Historisch Archief 1877-1940
r
DE A M 'S T:E R D A M M E R ' W E E K B L A D VOOR N E -D E R L A N D.
N'o.
1742
Daleroze's bedoelingen te onderschatten.
Donna Diana" komische opera van E. von
K Sinicek ging mank aan 't zelfdp gebrek,
met dit kleine verecail, dat 't foutieve hier
meer 't belachelijke naderde, wat men den
hoofdpersonen echter niet kwalijk neemt
omdat het allen dilettanten zijn. Wij
signaleeren echter nogmaals deze onhoudbare
traditie een overblyfïel der oude coloratuur
opera. Wat de rest betreft dezer Donna
Diana-voorstelling, wy bewonderen den heer
Averkamp dat hjj er zooveel van te recht
bracht. F. H. van Duinen, als Perin was de
eenige beroepsspeler. Don Cesar, de heer
S. Sigmar zong werkelijk goed, eveneens Don
L-jdis, de heer J. E. Schilderman, de
Diezoparty werd daarentegen vrij slecht vertolkt
doir den heer J. A. Hoes wiens stem geen
klank bedt. Maar wie niet gelachen heeft
bij de dwaze passen van het ballet mist het
humoristisch instinct. De ensembles van
solisten en koren (samengesteld uit het
A'datnsch a Cappella koor en 't koor der
Wagner-Vereeniging) klonken onovertreffeljjk
en daarom stel ik de vraag of het eigenlijk
niet beter w»», aeoJang goede tooaeelkr achten
ontbreken, dergelijke weldadigheida-oproe
ringen te geven ia Concartvorm. Het leek
na toch een Concertzangers-maskerade. De
komische opera paste dit niet slecht. De
tamelijk moderne orkest-partitie geestig ge
vonden en pikant geïnstrumenteerd met veel
gedempte blazers, vlotte vluchtige muziek
een bekoorlijk Fransch-Italiaansch staaltje
met hier en daar een operette tin'j e, is zeer
zwierig gespeeld door het Concertgebouw
orkest.
De uitvoeringen dezer instelling van Vrij d a?
4 November en den daaropvolgenden Zondag
kunnen wy gevoegelijk samen bespreken,
daar zy een voorzetting bleken der Heitals,
18 Oet. en l Nov. gegeven door het drie
manschap Mevr. Leroy en de heeren Emanuel
Moor en Manrice Dumesni).
Maurice Dumesnil is een kranig pianist,
Marie Leroy een lieve talentvolle zangeres
doch daarom gaat het hier minder; zy zijn
slechts figuranten in deze comedie waar Moor
de hoofdrol speelt, het zijn maar pages in
den dienst van Koning Moor, op zijn nieuwen
veroveringstocht voor welks welslagen zich
Willem Mengelberg en zijn onoverwinlijk
leger bareidstelde; 't zy'n da profeten van den
Grooten Moor, die hem den weg klaarder
zullen maken, roepende in de woestijn de
komst van deien Emanuel.
Hebben onze Hollandsche componisten,
die toch ook niet van den wind kunnen leven,
noch van hun idealisme, noch van hun vol
geschreven maziekpapieren, niet geknarsetand
by dese laatste twee concerten, Jan
Ina;enhoveu, Jan van Qilse, Kor Kuiler, Koeberg
enz. enz.? Twee noviteiten van een buiten
lander, een man die ons toch niets aangaat,
eeii man met capaciteiten, nu ja, maar toch
geenezins zoo buitengewone. Ach, de zaken
zy'n verandwd, geachte componisten. Gij
kont er hier niet meer met iliua^es, idtalen,
bekwaamheden, met een tasch vol partituren,
met reclame, met goede recensies. Gj kent
uw tijd niet. Wij leven in de eeuw der
coöperaties, der naamloo:e vennootschappen.
Waarom richt ge ook geen muzikale trust
op e'en als Mcor? Dat is je manier tegen
woordig. Gij moet de menschen uw muziek
naar de ooren kunnen gooien zoodat willens
en w t ten s zjj ze hooien!
Hat geldt hier een Konzertstück" voor
piano en orkest, anderhalf jaar geleden voor
bet eerst gespeeld te Pa ijs, vervolgens de
Rbapsodie pour grand Orchestre." Moor's
laatste werk het 110de pas de vorige maand
voltooid, Aai eene Uranfführung." By het
hooren van moderne muziek denk ik wel
eens aan den bekenden droom van
Nabuchodonosor, niet dien waar hy zich gras zag;
eten, de overeenkomst met onze Muze, Liszt's
ea Wagners nieuw Romantieke velden af
weidend zou werkelijk te ver gezocht zijn
ik bedoel het beeld met het gouden hoofd,
11 varao romp, koperen boenen en leemen
voeten, waarop vele nieuwere Symphonische
gedichten en Rhapsodieën inderdaad wel wat
lijken. Het ia niet noodig dunkt me verder
in te gaan op deze heel begrypelyke ver
gelijking. Maar het is me niet duidely'k waarom
ongeveer de helft van het publiek de zaal
verlitt toen opus 110 moest beginnen. Per
slot van rekening beoordeelt men Mooi' toch
nox verkeerd: het is tamelijke aangename
muziek en zooala in een echte rhapaodie
hoort volgt het eene thema het andere, min
stens 15 achter alkaar, de auteur plaagt onzen
geest zelfs niet met de z.g. Cyclische eenheid;
gevoeld werk, vol fougeuzen klank, impres
sionistisch, flink zwaar geïnstrumenteerd,
zelden gezocht, de stemmingen varieëeren
onophoudelijk, men luistert zie a een
klankenDE HEILIGE ANTONIUS.
Vertelling van Gay de Mau passan t.
Vertaling van Emil Wegelin.
Hy' werd de heilige Antonius genoemd,
allereerst omdat hy Anton heette en misschien
ook wel, omdat hy een goed leventje leidde,
vrooly'k en vol grappen was, veel hield van
lekker eten en drinken en nog altijd alle
meisjes achterna liep, ofschoon hij de zestig
reeds gepasseerd was. Hij was een boer uit
de omgeving van Vaux, met roode wangen,
breede borst en een zwaar lichaam, dat op
lange beenen steunde, welke een weinig te
mager schenen, om zijn lichaamsgewicht te
torsen. Anton was weduwnaar en leefde met
een huishoudster en twee knechts alleen op
zy'n hoeve. Zijn beide zoons en drie goed
getrouwde dochters woonden in de buurt en
kwamen iedere maand eenmaal bij hun vader
eten. Hy was in de geheele buurt bekend
door zy'n lichaamskracht en dikwijls zeide
men spreekwoordelijk: Zoo sterk als de
heilige Antonius."
Toen de Pruisen in het land kwamen,
beloofde de heilige Antonius in de kroeg,
dat hij een heel leger voor zy'n rekening zou
nemen, want hy was als echte Normandiër
zeer geneigd tot grootspraak. Hy sloeg met
de vuist op de tafel, dat de glazen rinkelden
en schreeuwde met vuurrood gelaat en den
moed van een drinkebroer: Wel verduiveld,
ik zal ze wel te pakken nemen, ik móét er
een paar tot moes malen l Innerlijk rekende
hy er op, dat de Pruisen nooit tot aan
Tameville zouden komen. Toen hij echter
vernam, dat zy al in Raatót waren, verliet
hy zy'n huis niet meer, doch staarde onop
houdelijk vanuit het kleine keukenraam over
roes, wat wil men nog meer ? Waarom zich
bekommert om de leemen voeten.
Ten slotte maken wij volledigheidshalve
melding van een Concert van Gaorg Henchel
De zanger verloor nog aan stemgebalte sinds
het vorig jaar. Hij zelf zal langzamerhand
ook wel voelen met even sterke smart als
wij, zy'n bewonderaars, dat het tyd wordt been
te gaan. Het is jammer, want-kunstenaars
met een veelzijdigheid als bij, eminent pianist,
groot zanger, diepvoelend menscb, zijn zeer
zeldzaam.
Mejuffrouw Jacoba Craatner heeft zich
Dinsdagavond met behulp van vier mede
werkers voorgesteld als componiste van trio's,
idylles, tarantella's, gavottes, Hollandache en
Duitsche liederen. Zoolang mej. Craamer zoo
aardig componeert, zco huiseliji, zoo onder
ons zal haar wel iedereen mat dit onschuldig
tijdverdrijf willen laten doorgaan; htt ia
allemaal onderhouden! als een
ganzebordspe). Als zij maar geen uitgever zoekt of
vindt.
Gaorge Enexo is de ooveelste violist, dien
wy' dit seizoen hoorden. Wat heefc dit kun
stenaarssoort zich in verhouding tot da ande
ren enorm uitgebreid! Hjj i3 op-end'op vir
tuoos, hartstochtelijk gevoelsmenseb,
ontzaggelijk technicus. Bach en Handel
verromantiieerde hrj. Kan men hem dat kwalijk nemen ?
Beide meesters werden opeens
imposantexpressief. Men verliest de muziek bij zulke
voordracht uit het oop, de impressie daaren
tegen stijgt in evenredigheid met het inten
sere gevoel en de versnelde lempi. Wat hij
doet, is in ieder geval zeer bewonderens
waardig. In zy'n beat element leek hij echter
bij Sarasate's Zigeuner «eisen. Als componist
is hy tammer ; wair bleef ia zij a viool
sonate opus 6 da haaiende virtuozen-passie.
zjjn onweerstaanbaar nitdrukkings'eratoren?
Zonderling leek het mij dat hij de vioolpartij
overgaf aan mevrouw Galdbeek?Bles en zelf
accompagneerde. Dit droeg nitst bij tot een
goede vertolking. Enexo ia voortreffelijk pia
nist, doch streek en klank der so.iste bleken
voor het zware werk onvoldoende.
MATTHUS VERMEULEN.
De Spreuken der Vaderen (PirkêAt6 b).
Uit het Hebreeuwech vertaald door
Dr. JOHS. DYSBRINCK. 'éGravenhage,
Martinus Nijhoff, 1910,
In het najaar van 1Ü08 gaf Dyserinck ons
een vertaling van de Spreuken van Jezus Sirach,
daarin bijgestaan door prof. Mitthes Ia het
begin van dit jaar verraste ny ons wsèr met
ean vertaling van spreuken uit het He
breen wseh, en wel van die van het bekende
tractaat uit de Misjna (d. i. het oudste be
standdeel van den Ta'mu4) PirkêAbóih.
Welk een werklust en werkkracht by dezen
rustenden" geleerde, dia a' esn eind in de
zeventig is l Een earesa'uut voor een zoo
volhardend streven en een gelukwensch nu
door deze vertaling alle spreuken van Israël's
wijzen, die van Salomo" iu het OadeTesta
ment, die van Jezus Sirach in de apocriefe
boeken en nu ten leste ook de wijze lessen
uit het Mifjna tractaat in gotd Nederlandsen
door Dyserinck overgezet voor ons liggen.
In goed Nederlandtcb. Daarop leg ik in
de eerste plaats den nadruk. Vertalen is
altoos een moaielyfr, eigenlyk een echier on
mogelijk werk. Gsldt dit reeds by de over
zetting uit de eene nieuwere Europeesche
taal in een andera, schier onoverkomelijk
zijn de bezwaren, als men zich zet tot Ie;
overbrengen van gedachten nit een Setnie
tische taal der oudheid in een van onze
moderne talen. Ia den Talmud staat ergens,
dat de Wet niet vertaald kan worden. Maar
dat geldt eigenlijk van eel het Ou Ie Testa
ment en van alles wat in het Hebreeuwsch
is geschreven. Er zijn bijna geen adatquate
woorden in ons Hollandsch voor de
Hebreeuwsche origineele te vinden, en de
woordvoeging in het oorspronkelijke is een
zoo geheel van de onze afwijkende, dat men
dikwijls niet dan door omschrijving de ge
dachte en bedoeling van het origineel kan
weergeven. Wie EU weet, zooals de schryver
deser aankondiging door vriendschap met
den geachten vertaler, hoe met scupnleuze
nauwkeurigheid nit vele overzettingen na
lang wikken en wegen ten leste het woord
is gekozen, dat in 'c, Nelerlandsch 't oor
spronkelijke moet weergeven, die kan
we!lic'ut hier en daar van meenicg met hem
verschillen, maar hij zal hem den lof niet
onthouden, dat hij een hoog doel heeft na
gestreefd en dat hij niet lichtvaardig is te
werk gegaan.
Wat ziet dat boekja er keurig uit! Mooie
letters, duidelijk zelfs voor oude oogen, op
soliede papier, den solieden uitgever en diens
MiiiiiiiiiiimuiMiUMliiiiiiiiiMimimliHillMiiiiiiiiimHiiimiiHiiiiiMiMi
den weg, alsof hij ieder oogenblik de bajo
netten dacht te zien.
Toen hij op een morgen met het personeel
de soep zat te eten, ging de deur open en
kwam een der ambtenaren binnen met een
soldaat, die een zwarte helm met blanke spits
droeg;. Met n sprong was de heilige Anto
nius op de been en het geheele personeel
verwachtte, dat hij den Pruis dadelijk in
stukken zou scheuren. Doch hij vergenoegde
er zich mede, den ambtenaar de hand te
drukker en deze zeide lachend: Dit is er
een voor u, heilige Antonius. Zij zy'n van
nacht aangekomen. Haar haal nu geen stom
miteiten uit, want zy zy'n van plan te moor
den en te branden, wanneer het geringste
voorvalt. Dat weet gij dua. Gaef hem wat
te eten, het schijnt een heel goedmoedige
jongen te zy'n. En nu adieu, ik moet nog
verder, ieder in het dorp krijgt er n." Dit
zeggende verdween hij.
De heilige Antonius was bleek geworden
en keek zijn Pruis eens aan. Het was een
stevige, goed-gevoede jongen, met roode wan
gen, blauwe oogen, blond haar en dito baard,
die er eenigzins schuchter, dom en goed
moedig uitzag. De ondeugende Normandiër
wist dadelijk, met wien hy te doen had, en
wees hem, gerustgesteld, een stoel aan. Toen
vroeg hij Wilt u soep?" De vreemdeling
scheen geen woord Fransch te verstaan.
Toen werd Antonius eensklaps
vermetelbrntaal, zette hem een vol bord onder de
neus en zeide: Daar, eet vet varken."
De soldaat antwoordde: Ja," en begon
met veel smaak te eten, terwy'l de boer, die
zy'n overwicht weder hersteld wist, den dienst
boden, die tegelijkertijd vol angst en vol
lachlust nog aan tafel zaten, triomfeerende
knipoogjes toewierp.
Toen de Pruis zijn bord had leeg gegeten,
zette de heilige Antonius hem een tweede
voor, welks inhoud even snsl verdween. Bij
het derde hield de soldaat echter op, ofschoon
smaak alle eer aandoende. De spreuken alle
in hoofdstukken niet alleen, maar elke spreuk
afzonderlek gedrukt met roode beginletter
en met een rood cijfer genummerd, zoodat
het spreukkarakter dezer wyze lts-:en goed
uitkomt. Als men dit keurig boakske ter
band neemt, wordt men van zelf uitgelokt
tot lezen.
Of men zil doorlezen? Dat hangt af van
de belangstelling. Ea die zal al licht niet
zoo algemeen wezen a's bij het lezan der
Salomonische spreuken of bij 't lezen van
die van den Siracide. Dezs beida laatste
verzamelingen toch zijn, ofschoon ook van
Joodschen oorsprong, toch van meer algemeen
mensclelijk karakter, terwijl PirkêAbótfi
meer specifiek Joodsch is. De gelijkluidende
plaatsen en ophelderingen" (b!. 80?97) aan
't. slot trachten door verwyzing naar Bijbel
plaatsen en door korte toelichtingen den niet
Beoefenden lezer wat nader in te lichten.
Maar of deze daardoor geheel bevredigd zal zijn?
Mij schijnt het toe, dat ds toelichtingen
iets uitvoeriger hadden kunnen zy'n, en dat
de gewone lezer, die naar dit interessante
boekske zal grijpen, het dan beter zou ver
staan hebben en er mear nog van zou heb
ben kunnen genieten. Vooral meer toelich
ting uit de tijdsomstandigheden, waarin dese
spreuken ontstaan zijn, zou ze voor de lezers
in de 20e eeuw na Christus zeker meer be
langrijk maken. De vraag had b.v. hier en
daar kunnen gesteld worden, of het een of
andere woord _ wellicht een waarschuwing
kan bevat hebb'en voor de Joodache gemeente
tegen het opkomend Christendom. Overeen
komst en vencul met het Caiistendom bad
duidelyker kunnen worden aangewezen. Maar
wellicht beeft C r. Pyjeritick dat laagste nu
juist aan het oordeel van den lezer willen
overlaten.
Bij Hoof d il uk I : 3 is de toelichting toch
zeker wel wat al te kort. De npreuk luidt:
\ntigonus uit Sacho, hij waa gewoon by'
overlevering van Simon den rechtvaardige
te zeggen : weest niet als knechten, die den
Heer dienen onder voorw?arde er loon voor
te ontvangen, maar weest als knechten, die
den Heer dienen, zonder voorwaarde er loon
voor te ontvangen. Ea zij de vreeze des
Hemels over u l" M. i. heefc de lezer er
niet veel aan, als hij ia de aanteekecingea
alleen vindt opgeteekend: Antigonus, 190
v. C."
Had de vertaler er hier niet op moeten
wijzen, hoe Antigonus, twee eeuwen vóór
Chr. zoo geheel in tegenspraak is met de
aanprijzing van loondienst, die overheerschend
is in bijna alle volgende uitspraken over
deze zaïk? Ei was een historische toelich
ting hier niot bij uitstek op haar p'aats ge
weest? Da Sidducaeën, die niet in de
ops'.anding uit de dooden geloofden, hebben zich
dan ooi wel degelijk op dit woord van
Auli^onus beroepen tegenover de leer dar
vergelding in de toekomende wereld. Zadok
ea Bcëtbus zouden dan ook leerlingen van
Antigonus geweest zijn, zeiden hunne tegen
standers. MJJ dunkt, voor Joden en C insle
ten beiden was een nadere mededeeling wel
gewenscht geweest.
Want op beide categorieën van lezers hetf ?;
Dyserinck by zy'n vertalen het oog gehad.
Naar het voorbeeld van Charles Taylor in
Engeland en van Lazarus Goldschmidt in
Dnitschland heeft hij voor belangstellende
Joden" een Hollandsche afzonderlijke verta
ling uitgeapren, al was het hem bekend dat
Plrkc Aluih als onderdeel opgenomen is in
het volledig dagely'ksch gebedenboek der
Nederlandsche Israëlieten".
Maar ook voor Christenen, voor wie dese
spreuken grootendeels een gefloten boekskb"
zijn, acht by zenaist de Oud-Testamentische
en irachidiacbe overwaardig te worden ge
kend'' b). IX, Inleiding). Omdat ze afkomstig
zijn uit de vier eeuwen, twee vóór en twee
na Christup, waarin het ontstaan van het
Christendom ^at, zijn ze juist ooi voor hen
van zo3 groot belang.
De Hooxduitsc*ie Joden lezen ze sedert
de 9e eeuw na C ar. 's namiddags op
Sibbath, behalve wanneer deze gedurende bet
Pinksterfeest of op 8 of 9 Ab (Augustus) valt,
in de synagoge. De Portugeesche Joden doen
het alleen tusschen Paschen en Pinksteren.
Het is wel opmerkelijk, dat dit tractaat,
het is 'c negende in de vierde der zes
groote afdeelingen van de Misjna in
den Talmud is opgenomen. Immers, het
draag: geen juridisch karakter. De aanleiding
is waarschijnlijk geweest om de chronolo
gische orde van Israël's groote wijzen te
bewaren. Maar daarmede zijn dan ook bewaard
tal van gewichtige uitspraken dezer mannen,
met alleen voor ons van historisch belang,
maar dikwyls ook nog direct toapassely'k
op ons dagelykech leven. Aan dr. Dyseriuck
de boer hem bijoa dwingen wilde, dat ook
nog te ledigen en zeide: Som, stop dat ook
nog maar in je buik. Je zult hier vet worden
en oak weten waarom. Vooruit varken."
De SDldaat. die alleen maar begreep, dat
men hem verzocht verder te eten, lachte
met tevreden ge!ait en rJoaakte een teektn,
dat hij genoeg had.
Toen klopte de heilige Antonius heai op
de schouder ea riep uit: ,,Mijn varken heeft
dus gemeg gevreten?" En eensklaps stikte
hij bijna van het lachen, zy'n gtlaat werd
paarsrood, alsof hy een beroerte moest krij
gen, en hij kon geen woord meer uitbrengen.
Hij had namelijk iets bedacht, dat hem zóó
koddig leek, dat hij zijn pleizier riet op kon.
Nu nat men iramers den heiligen Antonius
met zijn varken! Dat is mijn varken,"
stelde hij hem voor, en da dienstboden bar
sten in een luid gelach uit.
Hij was in zoo'n goede luim, dat hij jenever
liet komen en allen trakteerde. Allen klonken
reet dea Pruii?, die uit vriendelijkheid ea om
te toonen, hoe goed het hem smaakte, met
de tong smakte. En de heilige Antonius
schreeuwde hem in zijn gezicht: Nietwaar,
dat is wat fljns? drink maar, alsof gij thuis
waart varken l"
Xa dien tijd ging de heilige Antonius
nooit meer zonder den Pruis uit. N n had hij
een gelegenheid, nu kon hy' zich op den
vijand wreken, laf en kwaadaardig als hij
was. En de gehee'e buurt, die van vrees
by'na in elkander kroop, lachte achter den
rug der overwinnaars over de grappen, we'ke
de heilige Antonius uithaalde. Waarachtig,
wat grappen betrof, was zijns gelijke niet te
vinden. Alleen h y kon op zoo'n idee komen,
zoo'n type!
lederen namiddag ging hij met den gast
naar zy'n buren, klopte hem op den schouder,
Stelde hem met vroolyk gezicht voor en
zeide: Hier is mijn varken, ziet nu eenp,
hoe vet het reads wordt."
die op zoo verschillend gebied het
Nedtrlandsche volk aan zich verplicht heeft, de
dant', dat hij ook deze wijsheid van Israël's
chekamim voor velen toegankely'k gemaakt
heefc,
Leiden. G. WILDEBOER.
Lafcse
Aan den Heer lloofdredakteur
van De Amsterdammer.
Mijnheer,
Nog onder den indruk van de verzuchting
aan net einde van Jan Fciths onder de
vliegmenschen," o ver de Hollandsche onverschillig
heid ten opzichte van de vliegsport, zou ik
U willen vragen of het onder de omstandig
heden waarin wy ons bevinden niet gewenscht
ware geweest, dat van Regeeringswege iets
gedaan werd voor onzen landgenoot, die door
zijn Hoogterekord en zijn passagiersvlucht
Parijs?Brussel Parijs voor het eerst den
Hollandschen naam op dit gebied in het buiten
land bekend maakte? Waar ieder die 25 jaren
op een veilige ministerie-s' oei zit met een
ridderorde vereerd wordt, had men deze eer,
mijns inziens, ook deelachtig kunnen laten
worden aan iemand, die voor zy'ne praeetatie
meer moed en ondernemingsgeest noodig had
dan het meerendeel van onze ridders bezit.
Dat het initiatief daarvoor van boven uit
zou gaan was niet te verwachten. Het grootste
gedeelte van het Nederlandsche volk heeft
zich al lang met de gedachte vertrouwd
gemaakt, dat men ter hoogster plaatse voor
diegenen, welke op het gebied van kunst,
wetenschap of sport ons land ook buiten de
vaderlandsche grenzen bekend maken, slechts
de grootste onverschilligheid gevoelt, eene
onverschilligheid welke reeds lang tot een
publiek scbaudaal geworden zou zijn, indien
niet, vaa oudsher, het prestige van den naam
Oranje de meeste Hollanders af keeriger van
maakte opeabare kritiek daarop uit te oef enen.
De tegenwoordige regeering echter, welke
het Vaderland, door haar vrome inmenging
op elk gebied, by voortduring kwaad doet,
zou door een publieke waardering van
Wijnmalen's praesiatie kunnen toonen, dat
Nederland niet langer wenscht door een
volkomen onverschilligheid, op het gebied
van deze nieuwe wetenschap en sport, brj
alle andere landen ten achter te staan.
Met beleefden dank voor de plaatsruimte,
Uw dienstwillige
H, \V. VAN LOON.
M n c h e n, Kaulbachstrasse 35.
Joienicm ei
Ia no. 1737 van dit blad heeft dominee
J. L. Bieaker uit Middelburg acht citaten uit
Ribbynsche geschriften" meegedeeld, waarin
de minderwaardigheid der vrouw in
vergelyking met den man duidelijk wordt
uitgesprokeD." Hij deed dit gedachtig aan het
audiatur el alterapara, tegenover eenige citaten
van Israëlitische zijde by'eengebracht," die
moesten bewijzen, dat de Joodache
leerstellingen gunstig gezind zijn tegenover het
feminisme."
Wij verzoeken der redactie, gedachtig aan
het Sjamoa been acheegetn" (Deut. l : 16)
een i ge opmerkingen van Israëlitische zijde"
omtrent bet stukje vaa den heer Bleeker in
haar blad te willen opnemen.
Reeds didsly'k by de eerste lezing vau dat
«tukje kwamen er vragen bij ons op. Zoo zoo,
zeiden we bij ons zelf, bezitten we in Neder
land een dominee, die zoo goed in de
nabijbelsche Joodsche litteratuur thuis is, dat hij
al die ciuten zoo op het juiste oogenblikin
promptu heeft, en dat hy zelfs een
Talmoedplaats vertalen kan? M ia-, zoo vroegen we
bij nader aankijken, als iemand die plaatsen
allen kent ea citeert, dan zyn er toch wel
vreemde dingen. Ten eerste citeert E iemand,
die met de Joodtche litteratuur bekend is, zoo
maar in 'c wilde HilchothTaalrnud Tnorah"
en Hilchoth Edoth" zonder er Maimonidei"
of Jad Hachazaka'' b.v. bij te zetten, zooals
d». B.eeker by zy'n 2a en 3e citaat deed, noch
Orach Chajim", zonder bijvoeging van Toer'1
of Schotlchan Aroeg", zooals ds. Bleeker by
het 8e citaat deed; 2x bij het 3e citaat van
ds. Bleeker en hij het 7e staat geen
plaatsopgave, wat voor een wetenichappelijk man
toch wel wat vreemd is ; 3o. zagen wij niet
in, waarom dibree hawsïe" niet woordelijk
overgebracht kan worden (noot l van ds.
Bleeker), noch wat de opheldering (noot 2)
lasjoD, eigen), tong = taal" voor verklaring
is van de vertaling geslacht"; noch wat in
En de bceren brulden van pleizier. Hoe
grappig l die ver ?!oekte Antonius l"
Voor twee tientjes verkoop ik het!"
Dat geaf ik er graag voor, Antonius. Gij
mocgt bij mij komen worst etui."
Voel het maar eens bij den buik, dan
zult g'j zien, hce vet het al is."
En allen knipoogden tegen elkander, zonder
luid te durven lachen, uit vreep, dat de
vreemdeling zou begiijpen, dat zij over hem
pleizier hadden. Alken Antonius werd van
dag tot dag brutaler, kneep hem in de dijen
en riep uit: Niets dan vet I" klopte hem
op zy'n achterste en bru'.de: ..Vette ham!"
tilde hem met zijn herculesarmen in de lucht
en verkondigde luide: Het weegt zijn zes
honderd pond en geen spier minder!"
Hij liet overal, waar hij kwam, zijn varken
wat voorzetten. En het werd voor hem zyn
groote pleiaier, zy'n dagelijkach genoegen, om
tot zy'n vrienden te zegden: Geeft het maar
wat gij hebt, het vreet alles." En de man
ontving overal brood of aardappels of over
gebleven vleescbrestea.
De soldaat, een domme, vreedzame jongen,
at uit beleefdheid, was geroerd over zooveel
attenties en maakte zich bijna ziek, om maar
niet te dikwijls te bedanken; en hij werd
werkelyk vet en kon bijna niet meer in zijn
uniform, tengevolge waarvan de heilige
Antoniug verrukt de goede raad opperde: Hoor
een?, varken, gij moet u spcedig een andere
stal aanschaffen."
Zij waren overigens inmiddels de beste
vrienden geworden en wanneer de boer in de
omstreken zaken had te doen, vergezelde de
soldaat hem dikwijls, daar hij met genoegen
bij hem was.
Het weder was ruw en het vroor reeds
hard; de vreesely'ke winter van 1870 scheen
al zy'n koude over Frankrijk te willen uit
storten.
De oude Antoniue, lie gretig iedere ge
legenheid aangreep, waardoor hij een
voorhet eerste 'citaat 't woordje korte" tnsschen
haakjes beteekenen moet, daar het glad
ververkeerd is, noch hoe iemand, die
nieuwHetreeuwsoh kent, benee chorien" met
zonen van vrijen" kan weergeven; 5o. von
den we de wijze van tellen niet eerlijk, want
citaat 2, 3 en 4 zy'n eigenlijk n, daar de
plaats Kiedoepjien J9b de bron is voor
Maiinonides' wetsbeslissing of wist onze
dominee dat niet? en citaat 2 de Ie en citaat
3 de 13e van het eerste hoofdstuk van de
Hilchoth Talmoed Tora zy'n; enz.
En op al deze vragen kregen we antwoord.
Eén onzer vrienden, waarmee we over 't
atuk van d?. Bleeker spraken, toonde ons een
uit het EageUch in het Duitsch vertaald boekje
Nethivoth Olam oder der wahre Israelit", in
1839 te Frankfort c Main vertchenen *), ge
schreven door den Bav. Alexander M'Caul,
een Engelse h zendeling, die onder de Pooleche
Joden werkte en daar van de Poolsche gedoopte
Joden zy'n wetenschap omtrent 't Jodendom op
deed; die dit werkje geschreven heeft met de
hulp van zy'n renegaten, die met den
begry'pelijken renegatenhaat jegens den verlaten gods
dienst, die by'na alle gedoopte Joden koesterev,
uit de Rabby nsche geschriften" alles by elkaar
zochten, wat, valsch gekleurd en in een lijst
van hatelijke miskenning geplaatst, maar
even dienen kon om het Jodendom allerlei
leelijks toe te dichten. En van die gedoopte
Joden, via den Engelschen zendeling1, heeft
ds. Bleeker zy'n wetenschap I In de Duitsche
editie van M'Caui'a boek, blzz. 14 en 15,
291, 292 en 293 is alles te vinden.
En hiermee waren alle vragen opgelost.
Zooals M'Caul de citaten splitst, zoo splitst
ds. Bleeker ze ook en telt deze meerdere
citaten. Waar derhalve M'Caul geen
plaatsopgave heeft, heeft ds. Bleeker ze ook niet.
Zooals M'Caul de plaatsopgaven wel geeft,
precies zoo geeft ds. Bleeker ze. De citaten,
die M'Caul in 't Hebreeuwfch citeert, citeert
ds. Bleeker ook in 't Hebreeuwsch, en de
citaten, die M'Caul alleen in vertaling heett,
heeft dp. Bleeker ook alleen in vertaling. Alleen
de by voeging van het woordje kort", de beide
noten en de vertaling zonen van vrijen",
die M'Caul niet heeft, zijn van ds. Bleeker
zelf en deugen niet I!
M'Caul mag Hich. Talm, Tora" en Orach
Chajim" citeeren zonder meer, omdat in zyn
voorwoord staat, dat de Arbaah turim,
Schulchan Aruch und Jad Hachaiakah" zijn
bronnen zy'n. M'Caul vertaalt dibree hawaïe"
wat vry', maar goed zy'n vertaling werd weer
letterlijk door ds. Bleeker in 't Hollandsch ver
taald ; en in het weergeven van lasjon" =
uitdrukking" met een woord, dat in den
samenhang paste, vond M'Caul geen
moeielykheid ; da. Bleeker we). Dat M'Caul aaneenslui
tende stukken in tweeën knipt, om er een
veroordfe'.ende alinea tusschen te voegen, is
begrijpelijk; want hjj echryft doorloopende
besprekingen; ds. Bleeker wordt er door op
een dwaalspoor gebracht.
Xu is het natuurlijk wel mogelijk, dat
ds. Bleeker zijn citaten heelemaal onafhan
kelijk van M'Caul dadelijk voor zijn geest
had staan en dat door wat wij, munschen,
toeval" noemen al die treffende overeen
komsten en verschillen ontstaan zy'n. Wel
zeker, 't is mogelijk. Maar toch, we meenec. .
't komt ons zoo voor ... enfin !
Ea wanneer we nu even die door dt>. Bleeker
uit M'Caul geciteerde citaten goed nagaan
dan bly'ft er niets van over.
Citaat L De zegenspreuk 's morgens:
, dat gij mij niet een vrouw hebt
geachapen." Als M'Caul de door hem geciteerde
plaats op juiste ea volledige wijze geciteerd
had, dan had hy moeten schrijven, dat Toer
Orach Ccajim 55 (Menachot 47b vg.)
uitdrukkely'k staat, dat deze zegenspreuk alleen
uitgesproken wordt met het oog daarop,
dat de vrouwen niet verpicht zy'n tot
een aantal van tijdstippen afhankelijke
plichten." Trouwens, de Talmoed (l.c.)
waarschuwt by deze gelegenheid er dnidelyk
voor, dat men zich niet op een dwaalspoor
late brengen en vrouwen met slaven op n
ly'n stelle. De waarschuwing is niet overbodig.
Want ds. Bleeker schry'ft:
Citaat 2: Vrouwen worden met slaven en
kinderen gely'k gesteld, daarom behoeven z\j
de wet niet te leeren" en dan het citaat:
vrouwen en slaven en kinderen zijn vry' van
de studie der wet." Die algemeene conclusie
van gelijkstelling" is natuurlijk een dwaas
heid. Maar teveni behooren, zooals wy' reeds
schreven,
citaat 3 onze wy'zen hebben bevolen, dat
men zijn dochter de wet niet leert enz." en
citaat 4 de plaats uit Kiedoesjien 29b met
citaat 2 bijeen.
*) Er is te Londen ook «en Hollandsche
vertaling van uitgekomen.
deeltje kon hebban, vreesde, dat hij tegen
de Lente niet genoeg mest meer voor zyn
velden zou hebben en kocht daarom den voor
raad van een buurman, die zich juist in
geldverlegenheid bevond, op. Hy sprak met
hem af, dat hij iederen avond met zy'n kar
een lading zou afhalen.
Zoodra het donker werd begaf hy' zich,
steeds vergezeld door zijn varken, met de
kar op weg naar de boerderij, waar hij de
?koop gesloten had, en die op ongeveer een
halve mijl afstand lag. Ea iederen dag genoot
hy er op nieuw van, zy'n varken daar te
voederen. Ea dan kwam by'na het gehesle
dorp aanloopen, om dat te zien, zooals men
Zondags naar de mis liep.
Maar de soldaat begon wantrouwend te
worden en meermalen konden zijn oogen
thans vuur schieten, wanneer er gelachen
werd. Op een avond toen hij meer dan genoeg
had, weigerde hy' verder te eten, en wilde
hy' opstaan om te vertrekken. Doch de heilige
Antonius hield ham vast, liet zijn
reuzenvuisten op zijn schouders neervallen en wierp
hem met zulk een kracht op zijn stoel terug,
dat deze onder den smak doorbrak. Een storm
van vroolykheid brak los. Antonius hielp
zijn varken met stralen gezicht weder over
eind, en deed, of hij zy'n wonden verbond.
Toen schreeuwde hy : Wanneer gij niet eten
wilt, dan zult gij voor den duivel drinken."
Ea hy liet uit de kroeg jenever haler.
De soldaat keek met sombere blikken rond.
Doch inmiddels dronk hij, dronk, zooveel men
maar wilde en de heilige Antonius hield hem
tot groote vreugde der aanwezigen getrouw
gezelschap. Hy' werd zoo rood als een tomaat,
zijn oogen gloeiden, hij schonk zonder op
houden in, klonk met den Pruis en brulde:
Op je gezondheid l" En de Pruis spoelde
zonder een woord te spraken het eene ^las
na het andere naar binnen.
Het werd een soort strijd, een slag, een
wraak l Elk van hen wilde zien, of hij niet