punt voor de Rechtbank verdedigde en
door het afwijkend oordeel van die Recht
bank werd getroffen omdat hij dit oor
deel onjuist acht, niet een middel moet
open staan om de zaak aan het oor
deel van den hoogeren rechter te onder
werpen, dan antwoord ik met eene
persoonlijke herinnering. Meer dan eens,
wanneer ik door een uitspraak van de
Rechtbank werd getroffen, heeft een nader
overwegen, een mij in die uitspraak
trachten in te denken, mij er toe ge
bracht om ik wil niet zeggen mij
daarmede geheel te vereenigen, maar dan
toch haar meer te eerbiedigen, hare
waarde meer te erkennen dan ik aan
vankelijk deed. Bovendien bedenke men,
dat er ook gevallen zijn, waarin bij
appèl door het O. M. het Gerechtshof
het oordeel van de Rechtbank blijkt te
deelen. Zoo is allengs mijne overtuiging
sterker geworden, dat men het O. M.
geen onrecht aandoet, wanneer men het
noodzaakt in de door den rechter gegeven
uitspraak te berusten.
Op dezen grond ben ik van meening,
dat waar ook m. i. het hooger beroep
van de zijde der beklaagden stellig moet
worden gehandhaafd, omdat daardoor be
vorderd wordt het vertrouwen in de straf
rechtspraak, dat kostelijk goed, hetwelk
niet te hoog kan worden geschat, er
geene groote, overwegende belangen zijn
die handhaving van het H. B. voor het
Openbaar Ministeiie vorderen. Men
spreekt van het groote belang, dat de
schuldige worde gestraft. Dit is inder
daad een groot belang, wel is waar niet
zóó geweldig als de niet-veroordeeling
van den onschuldige, maar toch in ieder
feval van beteekenis. Zal nu echter
it belang door de voorgestelde regeling
worden geschaad ? M. i. niet. Als ge
klaagd wordt, dat ernstige misdrijven
ongestraft blijven en daardoor afbreuk
wordt gedaan aan het gevoel van rechts
zekerheid, rechtvaardigheid en
maatechappelijke veiligheid, dan richt zich deze
klacht tot het opsporingsonderzoek. Alles
wat dit opsporingsonderzoek kan ver
beteren en het in staat stellen om, ge
bruik makende van alle mogelijke hulp
middelen, steunende op de resultaten der
wetenschap, aanstonds energiek op te
treden teneinde den dader van een ernstig
misdrijf op het spoor te komen en te
vatten, verdient onvoorwaardelijk aanbe
veling. Maar men ver warre dit alles niet
met de quaestie, die ons hier bezighoudt.
Hier hebben wij enkel te doen met deze
vraag, of de vrijspraak van schuldigen
door dea rechter (de Rechtbank) van
dien omvang i§, dat met het oog daarop
het Hooger Beroep vin het O.M. noodigis
en dus afschaffing van dat Hooger Beroep
aan de rechtszekerheid en de maatschap
pelijke veiligheid ten kwade zal komen.
En déze vraag zou ik, rekening hou
dende met mijne ondervinding, stellig
ontkennend beantwoorden.
Ten slotte de vraag, of door het ont
nemen van het Hooger Beroep aan het
Openbaar Ministerie diens prestige zal
worden geschaad. Voor het prestige van
het O. M. in die beteekenis kan ik niets
voelen. Zeer veel gevoel ik voor de groote
verantwoordelijkheid en de belangrijke
functie van den officier van justitie in
strafzaken. Hij is 't, die de vervolging
voorbereidt, bij zware misdrijven terstond
handelend optreedt, en het bewijsmate
riaal verzamelt; hij is 't, die beoordealt,
of er voldoende bewijs is om de zaak op
de terechtzitting te brengen, en wat
vaak nog moeilijker is of er termen
zijn om ondanks het volledig bewijs toch
de zaak verder niet te vervolgen; hij is
't, die op de terechtzitting alles moet
doen wat in zijne macht is om het volle
licht over de zaak en over de persoon
van den beklaagde te doen schijnen;
die, wanneer op die terechtzitting zijn
geloof in aèschuld van den beklaagde
hem ontzinkt, niet aarzelen mag om
zich vóór oogen houdende het beeld van
den vertegenwoordiger van het Open
baar Ministerie, ons door Brieux in zijn
machtig tooneelwerk la Robe Rouge"
geteekend het niet schuldig" aan de
Rechtbank te vragen. Wie voelt niet
het aantrekkelijke en gewichtige van eene
zoodanige functie ? Wie voelt niet, dat
inderdaad de nauwgezette, naar plicht
en geweten volbrachte vervulling van
die taak aan het orgaan van het staats
gezag, dat die taak vervult, prestige"
geeft ? Maar wie voelt niet tevens, dat
daaraan in geen enkel opzicht wordt te
kort gedaan, wanneer de Staat tot dat
orgaan zegt: bij de uitspraak van den
rechter hebt gij u neder te leggen; uwe
taak is dan afgedaan" P
Ik neem hiermede afscheid van het
wetsvoorstel. Het heeft mijne sympathie,
zelfs afgescheiden van de aanleiding
daartoe, waaraan in den aanvang van
dit opstel werd herinnerd. Had ik het
beschouwd als op zichzelf verwerpelijk
en alleen daarom aan te nemen omdat de
bovenbedoelde wijziging in de strafrecht
spraak der Hoven is aangebracht, had
ik 't m.a.w. beschouwd als een
gelegenheidsontwerp, dat alleen om
opportuniteitsredenen wet verdiende te worden, ik
had natuurlijk niet geaarzeld van dit
mijn gevoelen te doen blijken. Maar nu
voortgezet nadenken en herhaalde over
weging mij de overtuiging schonk, dat
het wetsvoorstel uitgaat van eene juiste
gedachte en om zichzelf verdient te wor
den aangenomen, achtte ik 't mijn plicht
om hier die overtuiging openlijk uit te
spreken.
Den Haag, 22 Oct. 1910.
Mr. S. J. M. VAN GEUNS.
Uit het Zuiden.
DE STAKING IN DE LANGSTRAAT.
Het toeval deed mij den 16en Saptember
van dit jaar in het katholieke Waalwijk
getuige zyjn van een charge met de blanke
sabel, waardoor de politie een onder
kruiper" tegen een opgewonden volksmenigte
moet beschermen.
In dezelfde plaats geschiedde het, dat
eenige jaren terug Troelstra vluchtte voor
eenzelfde volksmenigte, die, opgehitst als
ze was, den volksopruier" rnet steenen en
modder uitdreef.
Er ligt in deze twee feiten een frappante
tegenstelling. Al wie de laatste jaren in het
Zuiden de opleving van het klassebewustzyn
der arbeiders heeft gadegeslagen, en zich
dan herinnert, hoe de eerste predikers van
den klassenstrijd nog slechts kort geleden
werden gesteenigd, moet verbaasd staan
over dezen snellen ommekeer. Wat ik te
Waalwijk hoorde en zag, is immers slechts
een afspiegeling van den toestand over
geheel Noord-Brabant.
Van waar nu die plotselinge verandering ?
Wie heeft in zoo korten tijd het volk
wakker geschud ? Wie heeft het zijn macht
leeren kennen ? "Wie heeft dien mannen
geleerd, wat Troelstra hun niet leeren mocht?
Wie heeft hun den klassenstrijd doen aan
vaarden en liefhebben?
Het antwoord let op de ironie des
levens hierop is: Hun voorgangers,
de geestelijke adviseurs der R. K.
vereenigingen, de Brabantsche kapelaans.... Want
wat ook de beteekenis moge zijn van het
woord adviseur", vast staat, dat zij de
ziel der organisaties zijn.
Opgeschrikt door den wapenroep der
sociaal-democratie, bevreesd voorden steeds
wassenden invloed der rooden", steunend
op _het woord van Paus Leo XIII:
Vereenigt U", namen de door. den Bisschop
aangestelde geestelijke adviseurs het werk
der sociale vereenigingen ter hand. Met
onmiskenbaren ijver gaven deze jonge
mannen zich aan hunne taak, van den een en
kant band over hand meer bezield met
medegevoel voor hen, die zij als de zwak
keren in den oecouomischen strijd leerden
kennen, van den anderen kant het oog
gericht o D de uitbreiding van de macht
hunner Kerk. Beschikkend over een diep
gewortelden invloed op het volk, te midden
van die schare bedeeld met de gave des
woords", moesten zij in hun werk wel slagen.
Hierin ligt dan ook de oorzaak van den
snellen groei der organisaties beneden den
Moerdijk, dat daar de klassenstrijd gepredikt
is op godsdiens tig en grondslag, aangewak
kerd door de bedienaren van den godsdienst.
Bij het oprichten eener R. K.
vakvereeniging speelt naast de leuze der maat
schappelijke bevrijding van den arbeiders
stand de encycliek van Paus Leo XIII
Eerum Novarum een grooien rol. Aan het
volk wordt voorgehouden, dat de Opper
herder der Kerk hun gebiedt, zich te
vereenigep, dat het dus de plicht is van een
katholiek, hieraan te gehoorzamen. De
patroons, die in al die bonden reeds van
den aanvang af een belaging hunner be
langen zien, worden zoet gehouden met
het argument: Als wij het niet doen,
komen de sociaal-democraten". De patroons
kunnen er dan bijdenken: en onder de
leiding van onze geestelijke herders zullen
de vakvereenigingen natuurlijk minder
gevaarlijk zijn..."
Zoo verrezen en verrijzen de vakbonden
als paddestoelen uit den grond. Maar nu
geschiedt, wat de ijverende priesters zeker
niet hadden gedacht: het volk wordt zich
zijn macht bewust, en, eenmaal in die
richting geleid, ontwast het reeds hier en
daar aan den invloed der geestelijke advi
seur?, doet eerst aarzelende dan minder
omzichtige stappen op den ingeslagen weg
van den klassenstrijd, zooals die internatio
naal wordt begrepen, en sleept in zijn vaart
... de leiders van straks meel
De patroon moet ondervinden, dat de
godsdienstige grondslag" der actie absoluut
geen waarborg is voor een vredelievende
oplossing van de sociale kwestie; dat de
strijd misschien bitterder en zwaarder wordt,
dan hij zou zijn tegen de sociaal-democratie.
Het is werkelijk geen zeldzaamheid, dat
men een R. K. patroon hoort zuchten:
Hadden we maar liever een rooden bond."
Yan den eenen kant dus eene door te
snelle ontbolstering overmoedige arbeiders
klasse, van den anderen kant de plotseling
opgeschrokken werkgever.
Men ziet, de voorwaarden voor een ernstig
conflict zijn daar; de minste aanleiding is
door heel Brabant voldoende om het smeu
lende vuur te doen opvlammen.
Om de kleinste nietigheid breekt dan ook
soms de werkstaking uit. Zy wordt geprocla
meerd onder een zucht en een gebed",
zooals de geliefde term luidt, maar zoo
dra die zucht en dat gebed gezucht en ge
beden zijn, is er in de strijdwijze niets
positief christelijks meer te bespeuren. Want
wie nog meent, dat de leer der R.-K. vakbe
weging verschil t van de gewone
sociaaldemocratische", welke den heer Troelstra
stceniging gekost heeft, leze slechts wat de
leiders let wel, de geestelijke adviseurs
verkondigen. Een greep uit het vele dat
mij van vriendenhand wordt toegezonden:
Het hoofdbestuur der R.-K.
Lederbewerkersbond en van de R -K. Vakorganisatie
gaf een circulaire uit, waarin een onder
kruiper een Judas" wordt gescholden, die
uit de maatschappij wordt verbannen" en
tot in zijn nageslacht vervloekt."
De weieerwaarde heer... Neen, om zijn
woorden goed te begrijpen dient men eerst
te vernemen wat geschreven is door het
R. K. dagblad Het Huisgezin" van Don
derdag 15 September. Het heet daar in een
leader: Het komt meer voor, dat zij die
het hardst om vrijheid roepen en voor zich
zelf het luidst vrijheid opeischen, voor de
vrijheid van anderen bitter weinig eerbied
betoonen Wij erkennen ten volle de
waarde eeaer goede, door beleid en
gematigdheid zich onderscheidende vakor
ganisatie, en wij geven toe dat, wie lid
eener vakorganiiatie is, daarmee tegenover
haar verplichtingen aanvaardt. Maar
daarnaast en daartegenover staat het recht om
te arbeiden als een primordiaal, een onaan
tastbaar recht.
Wie buiten de vakorganisatie staat, is
door hare beslissingen niet gebonden..."
Hiertegen nu verzet zich de weieerwaarde
heer L. C. J. M. van Heeswijk, de geestelijke
bondsadviseur der R. K. Leder bewerkers.
Luistert:
Moeten wij de vrijheid van een
onderkruiper eerbiedigen?... Wij moeten ze
verachten Zeker, wij moeten geen geweld
plegen op een onderkruiper", dat is door
de wet verboden; en 't is de plicht der
Burgerlijke Overheid zoo'n onderkruiper
tegen geweld of eenige andere feitelijkheid
in bescherming te nemen, evengoed als zij
moet waken, dat een schurk niet door het
publiek wordt doodgeslagen ... maar de
vrijheid eerbiedigen van iemand, die zal
gaan maken dat de rechten verkracht
blijven en dat het lot van zoo velen recht
poos blijft, van iemand, die slechts naar
zijn eigen belang omziet en verraad ple«gt
aan zijn eigen stand, neen,'dat kunnen