De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1910 13 november pagina 2

13 november 1910 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

r DE A M 'S T:E R D A M M E R ' W E E K B L A D VOOR N E -D E R L A N D. N'o. 1742 Daleroze's bedoelingen te onderschatten. Donna Diana" komische opera van E. von K Sinicek ging mank aan 't zelfdp gebrek, met dit kleine verecail, dat 't foutieve hier meer 't belachelijke naderde, wat men den hoofdpersonen echter niet kwalijk neemt omdat het allen dilettanten zijn. Wij signaleeren echter nogmaals deze onhoudbare traditie een overblyfïel der oude coloratuur opera. Wat de rest betreft dezer Donna Diana-voorstelling, wy bewonderen den heer Averkamp dat hjj er zooveel van te recht bracht. F. H. van Duinen, als Perin was de eenige beroepsspeler. Don Cesar, de heer S. Sigmar zong werkelijk goed, eveneens Don L-jdis, de heer J. E. Schilderman, de Diezoparty werd daarentegen vrij slecht vertolkt doir den heer J. A. Hoes wiens stem geen klank bedt. Maar wie niet gelachen heeft bij de dwaze passen van het ballet mist het humoristisch instinct. De ensembles van solisten en koren (samengesteld uit het A'datnsch a Cappella koor en 't koor der Wagner-Vereeniging) klonken onovertreffeljjk en daarom stel ik de vraag of het eigenlijk niet beter w»», aeoJang goede tooaeelkr achten ontbreken, dergelijke weldadigheida-oproe ringen te geven ia Concartvorm. Het leek na toch een Concertzangers-maskerade. De komische opera paste dit niet slecht. De tamelijk moderne orkest-partitie geestig ge vonden en pikant geïnstrumenteerd met veel gedempte blazers, vlotte vluchtige muziek een bekoorlijk Fransch-Italiaansch staaltje met hier en daar een operette tin'j e, is zeer zwierig gespeeld door het Concertgebouw orkest. De uitvoeringen dezer instelling van Vrij d a? 4 November en den daaropvolgenden Zondag kunnen wy gevoegelijk samen bespreken, daar zy een voorzetting bleken der Heitals, 18 Oet. en l Nov. gegeven door het drie manschap Mevr. Leroy en de heeren Emanuel Moor en Manrice Dumesni). Maurice Dumesnil is een kranig pianist, Marie Leroy een lieve talentvolle zangeres doch daarom gaat het hier minder; zy zijn slechts figuranten in deze comedie waar Moor de hoofdrol speelt, het zijn maar pages in den dienst van Koning Moor, op zijn nieuwen veroveringstocht voor welks welslagen zich Willem Mengelberg en zijn onoverwinlijk leger bareidstelde; 't zy'n da profeten van den Grooten Moor, die hem den weg klaarder zullen maken, roepende in de woestijn de komst van deien Emanuel. Hebben onze Hollandsche componisten, die toch ook niet van den wind kunnen leven, noch van hun idealisme, noch van hun vol geschreven maziekpapieren, niet geknarsetand by dese laatste twee concerten, Jan Ina;enhoveu, Jan van Qilse, Kor Kuiler, Koeberg enz. enz.? Twee noviteiten van een buiten lander, een man die ons toch niets aangaat, eeii man met capaciteiten, nu ja, maar toch geenezins zoo buitengewone. Ach, de zaken zy'n verandwd, geachte componisten. Gij kont er hier niet meer met iliua^es, idtalen, bekwaamheden, met een tasch vol partituren, met reclame, met goede recensies. Gj kent uw tijd niet. Wij leven in de eeuw der coöperaties, der naamloo:e vennootschappen. Waarom richt ge ook geen muzikale trust op e'en als Mcor? Dat is je manier tegen woordig. Gij moet de menschen uw muziek naar de ooren kunnen gooien zoodat willens en w t ten s zjj ze hooien! Hat geldt hier een Konzertstück" voor piano en orkest, anderhalf jaar geleden voor bet eerst gespeeld te Pa ijs, vervolgens de Rbapsodie pour grand Orchestre." Moor's laatste werk het 110de pas de vorige maand voltooid, Aai eene Uranfführung." By het hooren van moderne muziek denk ik wel eens aan den bekenden droom van Nabuchodonosor, niet dien waar hy zich gras zag; eten, de overeenkomst met onze Muze, Liszt's ea Wagners nieuw Romantieke velden af weidend zou werkelijk te ver gezocht zijn ik bedoel het beeld met het gouden hoofd, 11 varao romp, koperen boenen en leemen voeten, waarop vele nieuwere Symphonische gedichten en Rhapsodieën inderdaad wel wat lijken. Het ia niet noodig dunkt me verder in te gaan op deze heel begrypelyke ver gelijking. Maar het is me niet duidely'k waarom ongeveer de helft van het publiek de zaal verlitt toen opus 110 moest beginnen. Per slot van rekening beoordeelt men Mooi' toch nox verkeerd: het is tamelijke aangename muziek en zooala in een echte rhapaodie hoort volgt het eene thema het andere, min stens 15 achter alkaar, de auteur plaagt onzen geest zelfs niet met de z.g. Cyclische eenheid; gevoeld werk, vol fougeuzen klank, impres sionistisch, flink zwaar geïnstrumenteerd, zelden gezocht, de stemmingen varieëeren onophoudelijk, men luistert zie a een klankenDE HEILIGE ANTONIUS. Vertelling van Gay de Mau passan t. Vertaling van Emil Wegelin. Hy' werd de heilige Antonius genoemd, allereerst omdat hy Anton heette en misschien ook wel, omdat hy een goed leventje leidde, vrooly'k en vol grappen was, veel hield van lekker eten en drinken en nog altijd alle meisjes achterna liep, ofschoon hij de zestig reeds gepasseerd was. Hij was een boer uit de omgeving van Vaux, met roode wangen, breede borst en een zwaar lichaam, dat op lange beenen steunde, welke een weinig te mager schenen, om zijn lichaamsgewicht te torsen. Anton was weduwnaar en leefde met een huishoudster en twee knechts alleen op zy'n hoeve. Zijn beide zoons en drie goed getrouwde dochters woonden in de buurt en kwamen iedere maand eenmaal bij hun vader eten. Hy was in de geheele buurt bekend door zy'n lichaamskracht en dikwijls zeide men spreekwoordelijk: Zoo sterk als de heilige Antonius." Toen de Pruisen in het land kwamen, beloofde de heilige Antonius in de kroeg, dat hij een heel leger voor zy'n rekening zou nemen, want hy was als echte Normandiër zeer geneigd tot grootspraak. Hy sloeg met de vuist op de tafel, dat de glazen rinkelden en schreeuwde met vuurrood gelaat en den moed van een drinkebroer: Wel verduiveld, ik zal ze wel te pakken nemen, ik móét er een paar tot moes malen l Innerlijk rekende hy er op, dat de Pruisen nooit tot aan Tameville zouden komen. Toen hij echter vernam, dat zy al in Raatót waren, verliet hy zy'n huis niet meer, doch staarde onop houdelijk vanuit het kleine keukenraam over roes, wat wil men nog meer ? Waarom zich bekommert om de leemen voeten. Ten slotte maken wij volledigheidshalve melding van een Concert van Gaorg Henchel De zanger verloor nog aan stemgebalte sinds het vorig jaar. Hij zelf zal langzamerhand ook wel voelen met even sterke smart als wij, zy'n bewonderaars, dat het tyd wordt been te gaan. Het is jammer, want-kunstenaars met een veelzijdigheid als bij, eminent pianist, groot zanger, diepvoelend menscb, zijn zeer zeldzaam. Mejuffrouw Jacoba Craatner heeft zich Dinsdagavond met behulp van vier mede werkers voorgesteld als componiste van trio's, idylles, tarantella's, gavottes, Hollandache en Duitsche liederen. Zoolang mej. Craamer zoo aardig componeert, zco huiseliji, zoo onder ons zal haar wel iedereen mat dit onschuldig tijdverdrijf willen laten doorgaan; htt ia allemaal onderhouden! als een ganzebordspe). Als zij maar geen uitgever zoekt of vindt. Gaorge Enexo is de ooveelste violist, dien wy' dit seizoen hoorden. Wat heefc dit kun stenaarssoort zich in verhouding tot da ande ren enorm uitgebreid! Hjj i3 op-end'op vir tuoos, hartstochtelijk gevoelsmenseb, ontzaggelijk technicus. Bach en Handel verromantiieerde hrj. Kan men hem dat kwalijk nemen ? Beide meesters werden opeens imposantexpressief. Men verliest de muziek bij zulke voordracht uit het oop, de impressie daaren tegen stijgt in evenredigheid met het inten sere gevoel en de versnelde lempi. Wat hij doet, is in ieder geval zeer bewonderens waardig. In zy'n beat element leek hij echter bij Sarasate's Zigeuner «eisen. Als componist is hy tammer ; wair bleef ia zij a viool sonate opus 6 da haaiende virtuozen-passie. zjjn onweerstaanbaar nitdrukkings'eratoren? Zonderling leek het mij dat hij de vioolpartij overgaf aan mevrouw Galdbeek?Bles en zelf accompagneerde. Dit droeg nitst bij tot een goede vertolking. Enexo ia voortreffelijk pia nist, doch streek en klank der so.iste bleken voor het zware werk onvoldoende. MATTHUS VERMEULEN. De Spreuken der Vaderen (PirkêAt6 b). Uit het Hebreeuwech vertaald door Dr. JOHS. DYSBRINCK. 'éGravenhage, Martinus Nijhoff, 1910, In het najaar van 1Ü08 gaf Dyserinck ons een vertaling van de Spreuken van Jezus Sirach, daarin bijgestaan door prof. Mitthes Ia het begin van dit jaar verraste ny ons wsèr met ean vertaling van spreuken uit het He breen wseh, en wel van die van het bekende tractaat uit de Misjna (d. i. het oudste be standdeel van den Ta'mu4) PirkêAbóih. Welk een werklust en werkkracht by dezen rustenden" geleerde, dia a' esn eind in de zeventig is l Een earesa'uut voor een zoo volhardend streven en een gelukwensch nu door deze vertaling alle spreuken van Israël's wijzen, die van Salomo" iu het OadeTesta ment, die van Jezus Sirach in de apocriefe boeken en nu ten leste ook de wijze lessen uit het Mifjna tractaat in gotd Nederlandsen door Dyserinck overgezet voor ons liggen. In goed Nederlandtcb. Daarop leg ik in de eerste plaats den nadruk. Vertalen is altoos een moaielyfr, eigenlyk een echier on mogelijk werk. Gsldt dit reeds by de over zetting uit de eene nieuwere Europeesche taal in een andera, schier onoverkomelijk zijn de bezwaren, als men zich zet tot Ie; overbrengen van gedachten nit een Setnie tische taal der oudheid in een van onze moderne talen. Ia den Talmud staat ergens, dat de Wet niet vertaald kan worden. Maar dat geldt eigenlijk van eel het Ou Ie Testa ment en van alles wat in het Hebreeuwsch is geschreven. Er zijn bijna geen adatquate woorden in ons Hollandsch voor de Hebreeuwsche origineele te vinden, en de woordvoeging in het oorspronkelijke is een zoo geheel van de onze afwijkende, dat men dikwijls niet dan door omschrijving de ge dachte en bedoeling van het origineel kan weergeven. Wie EU weet, zooals de schryver deser aankondiging door vriendschap met den geachten vertaler, hoe met scupnleuze nauwkeurigheid nit vele overzettingen na lang wikken en wegen ten leste het woord is gekozen, dat in 'c, Nelerlandsch 't oor spronkelijke moet weergeven, die kan we!lic'ut hier en daar van meenicg met hem verschillen, maar hij zal hem den lof niet onthouden, dat hij een hoog doel heeft na gestreefd en dat hij niet lichtvaardig is te werk gegaan. Wat ziet dat boekja er keurig uit! Mooie letters, duidelijk zelfs voor oude oogen, op soliede papier, den solieden uitgever en diens MiiiiiiiiiiimuiMiUMliiiiiiiiiMimimliHillMiiiiiiiiimHiiimiiHiiiiiMiMi den weg, alsof hij ieder oogenblik de bajo netten dacht te zien. Toen hij op een morgen met het personeel de soep zat te eten, ging de deur open en kwam een der ambtenaren binnen met een soldaat, die een zwarte helm met blanke spits droeg;. Met n sprong was de heilige Anto nius op de been en het geheele personeel verwachtte, dat hij den Pruis dadelijk in stukken zou scheuren. Doch hij vergenoegde er zich mede, den ambtenaar de hand te drukker en deze zeide lachend: Dit is er een voor u, heilige Antonius. Zij zy'n van nacht aangekomen. Haar haal nu geen stom miteiten uit, want zy zy'n van plan te moor den en te branden, wanneer het geringste voorvalt. Dat weet gij dua. Gaef hem wat te eten, het schijnt een heel goedmoedige jongen te zy'n. En nu adieu, ik moet nog verder, ieder in het dorp krijgt er n." Dit zeggende verdween hij. De heilige Antonius was bleek geworden en keek zijn Pruis eens aan. Het was een stevige, goed-gevoede jongen, met roode wan gen, blauwe oogen, blond haar en dito baard, die er eenigzins schuchter, dom en goed moedig uitzag. De ondeugende Normandiër wist dadelijk, met wien hy te doen had, en wees hem, gerustgesteld, een stoel aan. Toen vroeg hij Wilt u soep?" De vreemdeling scheen geen woord Fransch te verstaan. Toen werd Antonius eensklaps vermetelbrntaal, zette hem een vol bord onder de neus en zeide: Daar, eet vet varken." De soldaat antwoordde: Ja," en begon met veel smaak te eten, terwy'l de boer, die zy'n overwicht weder hersteld wist, den dienst boden, die tegelijkertijd vol angst en vol lachlust nog aan tafel zaten, triomfeerende knipoogjes toewierp. Toen de Pruis zijn bord had leeg gegeten, zette de heilige Antonius hem een tweede voor, welks inhoud even snsl verdween. Bij het derde hield de soldaat echter op, ofschoon smaak alle eer aandoende. De spreuken alle in hoofdstukken niet alleen, maar elke spreuk afzonderlek gedrukt met roode beginletter en met een rood cijfer genummerd, zoodat het spreukkarakter dezer wyze lts-:en goed uitkomt. Als men dit keurig boakske ter band neemt, wordt men van zelf uitgelokt tot lezen. Of men zil doorlezen? Dat hangt af van de belangstelling. Ea die zal al licht niet zoo algemeen wezen a's bij het lezan der Salomonische spreuken of bij 't lezen van die van den Siracide. Dezs beida laatste verzamelingen toch zijn, ofschoon ook van Joodschen oorsprong, toch van meer algemeen mensclelijk karakter, terwijl PirkêAbótfi meer specifiek Joodsch is. De gelijkluidende plaatsen en ophelderingen" (b!. 80?97) aan 't. slot trachten door verwyzing naar Bijbel plaatsen en door korte toelichtingen den niet Beoefenden lezer wat nader in te lichten. Maar of deze daardoor geheel bevredigd zal zijn? Mij schijnt het toe, dat ds toelichtingen iets uitvoeriger hadden kunnen zy'n, en dat de gewone lezer, die naar dit interessante boekske zal grijpen, het dan beter zou ver staan hebben en er mear nog van zou heb ben kunnen genieten. Vooral meer toelich ting uit de tijdsomstandigheden, waarin dese spreuken ontstaan zijn, zou ze voor de lezers in de 20e eeuw na Christus zeker meer be langrijk maken. De vraag had b.v. hier en daar kunnen gesteld worden, of het een of andere woord _ wellicht een waarschuwing kan bevat hebb'en voor de Joodache gemeente tegen het opkomend Christendom. Overeen komst en vencul met het Caiistendom bad duidelyker kunnen worden aangewezen. Maar wellicht beeft C r. Pyjeritick dat laagste nu juist aan het oordeel van den lezer willen overlaten. Bij Hoof d il uk I : 3 is de toelichting toch zeker wel wat al te kort. De npreuk luidt: \ntigonus uit Sacho, hij waa gewoon by' overlevering van Simon den rechtvaardige te zeggen : weest niet als knechten, die den Heer dienen onder voorw?arde er loon voor te ontvangen, maar weest als knechten, die den Heer dienen, zonder voorwaarde er loon voor te ontvangen. Ea zij de vreeze des Hemels over u l" M. i. heefc de lezer er niet veel aan, als hij ia de aanteekecingea alleen vindt opgeteekend: Antigonus, 190 v. C." Had de vertaler er hier niet op moeten wijzen, hoe Antigonus, twee eeuwen vóór Chr. zoo geheel in tegenspraak is met de aanprijzing van loondienst, die overheerschend is in bijna alle volgende uitspraken over deze zaïk? Ei was een historische toelich ting hier niot bij uitstek op haar p'aats ge weest? Da Sidducaeën, die niet in de ops'.anding uit de dooden geloofden, hebben zich dan ooi wel degelijk op dit woord van Auli^onus beroepen tegenover de leer dar vergelding in de toekomende wereld. Zadok ea Bcëtbus zouden dan ook leerlingen van Antigonus geweest zijn, zeiden hunne tegen standers. MJJ dunkt, voor Joden en C insle ten beiden was een nadere mededeeling wel gewenscht geweest. Want op beide categorieën van lezers hetf ?; Dyserinck by zy'n vertalen het oog gehad. Naar het voorbeeld van Charles Taylor in Engeland en van Lazarus Goldschmidt in Dnitschland heeft hij voor belangstellende Joden" een Hollandsche afzonderlijke verta ling uitgeapren, al was het hem bekend dat Plrkc Aluih als onderdeel opgenomen is in het volledig dagely'ksch gebedenboek der Nederlandsche Israëlieten". Maar ook voor Christenen, voor wie dese spreuken grootendeels een gefloten boekskb" zijn, acht by zenaist de Oud-Testamentische en irachidiacbe overwaardig te worden ge kend'' b). IX, Inleiding). Omdat ze afkomstig zijn uit de vier eeuwen, twee vóór en twee na Christup, waarin het ontstaan van het Christendom ^at, zijn ze juist ooi voor hen van zo3 groot belang. De Hooxduitsc*ie Joden lezen ze sedert de 9e eeuw na C ar. 's namiddags op Sibbath, behalve wanneer deze gedurende bet Pinksterfeest of op 8 of 9 Ab (Augustus) valt, in de synagoge. De Portugeesche Joden doen het alleen tusschen Paschen en Pinksteren. Het is wel opmerkelijk, dat dit tractaat, het is 'c negende in de vierde der zes groote afdeelingen van de Misjna in den Talmud is opgenomen. Immers, het draag: geen juridisch karakter. De aanleiding is waarschijnlijk geweest om de chronolo gische orde van Israël's groote wijzen te bewaren. Maar daarmede zijn dan ook bewaard tal van gewichtige uitspraken dezer mannen, met alleen voor ons van historisch belang, maar dikwyls ook nog direct toapassely'k op ons dagelykech leven. Aan dr. Dyseriuck de boer hem bijoa dwingen wilde, dat ook nog te ledigen en zeide: Som, stop dat ook nog maar in je buik. Je zult hier vet worden en oak weten waarom. Vooruit varken." De SDldaat. die alleen maar begreep, dat men hem verzocht verder te eten, lachte met tevreden ge!ait en rJoaakte een teektn, dat hij genoeg had. Toen klopte de heilige Antonius heai op de schouder ea riep uit: ,,Mijn varken heeft dus gemeg gevreten?" En eensklaps stikte hij bijna van het lachen, zy'n gtlaat werd paarsrood, alsof hy een beroerte moest krij gen, en hij kon geen woord meer uitbrengen. Hij had namelijk iets bedacht, dat hem zóó koddig leek, dat hij zijn pleizier riet op kon. Nu nat men iramers den heiligen Antonius met zijn varken! Dat is mijn varken," stelde hij hem voor, en da dienstboden bar sten in een luid gelach uit. Hij was in zoo'n goede luim, dat hij jenever liet komen en allen trakteerde. Allen klonken reet dea Pruii?, die uit vriendelijkheid ea om te toonen, hoe goed het hem smaakte, met de tong smakte. En de heilige Antonius schreeuwde hem in zijn gezicht: Nietwaar, dat is wat fljns? drink maar, alsof gij thuis waart varken l" Xa dien tijd ging de heilige Antonius nooit meer zonder den Pruis uit. N n had hij een gelegenheid, nu kon hy' zich op den vijand wreken, laf en kwaadaardig als hij was. En de gehee'e buurt, die van vrees by'na in elkander kroop, lachte achter den rug der overwinnaars over de grappen, we'ke de heilige Antonius uithaalde. Waarachtig, wat grappen betrof, was zijns gelijke niet te vinden. Alleen h y kon op zoo'n idee komen, zoo'n type! lederen namiddag ging hij met den gast naar zy'n buren, klopte hem op den schouder, Stelde hem met vroolyk gezicht voor en zeide: Hier is mijn varken, ziet nu eenp, hoe vet het reads wordt." die op zoo verschillend gebied het Nedtrlandsche volk aan zich verplicht heeft, de dant', dat hij ook deze wijsheid van Israël's chekamim voor velen toegankely'k gemaakt heefc, Leiden. G. WILDEBOER. Lafcse Aan den Heer lloofdredakteur van De Amsterdammer. Mijnheer, Nog onder den indruk van de verzuchting aan net einde van Jan Fciths onder de vliegmenschen," o ver de Hollandsche onverschillig heid ten opzichte van de vliegsport, zou ik U willen vragen of het onder de omstandig heden waarin wy ons bevinden niet gewenscht ware geweest, dat van Regeeringswege iets gedaan werd voor onzen landgenoot, die door zijn Hoogterekord en zijn passagiersvlucht Parijs?Brussel Parijs voor het eerst den Hollandschen naam op dit gebied in het buiten land bekend maakte? Waar ieder die 25 jaren op een veilige ministerie-s' oei zit met een ridderorde vereerd wordt, had men deze eer, mijns inziens, ook deelachtig kunnen laten worden aan iemand, die voor zy'ne praeetatie meer moed en ondernemingsgeest noodig had dan het meerendeel van onze ridders bezit. Dat het initiatief daarvoor van boven uit zou gaan was niet te verwachten. Het grootste gedeelte van het Nederlandsche volk heeft zich al lang met de gedachte vertrouwd gemaakt, dat men ter hoogster plaatse voor diegenen, welke op het gebied van kunst, wetenschap of sport ons land ook buiten de vaderlandsche grenzen bekend maken, slechts de grootste onverschilligheid gevoelt, eene onverschilligheid welke reeds lang tot een publiek scbaudaal geworden zou zijn, indien niet, vaa oudsher, het prestige van den naam Oranje de meeste Hollanders af keeriger van maakte opeabare kritiek daarop uit te oef enen. De tegenwoordige regeering echter, welke het Vaderland, door haar vrome inmenging op elk gebied, by voortduring kwaad doet, zou door een publieke waardering van Wijnmalen's praesiatie kunnen toonen, dat Nederland niet langer wenscht door een volkomen onverschilligheid, op het gebied van deze nieuwe wetenschap en sport, brj alle andere landen ten achter te staan. Met beleefden dank voor de plaatsruimte, Uw dienstwillige H, \V. VAN LOON. M n c h e n, Kaulbachstrasse 35. Joienicm ei Ia no. 1737 van dit blad heeft dominee J. L. Bieaker uit Middelburg acht citaten uit Ribbynsche geschriften" meegedeeld, waarin de minderwaardigheid der vrouw in vergelyking met den man duidelijk wordt uitgesprokeD." Hij deed dit gedachtig aan het audiatur el alterapara, tegenover eenige citaten van Israëlitische zijde by'eengebracht," die moesten bewijzen, dat de Joodache leerstellingen gunstig gezind zijn tegenover het feminisme." Wij verzoeken der redactie, gedachtig aan het Sjamoa been acheegetn" (Deut. l : 16) een i ge opmerkingen van Israëlitische zijde" omtrent bet stukje vaa den heer Bleeker in haar blad te willen opnemen. Reeds didsly'k by de eerste lezing vau dat «tukje kwamen er vragen bij ons op. Zoo zoo, zeiden we bij ons zelf, bezitten we in Neder land een dominee, die zoo goed in de nabijbelsche Joodsche litteratuur thuis is, dat hij al die ciuten zoo op het juiste oogenblikin promptu heeft, en dat hy zelfs een Talmoedplaats vertalen kan? M ia-, zoo vroegen we bij nader aankijken, als iemand die plaatsen allen kent ea citeert, dan zyn er toch wel vreemde dingen. Ten eerste citeert E iemand, die met de Joodtche litteratuur bekend is, zoo maar in 'c wilde HilchothTaalrnud Tnorah" en Hilchoth Edoth" zonder er Maimonidei" of Jad Hachazaka'' b.v. bij te zetten, zooals d». B.eeker by zy'n 2a en 3e citaat deed, noch Orach Chajim", zonder bijvoeging van Toer'1 of Schotlchan Aroeg", zooals ds. Bleeker by het 8e citaat deed; 2x bij het 3e citaat van ds. Bleeker en hij het 7e staat geen plaatsopgave, wat voor een wetenichappelijk man toch wel wat vreemd is ; 3o. zagen wij niet in, waarom dibree hawsïe" niet woordelijk overgebracht kan worden (noot l van ds. Bleeker), noch wat de opheldering (noot 2) lasjoD, eigen), tong = taal" voor verklaring is van de vertaling geslacht"; noch wat in En de bceren brulden van pleizier. Hoe grappig l die ver ?!oekte Antonius l" Voor twee tientjes verkoop ik het!" Dat geaf ik er graag voor, Antonius. Gij mocgt bij mij komen worst etui." Voel het maar eens bij den buik, dan zult g'j zien, hce vet het al is." En allen knipoogden tegen elkander, zonder luid te durven lachen, uit vreep, dat de vreemdeling zou begiijpen, dat zij over hem pleizier hadden. Alken Antonius werd van dag tot dag brutaler, kneep hem in de dijen en riep uit: Niets dan vet I" klopte hem op zy'n achterste en bru'.de: ..Vette ham!" tilde hem met zijn herculesarmen in de lucht en verkondigde luide: Het weegt zijn zes honderd pond en geen spier minder!" Hij liet overal, waar hij kwam, zijn varken wat voorzetten. En het werd voor hem zyn groote pleiaier, zy'n dagelijkach genoegen, om tot zy'n vrienden te zegden: Geeft het maar wat gij hebt, het vreet alles." En de man ontving overal brood of aardappels of over gebleven vleescbrestea. De soldaat, een domme, vreedzame jongen, at uit beleefdheid, was geroerd over zooveel attenties en maakte zich bijna ziek, om maar niet te dikwijls te bedanken; en hij werd werkelyk vet en kon bijna niet meer in zijn uniform, tengevolge waarvan de heilige Antoniug verrukt de goede raad opperde: Hoor een?, varken, gij moet u spcedig een andere stal aanschaffen." Zij waren overigens inmiddels de beste vrienden geworden en wanneer de boer in de omstreken zaken had te doen, vergezelde de soldaat hem dikwijls, daar hij met genoegen bij hem was. Het weder was ruw en het vroor reeds hard; de vreesely'ke winter van 1870 scheen al zy'n koude over Frankrijk te willen uit storten. De oude Antoniue, lie gretig iedere ge legenheid aangreep, waardoor hij een voorhet eerste 'citaat 't woordje korte" tnsschen haakjes beteekenen moet, daar het glad ververkeerd is, noch hoe iemand, die nieuwHetreeuwsoh kent, benee chorien" met zonen van vrijen" kan weergeven; 5o. von den we de wijze van tellen niet eerlijk, want citaat 2, 3 en 4 zy'n eigenlijk n, daar de plaats Kiedoepjien J9b de bron is voor Maiinonides' wetsbeslissing of wist onze dominee dat niet? en citaat 2 de Ie en citaat 3 de 13e van het eerste hoofdstuk van de Hilchoth Talmoed Tora zy'n; enz. En op al deze vragen kregen we antwoord. Eén onzer vrienden, waarmee we over 't atuk van d?. Bleeker spraken, toonde ons een uit het EageUch in het Duitsch vertaald boekje Nethivoth Olam oder der wahre Israelit", in 1839 te Frankfort c Main vertchenen *), ge schreven door den Bav. Alexander M'Caul, een Engelse h zendeling, die onder de Pooleche Joden werkte en daar van de Poolsche gedoopte Joden zy'n wetenschap omtrent 't Jodendom op deed; die dit werkje geschreven heeft met de hulp van zy'n renegaten, die met den begry'pelijken renegatenhaat jegens den verlaten gods dienst, die by'na alle gedoopte Joden koesterev, uit de Rabby nsche geschriften" alles by elkaar zochten, wat, valsch gekleurd en in een lijst van hatelijke miskenning geplaatst, maar even dienen kon om het Jodendom allerlei leelijks toe te dichten. En van die gedoopte Joden, via den Engelschen zendeling1, heeft ds. Bleeker zy'n wetenschap I In de Duitsche editie van M'Caui'a boek, blzz. 14 en 15, 291, 292 en 293 is alles te vinden. En hiermee waren alle vragen opgelost. Zooals M'Caul de citaten splitst, zoo splitst ds. Bleeker ze ook en telt deze meerdere citaten. Waar derhalve M'Caul geen plaatsopgave heeft, heeft ds. Bleeker ze ook niet. Zooals M'Caul de plaatsopgaven wel geeft, precies zoo geeft ds. Bleeker ze. De citaten, die M'Caul in 't Hebreeuwfch citeert, citeert ds. Bleeker ook in 't Hebreeuwsch, en de citaten, die M'Caul alleen in vertaling heett, heeft dp. Bleeker ook alleen in vertaling. Alleen de by voeging van het woordje kort", de beide noten en de vertaling zonen van vrijen", die M'Caul niet heeft, zijn van ds. Bleeker zelf en deugen niet I! M'Caul mag Hich. Talm, Tora" en Orach Chajim" citeeren zonder meer, omdat in zyn voorwoord staat, dat de Arbaah turim, Schulchan Aruch und Jad Hachaiakah" zijn bronnen zy'n. M'Caul vertaalt dibree hawaïe" wat vry', maar goed zy'n vertaling werd weer letterlijk door ds. Bleeker in 't Hollandsch ver taald ; en in het weergeven van lasjon" = uitdrukking" met een woord, dat in den samenhang paste, vond M'Caul geen moeielykheid ; da. Bleeker we). Dat M'Caul aaneenslui tende stukken in tweeën knipt, om er een veroordfe'.ende alinea tusschen te voegen, is begrijpelijk; want hjj echryft doorloopende besprekingen; ds. Bleeker wordt er door op een dwaalspoor gebracht. Xu is het natuurlijk wel mogelijk, dat ds. Bleeker zijn citaten heelemaal onafhan kelijk van M'Caul dadelijk voor zijn geest had staan en dat door wat wij, munschen, toeval" noemen al die treffende overeen komsten en verschillen ontstaan zy'n. Wel zeker, 't is mogelijk. Maar toch, we meenec. . 't komt ons zoo voor ... enfin ! Ea wanneer we nu even die door dt>. Bleeker uit M'Caul geciteerde citaten goed nagaan dan bly'ft er niets van over. Citaat L De zegenspreuk 's morgens: , dat gij mij niet een vrouw hebt geachapen." Als M'Caul de door hem geciteerde plaats op juiste ea volledige wijze geciteerd had, dan had hy moeten schrijven, dat Toer Orach Ccajim 55 (Menachot 47b vg.) uitdrukkely'k staat, dat deze zegenspreuk alleen uitgesproken wordt met het oog daarop, dat de vrouwen niet verpicht zy'n tot een aantal van tijdstippen afhankelijke plichten." Trouwens, de Talmoed (l.c.) waarschuwt by deze gelegenheid er dnidelyk voor, dat men zich niet op een dwaalspoor late brengen en vrouwen met slaven op n ly'n stelle. De waarschuwing is niet overbodig. Want ds. Bleeker schry'ft: Citaat 2: Vrouwen worden met slaven en kinderen gely'k gesteld, daarom behoeven z\j de wet niet te leeren" en dan het citaat: vrouwen en slaven en kinderen zijn vry' van de studie der wet." Die algemeene conclusie van gelijkstelling" is natuurlijk een dwaas heid. Maar teveni behooren, zooals wy' reeds schreven, citaat 3 onze wy'zen hebben bevolen, dat men zijn dochter de wet niet leert enz." en citaat 4 de plaats uit Kiedoesjien 29b met citaat 2 bijeen. *) Er is te Londen ook «en Hollandsche vertaling van uitgekomen. deeltje kon hebban, vreesde, dat hij tegen de Lente niet genoeg mest meer voor zyn velden zou hebben en kocht daarom den voor raad van een buurman, die zich juist in geldverlegenheid bevond, op. Hy sprak met hem af, dat hij iederen avond met zy'n kar een lading zou afhalen. Zoodra het donker werd begaf hy' zich, steeds vergezeld door zijn varken, met de kar op weg naar de boerderij, waar hij de ?koop gesloten had, en die op ongeveer een halve mijl afstand lag. Ea iederen dag genoot hy er op nieuw van, zy'n varken daar te voederen. Ea dan kwam by'na het gehesle dorp aanloopen, om dat te zien, zooals men Zondags naar de mis liep. Maar de soldaat begon wantrouwend te worden en meermalen konden zijn oogen thans vuur schieten, wanneer er gelachen werd. Op een avond toen hij meer dan genoeg had, weigerde hy' verder te eten, en wilde hy' opstaan om te vertrekken. Doch de heilige Antonius hield ham vast, liet zijn reuzenvuisten op zijn schouders neervallen en wierp hem met zulk een kracht op zijn stoel terug, dat deze onder den smak doorbrak. Een storm van vroolykheid brak los. Antonius hielp zijn varken met stralen gezicht weder over eind, en deed, of hij zy'n wonden verbond. Toen schreeuwde hy : Wanneer gij niet eten wilt, dan zult gij voor den duivel drinken." Ea hy liet uit de kroeg jenever haler. De soldaat keek met sombere blikken rond. Doch inmiddels dronk hij, dronk, zooveel men maar wilde en de heilige Antonius hield hem tot groote vreugde der aanwezigen getrouw gezelschap. Hy' werd zoo rood als een tomaat, zijn oogen gloeiden, hij schonk zonder op houden in, klonk met den Pruis en brulde: Op je gezondheid l" En de Pruis spoelde zonder een woord te spraken het eene ^las na het andere naar binnen. Het werd een soort strijd, een slag, een wraak l Elk van hen wilde zien, of hij niet

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl