De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 30 oktober pagina 7

30 oktober 1910 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 1740 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND. Mem rol rai TJéa MaE-Bonwieestcr. Dat oek minderwaardig to inee'geschryf ?aanleiding kan worden tot treffend en »ntroerend spel, wij hebben het dikwijls betoogd" 1?schreven w|j eenigen tijd geleden. Min derwaardig tooaeelgeschrjjf kan aanleiding ?worden t o', treffend en ontroerend spel: het was niet een stelling die gewaagd werd; w|j constateerden slechts een feit. Zoo konden wjj op de woorden wy hebben het dikwijls betoogd", laten volgen: en de Bouwmeesters hebben het vaker bewezen." Een nienwe rol, in Haar Groote Dag", een niet zeer schoon loaneelspel van den Hollander A. H. van der Peen, heeft Mw. Mam-Bouwmeester weer in al haar groot heid roor ons doen verschijnen. In de bespreking onmiddellijk na de voor stelling, zeide d* tooneelcriücns van een der groote dagbladen, dat Mw. Mann gelegen heid had te toonen, hoever haar technisch kun nen de waarde van een ledigen dialoog kan doen stijgen." Met technisch kunnen" alleen wordt echter niet h et resultaat van M v. Mann in Haar Groote Dag" bereikt. Haar technisch kunnen is inderdaad zeer groot; gelaat, lichaam en stem zyn voor haar instrument en, welke prachtig gelijk zijn gestemd en die zy volkomen beheersen!. Door dat laatste is zij in staat alle binnenkanten van een rol, welke «U in die rol ziet of met haar gevoel en begrip vermag t« benaderen, met de meeste precies beid nit te beelden. n daarbij worde nimmer de stem onwellnidend, de expressie van het gelaat, de lijnen van het lichaam onschoon. Haar spel geeft den toeschouwer rust door zekerheid, en van die rast uit be wondert men, ja geniet men van, o. a., oeur bizrader compositie-vermogen, blijkend niet het minst door de stijging welke z|j in de creatie weet te houden of te brengen. Doch het technisch kutnen", wij zeiden het eigenlyk al in het bovenstaande, wordt door iets wezenlijkers bestuurd.. n het duidelijkst blijkt de waarde van dat andere, wanneer men het spel van Mw. Mann, als z|j pp haar best" U, indien wij zoo familiaar mogen formuleeren, vergelijken bij ander spel, wanneer zy... niet op haar best ie. Niet op haar eigen hoogte vindt men M w. Mann wel eens in rollen die zij al raak heefc gespeeld. Dan kan zij hare creatie niet al lijd levend honden, al zal men ook meermalen door een levend detail worden getroff anjdan is de techniek voor haar niet meer middel, maar doet haar spel ons integendeel aan als speelde zij te zeer op hare techniek. (Zooals Sarah Bernhardtl). Van den eersten rang is het spel van Mw. Mann, wanneer zjj dit aldoor bestuurt door haar begrip van de vrouw die zy voorstelt «n haar eigen vrouwelijk gevoel. Het eigen vrouwelijk ge roei: eener sterke natuur, als zy is, en aan welk gevoel zy niet de ge roelens ondergeschikt maakt van de uutebeelden penoon, doch waarmede zij de gevoelens van die persoon heeft gepeild en daarna in hare creatie herschapen. Wij duidden zooeren eene tegenstelling aan: da binnenkanten welke de tooneelspaelster in een rol ziet of met haar gevoel en begrip ?vermag te benaderen. Deze aanduiding vereischt eenige versterking. Wij dachten bij de vermelding van het eerste geval, aan die rollen welke door een kunstenaar zijn ge schreven, rollen dragers geworden van een levend menschen-innerlijk dat op het tooneel kan worden uitgebeeld. Zulke rollen vereischen om geheel tot hun recht te komen, zeker het spel van uitstekende tooneelkunatenaars. Maar ook mindere goden, indien zij wat dieper begrip hebaen, zullen niet zelden in zulke rollen voldoen; zij worden dan wat men noemt: door de rol gedragen. In het andere aangeduide geval, en hier mede zyn wy tot deaanvangs zinien van ons artikel teruggeketrd, kont het voor, dat de groote tooneelspeler in de rol iets ziet" dat gy en ik... er niet in zonden ontdekken. In zijne creatie geeft hy dan ten zeertta zyn eigen visie van een mensen, wy bedoelen: het resultaat van syn aanvoelen der inner lijke eigenschappen van den menech zyner by na uitsluitend eigene verbeelding en ken ? nis. Zoo heeft thans weer M w. Mann in de hoofdrol van Haar Groote Dag" spel gege ven, dat niet alleen uit een oogpunt van techniek ronduit schitterend was, maar dat, en vooral in het tweede en derde bedrijf, trof en ontroerde door de echte menschelykheid die er zich door uitte. Het gegeren van het stuk werd uitvoerig in de dagbladen vermeld. Wij kunnen vol staan met eene korte samenvatting. Een pleeg moeder, zelf zonder kinderen, weet baar pleegkind dat *y innig lief heeff, slechts te redden ran een schrikkelyi lot, door d} be lager van hat kind in het geheim te dooden. -Zij acht dit een vergeefljke, en zelfs, miischien mede omdat anderen er niet zoo over denken, een lofwaardige daad. Die anderen zijn: eerstens haar man, en vervolgens een toe gewijde vriend die graag mér voor haar had willen iyn, en een huisvriend-predikant. Verlaten door hen die zy lief heef t en niet in staat verder te leven in een wereld, welke door inzichten geleid wordt die zoo geheel met de hare in strijd zyn, pleegt zy zelfmoord. Het eerste bedrijf toont ons de angst en ver twijfeling van de pleegmoeder en haar dood. Bedrijven II en III zyn alleen geschreven voor de drie bekentenissen van de vrouw: tegeno rerhaar man en, als deze haar met het kind,heeft verlaten, tegenover de beide vrien den. De vrouw vóór ons op het tooneel wét de noodzakelijkheid van de daad, begrijpt die daad van een nobele vrouw, gelooft zelfs in de mogelijkheid der uit roering. En dit is zoo duidelijk en meesleepend, dat, waarlijk, wy tijdens de voorstelling begrijpen en gelooven met haar mee. En hoe voortreffelijk door onderling verse lil van schakeering, volgiem de bekentenissen elkander op; hoe geheel anders uitte de vrouw zich, in den toon van baar stem, ie haar uiterlijk doen, tegenover de drie vreemdenweldra. Waarby zy toch steeds voor ons bleef de vronw van een en dezelfde verbeelding. Het spelen van de vergiftigiags-scène voor den toegewyde(n) vriend", dit oude tooneelcliché, deed zy ons zelfs byna aanvaarden. En wie de voorstelling by woon ie, zal o. m. niet licht het tooneel vergeten van de bekentenis tegen over den man. Vooral toendeeigenlyke woorden nog niet gesproken waren. Een vermoeide, verzenuwde vrouw is zy al geworden. Er waren dien arond gasten geweest; er is over den plotselingen dood gesproken van den man die het meisje belaagde; er is op een py'nlyke wy'ze over gesproken. Nu zijn de gasten weg en de vrouw hee'ft zich gerleid tegen de borst van henr man, haar steun; imnerlyke rust heeft zy noodig. Zy wil zyn stem hooren: Praat maar een beetje tegen me. En als hy' gekheid wil maken, dan detoneert dit, legt zy getroffen haar hand op zyn mond: zoo niet. Hij had geschreven: Deins voor geen middel terug. Hoor haar nu vragen: Dat meende je toch letterlijk? En na zijne bevestiging, het stille, herhaalde: Dat wist ik we). Dat wist ik wel Of: Hou m'n handen es vast. I* ben zoo bang En het opsehitteren plotseling van hare oogra, later, bij: Maar ik had jon brief! Hoe prachtig is het lijden op het gelaat der tooneelspeelster verschenen. Hoe ia zij er gedurende de twee laatste bedrijven door verouderd; hoe zyn hare trakken er door verscherpt. En door welke eerlijke middelen heeft zij dit verkregen. » # # Het kan niet genoeg gezegd worden, dat een enkele voortreffelijke creatie geen voorstelling maakt. En men zal er ons zeker niet van ver denken, dat wij niet met warme belangstelling en genegenheid sommige nieuwe pogingen op ons tooneel volgen, pogingen die daarbij in den regel ook betere tooneelschry'fknnst brengen op het tooneel. Ook behoort men de praestaties der andere gezelschappen niet te vergeten. Maar goed zal het zyn telkens weer te bedenken, welke eminente kunstenaars, ook indien zy met het buiten land worden vergeleken, wy gelukkig nog steeds ia de Bouwmeesters bezitten. Louis Bouwmeester De vraag is in den laatsten tyd gesteld, hoe wy hem zullen terugzien na zijne nieuwe omzwervingen. Zy die het spel ran den genialen kunstenaar mochten bewon deren ook nog kort voor zijn vertrek naar Indië, zullen zich niet ongerust laten maken. En Mw. Mann Na de rol in Dreyer's Zeventien jaar", in hat begin van het seizoen, tnans haar Louise van Heerde in Haar Groote Dag" l Beide creaties bewijzen, zou men zeggen, dat er een stijgende lijn blijft in haar kunnen. By de première van het stuk des Hollandgchen auteurs, was het M w. Mann die haar groote dag bad, en wy, publiek, vierden het feest met de kunstenaresse mé. FRANS MIJNSSBN. fien Haat Teitoo&stelliQEen etc, Lizzy Ansingh. (Kleykamp, Den Haag). Er bestaan twee manieren waarop de Poppen" te schilderen zyn. De eerste, die de een voudigste blykt, het minst zonder omwegen, de meest rechtstreekse ae is die, wanneer de Poppen beschouwd worden als een actieloos deel van een stilleven, of een gebaarloos stilleven zelf. Ze worden dan gegeven zooalg ieder voorwerp in zulke gevallen bezien wordt: als aangename kleur, of geurige kleedy, als oud-modische dragers van een ond-modische dracht. De overeenkomst methetmenschelijke wezen ia voor den stilleven schilder tot een minimum teruggebracht... De tweede wyze is, dat ze als zwijgende actears optreden voor den schilder of schil deres, als inderdaad pantomimen. Het is een eigenaardig steelse h leren, dat hun geschon ken wordt. Ze berispen de eene de andere, of ze juichen? by de groote vacantie, of ze lokken en verschijnen voor het tneater, hun geluidloos theater. Op deze wijz* is het een uiting van kunst die IE mij gaarne voorstel en gemakkelyk kan voorstellen. Ik heb ook wel eens naar een Hunapty-Dumpty zitten staren (tgaarne bezat ik een volledige verza meling ran deze eigenaardig» wezens t), en zitten denken: Wat wil die cl3wn, die daar zit?' Hij wou en wil niets maar het leek voortdurend of hij de lictit-ver wrongen ge dachten van dwergen had en hunnen Sardonischen spot... Da grappen van de;e h e er en met hun bouten armen en met bun harde gezichten zyn altyd roekeloos en ver bitterd. ... Het gevaar van deze beschouwing der Poppen ie, dat ze te licht tot te veel Mensch" worden, en de hun eigen bekoring dan ver spelen, die het hun geschonken, inderdaad steelsene leven, wekt bij den toeschouwer. De Pop moet de Pop blyven. Zij moet iets hebben, dat niet aan het aadmend, zich richtend, leven deel neemt. Zij moet de geba ren slechts maken zonder het wezen te hebben. Ze leeft in een streek waar het «vindstil ran leren is; achter glazen stolpen in het lucht ledige van den geest. Haar gebaren worden gedaan". Zg mineert in houterige naboot singen en .'-e is a! tij d stil. Sul staat ze zelfs in het Felste. Za jammert en staart. Zs vermaant en staart. Z) noodt uit en staart. Het staren is haar eigen. En dit staren niet vergeten te geren, dankt me het hulpmiddel om de Pop in haar laven van geleend leven te laten blyven. Za ziet dan altyd nant wat ze doet. Er is n gebaar maar dat het niet zoo 'lijkt, maar anders altyd volgt het oog het gebaar niet. Als ge dit zuiver inziet, zal uw spel van Poppen het verrassende honden dat ze op den speeUchen geest in drukt ... Is deze eigenschap altyd by Lizzy Ansingh te vinden, aanwezig i'Of ziet za soms ze te veel als menseden? Ziet ze soms alles als stil leven? Het meeste ziet L Ansingh hare poppen als spraaklooze tooneelspelers en tooneelspeelsters, en dikwijls ziet ze haar met het staren dat voor my de Poppen in het Poppenzijn houdt Een enkele maal overdrijft ze het naar den kant der menschen, het gebaar wordt dan te los, de oogstand drukt te veel uit. Soms ziet ze als stilleven, maar dat komt by haar weinig voor. Van de schilderyen etc. hier aanwezig en waar de Poppen het motief vormen, syn te noemen: E m Berisping (1908) voorstellende een pop in 't geel, en in den hoek eene in 't paarsch-en zwart, niet om den rykdom van de kleuren alleen, maar ook om het vogel kooitje, dat op een prijzenswaardige manier in het geheel en in de stemming mee-doet, en een te loven deel uit dit schilderijtje is. Verder No. 9: Groote Vacantie"; No. 10: Japanech poppentheater, eenteekeningetje terwijl zoo iets als poppengeluk" me zwak blykt te zyn. De diepte-aanduiding is dik wijls het minste Naast deze poppenstnkken, die een deel van haar bekendheid zyn, een groot deel, zyn haar portretten minder bekend, maar op hun best, het best van haar werk. Er is in dit opzicht van allerlei hier te zien. Zoo iets als een model (uit 1909) met het blauwe lint in 't haar, is van niet veel belang, evenmin als atudie (N"o. 2) uit 1909, waarin alleen iets in 4e oogen goed uitgedrukt il. De drie beste dingen die hier te zien gege ven zyn, hooren, ik herhaal, by de portret ten en zyn de NOS. 15, 19 en 22. Het eerste is een teekening en neet het Portret van den Ouden Oom (Schildbach, op 87-jarigen leeftyd). De afgebeelde is een profil, opeen stoel, tegen de rugleuning aan, lachend met een slim oog. De handen, waarvan een 'n sigaar vasthoudt, liggen op de knieën onge veer. Het tweede is dat van mevrouw M. van Eeden van Vloten (uit 1909), en fice, in 't wit, met een bouqueije O.-I.-ker»?; het derde uit 1905, dat van mejuffrouw Coba Ritsema, in zwarte blouse met witte rok. Deze drie portretjes overtreffen voor mij: dat van de baker van kleine Klaas mtt de neepjesmuts, van Ko (het oude mannetje met de pet op), dat ran mevrouw Dusseau (uit 1906), dat van haar tante (uit 1905) en dat van Mrs. Ellen Fjaak (uit 1909) welk om de stof-weergave echter te prijzen is. En waarom overtreffen ze en waarom treffen deze drie portretjes? Zyn het waereld-wonders, zyn ze in den grooten stijl? Zijn het tot geestes-starren toe diepzinnig uitgeplozen menicien-karakters? Ze zyn iets anders. Het zyn drie gnitigscherpzicnig waargenomen menschen. Het menscnelyke ia er in deze scaakeering op vertrouwelijke wij se in gegevea. Deze por tretjes hèo ben iets trouwhartigs hoewel opgeruimds, en vooral het portretje van mevr. van Esden van Vloten heeft dit alle», met een teerhartige meewarigheid er in, die het portretje, waarvan de achtergrond het minste deel is, ook op de tentoonstelling in Amster dam, waar ik het zag, deed uitmunten door iy i oprechie levendigheid en juiste analyse. DJ vraag is te stellen of Lizzy Ansingh een goed portret-schilderes zou kunnen zijn in het algemeen? Misschien is daarop als antwoord te wenschea, dat ze met den humor haar eigen, slechts die moge blyren schil deren in haar spr^nkelenden trant die haar trekken om te schilderen, niet de willekeurigen, die haar een weergave bestellen. Naast het portret en het Poppenstuk zijn nog te noemen: De Oude Poort, een teeke ning, en het Koele Piekje, beesten en vogels in een tuin. Het eerste werkje trof door een zekere ruimte-out wikkeling in het coca fijngeroelige; in het tweede de illusierolle linker bovenhoek. Het talent van Lizzy Ansingh (het ia een taleni) is niet een van de groote soort. Het is er een dat vrouwelijk van wezen is en tevens zeer zeker grenzen heeft, die by eenigezins volhardende betcaouwing duidelijk wor den. De diepte-werking is een der zwakste dingen by haar, Ansingb, als bij velen. Maar daar-boven bezit het q'ialiteiten van tee kening, van menaehen-oDserratie. Het geeft en gaat in deze dingen niet boven den zeer vertrouwelijk gekenden kring ran menschen uit, of ran hen met wie ze leer sympatiseert maar dan is haar beschouwing zeker niet zonder bekoring, zekernieizonder Bchalkschen humor, en zeker niet zonder genegenheid. Het is een klein, aangenaam geschilderd portret dat ze maakt en het is te hopen, dat haar liefhebbende opmerkzaamheid nog velen der haar goed-gekenden moge vinden, in wie ze te prijzen schilderkunst kan uiten. II. Een Monument- en tlyleering. Op het Juliana van Stolbergplein, in Dun Haag, is een monument onthul i. De ontwerper ervan is de heer J. Limburg, de bouwkundige ingenieur. Vier wegen binnen het hek leiden naar het eigentlijfcn monument, dat een raas (met bloemen gevuld) is, die op vier i.uiljes nut en waar onderaan 4 bekkens, toen ik dat alles zag, met roode bloemen gevu d waren Met trappen wordt dit op' en af gegaan. Het grondvlak is een cirkel. Tvvee middellijnen van dezen cirkel haaks wel op elkaar staand, gaven gelegenheid om vier leeuwen neer te laten liggen, nut de koppen naar buiten, naar den toeschouwer toa. Za zijn da gewone tymbolen van kracht. Eenvoudig en arithmenech verheft zich het midden gddeelte, de schaal hangend tusschen de vier zuilen, en de vier bekkens met bloemen onderaan. De leeuwen, een schoone kans voor een beeldhouwer in Holland, ver minieren sterk de waarde van hei. geheel. Het is iets, een goed gestyld der, dat lastig schijnt te krijgen te zyn in Holland, want deze leeuwen, een onderdeel van dit wiskunstig samengesteld, gesiijld monument zijn niet genty(etri; ze zyn duj tegengesteld aan dat waarvan ze een rijk onderdeel moesten zijn das: ze schaden. DJ beeldhouwer, die, na aangeboden bu'p, deze leeuwen ontwierp, is J. C. Altorf, van nature een modelleur, maar die, om tot den zuiveren styi te komen, te weinig kennis ziek eigen maakt, te weinig ia onderlegd Want styleeren moest h er maar het is iets anders dan wat Altorf wellictit meende te bereiken met eenige ara besken te trekken orer het ljjf der leeuwen, lyncn, die geen vormen uitdrukken. Styleeren is op groote wyze vormen uitdrukken. Voor de Btyleerende is de detailkennis daarom noodig, omdat hy de eenvoudigste grootste lyn, nit alle lynen die vormen uitdrukken, moet halen, om zoo in eenvoud en in groot heid het dier, het wezen, den vogel, de visch, den mensch te qualificeeren. Styleeren ia niet schamel zyn aan lynen, maar is in n ly'n telkens Me uitdrukking van vele lynen te laten leren en te doen voelen. Maar deze enkele lynen drukken dan ook de vormen uit, wekken de associaties. Dit is bij Altoifs leeuwen niet het geval. Zijn dieren schenden het geheel. Altorf's handvaardigheid en ge mak om met groote plannen te werken hielp hier niet tegen zyn gebrek aan kennis. Ik ben soms bevreesd, dat hij, dien ik natuurlijk begaafd weet, daardoor, door te weinig wer kelijke beschaving te weinig zal geven tegen over wat hy zou kunnen De vaardige modellenr, zyn handen zullen hem parten spelen. Er gaat geen enkelen drang van deze beeld houwwerken uit. De lijnen er op zyn tegen de vormen. De baard is niet tot een schoonen eenvoud te zaam gezet. Het geheel drukt niet uit, wat het moet, en drukt niet nit op de wyze waarop het zon moeten uitdrukken. Misschien was een deel der tekortkomingen ontgaan, zoo de architect de ranker leeuwin verkozen had, in haar geatrekter gierly'kheid, in plaats van den geconcentreerden leeuw. De lenigheid van het lijf ware wellicht ietwat eerder gegeven, en de mislukkingen van den baard waren gemeden. Maar zou dan ook de stijl gevonden zyn, waarvan in deze leeuwen geen spoor is? Ik vrees van niet. Misscaien was mej. van Hall hier beter hulp geweest by dit monument ('.ij heeft neiging naar stijl) of had Zy'l nog eerder wél geholpen. PLASSCHAEET. Verroer yan Me wezens in ie werelflrniite. Srante Arrhenins heeft beproefd de theorie te doen herleven, die aanneemt dat het leren niet op aarde ontstaan is, maar va a andere hemellichamen naar onzeaardeisorergepoot door verroer door de wereldruimte. De oude tbeorie is zóó dat meteoorsteeaen e.d. van andere werelden afgezonden worden, b.v. door vulkanische oorzaken en dat de ie steenen levende wezens met cich meerukken uit die wereld om, in onzen dampkring komend, deze wezeni hier te deponeeren. Wanneer echter een meteoorsteen zelf reeds door lucht- wry ving zoo heet wordt dat hij verdampt, ia dit ver voer van levende wezens niet waarschijnlijk. Arrhenius nu neemt aan,dat zeer kleine lerende wezens zooals bacteriën door den druk van het licht door de wereldruimte heen voortgeduwd worden ; deze licht-dr uk is werkelijk aanwezig, zoodat het verschijnsel waar kanzijn. Maar de wezens worden dan blootgesteld aan een zeer lage temperatuur (ongeveer 273 gr. C. onder nul); volgens Arrhenins is dit juist een prachtig conversatie-middel want gedroogde Stapbylococi gaan bij gewone tem peratuur in een paar dagen dood, terwijl zy bij een temperatuur waarby lucht vloeibaar is, maanden lang lerend blijven. Wanneer dns werkelyk de omstandigheden op aarde niet geschikt zijn en nooit geschikt geweest zijn voor het ontstaan van nieuw leven, kan ona aardsch leven best een voortzetting zyn van leven dat op een ander hemellichaam onder gunstiger voorwaarden wél plotseling nieuw ontstaan is. Door druk der lichtstralen zijn de lerende wezens dan door de koude wereldruimte, die juist het leren voor ver nietiging bewaarde, naar ons toe gedreven. Behalve vele andere bazwaren, is tegen Arrhenius' opvatting in te brengen, dat ultra violette stralen in korten tijd bacteriën dooden, ook wanneer zij zitten in een luchtledige en zeer koude omgeving. Daar de wereldruimte om onze aarde voort durend doorstraald wordt door licht, dat zeer rijk is aan ultra-violette stralen, zouden de bacteriën in de;e streek dadelijk gedood wotden. De ruimte tusachen de planeten is geheei steriel. v. O. Beslist. o gruwzaam woord van al wat stom en plat en muf en laag if>, Van elk wiens hoofd te hol, wiens tong te log, wiens geest te traag is, O, voetbalterm, o, kappers-, commisvoyageurs-, o, bakkers woord, Dat in elk ingezonden stuk in elke krant beslist behoort, O, woord dat moet geblaft, gesist, Gekucht, geloeid: Betjlllisst t" Ik ga beslist, gij blijft beslist, zij kletst beslist, hy liegt beslist, Hy speelt beslist, u wint beslist, verliest beslist, hij vliegt beslist, Het klinkt beslist vulgair, beslist gemeen en, vreemd als 't is (beslist verbazend) Het irriteert en prikkelt me beslist, en maakt me razend. Want wat ik vroeger zeker wist, Dat weet ik nu Besjlllisst l" Beslist echt, beslist prima, beïst concurreerend, Beslist fijn, beslist Christelijk en beslist doleerend, Beslist goed, beslist beter, beslist best, beslist grievend, Beslist dom, beslist leelijk, beslist vader landslievend, O, is er nen term dien 'k haten kan, verfoeien En die ik voor altyd beslist nu uit zal roeien, Dan is 't (Geslist!): Betjllluatl" Cüarifari. En blijde was Zijn G.imlach, toen Hy' op de kaart geschreven zag: Jtulianatop. Ik zag Dien blijden Glimlach, en er ging ontroering door me. IK begreep. Een Kind te Hebben. EQ dan als Vader den Naam van Z'n Lieveling te zien gestempeld op dien plek, nooit door menschenvoet be reikt, maar wel door zonen van Ne lerlandl Hy Lis Het af. Ik hoorde T. En zal nooit vergeten hoe Het Uitgezegd werd, de klank... T is Zijn Kind." (.V. Cl.) Eönige van de hoofdletters in dit baricht zijn van ons. Men vergere de N. Ct. het tekort aan hoofdletters. Het was de ontroe ring .... Wij voor ons zijn meer in 't bij zonder ontroerd door de praestatie van de zonen van Nederland zonder de menschenvoeten. Terecht heoben zy de plek, waar 't gebeurde, gestempeld. De Chr. Vereeniging tot opvoeding en ver pleging van idioten en achterlijke kinderen heeft een harer stichtingen genoemd: Loozenoord". Deze misplaatste grap heeft zeker niets specifiek Christelijks, maar wij keuren het desniettemin af, dat de N. R. Ct. dit bericht plaatst onder het hoofd: CHRISTBLIJKB VEBBENIGINQ VAN IDIOTE», ENZ. « Hier volgt een samenspraak tnsschen een dichter en zijn blauwe en zijn grijze pak, die niet doorelkaar gedragen willen worden. (Dichter.) Laat u dragen." (Ie Pak.) Als ik me laat dragen 111" (2e Pak.) Doorelkaar gedragen Dragen doet er geen l" De leesteekens zyn van ons. Het gedicht is van P. C. Boutens. ? Wynmalen is een flinke, sympathieke jonge man. Het is iemand om mat koel bloedigheid de stoutste dingen te ondernemen, om met een py'p in den mond en een deuntje fluitend zyn leven te wagen". N. S. Ct. Als de sympathieke hier in slaagt, en er op den duur bij leert tegelijkertijd een glas bier op te drinken, kan hy' het vliegen er aan geven. Frits van Haarlem betaalt uit stekend. * Het is zóó moeilijk de taak van Burge meester, B. en W. en Gemeenteraad met juistheid af te bakenen, dat elke poging om ieder's competentie duidelijk aan te geven waardeering verdient. Ook de volgende (die iatusschen niet geslaagd is): Tot leden der jury wenichen B. en W. drie deskundigen te benoemen door den Gemeenteraad, uit voordrachten van de Vereeniging tot Bevordering der bouwkunst en te benoemen door den Burgemeester". (Bbl). * Teixeiia Souza, de laatste eerste mi nister van Portugal schrijft in de Secolo, dat hy van te voren volkomen op de hoogte is geweest van de omwenteling." (N. .R. Ct.). Wy hebben reden om aan te nemen dat er zelfs al eenige gedachtenwisseling over plaats heeft gehad tusEchen de laatste eerste, de voorlaatste tweede en de laatste van da eerste twee op n na de laatsten. * Ten onrechte beweert men dat de bakkers de lichamelijke zindelijkheid verwaarloozen. Gelegenheid om gewasschen te worden be staat er zeker. Men leze b v. deze advertentie in het N. v. h. N. : Wordt gevraagd een paar wascbjes. Ook niet ongenegen om bakkersknechts of ander wascbgoed te wasschen en heelhouden." * De tragedies der lucht zyn nog maar niet van de lucht." (Sbl). De schryver hier ran is niet genoemd. Wy stellen er dus den hoofdredacteur aanspra kelijk voor. * Twee matrozen sprongen den knaap na en slaagden er in hem te redden en hem evenals zyn dappere redders op te nemen in een roeiboot waarmede een schipper intusschen ook te hulp was gekomen." (VKssingsche Ct.). De VI. Ct. vermeldt niets van de hevige ruzie die er toch ongetwijfeld ontstaan is tu-schen de matrozen en de dappere redders, over de belooning. Kiene (Jitf aren, P. A. DE GENESTET, Complete gedichten- In leiding en aanteekeningea, dr. H. L. OOIT. Amsterdam, Nederl. Bibl. Het Tooneel te Amsterdam, Dramatisch Jaar boek 1910, onder redactie van Frank Lans, nitgegev. te Amsterdam door de Losco in 1910. FKANS VERSCHOREN, Jeugd. JOH. W. BROEDELBT, Keuterland. Zeist, Meindert Boogaerdt Jr. EDGAR ALLEN POE, Tien vertellingen. Ver taling F. A. AKKBBSMIT. Inleiding H. VAN BOOVEN. Amsterdam, Wereld Bibliotheek. JAN FEITH, Een week alt vliegmetuch. Am sterdam, Schellens & Giltay. Kinderliedjes, 2e bandje, woorden en muziek van G. VOGEL VAN VLADERACKEN. 12 Lüdjet uit het Zweedsch bijeengebracht en vertaald door JENNY WILDSCHUT en NBLLY HONIG, deeltje I en II. Ferloren, Woorden van J. J. L. TEN KATB, muziek van JOH. H. LOSER, Drie liederen voor n zangstem met pianobegeleing, door FE. JAKJJA. A>:ond, Lied voor een zangstem met bege leiding ?an klavier of orgel, door HENDRIK C. VAN VOOBT. Het liedje mijner kindsheid, Woorden van VIHGINB LOVELING, muziek van Jon. H. LOSER. Vier liederen met piano aegeleiding, door OSCAR BRANDT, l Ara M*ria. 2. M*ri&Boodechap. 3 Das Lied der Walpurga and ihre Muiter. 4. Liedenen. Drie liedjes (Bg 't Wie^ske, Mos, Driftkopje) van merrouw E. DOPHEIDE WITTE (Xante Lize), voor eene zangstem met pianobegelei ding, getoonzet door K. G. CREVECOEDR. O anf'e- Glorie, Woorden van ANDR. J. PALM BOOM, muziek van JAC. BONSET. Dolce far Niente, Klavierstücke von JULIDS RÖSTGKN. Une question-Morceau pour piano, par E. W. KUIPER. La Repome-Morceau, pour piano, par E. W. KUIPER De Walerkoitgarigertjes, (naar 't Daitsch), voor kinderkoor, do ar ANNA STIBBE. Alles te Ams'erdam, bij G. Alabach & Co. JOSEPH H. FUSSEL, Grepen uil de geschiedenis der theosophiiche beweging. Uilgegeven door de Uoiverseele Broederschap en het Taeosophiach Genootschap Groningen. LOD. VAN MIEROP, Waarom het vrije huwe lijk" zm heeft in ome tegenwoordige maatschappij. Amsterdam, W. Versluys. J. . RIDDERING, Hoe moet ik mijn goederen verztnden en, welke rechten heb ik f Amsteidam L. J. Vefyi: W;.-JiiaartiK en W J. JO.VGÏJAN, Handleiding bthoorende bij ndt 7?ransctie taal". WILLIAM SIIAKESPJEARE The mircHant of Venece, door K. TEN BHUGGENCATE, Sane of olden limei and New', oader redactie van L. v. d. Wal. EEINHOLD VON WERKER, E'me erste Seereüe (gekürzt) mie Erlauterungen ver se hen von C. BOORSJIA. Dentsche Norellen, heiauagegeben vou C. Boorsma. Alles te Groningen by J. B. Wol t era.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl